1. Inwoners.
|
Het aantal inwoners in de gemeente.
|
CBS
|
|
2. Inwoners tot 20 jaar.
|
Het aantal inwoners in de gemeente jonger dan 20 jaar.
|
CBS
|
|
3. Inwoners tot 65 jaar.
|
Het aantal inwoners in de gemeente jonger dan 65 jaar.
|
CBS
|
|
4. Inwoners 65 tot 75 jaar.
|
Het aantal inwoners in de gemeente ouder dan 64 jaar en jonger dan 75 jaar.
|
CBS
|
|
5. Inwoners 75 tot 85 jaar
|
Het aantal inwoners in de gemeente ouder dan 74 en jonger dan 85 jaar.
|
CBS
|
|
6. Inwoners 85 jaar en ouder.
|
Het aantal inwoners in de gemeente ouder dan 84 jaar.
|
CBS
|
|
7. Eenpersoonshuishoudens 65 tot 75 jaar.
|
Het aantal particuliere huishoudens in de gemeente bestaande uit één persoon die ouder
is dan 64 jaar en jonger dan 75 jaar.
|
CBS
|
|
8. Eenpersoonshuishoudens 75 tot 85 jaar.
|
Het aantal particuliere huishoudens in de gemeente bestaande uit één persoon die ouder
is dan 74 jaar en jonger dan 85 jaar.
|
CBS
|
|
9. Eenpersoonshuishoudens 85 jaar en ouder.
|
Het aantal particuliere huishoudens in de gemeente bestaande uit één persoon die ouder
is dan 84 jaar.
|
CBS
|
|
10. Huishoudens met een laag inkomen
|
Het aantal huishoudens in de gemeente met een inkomen hoger dan inkomensgrens S en
niet hoger dan inkomensgrens T.
Inkomensgrens S wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijke aantal
huishoudens het inkomen onder de grens ligt.
Inkomensgrens T wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens
het inkomen onder de grens ligt.
|
CBS
|
De meest recente op het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip betrekking
hebbende inkomensstatistiek, voor zover deze is bekendgemaakt op uiterlijk 1 september
van het tweede jaar volgend op het uitkeringsjaar.
|
11. Huishoudens met een laag inkomen met drempel.
|
Het aantal huishoudens in de gemeente volgens maatstaf 10, voor zover dit aantal meer
is dan 10% van het aantal woonruimten in de gemeente.
|
CBS
|
Zie maatstaf 10.
|
12. Woonruimten.
|
Het aantal woonruimten volgens de administratieve woningtelling van het CBS:
|
CBS
|
|
|
a. woningen (zelfstandige woonruimten);
|
|
|
|
b. wooneenheden (woonruimten met voor het wonen kenmerkende gemeenschappelijke voorzieningen,
zoals studenten- en verpleegsterflats);
|
|
|
|
c. recreatiewoningen (woonruimten bestemd voor recreatieve doeleinden);
|
|
|
|
d. bijzondere woongebouwen (woonruimten bestemd voor de woongebouwen huisvesting van
institutionele huishoudens zoals bejaardenoorden, verpleeghuizen en gezinsvervangende
tehuizen).
|
|
|
|
Van de bijzondere woongebouwen wordt de capaciteit vastgesteld. De capaciteit is te
omschrijven als het totaal aantal leden van het institutionele huishouden dat in het
bijzondere woongebouw gehuisvest kan c.q. mag worden. Deze capaciteit is bijvoorbeeld
het aantal bedden in een bejaardenoord, het aantal pupillen in een gezinsvervangend
tehuis en het aantal cellen in een gevangenis.
|
|
|
13. Huishoudens met referentiepersoon ouder dan 64 jaar afhankelijk van het aantal
huishoudens met een laag inkomen.
|
De uitkomst van de berekening:
(X/Y) * Z = maatstaf 13.
X = De uitkomst van maatstaf 11
Y = De uitkomst van maatstaf 12
Z = som van a, b en c
|
CBS
|
|
|
a. aantal particuliere huishoudens waarvan de referentiepersoon ouder is dan 64 jaar
en jonger dan 75 jaar: gewogen met factor 1;
|
|
|
|
b. aantal particuliere huishoudens waarvan de referentiepersoon ouder is dan 74 jaar
en jonger dan 85 jaar: gewogen met factor 4;
|
|
|
|
c. aantal particuliere huishoudens waarvan de referentiepersoon ouder is dan 84 jaar:gewogen
met factor 7.
|
|
|
|
De referentiepersoon wordt als volgt bepaald:
|
|
|
|
• als er een paar is van ongelijk geslacht: de man;
|
|
|
|
• als het paar van gelijk geslacht is: de oudste van het paar;
|
|
|
|
• als het een een-ouder-huishouden is: de ouder;
|
|
|
|
• in alle andere huishoudens: de oudste man, of, als deze ontbreekt, de oudste vrouw.
|
|
|
14. Uitkeringsontvangers.
|
Het aantal personen jonger dan 65 jaar met een uitkering volgens:
|
|
31 december voorafgaand aan het Uitkeringsjaar
|
|
1. Het aantal personen met een loonbetaling op grond van de Wet Sociale Werkvoorziening (tot en met 2008). Sinds 2009 is volgende definitie van toepassing:
|
1. Sociale Werkplaatsen (2008)/CBS (sinds 2009).
|
|
|
Het aantal volgens de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) geïndiceerde inwoners in een
gemeente die een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 1 van de Wsw hebben. De volgens de Wsw geïndiceerde personen die op een wachtlijst staan en beschikbaar
zijn om een dienstbetrekking te aanvaarden worden meegeteld
|
2a: het Algemeen burgerlijke pensioenfonds;
|
|
|
2. het totaal aantal personen jonger dan 65 jaar dat een periodieke uitkering ontvangt
op grond van:
|
2b-2e: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV);
|
|
|
a. de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen;
|
|
|
b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
|
|
|
c. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering jonggehandicapten;
|
2f: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg.
|
|
|
d. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
|
|
|
e. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
|
|
|
f. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds
|
|
15. Minderheden.
|
Het aantal inwoners van de gemeente waarvan ten minste een ouder geboren is in Suriname,
de Nederlandse Antillen, Aruba, Turkije of Marokko, alsmede het aantal vreemdelingen
dat blijkens de basisregistratie personen rechtmatig verblijf heeft op grond van een
verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 8, onderdeel c of d, van de Vreemdelingenwet 2000.
|
CBS
|
|
16. Omgevingsadressendichtheid.
|
Het gemiddelde aantal adressen per vierkante km dat een adres binnen zijn omgeving
heeft. Als omgeving van een adres wordt een cirkel aangehouden met een straal van
1 km rondom dat adres. Vervolgens vermenigvuldigd met het aantal woonruimten in de
gemeente gedeeld door 1000.
|
CBS
|
|
17. Klantenpotentieel regionaal.
|
Het aantal potentiële regionale klanten van een woonkern is het aantal klanten dat
een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 60
kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld
wordt dat de regionale aantrekkingskracht van een kern toeneemt met het kwadraat van
het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die
kern. Het totaal aantal potentiële regionale klanten in Nederland is gelijk aan het
aantal inwoners.
|
CBS
|
|
18. Gezondheidszorg bedden.
|
Het aantal bedden in de gemeente dat beschikbaar is voor geestelijke gezondheidszorg,
verpleeghuiszorg en zwakzinnigenzorg, berekend naar rato van de volgende factoren:
a. aantal bedden in de geestelijke gezondheidszorg: factor 26;
b. aantal bedden voor verpleeghuiszorg: factor 132,3;
c. aantal bedden voor zwakzinnigenzorg: factor 365.
|
VWS
|
Gebaseerd op peildatum die gebruikt werd bij de vaststelling van de specifieke uitkering
BBAG 2004.
|
19. Vast bedrag.
|
Één eenheid voor iedere gemeente.
|
|
|