5.7. Voorwaarden voor het salderen van meer- en minderbevindingen in AGP
[Regeling vervallen per 21-02-2012 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2012]
Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt het aan een accijnsschorsingsregeling onttrekken, daaronder begrepen het onregelmatig
onttrekken, van accijnsgoederen aangemerkt als uitslag tot verbruik. Als de daadwerkelijk
in de AGP aanwezige voorraad accijnsgoederen kleiner is dan de voorraad die volgens
de administratie aanwezig zou moeten zijn, is er sprake van een minderbevinding. Als
de daadwerkelijk in de AGP aanwezige voorraad accijnsgoederen groter is dan de administratie
aangeeft, is sprake van een meerbevinding.
De Hoge Raad (nr. 34 000 van 23 december 1998, BNB1999/126) is van oordeel dat een
redelijke toepassing van de wet meebrengt dat saldering van verschillen binnen groepen van accijnsgoederen geoorloofd
is. Daarbij mogen alle accijnsgoederen in de vergelijking worden betrokken, mits zij
zijn onderworpen aan hetzelfde accijnstarief. De meer- en minderbevindingen mogen
geen gevolg zijn van andere verschillen zoals productieverliezen, productieoverschotten
of vervoersverschillen.
De Hoge Raad overwoog daarbij dat van belanghebbende, die een onbetwist deugdelijke
administratie voert, niet kan worden verlangd dat hij de oorzaken van de verschillen
aangeeft. Het gaat immers om verschillen die uitsluitend volgen uit die administratie
en niet verklaarbaar zijn.
Dit betekent, aldus de Hoge Raad, dat de minderbevondenaccijnsgoederen pas worden
aangemerkt als te zijn uitgeslagen tot verbruik, nadat de meerbevonden accijnsgoederen
met hetzelfde accijnstarief daarop in mindering zijn gebracht. De minderbevinding
en de meerbevinding moeten betrekking hebben op verschillen tussen de voorraad volgens
de administratie en de daadwerkelijke opgeslagen voorraad. De administratie van een
vergunninghouder AGP vormt de basis voor de beoordeling of sprake is van een juiste
nakoming van de accijnsverplichtingen.
Goedkeuring
[Regeling vervallen per 21-02-2012 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2012]
In een AGP kunnen producten bij vergissing worden omgewisseld. Bij die omwisseling
ontstaat een minderbevinding bij het ene artikel en een meerbevinding bij het andere
artikel. In dat geval is het redelijk om onder bepaalde voorwaarden toe te staan dat
een minderbevinding met een meerbevinding wordt gesaldeerd. Mede gelet op de jurisprudentie
keur ik onder de volgende voorwaarden goed dat meer- en minderbevindingen worden gesaldeerd.
-
a. Deugdelijke administratie.
Er moet sprake zijn van een deugdelijke administratie. Dat wil zeggen dat de administratie
moet voldoen aan het bepaalde in artikel 8 van het besluit. Indien naar het oordeel van de inspecteur de administratie niet aan deze voorwaarden
voldoet, is er geen sprake van een deugdelijke administratie. De inspecteur moet dit
uiteraard wel voldoende motiveren.
-
b. Goederen met hetzelfde tarief / dezelfde kleinhandelsprijs voor tabaksproducten.
De saldering kan slechts plaatsvinden als er sprake is van goederen met hetzelfde
accijnstarief. In hoofdstuk II van de wet zijn de verschillende tarieven opgenomen.
Bij het salderen van overige alcoholhoudende producten met een verschillend alcoholpercentage
moeten de producten eerst worden omgerekend naar 100% alcohol.
Bij het salderen van bevindingen die betrekking hebben op minerale oliën moet ook
rekening worden gehouden met de tarieven voor de voorraadheffing.
Het tarief voor tabaksproducten is gerelateerd aan de kleinhandelsprijs. Gelet op
een redelijke toepassing van de wet geldt voor tabaksproducten tevens de eis dat er sprake moet zijn van dezelfde kleinhandelsprijs.
-
c. Periode waarop saldering betrekking heeft.
De Hoge Raad heeft geen uitspraak gedaan over de periode waarover de saldering mag
worden toegepast. In de praktijk worden meer- en minderbevindingen vastgesteld bij
inventarisatie van de AGP-voorraad.
De administratie van een AGP moet op elk moment een juiste weergave geven van de daadwerkelijke
voorraad. In verband daarmee wordt de voorraad regelmatig geïnventariseerd. Vervolgens
wordt na die inventarisatie de administratie in overeenstemming gebracht met de werkelijke
voorraad waarbij alle afzonderlijke meer- en minderbevindingen in de administratie
moeten worden opgenomen.
Saldering van de meer- en minderbevindingen moet daarom direct na de inventarisaties
plaatsvinden, ongeacht het aantal inventarisaties.
Dit betekent dat ook bedrijven die hun voorraad in gedeelten inventariseren (partiële
inventarisaties) direct na die gedeeltelijke inventarisatie de meer- en minderbevindingen
moeten salderen.
Het opnemen van meer- en minderbevindingen op een aparte lijst na elke partiële inventarisatie
en daarna eenmaal per jaar alle meer- en minderbevindingen salderen, is hiermee niet
in overeenstemming.
Indien na inventarisatie, saldering en aanpassing van de administratie een minderbevinding
resteert, wordt dit aangemerkt als uitslag tot verbruik in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de wet. Deze minderbevinding moet worden opgenomen in de periodieke aangifte van de maand
waarin de minderbevinding is geconstateerd.