Rechtsvragen
[Regeling vervallen per 14-04-2011 met terugwerkende kracht tot en met 04-04-2011]
Een rechtsvraag is een individuele vraag die in het Belastingdienstbrede toezichtproces
opkomt en waarop in wet, jurisprudentie en eerder vastgesteld uitvoeringsbeleid geen
duidelijk en eenduidig antwoord is te vinden en waarbij het antwoord gevolgen kan
hebben voor andere gevallen (precedentwerking) en daarom zou kunnen worden opgevat
als nieuw beleid. Heffing, inning, controle, vooroverleg en de behandeling van bezwaarschriften
zijn de meest voorkomende voorbeelden van dat toezichtproces. Een rechtsvraag is dus
niet een vraag die binnen wet, jurisprudentie en uitvoeringsbeleid kan worden beantwoord.
Het is, in lijn met artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de eigen inspecteur die de vragen van een belastingplichtige (of zijn vertegenwoordiger)
waarbij om rechtszekerheid wordt verzocht, beantwoordt en daarbij een standpunt inneemt.
Een deel van deze vragen kan door de inspecteur worden gekwalificeerd als rechtsvraag.
In deze gevallen legt de inspecteur, op basis van interne richtlijnen, de vraag naar
de uitleg van het recht voor aan een zogenoemde kennisgroep op het gebied van de rechtstoepassing.
Deze interne procedure doet niet af aan de exclusieve verantwoordelijkheid van de
inspecteur voor de beantwoording van, en het beslissen op, de vraag van de belastingplichtige.
Met de autonomie van de inspecteur als uitgangspunt, beogen de interne richtlijnen
enerzijds terughoudendheid bij het kwalificeren van vragen van belastingplichtigen
als rechtsvraag en anderzijds een landelijke eenheid van beleid en uitvoering in de
Belastingdienst.
Het is van groot belang dat bij rechtsvragen de voor de rechtstoepassing relevante
feiten en omstandigheden helder en eenduidig komen vast te staan. Dit betekent allereerst
een verantwoordelijkheid van de vragensteller (belastingplichtige of diens vertegenwoordiger)
voor een heldere presentatie van deze gegevens. Desgewenst kan hij hier een eigen
standpunt over de rechtsgevolgen aan toevoegen. Het is vervolgens de behandelende
inspecteur die de feiten en omstandigheden moet beoordelen. Indien de vraag en/of
de gegevens hem niet duidelijk zijn, treedt hij in overleg met de vragensteller. Een
goede afstemming vooraf bespoedigt de behandeling en voorkomt dat de uitleg van het
recht wordt gebaseerd op verkeerde aannames. De inspecteur geeft het standpunt van
de vragensteller over de rechtsgevolgen door aan de kennisgroep en informeert de vragensteller
over het vervolg van de behandeling.
Een standpuntbepaling naar aanleiding van een rechtsvraag kan in diverse vormen worden
gegeven: een vaststellingsovereenkomst, een toezegging of enige andere uitlating,
waaraan de inspecteur ten opzichte van de belastingplichtige is gebonden. Indien bij
vooroverleg over voorgenomen (rechts)handeling(en) de inspecteur van mening is dat
-
het bereiken van belastingbesparing de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden
voor het verrichten van die handeling(en) is en
-
de handeling(en) voor de belastingplichtige buiten het beoogde fiscale voordeel geen
reële, praktische betekenis heeft (hebben) en voorts
-
doel en strekking van de wet (of een verdrag) zouden worden miskend indien de door
de belastingplichtige verlangde rechtstoepassing zou worden gevolgd,
dan neemt de inspecteur een afwijzend standpunt in. Indien daartoe aanleiding is,
voegt de inspecteur hieraan toe dat hij voornemens is dit standpunt te gelegener tijd,
bijvoorbeeld bij het vaststellen van een (naheffings)aanslag, te formaliseren; daartegen
staan de belastingplichtige de gebruikelijke rechtsmiddelen ter beschikking.
Indien sprake is van fiscale grensverkenning, zet de inspecteur het vooroverleg niet
voort en neemt hij ook geen standpunt in. Fiscale grensverkenning doet zich voor als
de inspecteur in het vooroverleg een standpunt inneemt over de voorgelegde casus,
de vragensteller zich hier niet in kan vinden en vervolgens probeert de casus, door
telkens (kleine) wijzigingen aan te brengen, fiscaal net aanvaardbaar te presenteren.
De exclusieve verantwoordelijkheid van de inspecteur voor de kwalificatie en beantwoording
van (rechts)vragen impliceert ook de verantwoordelijkheid voor de tijdigheid van de
beantwoording. Indien de rechtsvraag opkomt bij de behandeling van een aangifte (heffing
of controle) of in de bezwaarfase, moet de vraag worden beantwoord binnen de voor
die behandeling geldende termijn. In het geval van vooroverleg is de inspecteur verantwoordelijk
voor een doorlooptijd in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (Awb, afdeling 4.1.3). Dit geldt ook voor de gevallen van zekerheid die volgens de wet bij beschikking
wordt gegeven, zoals bij fusie en voor de status van de arbeidsrelatie.