Verdachte is verplicht bij verdenking te hebben gehandeld in strijd met het bepaalde
in artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet medewerking te verlenen aan ademonderzoek en dient hiervoor ook mee te gaan naar
het bureau of een andere plaats waar het ademanalyseapparaat zich bevindt; geen medewerking
(dus ook niet meegaan) impliceert weigeren;
De verdachte meenemen met als titel aanhouding ex artikel 53 Sv heeft voordelen met betrekking tot de toetsing van het politieoptreden en verdient
daarom de voorkeur.
Dit betekent tevens dat wanneer aanhouding niet wenselijk is (bijv. omdat de voorgeleiding
lastig wordt) de verdachte zonder meer kan worden gevorderd medewerking te verlenen
aan het ademonderzoek en daartoe mee te gaan naar de plaats waar het ademanalyse-apparaat
zich bevindt.
Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat dadelijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte
kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte
verricht in de vorm van een bloedproef – of bij medische bezwaren – een vervangende
urineproef.
De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de
verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.
De politie is niet verplicht om de verdachte op de mogelijkheid van een tegenonderzoek
te wijzen.
Indien de verdachte om een tegenonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal
te worden vermeld.
Net als bij de ‘gewone’ ademanalyse of bloedonderzoek dient in het geval van een tegenonderzoek
de verdachte zich op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen ruimte
in het politiebureau, die hij ter voorkoming van beïnvloeding van de uitkomst van
het tegenonderzoek, niet zonder toestemming mag verlaten.
Indien de verdachte toch zonder toestemming die ruimte verlaat, verleent hij onvoldoende
medewerking aan het tegenonderzoek en kan de uitslag van dat tegenonderzoek geen betekenis
hebben voor het bewijs. Dit dient uitdrukkelijk in het proces-verbaal te worden vermeld.
Verzoekt verdachte een tegenonderzoek, dan zal de politie een arts moeten waarschuwen.
Indien de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dan dient dit
verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens contact op
met de arts van zijn keuze, waarbij de eis wordt gesteld dat dit niet mag leiden tot
onredelijke vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal dan
ook moeten aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen zijn.
Kan hij deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om een tegenonderzoek, dan zal de politie van haar kant een arts waarschuwen.
De arts komt naar het politiebureau om daar de verdachte door middel van een venapunctie
de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht door verdachte
urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing.
Om procedurefouten te voorkomen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat artikel 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de 1-uursregeling onverkort van toepassing is. Uit het proces-verbaal dient
te blijken welke situatie, zoals bedoeld in dat artikel van toepassing is. De mededeling,
zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel wordt in het proces-verbaal vermeld.
Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) dient te geschieden overeenkomstig
de daarvoor geldende regels. De politie dient deze situatie te onderscheiden van die
waarbij bloedonderzoek in de plaats treedt van de ademanalyse. en geeft daarom aan
dat het monster is afgenomen in het kader van een tegenonderzoek na ademanalyse Dit
dient de politie op de in gebruik zijnde formulieren aan te tekenen.
Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch
Instituut (NFI) te Den Haag. Ingevolge artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken dient het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte te worden
medegedeeld. De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks
door het NFI, nu niet de politie, maar de verdachte de opdrachtgever is.
De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse, te weten die van de arts, van het
onderzoek door het NFI en van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte.
De verdachte dient – voordat de arts wordt gewaarschuwd –, de kosten van het bloedblok
en van de arts op het politiebureau te voldoen. De kosten van het onderzoek door het
NFI dienen binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI te worden voldaan. Pas nadat
ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hier kan worden
aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1983, NJ 1984, 97 waarin
werd bepaald dat het resultaat van de eerste bloedproef voor het bewijs wel mocht
worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig een financiële regeling had getroffen
en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij bloedproef)
niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde van betaling
van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, bereikt daarmee dat het bloedproefresultaat
of het resultaat van de ademanalyse zondermeer voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het NFI zal na de betalingstermijn van zes weken na afname van het bloed bij het uitblijven
van een betaling het bloedmonster vernietigen.
Aan de verdachte die om een tegenonderzoek, als bedoeld in artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken (tegenonderzoek ademanalyse) heeft verzocht, wordt door de politie een brief ter
hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking tot de betaling
van de kosten worden vermeld (zie bijlage 1).