Stb. 2015, 124, datum inwerkingtreding 01-04-2015, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2015.
1 Aan de gewezen ambtenaar in vaste of in tijdelijke dienst, wiens dienstverband is
geëindigd tijdens de verhindering om arbeid te verrichten door ziekte anders dan bedoeld
in de volgende leden, doch vóór het verstrijken van een tijdvak van 12 maanden sedert
de aanvang van de verhindering, wordt voor de verdere duur van de arbeidsongeschiktheid,
doch uiterlijk tot het tijdstip van eindiging van voormeld tijdvak van 12 maanden,
een uitkering toegekend overeenkomende met zijn oorspronkelijke inkomen indien zijn
dienstverband niet was geëindigd.
2 Aan de gewezen ambtenaar in vaste dienst, wiens dienstverband is geëindigd tijdens
de verhindering om arbeid te verrichten door ziekte of gebreken, welke ontstaan zijn
in en door de uitoefening van de dienst en niet aan de schuld of grove nalatigheid
van de betrokken ambtenaar is te wijten, wordt voor de duur van de gehele of gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid, een uitkering toegekend overeenkomende met:
-
a. zijn oorspronkelijke inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden van zijn arbeidsongeschiktheid;
-
b. negentig ten honderd van zijn oorspronkelijke inkomen gedurende de daaropvolgende
twaalf maanden;
-
c. tachtig ten honderd van zijn oorspronkelijke inkomen voor de verdere duur van zijn
arbeidsongeschiktheid.
3 Aan de gewezen ambtenaar in tijdelijke dienst, wiens dienstverband is geëindigd tijdens
de verhindering om arbeid te verrichten door ziekte of gebreken, welke ontstaan zijn
in en door de uitoefening van de dienst en niet aan de schuld of grove nalatigheid
van de betrokken ambtenaar is te wijten, wordt voor de duur van de gehele of gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid, een uitkering toegekend overeenkomende met:
-
a. zijn oorspronkelijke inkomen gedurende de eerste vierentwintig maanden van zijn arbeidsongeschiktheid;
-
b. tachtig ten honderd van zijn oorspronkelijke inkomen voor de verdere duur van zijn
arbeidsongeschiktheid.
4 In het eerste, tweede en derde lid wordt onder het oorspronkelijke inkomen verstaan:
de verlofsbezoldiging die betrokkene gedurende de eerste twaalf maanden ziekteverlof
heeft genoten of zou hebben genoten indien zijn dienstverband niet was geëindigd.
5 De arbeidsongeschiktheid, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, dient te blijken
uit een verklaring van de geneeskundige commissie of de geneeskundige, bedoeld in
artikel 33 van het Besluit vakantie en vrijstelling van dienst ambtenaren BES, met
overeenkomstige toepassing van de in het vierde, vijfde en zesde lid van dat artikel
vastgestelde bepalingen.
6 Op de uitkeringen, welke krachtens het eerste, tweede en derde lid worden genoten,
worden eventuele uitkeringen aan pensioen ten laste van het Pensioenfonds Caribisch
Nederland, of bij wijze van pensioen, vermeerderd met de daarop komende duurtetoeslag,
in mindering gebracht.
7 Aan de nagelaten betrekkingen van de in het derde lid bedoelde gewezen ambtenaar worden
de uitkeringen in geld toegekend, welke zouden zijn verleend indien betrokkene onder
de werking van de Wet ongevallenverzekering BES viel.