Allereerst dient vastgesteld te worden of de persoon tegen wie de aangifte zich richt
immuniteit geniet. Indien kan worden vastgesteld dat er sprake is van immuniteit staat
dit in de weg aan de vervolging en kan de aangifte niet verder in behandeling worden
genomen.
Artikel 16 van de WIM omschrijft de categorieën van personen aan wie terzake van de in deze wet omschreven
misdrijven immuniteit toekomt. Het gaat daarbij om volkenrechtelijke immuniteit, die
zijn grondslag vindt in verdragen of internationaal gewoonterecht. Strafvervolging
in het kader van deze wet is uitgesloten ten aanzien van buitenlandse staatshoofden,
regeringsleiders en ministers van buitenlandse zaken, zolang zij in functie zijn,
alsmede andere personen voor zover hun immuniteit door het volkenrechtelijk gewoonterecht
wordt erkend. Onder de laatste categorie vallen onder andere de hier te lande geaccrediteerde
diplomaten en personen die door het ministerie van Buitenlandse Zaken zijn aangemerkt
als leden van officiële missies. Strafvervolging is tevens uitgesloten voor personen
die over immuniteit beschikken op grond van enig verdrag dat binnen het Koninkrijk
geldt. Onder deze categorie vallen bijvoorbeeld diplomaten en afgevaardigden naar
bijeenkomsten van internationale organisaties en militairen die vallen onder het NAVO-Statusverdrag.
Omtrent de reikwijdte van immuniteiten ingevolge het volkenrechtelijk gewoonterecht
bestaat op dit moment onduidelijkheid. Omdat de kwestie van de immuniteit doorgaans
speelt in publicitair, politiek en diplomatiek gevoelige zaken zal de officier van
justitie, alvorens een beslissing omtrent de instelling van de vervolging te nemen,
in de volgende situaties overleggen met het Parket-Generaal (afd. BJZ):
-
– Bij twijfel over de vraag of degene op wie de aangifte betrekking heeft immuniteit
geniet;
-
– In het geval dat wordt aangevoerd dat de immuniteit op korte termijn zal komen te
vervallen;
-
– In het geval dat internationale ambtenaren zich op een immuniteitsstatus beroepen;
-
– In het geval dat voorzienbaar is dat een immuniteitsgerechtigde op afzienbare termijn
naar Nederland zal komen, terwijl tevens voorzienbaar zou zijn dat op dat moment de
immuniteit zou zijn komen te vervallen.
Het College van procureurs-generaal zal, eventueel na overleg met het ministerie van
Buitenlandse Zaken, uitsluitsel geven of in het individuele geval al dan niet sprake
is van een immuniteit.
Aparte vermelding verdient het volgende. Het kan voorkomen dat Nederland zelf rechtsmacht
heeft over personen die als verdachte, getuige of anderszins ten behoeve van en op
bevel of verzoek van het Internationaal Strafhof door de Nederlandse autoriteiten
over Nederlands grondgebied naar het terrein van het Strafhof worden geleid. Een eventuele
aangifte tegen een persoon die in transit op weg is naar het Internationaal Strafhof,
of na vervulling van zijn taken aldaar weer op de terugweg naar zijn staat van herkomst
is, zal de officier van justitie reeds moeten afwijzen op de grond van strijdigheid
met volkenrechtelijke verplichtingen die op Nederland als gastland van het Strafhof
rusten (zie onder andere artikel 87 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof). Het vervolgingsrecht herleeft echter, als de verdachte, na verloop van een termijn
waarin hij redelijkerwijs had kunnen vertrekken, toch nog in Nederland blijkt te verblijven.