Dit besluit bevat het beleid over de teruggaafregeling in de overdrachtsbelasting.
Op verzoek wordt teruggaaf van betaalde overdrachtsbelasting verleend als de toestand
van vóór de verkrijging zowel feitelijk als rechtens wordt hersteld als gevolg van
de vervulling van een ontbindende voorwaarde, nietigheid of vernietiging of ontbinding
wegens niet nakoming van een verbintenis (artikel 19 van de WBR). Voor de verkrijging krachtens herstel kan beroep worden gedaan op de vrijstelling
van artikel 15, eerste lid, onderdeel r, van de WBR.
In onderdeel 2 wordt ingegaan op het wettelijke vereiste van een feitelijk en rechtens herstel.
Het bevat een goedkeuring voor het geval dat niet aan de gestelde vereisten kan worden
voldaan (onderdeel 2.1) en een verduidelijking voor het geval er alleen gedeeltelijk aan de vereisten wordt
voldaan (onderdeel 2.2). Dit onderwerp was opgenomen in de vragen 1 en 3 van het besluit van 3 mei 2005, nr. CPP2005/370M. Ter aanvulling bevat onderdeel 2.1 een goedkeuring voor de toepassing
van de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onderdeel r, van de WBR. Onderdeel 2.2 is redactioneel aangepast.
In onderdeel 3 wordt de toepassing van de teruggaafregeling bij een overeenkomst van
‘sale and leaseback’ behandeld. Dit was opgenomen in vraag 2 van het besluit van 3 mei 2005.
Omdat het een sterk feitelijke situatie betreft is vraag 4 van het besluit van 3 mei 2005 niet meer overgenomen. In vraag 4 was in een specifiek geval toegelicht dat een verbintenis
onder tijdsbepaling geen ontbindende voorwaarde is. In dit geval heeft de Hoge Raad
inmiddels op 5 december 2008, nr. 07/13307, LJN BD9220, geoordeeld dat een beroep
op artikel 19 van de WBR reeds faalt omdat er geen sprake was van een feitelijk en rechtens herstel.
De in dit besluit opgenomen goedkeuring voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel r, van de WBR wordt verleend als volgens de wettelijke bepalingen overdrachtsbelasting verschuldigd
is. Door deze wettelijke verschuldigdheid kan de verkrijger bij een volgende overdracht
van de verkregen onroerende zaken, onder omstandigheden, formeel gezien aanspraak
maken op een vermindering van overdrachtsbelasting op grond van artikel 9, vierde lid, of artikel 13 van de WBR. Voor zover een toekomstige verkrijger een beroep doet op één van de genoemde bepalingen,
vervalt de verleende goedkeuring.