1. Inleiding
[Regeling vervallen per 20-07-2013 met terugwerkende kracht tot en met 01-07-2013]
De overdrachtsbelasting heeft een aantal ondernemingsfaciliteiten in de vorm van vrijstellingen.
Deze vrijstellingen zijn opgenomen in artikel 15, eerste lid, onderdelen b, e, f, en h, van de WBR. Dit besluit bevat een aantal goedkeuringen voor de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten.
In onderdeel 11.3 is de goedkeuring verruimd en de onderdelen 13 en 14 bevatten nieuw beleid. Onderdeel 3.2 is vervallen. De overige onderdelen bevatten enkele redactionele wijzigingen waarmee
geen beleidswijziging is beoogd.
De verkrijging door bepaalde familieleden van een ondernemer is onder voorwaarden
vrijgesteld van overdrachtsbelasting (artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de WBR). Het beleid voor deze vrijstelling is opgenomen in de onderdelen 2 tot en met 8. Onderdeel 3.2 van het besluit van 27 september 2010, nr. DGB2010/1004M, bevatte een overgangsregeling voor een bedrijfsopvolging in fasen.
De goedkeuring gold alleen voor gefaseerde bedrijfsoverdrachten die in gang gezet
zijn vóór 22 mei 2001. Door tijdsverloop heeft deze goedkeuring zijn belang verloren
en is daarom niet meer opgenomen. Onderdeel 3.1 is hierbij vernummerd naar 3.
Onderdeel 9 bevat een goedkeuring voor de vrijstelling bij inbreng of omzetting van een onderneming
waarbij slechts de economische eigendom van een onroerende zaak wordt ingebracht.
Onderdeel 10 bevat een standpuntbepaling over het per 1 januari 2008 gewijzigde concernbegrip
bij de toepassing van de vrijstelling bij interne reorganisatie (artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de WBR). Onderdeel 11 bevat het beleid over deze vrijstelling. De goedkeuring bij een transactie tussen
een moeder- en dochtervennootschap is verduidelijkt en verruimd (onderdeel 11.3).
Op 1 januari 2010 is een vrijstelling in de wet opgenomen voor de inbreng van een
onroerende zaak die behoort tot een werkzaamheid in de zin van artikel 3.92, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (artikel 15, eerste lid, onderdeel z, van de WBR). Deze vrijstelling is op 1 januari 2011 vervallen. Voor de gevallen waarin deze
vrijstelling is toegepast bevat onderdeel 12 twee goedkeuringen.
Onderdeel 13 is nieuw en bevat een nieuwe goedkeuring voor de vrijstelling bij inbreng van een
onderneming in een vennootschap die geen in aandelen verdeeld kapitaal heeft (artikel 15, eerste lid, onderdeel e, 1°, van de WBR). Door de goedkeuring geldt de vrijstelling ook bij inbreng onder gedeeltelijk voorbehoud
van stille reserves.
Onderdeel 14 is nieuw. Onderdeel 14.1 bevat een nieuwe goedkeuring voor de omzetting van een windturbineonderneming in
een NV of BV. In onderdeel 14.2 is de toepassing van de aanhoudingseis bij de vrijstelling bij omzetting van een
onderneming verduidelijkt (artikel 15, eerste lid, onderdeel e, 2°, van de WBR).
De in dit besluit opgenomen goedkeuringen worden verleend in situaties waarin de overdrachtsbelasting
volgens de wettelijke bepalingen verschuldigd is. Deze wettelijke verschuldigdheid
brengt mee dat bij een toekomstige overdracht van de verkregen onroerende zaken, de
koper onder omstandigheden formeel gezien aanspraak kan maken op een vermindering
van overdrachtsbelasting op grond van artikel 9, vierde lid, dan wel artikel 13 van de WBR. Als en voor zover bij een toekomstige verkrijging op deze grond aanspraak op vermindering
wordt gemaakt, komt de verleende tegemoetkoming te vervallen.