2.2.1. Tegenonderzoek bij ademanalyse
[Regeling vervallen per 01-06-2015]
Art. 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat onmiddellijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de
verdachte kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van
de verdachte verricht in de vorm van een bloedproef – of bij medische bezwaren – een
vervangende urineproef. De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de
verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.
De opsporingsambtenaar is niet verplicht om de verdachte op de mogelijkheid van een
tegenonderzoek te wijzen. Betwist verdachte echter het resultaat van de ademanalyse dan moet dat wel voor de
opsporingsambtenaar reden zijn om hem te wijzen op de mogelijkheid van een tegenonderzoek.
Indien de verdachte om een dergelijk bloed- of urineonderzoek vraagt, dient dit uiteraard
in het proces-verbaal te worden vermeld.
Net als bij de ‘gewone’ ademanalyse of bloedonderzoek dient in het geval van een tegenonderzoek
de verdachte zich op te houden in een door de opsporingsambtenaar aangewezen ruimte
in het politiebureau, die hij ter voorkoming van beïnvloeding van de uitkomst van
het tegenonderzoek, niet zonder toestemming mag verlaten. Indien de verdachte toch
zonder toestemming die ruimte verlaat, verleent hij onvoldoende medewerking aan het
tegenonderzoek en kan de uitslag van dat tegenonderzoek geen betekenis hebben voor
het bewijs. Dit dient uitdrukkelijk in het proces-verbaal te worden vermeld.
Verzoekt verdachte om een tegenonderzoek, dan zal de opsporingsambtenaar een arts
moeten waarschuwen. Indien de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen,
dan dient dit verzoek in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens
contact op met de arts van zijn keuze, waarbij de eis wordt gesteld dat dit niet mag
leiden tot onredelijke vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen
arts zal dan ook moeten aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal
kunnen zijn. Kan hij deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek
om een tegenonderzoek, dan zal de opsporingsambtenaar van zijn kant een arts waarschuwen. De arts komt
naar het politiebureau om daar de verdachte door middel van een venapunctie de vereiste
hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht door verdachte urine af te
laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urineonderzoek zijn van toepassing.
Om procedurefouten te voorkomen wordt er nadrukkelijk op gewezen dat art. 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de één-uursregeling, onverkort van toepassing is. Uit het proces-verbaal
dient te blijken welke situatie, zoals bedoeld in dat art. van toepassing is. De mededeling,
zoals bedoeld in lid 3 van dat art., wordt in het proces-verbaal vermeld.
Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) dient te geschieden overeenkomstig
de daarvoor geldende regels. De opsporingsambtenaar dient deze situatie te onderscheiden
van die waarbij bloedonderzoek in de plaats treedt van de ademanalyse en geeft daarom
aan dat het monster is afgenomen in het kader van een tegenonderzoek na ademanalyse.
Dit dient de opsporingsambtenaar op de gebruikte formulieren aan te tekenen.
Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Nederlands Forensisch
Instituut (NFI) te Den Haag. Ingevolge art. 20 van het Besluit alcoholonderzoeken dient het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte te worden
medegedeeld. De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks
door het NFI, nu niet de opsporingsambtenaar, maar de verdachte de opdrachtgever is.
De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse, te weten die van de arts, van het
onderzoek door het NFI en van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte.
De verdachte dient – voordat de arts wordt gewaarschuwd – de kosten van het bloedblok
en van de arts op het politiebureau te voldoen. De kosten van het onderzoek door het
NFI dienen binnen zes weken na de bloedafname aan het NFI te worden voldaan. Pas nadat
ook deze kosten zijn voldaan, gaat het NFI tot het onderzoek over. Hier kan worden
aangesloten bij het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1983, NJ 1984, 97 waarin
werd bepaald dat het resultaat van de eerste bloedproef voor het bewijs wel mocht
worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig een financiële regeling had getroffen
en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat het tegenonderzoek (bij bloedproef)
niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus niet voldoet aan de voorwaarde van betaling
van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, bereikt daarmee dat het bloedproefresultaat
of het resultaat van de ademanalyse zondermeer voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het NFI zal na de betalingstermijn van zes weken na afname van het bloed bij het uitblijven
van een betaling het bloedmonster vernietigen.
Aan de verdachte die om een tegenonderzoek, als bedoeld in art. 10a van het Besluit alcoholonderzoeken (tegenonderzoek ademanalyse) heeft verzocht, wordt door de opsporingsambtenaar een
brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking tot
de betaling van de kosten worden vermeld.