Voor de hoogte van de bij fiscaal vertegenwoordigers te stellen zekerheid gelden de
normen die zijn opgenomen in de tabel hierna.
Categorie goederen
|
Percentage zekerheid
|
Minimumbedrag zekerheid
|
Maximumbedrag zekerheid
|
1. Bulkgoederen, halffabrikaten en productiemiddelen
|
5%
|
€ 5.000
|
€ 100.000
|
2. Consumptiegoederen
|
5%
|
€ 5.000
|
€ 500.000
|
De zekerheid bedraagt per vergunning 5% van de btw-bedragen die worden bedoeld in
de onderdelen 6.2 en 6.3, met dien verstande dat de zekerheid is gebonden aan het in de tabel opgenomen minimum-
en maximumbedrag. De goederen zijn in twee categorieën ingedeeld. Bij twijfel over
de indeling van de goederen in categorie 1 of 2 moeten de goederen worden ingedeeld
in categorie 2.
Categorie 2 heeft betrekking op alle goederen die zonder verdere be- of verwerking
in het vrije verkeer kunnen worden gebracht. De goederen die worden bedoeld artikel 42c van de Invorderingswet 1990 vallen (ook) onder categorie 2. Het gaat om de goederen, de toebehoren en onderdelen
van de goederen die zijn aangewezen in artikel 40a van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
Als een BFV optreedt namens één of meerdere buitenlandse ondernemers, is het mogelijk
dat deze of die buitenlandse ondernemer(s) zowel ‘categorie 1’-goederen als ‘categorie
2’-goederen invoeren. Als dit het geval is, moet voor het bepalen van de hoogte van
de zekerheid van de fiscaal vertegenwoordiger worden uitgegaan van categorie 2-goederen.
Bij een AFV is per vergunning duidelijk welke buitenlandse ondernemer hij vertegenwoordigt
en welke categorie goederen die ondernemer invoert. Bij een AFV wordt voor de hoogte
van de zekerheid uitgegaan van categorie 2-goederen als hij een buitenlandse ondernemer
vertegenwoordigt die óf alleen categorie 2-goederen invoert óf zowel categorie 1-
als categorie 2-goederen invoert.
Voor de collectieve zekerheid die een AFV (na toestemming van de inspecteur, zie onderdeel 6.2) stelt, gelden dezelfde normen, berekeningswijze en minimum- en maximumbedragen als
voor de individuele zekerheid.
In de situatie dat er aanwijzingen zijn voor het optreden van btw-fraude van de fiscaal
vertegenwoordiger en/of zijn cliënt(en) wijst de inspecteur het verzoek om op te treden
als fiscaal vertegenwoordiger af of trekt hij de verleende vergunning in. In situaties
waarbij er geen aanwijzingen zijn maar wel een verhoogd risico op fraude kan de inspecteur
een hoger bedrag aan zekerheid vaststellen.
Fiscaal vertegenwoordigers die in het verleden een zekerheid hebben gesteld waarbij
voor de berekening van de zekerheid is afgeweken van de hiervoor opgenomen normen,
kunnen de voor hen bevoegde inspecteur verzoeken om de hoogte van de zekerheid aan
te passen conform de in dit onderdeel opgenomen normen. Voor zover de in het verleden
gestelde zekerheid hoger is dan de zekerheid die wordt vastgesteld volgens de normen
die in dit onderdeel zijn opgenomen, zal de in het verleden gestelde zekerheid worden
vervangen door de nieuwe (lagere) zekerheid, met overnameclausule. Bij een verlaging van het bedrag van de zekerheid wordt de ‘bovenwaarde’ van de
in het verleden gestelde zekerheid vrijgegeven op het moment dat de ontvanger de nieuwe
zekerheid aanvaardt. De ‘bovenwaarde’ blijft niet vijf jaar lang vaststaan (zie onderdeel 6.5). De AFV is per jaar hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de zekerheid dat
is berekend volgens de normen die zijn opgenomen in dit onderdeel. Aan de hand van
het volgende voorbeeld wordt de uitwerking geïllustreerd.
Voorbeeld:
In 2012: zekerheid gesteld van € 100.000
In 2014: zekerheid verlaagd tot € 5.000
Stel dat in 2014 een naheffingsaanslag wordt opgelegd over 2012 en 2013 van € 100.000.
De AFV is hoofdelijk aansprakelijk voor de nieuwe zekerheid voor twee jaren, dus voor 2 x € 5.000.