De risico's die kunnen voortvloeien uit de transacties, bestaan met name uit kredietrisico's
(debiteuren- en valutarisico's), marktrisico's en operationele risico's. Het uitsluitend
lopen van operationele risico's zal over het algemeen niet leiden tot de aanwezigheid
van reële risico's zoals bedoeld in dit besluit. De mate waarin door dienstverleningslichamen
risico's worden gelopen, vertaalt zich met name in de mogelijkheid dat het door het
dienstverleningslichaam tegenover haar activa aangehouden eigen vermogen wordt aangetast.
Doorslaggevend voor het antwoord op de vraag of en in hoeverre door een dienstverleningslichaam
reële risico's worden gelopen is derhalve of en in hoeverre door het dienstverleningslichaam
één of meer van de hiervoor genoemde risico's wordt gelopen en of door het dienstverleningslichaam
tegenover deze risico's voldoende eigen vermogen wordt aangehouden om deze risico's
te kunnen dragen.
Een dienstverleningslichaam waarvan de activiteiten bestaan uit het ontvangen en betalen
van rente wordt geacht reële risico's te lopen indien het eigen vermogen dat noodzakelijk
is om de gelopen risico's te kunnen dragen minimaal gelijk is aan 1% van het bedrag
van de geldlening, dan wel een bedrag van € 2.000.000. Indien derhalve door een dienstverleningslichaam
in verband met het verstrekken van geldleningen minimaal een eigen vermogen wordt
aangehouden van 1% van het bedrag van de geldlening, dan wel € 2.000.000 als dat een
lager bedrag is, wordt het dienstverleningslichaam geacht reële risico's te lopen,
mits door verzoeker aannemelijk wordt gemaakt dat de realistische mogelijkheid bestaat
dat dit eigen vermogen wordt aangetast als de in verband met de transacties gelopen
risico's zich manifesteren.
Voorbeeld 1
De enige activiteit van een dienstverleningslichaam (DVL) bestaat uit het verstrekken
van een geldlening van € 100 miljoen aan verbonden lichaam X. Het eigen vermogen van
DVL bedraagt € 1,5 miljoen. Daarnaast leent DVL ter financiering van de te verstrekken
geldlening een bedrag van € 98,5 miljoen van verbonden lichaam Y. De moedermaatschappij
van DVL (M) heeft ten aanzien van Y de garantie afgegeven dat de gehele lening door
haar zal worden terugbetaald als DVL niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen.
Als het kredietrisico (debiteurenrisico) dat DVL loopt zich manifesteert (X kan niet
aan haar betalingsverplichtingen voldoen), zal allereerst het eigen vermogen van DVL
worden aangetast. Slechts voor zover het eigen vermogen van DVL niet toereikend is
om aan de betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, zal de door M afgegeven garantie
intreden. Daar DVL tegenover de geldlening een eigen vermogen aanhoudt dat hoger is
dan 1% van het bedrag van de geldlening en daarnaast ook de realistische mogelijkheid
aanwezig is dat dit eigen vermogen wordt aangetast bij manifestatie van de gelopen
risico's (in casu het debiteurenrisico), worden door DVL reële risico's gelopen.
Voorbeeld 2
De enige activiteit van een dienstverleningslichaam (DVL) bestaat uit het verstrekken
van een geldlening van € 400 miljoen aan verbonden lichaam X. Het eigen vermogen van
DVL bedraagt € 3 miljoen. Daarnaast leent DVL ter financiering van de te verstrekken
geldlening een bedrag van € 397 miljoen van verbonden lichaam Y. De moedermaatschappij
van DVL (M) heeft ten aanzien van DVL de garantie afgegeven dat de gehele lening aan
X door haar zal worden terugbetaald als X niet aan haar betalingsverplichtingen kan
voldoen. Als het debiteurenrisico dat DVL loopt ten aanzien van X zich manifesteert
(X kan niet aan haar betalingsverplichtingen voldoen), zal DVL een beroep op M kunnen
doen voor de terugbetaling van de lening. Hoewel DVL een eigen vermogen heeft van
meer dan € 2 miljoen, is geen realistische mogelijkheid aanwezig dat dit eigen vermogen
wordt aangetast als X niet aan haar betalingsverplichting kan voldoen. Door DVL worden
derhalve geen reële risico's gelopen.
Het bedrag van € 2 miljoen geldt per vennootschap. Indien een lichaam meerdere geldleningen
verstrekt, dient ten aanzien van elk van de geldleningen een evenredig deel van dit
bedrag te worden aangehouden. Per geldlening dient een bedrag aan eigen vermogen te
worden aangehouden dat gelijk is aan het laagste bedrag van de volgende bedragen:
-
a. 1% van de (afzonderlijke) geldlening, dan wel
-
b. een evenredig deel van € 2 miljoen ten opzichte van het totale bedrag aan geldleningen.
Dit wordt hierna toegelicht met een voorbeeld.
Voorbeeld 3
De enige activiteit van een dienstverleningslichaam (DVL) bestaat uit het verstrekken
van twee geldleningen: een geldlening van € 200 miljoen (lening 1) en een geldlening
van € 300 miljoen (lening 2). Het eigen vermogen van DVL bedraagt € 2 miljoen. De
ten aanzien van lening 1 gelopen risico's zijn beperkt door een garantie van de moedermaatschappij
van DVL (M) tot een bedrag van € 500.000. Omdat de in verband met lening 1 gelopen
risico's zijn beperkt tot € 500.000 terwijl die risico's ten minste zouden moeten
bedragen het laagste van a. 1% van € 200 miljoen, ofwel € 2 miljoen en b. 200/500
x € 2 miljoen, ofwel € 800.000, wordt niet voldoende eigen vermogen aangehouden ten
aanzien van lening 1. Door DVL worden ten aanzien van lening 1 derhalve geen reële
risico's gelopen.