Algemeen
Indien een bevel opnemen van (tele)communicatie betrekking heeft op telecommunicatie
die plaatsvindt via een openbaar telecommunicatienetwerk of met gebruikmaking van een openbare telecommunicatiedienst in de zin van de Telecommunicatiewet, dan geldt als uitgangspunt dat het bevel ten uitvoer wordt gelegd met medewerking
van de aanbieder. In het geval de aanbieder geen medewerking kan verlenen of in het
geval het belang van de strafvordering zich daartegen verzet, dan kan het opnemen
van telecommunicatie ook plaatsvinden zonder medewerking en medeweten van de betreffende
aanbieder.
Indien een bevel opnemen van (tele)communicatie betrekking heeft op communicatie die
plaatsvindt via een geheel of gedeeltelijk besloten communicatienetwerk of -dienst, dan wordt de aanbieder in de gelegenheid gesteld om vrijwillig zijn medewerking
te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het bevel. In het geval de aanbieder geen
medewerking kan verlenen of in het geval het belang van de strafvordering zich daartegen
verzet, dan kan het opnemen van communicatie ook plaatsvinden zonder medewerking en
medeweten van de betreffende aanbieder.
In het geval (tele)communicatie buiten medeweten of medewerking van de aanbieder van
een communicatiedienst wordt opgenomen, zal het daartoe te gebruiken technische hulpmiddel
moeten voldoen aan de eisen die zijn gesteld in het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering (Stb. 2006, 524 en – dit Besluit is nadien gewijzigd – Stb. 2007, 121).
Procedure
Alvorens van de rechter-commissaris wordt gevorderd om een machtiging bevel opnemen
van (tele)communicatie af te geven, zal (bijvoorbeeld door middel van een bevraging
van het CIOT-systeem) moeten worden nagegaan of het betreffende (aansluit)nummer nog
steeds in gebruik is.
Nadat de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris heeft ontvangen,
stelt hij zowel een schriftelijk bevel opnemen van (tele)communicatie op als een vordering
medewerking aan een bevel opnemen van (tele)communicatie. Het bevel is gericht tot
de opsporingsambtenaar, terwijl de vordering medewerking bestemd is voor de aanbieder.
In de vordering medewerking wordt slechts het af te tappen telefoonnummer vermeld
omdat het niet noodzakelijk en wenselijk is dat een aanbieder van een communicatiedienst
op de hoogte raakt van andere gegevens dan het af te tappen telefoonnummer.
In een bevel opnemen van (tele)communicatie zal het misdrijf en de naam of een zo
nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte vermeld moeten worden. In geval van
art. 126t Sv zal een omschrijving gegeven moeten worden van het georganiseerd verband in plaats
van de naam of aanduiding van de verdachte. Daarnaast zal in het bevel zo mogelijk
het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst
wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker
vermeld moeten worden. In het bevel kan slechts één te tappen nummer worden opgenomen.
Dit geldt niet in het geval er sprake is van een ISDN-lijn waarbij er sprake is van
een hoofdnummer en onderliggende nummers.
In het bevel opnemen van (tele)communicatie en de vordering medewerking dient de naam
van de officier van justitie vermeld te worden die het bevel en de vordering, al dan
niet namens de zaaksofficier van justitie, heeft getekend.
In geval van dringende noodzaak kan de officier van justitie een mondelinge vordering
doen aan de rechter-commissaris. De officier van justitie zal hierop – ter bevestiging
van de mondeling gedane vordering – een schriftelijke vordering moeten indienen bij
de rechter-commissaris. Het mondelinge bevel van de officier van justitie zal binnen
drie dagen op schrift moeten worden gesteld en worden verstrekt aan de betreffende
aanbieder. Bij het vaststellen van de dag waarop het mondeling afgegeven bevel schriftelijk
bevestigd moet worden, geldt als uitgangspunt dat de dag van afgifte van het mondelinge
bevel niet meetelt en dat daarna in werkdagen geteld moet worden.
De officier van justitie zal er op moeten toezien dat de datum van de mondelinge machtiging
van de rechter-commissaris op een juiste wijze is opgenomen in de door hem verstrekte
schriftelijke machtiging. Deze datum moet overeenstemmen met de datum waarop de tap
daadwerkelijk is gaan lopen.
Op grond van de artt. 126m/126t lid 8 jo 126l/126s lid 8 Sv zal de opsporingsambtenaar die belast is met het uitluisteren of uitlezen (in geval
van een IP/e-mailtap) van de op te nemen (tele)communicatie binnen drie dagen proces-verbaal
op moeten maken. Dit voorschrift heeft geen verdere strekking dan dat binnen genoemde
termijn in een proces-verbaal wordt gerelateerd dàt is afgetapt en opgenomen, in welke
zaak dit is gebeurd en welke persoon het betreft. Dit betekent dus niet dat de opgenomen
(tele)communicatie binnen deze drie dagen ook daadwerkelijk door de opsporingsambtenaar
moet zijn uitgewerkt in een proces-verbaal.
Bijzonderheden
Vordering verstrekking van in een geautomatiseerd werk opgeslagen gegevens van een
aanbieder van een communicatiedienst (artt. 126ng/126ug lid 2 Sv)
Op grond van een bevel tot het opnemen van (tele)communicatie kunnen alleen de e-mailberichten
van een gebruiker van een communicatiedienst bekeken worden die betrekking hebben
op een toekomstige periode. In geval van e-mailberichten die reeds zijn opgeslagen
in een e-mailbox van een gebruiker, dan gaat het echter om ‘historische’ gegevens
die betrekking hebben op de inhoud van communicatie. Om deze gegevens te kunnen verkrijgen,
zal gebruik gemaakt moeten worden van de bevoegdheid tot het vorderen van in een geautomatiseerd
werk opgeslagen gegevens van een aanbieder van een communicatiedienst (artt. 126ng/126ug
lid 2 Sv). Zie hieromtrent paragraaf 2.3 Vorderen van gegevens (tele)communicatie.
Het opnemen van vertrouwelijke communicatie (artt. 126l/126s Sv)
De in artt. 126m/126t Sv opgenomen bevoegdheid om, zonder medeweten van een aanbieder, (tele)communicatie
op te nemen die plaatsvindt via een geheel of gedeeltelijk besloten communicatie-netwerk
of -dienst vertoont (enige) overeenkomsten met de bevoegdheid tot het opnemen van
vertrouwelijke communicatie (artt. 126l/126s Sv). Omdat de bevoegdheid tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie meer ingrijpend
en risicovol is dan de bevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie, geldt als
uitgangspunt dat de bevoegdheid tot het opnemen van telecommunicatie wordt toegepast
indien kan worden volstaan met de inzet van deze bevoegdheid.
Het opnemen van telecommunicatie binnen de Europese Unie
De EU-rechtshulpovereenkomst heeft de mogelijkheden tot aftappen van telecommunicatie
op veel punten vereenvoudigd. Er zijn specifieke procedures tot stand gebracht om
de gewenste telecommunicatie op te nemen, ook al bevindt de af te tappen persoon zich
op het grondgebied van een andere lidstaat.
Wanneer wordt gevraagd een telefoonnummer te tappen in een andere lidstaat zal dit
in beginsel worden gedaan door het direct doorgeleiden van telecommunicatie van het
ene naar het andere land (art. 18 EU-rechtshulpovereenkomst). De aangezochte lidstaat
heeft slechts beperkte mogelijkheden om tapverzoeken te weigeren.
Het aftappen van telecommunicatie in een lidstaat van de overeenkomst, zonder tussenkomst
of technische bijstand van die lidstaat
In art. 20 van de EU-rechtshulpovereenkomst is bepaald dat, wanneer het mogelijk is
een persoon in een andere lidstaat van de EU af te tappen zonder technische bijstand
van die lidstaat, die lidstaat toestemming moet geven nadat deze lidstaat in kennis
is gesteld van het aftappen.
Nederland als kennisgevende lidstaat in de zin van artikel 20 EU-rechtshulpovereenkomst:
Situaties waarin deze methode van aftappen kan voorkomen zijn:
In het laatste geval wordt een deel van de telecommunicatie die in het buitenland
wordt gevoerd door een houder van een Nederlandse GSM-aansluiting via het Nederlandse
netwerk afgehandeld. Is met betrekking tot die gebruiker al een tapbevel in Nederland
afgegeven, dan zullen ook de door hem in het buitenland gevoerde gesprekken die via
het Nederlandse netwerk worden afgehandeld automatisch worden afgetapt en opgenomen.
Het tijdstip waarop de andere lidstaat waar de afgetapte persoon verblijft in kennis
moet worden gesteld, is afhankelijk van het moment waarop duidelijk is waar die persoon
zich bevindt. Indien voorafgaand aan het tappen bekend is dat de persoon zich in een
andere lidstaat bevindt, dan dient die lidstaat vooraf ingelicht te worden. Wordt
pas tijdens of na het tappen bekend dat de persoon zich in een andere lidstaat bevindt,
dan dient kennisgeving onmiddellijk nadat dit bekend is geworden, te worden gedaan.
De verblijfplaats kan bekend worden door verkeersgegevens of door de inhoud van de
gevoerde communicatie.
Kennisgeving geschiedt door de voor het bevel tot aftappen verantwoordelijke officier
van justitie door tussenkomst van het verantwoordelijke IRC via het bureau SIRENE
van de dienst IPOL van het KLPD aan de daartoe aangewezen contactpunten van de lidstaten.
Genoemde officier van justitie bewaakt de procedure met betrekking tot de beantwoording
van de kennisgeving door de betrokken lidstaat.
Zolang door de in kennis gestelde lidstaat geen beslissing is genomen, mag het tappen
worden voortgezet. Het uitgangspunt is dat een dergelijke beslissing uiterlijk binnen
96 uur na de kennisgeving moet worden genomen. In de kennisgeving wordt opgenomen
dat indien niet binnen 96 uur een reactie op de kennisgeving is ontvangen, de Nederlandse
opsporingsautoriteiten ervan uitgaan dat impliciet toestemming door de betreffende
lidstaat is gegeven om de afgetapte communicatie te mogen gebruiken in het Nederlandse
opsporingsonderzoek.
De afgetapte gegevens mogen niet worden gebruikt voordat er toestemming is van de
lidstaat of wanneer de 96 uur na de kennisgeving is verstreken en er geen reactie
is geweest. Dit is alleen anders wanneer betrokken lidstaten hierover afspraken hebben
gemaakt of het gebruik noodzakelijk is ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige
bedreiging van de openbare veiligheid.
Nederland als in kennisgestelde lidstaat
Art. 552oc Sv legt vast hoe een kennisgeving uit het buitenland door de Nederlandse autoriteiten
moet worden behandeld. Het bureau SIRENE van de dienst IPOL van het KLPD is aangewezen
als nationaal contactpunt voor het ontvangen van kennisgevingen uit de andere lidstaten.
Het Bureau zendt elke melding uit het buitenland onverwijld door naar de officier
van justitie bij het Landelijk Parket, die verantwoordelijk is voor de behandeling
en beantwoording van de melding. Nederland is verplicht om de gegevens uit het buitenland
vertrouwelijk te behandelen.
Satellietcommunicatie.
Kenmerkend voor satellietcommunicatie is dat de communicatie verloopt via een grondstation.
Deze grondstations zijn slechts in een aantal EU-landen gestationeerd. Hierdoor kan
het voorkomen dat het voor een lidstaat technisch niet mogelijk is telecommunicatie
te onderscheppen, ook al bevindt de af te tappen persoon zich in de eigen staat. Om
te zorgen dat in dergelijke gevallen aftappen mogelijk en gemakkelijk blijft, is in
art. 19 van de overeenkomst de mogelijkheid geschapen om af te tappen door tussenkomst
van een zogenaamde dienstenverstrekker. Art. 19 lid 1 verplicht de lidstaten waar
zich een grondstation bevindt zorg te dragen voor een juridisch basis voor het aftappen
door dienstenverstrekkers in andere lidstaten. Op grond van art. 19 lid 2 kan de ‘verzoekende’
lidstaat, zonder tussenkomst van de justitiële autoriteiten van het land waar het
grondstation zich bevindt, een bevel aan de dienstenverstrekker op het eigen grondgebied
richten. Dit is echter slechts mogelijk indien de af te tappen persoon zich op het
grondgebied van de ‘verzoekende’ staat bevindt. De dienstenverstrekker verstrekt vervolgens
de telecommunicatie die plaatsvindt op of vanaf het grondgebied van de ‘verzoekende’
lidstaat. De dienstenverstrekker verkrijgt deze informatie van het grondstation, zonder
tussenkomst van de (justitiële) autoriteiten van de lidstaat alwaar het grondstation
zich bevindt. Art. 19 lid 4 maakt het tevens mogelijk dat een ‘regulier’ verzoek tot
aftappen op basis van art. 18 kan worden gedaan. Dit is met name van belang, indien
de ‘verzoekende’ staat geen dienstenverstrekker op het eigen grondgebied heeft, dan
wel indien de verwachting bestaat dat de te tappen persoon zich zal verplaatsen van
de ene naar de andere lidstaat. Wanneer een te tappen persoon gebruik maakt van satellietcommunicatie
en zich verplaatst van lidstaat naar lidstaat, stelt een verzoek aan de lidstaat waar
het grondstation zich bevindt zeker dat alle telecommunicatie wordt verkregen. Het
derde lid van art. 19 maakt het tenslotte mogelijk dat ook een verzoek aan een dienstenverstrekker
kan worden gericht in het kader van een rechtshulpverzoek conform 18 lid 2 onder b.
De persoon bevindt zich op het grondgebied van de ‘verzoekende’ staat, maar deze staat
kan niet tappen zonder (technische) hulp van een andere staat.
Nederland als verzoekende staat
Indien Nederland technische bijstand nodig heeft om de communicatie te tappen, dient
een rechtshulpverzoek worden verstuurd met een verzoek om technische bijstand. De
aangezochte staat dient hieraan (18 lid 2 sub a) te voldoen zonder inhoudelijke toetsing.
Dit is bijvoorbeeld het geval indien er sprake is van satellietcommunicatie en het
grondstation zich in een andere staat bevindt.
Indien technische bijstand nodig is voor het tappen van satellietcommunicatie, kan
in voorkomende gevallen Nederland in plaats van een rechtshulpverzoek echter ook via
een bevel aan een dienstenverstrekker op het eigen grondgebied, de gewenste telecommunicatie
laten tappen en/of informatie opvragen. Een rechtshulpverzoek aan de lidstaat waar
het grondstation zich bevindt, is dan niet nodig (art. 19 lid 2). Het staat lidstaten
volgens art. 19 lid 4 vrij al dan niet van dit alternatief gebruik te maken.
Nederland als aangezochte staat
Nederland dient aan verzoeken om technische van andere lidstaten te voldoen zonder
inhoudelijke toetsing van die verzoeken. Ook zal Nederland moeten toestaan dat een
andere lidstaat rechtstreeks een bevel geeft aan een dienstverstrekker indien een
grondstation zich op Nederlands grondgebied bevindt.
De persoon bevindt zich op het grondgebied van een andere lidstaat en tappen is niet
mogelijk zonder (technische) hulp van een derde lidstaat.
Nederland als verzoekende staat
Het kan ook voorkomen dat de in Nederland af te tappen persoon zich bevindt in de
ene lidstaat (B) en dat technische bijstand nodig is van een andere lidstaat (C).
In dat geval dient Nederland een rechtshulpverzoek te doen aan lidstaat C (art. 18
lid 2 sub c), nadat voorafgaand toestemming is verkregen van lidstaat B (art. 20 lid
2a en lid 4a subonderdeel i). De mogelijkheid om telecommunicatie op te vragen via
een dienstenverstrekker doet zich hier niet voor omdat de af te tappen persoon zich
niet op het grondgebied van Nederland bevindt.
Nederland als aangezochte staat
Indien Nederland technische bijstand dient te leveren als boven bedoeld, zal het belanghebbende
land een rechtshulpverzoek aan Nederland moeten doen, ook al bevindt de af te tappen
persoon zich in een andere lidstaat. Nederland dient aan een dergelijk verzoek te
voldoen, maar dient wel te controleren of die andere lidstaat toestemming heeft gegeven.
Voor alle inkomende en uitgaande verzoeken zoals hierboven bedoeld is het bureau SIRENE
van de dienst IPOL van het KLPD aangewezen als nationaal contactpunt. De daartoe aangewezen
officier van justitie bij het landelijk Parket beslist over de inkomende verzoeken
vanuit het buitenland, tenzij bekend is in welk arrondissement de uitvoering van een
verzoek moet plaatsvinden. In die geval zend genoemde officier het verzoek door aan
het IRC waaronder het betreffende arrondissement valt en wordt de beslissing genomen
door de IRC-officier van justitie of de officier van justitie in het betreffende arrondissement.