In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de uitgangspunten voor de waardebepaling
van woongelegenheden uiteengezet. Voor de waardebepaling is het belangrijk om onderscheid
te maken tussen de objectgegevens en de modelparameters. De objectgegevens zijn specifieke gegevens van de toegelaten instelling die op het
niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te zijn. Deze gegevens komen uit de
basisadministratie van de toegelaten instelling. Naast de objectgegevens wordt gebruik
gemaakt van de modelparameters. De modelparameters zijn die gegevens die noodzakelijk
zijn voor de berekening van de marktwaarde. Over deze waarden geeft dit handboek uitsluitsel.
5.2. Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering van de verhuureenheden in de
waarderingscomplexen plaats, waarbij gebruik wordt gemaakt van de hierboven aangegeven
objectgegevens. Het betreft hier de modelparameters voor de basisversie. In hoofdstuk
9 worden de vrijheidsgraden beschreven waar in de full versie gebruik van kan worden
gemaakt om af te wijken van de basisversie.
5.2.1. Leegwaarde
De leegwaarde is de geschatte verkoopprijs op basis van de kosten koper, vrij van
huur en overige lasten. De leegwaarde wordt als opbrengst in het uitpondscenario opgenomen,
zodra de mogelijkheid tot de verkoop van een verhuureenheid zich voordoet.
De leegwaarde wordt gelijk gesteld aan de geïndexeerde WOZ-waarde. Hierbij wordt aangenomen
dat de beschikbare WOZ-beschikking betrekking heeft op de waardepeildatum 1 januari
2014. De WOZ-waarde van de WOZ-beschikking dient dan te worden geïndexeerd met de
leegwaardestijging van 2014 en 2015 om een leegwaarde te krijgen met peildatum 31
december 2015. Indien de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2014 nog niet
beschikbaar is, dan wel de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2015 al beschikbaar
is, dient deze waarde te worden aangepast zodanig dat de WOZ-waarde als objectgegeven
de waardepeildatum 1 januari 2014 heeft.
5.2.2. Markthuur van woningen
De markthuur is de (kale) huurprijs per maand van een verhuureenheid die, uitgaande
van optimale marketing en verhuur, kan worden gerealiseerd op de waardepeildatum 31
december 2015. In het doorexploiteerscenario wordt de markthuur gebruikt voor het
bepalen van de nieuwe huur nadat een woning is gemuteerd. In het uitpondscenario speelt
de markthuur een rol als sprake is van juridische beklemmingen. Door deze beklemmingen
kan het voorkomen dat slechts een deel van de verhuureenheden in een complex mag worden
verkocht. Indien dit deel is bereikt, mag vanaf dat moment niet meer worden verkocht
in het uitpondscenario, maar zal bij mutatie sprake zijn van wederverhuur. In dat
geval is de markthuur van belang bij het bepalen van de nieuwe huur na mutatie. Voorts
dient bij leegstand ook de markthuur genomen te worden, in plaats van de contracthuur.
Op basis van gegevens van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) over de gerealiseerde
markthuren van woningen per maand over de periode januari 2013 tot en met juni 2015
is de markthuur in procenten van de leegwaarde geschat op waardepeildatum 31 december
2015. De hoogte van de markthuur is daarbij afhankelijk van de volgende woningkenmerken:
-
– Leegwaarde ingedeeld in 16 klassen
-
– Bouwjaar ingedeeld in zes bouwjaarklassen
-
– Woningtype ingedeeld in twee typen
-
– Oppervlakte (GBO) ingedeeld in zes klassen
-
– COROP-gebied met 40 gebieden
Bij de schatting is gebruik gemaakt van een referentiewoning. De keuze voor de referentiewoning
heeft geen invloed op de hoogte van de markthuur van de andere woningen. Onderstaande
tabel geeft de kenmerken van de referentiewoning weer.
Tabel 6 referentiewoning
Kenmerk
|
Klasse
|
Leegwaarde
|
> 175.000 ≤ 200.000
|
Bouwjaarklasse
|
≥ 1990
|
Woningtype
|
MGW
|
Oppervlakte
|
≥ 100 ≤ 149
|
COROP gebied
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
De markthuur voor deze referentiewoning bedraagt op jaarbasis 6,18% van de leegwaarde.
Onderstaande tabellen geven de afzonderlijke effecten op het markthuurpercentage weer
van elk van de onderscheiden kenmerken. Om te komen tot de markthuur van de overige
woningen, anders dan de referentiewoning, worden de afzonderlijke effecten opgeteld
bij of afgetrokken van het markthuurpercentage van de referentiewoning. Daarbij wordt
een bovengrens van het markthuurpercentage van 10% en een ondergrens van 3,25% gehanteerd.
Tabel 7 effect leegwaardeklasse
Leegwaardeklasse
|
Effect
|
Leegwaardeklasse
|
Effect
|
≤ 50.000
|
3,50%
|
> 225.000 ≤ 250.000
|
–0,47%
|
> 50.000 ≤ 75.000
|
3,22%
|
> 250.000 ≤ 275.000
|
–0,55%
|
> 75.000 ≤ 100.000
|
2,35%
|
> 275.000 ≤ 300.000
|
–0,65%
|
> 100.000 ≤ 125.000
|
1,49%
|
> 300.000 ≤ 350.000
|
–0,79%
|
> 125.000 ≤ 150.000
|
0,93%
|
> 350.000 ≤ 400.000
|
–0,93%
|
> 150.000 ≤ 175.000
|
0,42%
|
> 400.000 ≤ 450.000
|
–1,02%
|
> 175.000 ≤ 200.000
|
0,00%
|
> 450.000 ≤ 500.000
|
–1,08%
|
> 200.000 ≤ 225.000
|
–0,25%
|
> 500.000
|
–1,50%
|
Tabel 8 effect bouwjaarklasse
Bouwjaarklasse
|
Effect
|
Bouwjaarklasse
|
Effect
|
< 1900
|
0,66%
|
≥ 1940 < 1970
|
0,30%
|
≥ 1900 < 1920
|
0,62%
|
≥ 1970 < 1990
|
–0,01%
|
≥ 1920 < 1940
|
0,38%
|
≥ 1990
|
0,00%
|
Tabel 9 effect woningtype
Woningtype
|
Effect
|
Woningtype
|
Effect
|
EGW
|
–0,20%
|
MGW
|
0,00%
|
Tabel 10 effect oppervlakteklasse
Oppervlakteklasse
|
Effect
|
Oppervlakteklasse
|
Effect
|
< 40
|
–0,84%
|
≥ 100 < 150
|
0,00%
|
≥ 40 < 70
|
–0,41%
|
≥ 150 < 200
|
0,62%
|
≥ 70 < 100
|
–0,23%
|
≥ 200
|
1,20%
|
Tabel 11 effect COROP-gebied
COROP-gebied
|
Effect
|
COROP-gebied
|
Effect
|
Oost-Groningen
|
0,04%
|
Agglomeratie Haarlem
|
–0,23%
|
Delfzijl en omgeving
|
–0,08%
|
Zaanstreek
|
–0,18%
|
Overig Groningen
|
–0,08%
|
Groot-Amsterdam
|
0,04%
|
Noord-Friesland
|
–0,50%
|
Het Gooi en Vechtstreek
|
–0,20%
|
Zuidwest-Friesland
|
–0,63%
|
Aggl. Leiden en Bollenstreek
|
–0,23%
|
Zuidoost-Friesland
|
–0,63%
|
Agglomeratie ’s-Gravenhage
|
0,00%
|
Noord-Drenthe
|
–0,14%
|
Delft en Westland
|
–0,32%
|
Zuidoost-Drenthe
|
0,05%
|
Oost-Zuid-Holland
|
–0,68%
|
Zuidwest-Drenthe
|
–0,44%
|
Groot-Rijnmond
|
–0,14%
|
Noord-Overijssel
|
–0,63%
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
–0,46%
|
Zuidwest-Overijssel
|
–0,40%
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
–0,36%
|
Twente
|
–0,40%
|
Overig Zeeland
|
–0,36%
|
Veluwe
|
–0,71%
|
West-Noord-Brabant
|
–0,30%
|
Achterhoek
|
–0,66%
|
Midden-Noord-Brabant
|
–0,37%
|
Arnhem/Nijmegen
|
–0,39%
|
Noordoost-Noord-Brabant
|
–0,51%
|
Zuidwest-Gelderland
|
–0,53%
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
–0,30%
|
Utrecht
|
–0,44%
|
Noord-Limburg
|
–0,37%
|
Kop van Noord-Holland
|
–0,58%
|
Midden-Limburg
|
–0,68%
|
Alkmaar en omgeving
|
–0,49%
|
Zuid-Limburg
|
–0,09%
|
IJmond
|
–0,45%
|
Flevoland
|
–0,04%
|
Het bepaalde markthuurpercentage is alleen van toepassing op peildatum 31 december
2015. De markthuur in de jaren daarna wordt berekend door de markthuur ultimo 2015
aan te passen met de prijsinflatie.
5.2.3. Markthuur van studenteneenheden en extramurale zorgeenheden
Voor studenteenheden en extramurale zorgeenheden zijn onvoldoende gegevens beschikbaar
om een markthuur op te baseren. Aansluitend bij de praktijk, is daarom de markthuur
voor studenteneenheden en extramurale zorgeenheden gelijk gesteld aan de maximale
huur volgens het woningwaarderingstelsel. Dit huurniveau is ook van toepassing bij
een leegstaande eenheid.
5.2.4. Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, onderscheiden naar instandhoudings-onderhoud,
mutatieonderhoud en achterstallig onderhoud. Daarnaast vallen ook de beheerkosten,
belastingen verzekeringen, overige zakelijke lasten en verhuurderheffing onder de
exploitatiekosten. Deze kostensoorten worden hierna nader toegelicht.
Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende de 15-jarige DCF-periode
nodig is om een verhuurbare eenheid in dezelfde technische en bouwkundige staat te
houden, als waarin het zich op de waardepeildatum bevindt. Het gaat hierbij niet om
investeringen die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid.
Het instandhoudingsonderhoud leidt ook niet tot een hogere huur.
De hoogte van de kosten voor het instandhoudingsonderhoud is afhankelijk van twee
kenmerken van de verhuureenheid:
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend aan waarderingsgegevens
van de toegelaten instellingen die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven
in onderstaande tabel. De bedragen zijn per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 12 kosten voor instandhoudingsonderhoud naar type en bouwjaarklasse
|
Instandhoudingsonderhoud naar type en bouwjaarklasse
|
Type
|
Bouwjaar
|
|
< 1960
|
1960 – 1974
|
1975 – 1989
|
1990 – 2004
|
≥ 2005
|
EGW
|
909
|
994
|
835
|
891
|
882
|
MGW
|
861
|
946
|
787
|
843
|
834
|
Studenteneenheid
|
516
|
601
|
442
|
498
|
489
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
1.006
|
1.091
|
932
|
987
|
979
|
Mutatieonderhoud
Mutatieonderhoud doet zich voor bij het verhuizen van de huurder. De hoogte van de
kosten voor het mutatieonderhoud is afhankelijk van het type verhuureenheid. De bedragen
voor het mutatieonderhoud zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van de toegelaten
instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in de onderstaande
tabel. Daarbij geldt dat de bedragen per mutatie gelden. De bedragen zijn inclusief
21% BTW.
Tabel 13 mutatieonderhoud
Type
|
Mutatieonderhoud
|
EGW
|
810
|
MGW
|
608
|
Studenteneenheid
|
182
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
608
|
Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken moeten worden betrokken bij de waardering
van de woongelegenheden. Het gaat dan met name om achterstallig onderhoud en onderhoudsgebreken
voor zover deze niet, of niet volledig, zijn meegenomen bij de hoogte van de WOZ-waarde.
Onder meer kan dit betrekking hebben op funderingsproblemen en asbest dat moet worden
verwijderd. Het gaat hierbij dus niet om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is
om een eenheid in eenzelfde technische en bouwkundige staat te houden.
De correctie bij de waardering is aan de orde als de toegelaten instelling de ingreep
om achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in de meerjarenprognose
heeft opgenomen. De contante waarde van de kosten van deze ingreep dienen dan in mindering
te worden gebracht op de waarde van de betreffende verhuureenheid. De bedragen zijn
inclusief 21% BTW.
Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het beheer van de verhuureenheid.
Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur en marketing van de verhuureenheden.
De niet-object gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten
worden niet gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type verhuureenheid. De bedragen
voor de beheerkosten zijn ontleend aan waarderingsgegevens van de toegelaten instellingen
die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel.
De bedragen zijn per verhuureenheid, per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 14 beheerkosten naar type
Type
|
Beheerkosten
|
EGW
|
408
|
MGW
|
397
|
Studenteneenheid
|
349
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
339
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
Onder belastingen en overige zakelijke lasten vallen de gemeentelijke OZB, de rioolheffing
en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze belastingen en
heffingen verschillen per gemeente en waterschap. Daarnaast zijn er kosten voor de
verzekeringen.
Toegelaten instellingen kunnen voor de gemeentelijke OZB gebruik maken van de door
COELO gepubliceerde gemeentelijke tarieven 2015. De gemeentelijke OZB wordt als een percentage van de WOZ-waarde weergegeven.
Voor de rioolheffing, de verontreinigingsheffing, de waterschapsbelasting en verzekeringen,
is een gemiddeld percentage per verhuureenheid opgenomen. De percentages, waarop dit
gemiddelde is gebaseerd, zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van de toegelaten
instellingen en weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking
op de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2014. Tijdens de 15-jarige DCF-periode wordt
het initieel, op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen bedrag, geïndexeerd met
de prijsinflatie. Inclusief 21% BTW.
Tabel 15 belastingen en verzekeringen
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten
|
Gemeentelijke OZB
|
Gemeentelijke tarieven 2015 zoals gepubliceerd op de website van COELO uitgedrukt
in een percentage van de WOZ-waarde met waardepeildatum 1-1-2014.
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten (excl. gemeentelijke OZB)
|
0,13% van de WOZ-waarde
|
Verhuurderheffing
Op grond van de huidige wet dient de verhuurderheffing voor de volledige DCF-periode
te worden opgenomen. De heffing wordt berekend als een percentage van de WOZ-waarde.
In 2015 betreft het de WOZ-beschikking op de waardepeildatum 1 januari 2014. De WOZ-waarde
wordt jaarlijks geïndexeerd met de leegwaardestijging.
De heffing wordt alleen opgenomen voor zelfstandige woongelegenheden met een huur
die aan het begin van het kalenderjaar onder de liberalisatiegrens ligt. Indien de
huur gedurende de DCF-periode door mutatie of jaarlijkse huurverhoging aan de zittende
bewoner boven de liberalisatiegrens uitkomt, dan wordt geen heffing meer ingerekend.
De geldende tarieven zijn opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel 16 verhuurderheffing
|
2016
|
2017
|
2018 e.v.
|
Tarief WOZ
|
0,491%
|
0,536%
|
0,536%
|
5.2.5. Huurstijging
Bij de huurstijging wordt onderscheid gemaakt tussen de jaarlijkse huurverhoging en
de huuraanpassing bij mutatie. De jaarlijkse huurverhoging is van toepassing op de
contracthuur, de markthuur en de maximale huur. In de basisversie worden deze drie
huurniveaus geïndexeerd met de prijsinflatie van het voorafgaande jaar. Daarnaast
is er de komende jaren sprake van een jaarlijkse boveninflatoire opslag op de huurverhoging.
Boveninflatoire huurverhoging
De jaarlijkse boveninflatoire huurverhoging, geldt alleen voor de contracthuur van
gereguleerde zelfstandige verhuureenheden. De hoogte van de opslag boven de prijsinflatie
is afhankelijk van overheidsbeleid dat kan wijzigen, en de verwachtingen daarover
in de markt. De verwachting in de markt is dat in samenhang met het huursombeleid,
de komende jaren de boveninflatoire huurverhoging beperkt zal zijn. Er wordt om die
reden voor een korte periode met een beperkte opslag van 0,5% gerekend. Hierbij is
verondersteld dat door de kopende belegger de mogelijkheden die het rijksbeleid biedt,
worden benut. Bij het toepassen van de boveninflatoire huurverhoging geldt de randvoorwaarde
dat de huur niet boven de markthuur of de maximale huur uitkomt.
Tabel 17 opslag jaarlijkse huurverhoging boven inflatie bij gereguleerde verhuureenheden
|
2016
|
2017
|
2018
|
2019 e.v.
|
Zelfstandige eenheden
|
0,5%
|
0,5%
|
0,5%
|
0,0%
|
Onzelfstandige eenheden
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
Huursprong bij mutatie
In het doorexploiteerscenario gaat de huur van woongelegenheden bij mutatie naar de
markthuur of de maximale huur, afhankelijk of de woongelegenheid bij mutatie is te
liberaliseren. Hierbij is het volgende het geval:
-
– Indien de maximale huur lager dan of gelijk is aan de liberalisatiegrens, dan is de
nieuwe huur het minimum van de markthuur en de maximale huur volgens het woningwaarderingstelsel.
-
– Indien de maximale huur hoger is dan de liberalisatiegrens, dan is de nieuwe huur
de markthuur.
5.2.6. Bevriezing liberalisatiegrens
Voor de waardering is ook de te verwachten bevriezing van de liberalisatiegrens van
belang. De bevriezing van de liberalisatiegrens geldt voor de jaren 2016, 2017 en
2018. Hierdoor is het mogelijk dat de huur eerder de liberalisatiegrens overschrijdt.
Als deze overschrijding plaats vindt, is daaropvolgende jaar geen verhuurderheffing
meer verschuldigd.
5.2.7. Huurderving oninbaar
Onder huurderving oninbaar valt de huur die door wanbetaling, tijdelijke leegstand
of anderszins niet is te incasseren. Structurele leegstand wordt hierin niet opgenomen.
De huurderving wordt opgenomen als een vast percentage van 1,0% over de huursom voor
de gehele DCF-periode. Dit percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen.
5.2.8. Mutatiekans
Bij de hoogte van de mutatiekans wordt onderscheid gemaakt tussen de mutatiekans in
het doorexploiteerscenario en in het uitpondscenario.
-
–
Mutatiekans bij doorexploiteren
De mutatiekans in het doorexploiteerscenario is gelijk aan de gemiddelde mutatiekans
van de betreffende verhuureenheden over de afgelopen vijf jaar (2011 – 2015).
-
–
Mutatie bij uitponden
De mutatiekans in het uitpondscenario kan per prognosejaar variëren, waarbij de mutatiekans
voor doorexploiteren de basis vormt voor de hoogte van de mutatiekans bij uitponden.
De opslagen in het uitpondscenario zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn hieronder weergegeven.
De volgende opslagen zijn van toepassing:
-
– Jaar 1: Indien sprake is van een niet-aangebroken waarderingscomplex, dan geldt een
opslag van 2% op de mutatiekans voor doorexploiteren. Indien er wel al is uitgepond,
wordt de mutatiekans voor doorexploiteren gevolgd.
-
– Jaar 2 tot en met 5: De mutatiekans voor doorexploiteren wordt gevolgd. Er wordt dus
geen opslag toegepast.
-
– Jaar 6 tot en met 15: Voor de laatste jaren van de DCF-periode geldt dat de hoogte
van de mutatiekans wordt verlaagd naar 70% van de mutatiekans die wordt gehanteerd
in het doorexploiteerscenario.
Minimale en maximale mutatiekans
Voor zowel de mutatiekans bij doorexploiteren, als de mutatiekans bij uitponden wordt
een minimale mutatiekans van 2% gehanteerd voor alle typen verhuureenheden. Voor de
maximale mutatiekans wordt een uitsplitsing naar type verhuureenheid gemaakt: EGW,
MGW en zorgeenheid (extramuraal) kennen een maximale mutatiegraad van 50%. Studenteneenheden
kennen een maximale mutatiegraad van 100%. Indien een mutatiegraad in een complex
boven de maximale mutatiegraad komt te liggen, dan geldt dat de mutatiegraad gelijk
wordt gesteld aan het maximum.
5.2.9. Splitsingskosten
Splitsingskosten zijn de kosten die moeten worden gemaakt om een complex dat nu als
een geheel staat geregistreerd in het Kadaster te splitsen. Hierdoor kan het complex
vervolgens per verhuureenheid worden verkocht. De splitsingskosten worden verdeeld
in juridische en technische splitsingskosten.
-
–
Juridische splitsingskosten
Juridische kosten betreffen vergoedingen die voortkomen uit de splitsingsverordening
van gemeenten en daarbij gaat het om notaris- en kadasterkosten. Voor juridische kosten
wordt een norm gehanteerd van 500 euro per te splitsen eenheid.
-
–
Technische splitsingskosten
Technische splitsingskosten zijn de kosten die worden gemaakt ten behoeve van de nadere
voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven splitsingsvergunning door de gemeente.
Het gaat hierbij niet om onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen die in het
kader van de splitsing dienen te worden gerealiseerd.
In de modelmatige bepaling van de marktwaarde worden geen technische splitsingskosten
opgenomen. Als de corporatie dat nodig acht, kunnen de technische splitsingskosten
via de full versie als afzonderlijke vrijheidsgraad worden meegenomen. In dat geval
is tussenkomst van een externe taxateur vereist met een nadere toelichting.
5.2.10. Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de verkoop van de verhuureenheden
in het uitpondscenario. Onder deze kosten vallen makelaarskosten en, indien aanwezig,
eventuele andere handelingskosten. Onderhoudskosten die worden gemaakt om een woning
gereed te maken voor verkoop en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten.
De hoogte van het percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen. Het in de tabel weergegeven percentage is alleen van toepassing op de
peildatum 31 december 2015. Het bedrag ultimo 2015 wordt aangepast conform de bijbehorende
bouwkostenontwikkeling en is inclusief 21% BTW.
Tabel 18 verkoopkosten
|
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten
|
1,7% van de leegwaarde
|
5.2.11. Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van de verhuureenheid. Het effect van de erfpacht op
de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor de koper heeft. Er
zijn in Nederland verschillende vormen van erfpacht. In deze paragraaf worden alleen
enkele hoofdlijnen beschreven. Als de consequenties van de erfpacht voor de waardering
te veel afwijken van deze hoofdlijnen, is maatwerk nodig dat op basis van de full
versie mogelijk is.
Als de erfpacht niet is afgekocht en als sprake is van een jaarlijkse canon, zonder
dat bij verkoop aan een belegger of vervolgens bij uitponden aan een particulier een
afkoopsom is verschuldigd, is de betreffende canon een doorlopende kasstroom die onderdeel
vormt van de DCF-berekening. Afhankelijk van de erfpachtovereenkomst, dient deze canon
wel of niet te worden geïndexeerd. Loopt het contract niet voor nog minimaal 15 jaar
door, dan wordt een inschatting gemaakt van de canon bij ingang van het nieuwe contract.
Door de complexiteit van deze methodiek, is in dat geval maatwerk vereist, dat via
de full versie mogelijk is.
In sommige gevallen zal sprake zijn van een afkoopsom omdat bij verkoop aan een belegger,
sprake is van een bestemmingswijziging van sector van toegelaten instellingen naar
beleggersector. Deze afkoopsom dient dan in de DCF-berekening meegenomen te worden.
5.2.12. Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis waartegen de verwachte toekomstige
inkomsten en uitgaven contant worden gemaakt. In de basisversie wordt geen onderscheid
gemaakt tussen de hoogte van de disconteringsvoet in het doorexploiteer- en uitpondscenario.
Met het herstel van de koopwoningmarkt, zijn nu onvoldoende redenen om aan te nemen
dat de te verwachten kasstromen in het doorexploiteer- en uitpondscenario een andere
risicoprofiel kennen.
De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit de volgende drie onderdelen:
-
1. De risicovrije rentevoet.
-
2. De vastgoedsector specifieke opslag.
-
3. De opslag voor het object- en marktrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de hand van het 24-maands
historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO Interest Rate Swap (IRS). Doordat gebruik
wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden incidentele pieken van de rente
op de peildatum van de waardering voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector gebonden risico-opslag,
welke dient ter compensatie voor het extra risico dat wordt gelopen voor het investeren
in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije rente. Het percentage voor de vastgoedsector
specifieke opslag is ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 19 risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
|
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
1,76%
|
Vastgoed sectorspecifieke opslag
|
4,90%1
|
1 De sectorspecifieke opslag is met 0,2%-punt verlaagd ten opzichte van de in 2014
door taxateurs toegepaste disconteringsvoet De reden is dat de verhuurderheffing in
2014 niet als een doorlopende kasstroom is ingerekend en in plaats daarvan de opslag
van 0,2% is toegepast. In dit handboek is de verhuurderheffing wel als doorlopende
kasstroom ingerekend zodat de opslag op de disconteringsvoet vervalt.
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn gecombineerd. Deze gecombineerde
opslag is afhankelijk gesteld van drie kenmerken van de verhuureenheden:
-
– Bouwjaar ingedeeld in vijf bouwjaarklassen.
-
– Type verhuureenheid ingedeeld in vier typen.
-
– Regio ingedeeld in vier regio’s.
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en objectrisico is gebruik
gemaakt van een referentieobject. De keuze voor het referentieobject heeft geen invloed
op de hoogte van de disconteringsvoet van de andere verhuureenheden. De schatting
van deze opslag is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die
op marktwaarde hebben gewaardeerd. Vervolgens is de disconteringsvoet geactualiseerd
op basis van de marktontwikkelingen in 2015. Deze actualisatie heeft geleid tot een
daling van de discontovoet met 0,3%-punt.
Tabel 20 referentieobject
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
< 1960
|
Type verhuureenheid
|
EGW
|
Regio
|
West
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object bedraagt 7,36%. Aangezien de
risicovrije rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen op 6,66% uitkomen,
kan afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor het markt- en objectrisico
0,70% bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke verhuureenheden te komen, wordt gebruik
gemaakt van het referentieobject. De onderstaande tabellen geven de op- en afslagen
ten opzichte van het referentieobject weer bij elk van de onderscheiden kenmerken.
Door per verhuurbare eenheid de kenmerken te bepalen en vervolgens de relevante op-
en afslagen op te tellen bij, respectievelijk af te trekken van de totale disconteringsvoet
van het referentieobject, ontstaat de disconteringsvoet van de overige verhuureenheden.
Tabel 21 effect bouwjaarklasse
Bouwjaarklasse
|
Opslag
|
< 1960
|
0,00%
|
1960 – 1974
|
0,13%
|
1975 – 1989
|
–0,06%
|
1990 – 2004
|
–0,25%
|
≥ 2005
|
–0,50%
|
Tabel 22 effect type verhuureenheid
Type
|
Opslag
|
EGW
|
0,00%
|
MGW
|
0,15%
|
Studenteneenheid
|
–0,34%
|
Zorgeenheid (extramuraal)
|
0,35%
|
Tabel 23 effect regio
Regio
|
Opslag
|
Noord
|
0,53%
|
Oost
|
0,32%
|
Zuid
|
0,64%
|
West
|
0,00%
|
5.2.13. Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan het einde van het 15e jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen die
vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht. Deze eindwaarde wordt vervolgens contant gemaakt
met de gehanteerde disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel van
de marktwaarde.
De berekening van de eindwaarde verschilt in het doorexploiteerscenario ten opzichte
van het uitpondscenario.
Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
Bij de berekening van de eindwaarde in het doorexploiteerscenario wordt vanaf het
16e jaar wederom verondersteld dat sprake is van doorexploiteren met een voortdurende
looptijd. Alle afzonderlijke kasstromen ontwikkelen zich met de eigen groeivoet. Voor de onderhoudskosten
bijvoorbeeld is de groeivoet gelijk aan stijging van de bouwkostenindex. Bij huurdersmutatie
wordt, waar dat aan de orde is, de huur opgetrokken naar de markthuur of de maximale
huur volgens het woningwaarderingsstelsel. Voor woningen met een huur onder de liberalisatiegrens
blijft de verhuurderheffing van toepassing op basis van het vanaf 2017 gehanteerde
percentage van de WOZ-waarde. Voorts wordt rekening gehouden met veroudering. In de
praktijk wordt via een renovatie functionele veroudering ongedaan gemaakt. De kosten
die hiermee gemoeid zijn, worden benaderd door vanaf het 16e jaar de kosten voor instandhoudingsonderhoud met 100% te verhogen. De bedragen die
zo worden ingerekend corresponderen met een eenmalige renovatie. De eindwaarde aan
het eind van het 15e jaar is gelijk aan al deze kasstromen, contant gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet.
Desgewenst kan ervoor worden gekozen om bij de bepaling van de eindwaarde aan het
einde van het 15e jaar, naast het verder doorexploiteren, ook de mogelijkheid van uitponden vanaf het
16e jaar te betrekken. Dit is geen verplichting, maar iets waarvoor de corporatie zelf
kan kiezen. In dat geval wordt binnen het doorexploiteerscenario vanaf het 16e jaar verondersteld dat het waarderingscomplex alsnog uitgepond wordt met ook een
voortdurende looptijd totdat alle woongelegenheden van het complex zijn verkocht.
Verkoop vindt plaats bij mutatie en de netto verkoopopbrengsten maken deel uit van
de kasstromen. De hoogte en het verloop van de mutatiegraad is gelijk aan die bij
het uitpondscenario. De kasstromen van de dan nog verhuurde woongelegenheden verlopen
zoals in het doorexploiteerscenario, inclusief de verhuurderheffing voor zover van
toepassing, en de opslag voor veroudering. De eindwaarde op het eind van het 15e jaar is dan weer gelijk aan al deze kasstromen contant gemaakt met de gehanteerde
disconteringsvoet. Indien deze benadering ook wordt gevolgd, is de eindwaarde gelijk
aan de hoogste van de tweede berekende eindwaarden. Het is aan de toegelaten instelling
om ervoor te kiezen deze benadering in het doorexploiteerscenario te betrekken bij
het bepalen van de eindwaarde.
Eindwaarde in het uitpondscenario
De eindwaarde in het uitpondscenario is gebaseerd op het verder uitponden van de,
aan het eind van het 15e jaar, nog niet verkochte woongelegenheden. Hierbij wordt de mutatiekans met 50% gehalveerd
ten opzichte van de mutatiekans die wordt gehanteerd in het doorexploiteerscenario.
De kasstromen van de dan nog verhuurde woongelegenheden verlopen zoals in het doorexploiteerscenario,
inclusief de verhuurderheffing voor zover van toepassing, en de opslag voor veroudering.
De eindwaarde op het eind van het 15e jaar is dan weer gelijk aan al deze kasstromen contant gemaakt met de gehanteerde
disconteringsvoet.
5.2.14. Overdrachtskosten
Tot slot zijn de overdrachtskosten van belang. De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting
en de overige kosten, bestaande uit de notaris- en de registratiekosten bij de verkoop
van het waarderingscomplex in verhuurde staat. De overdrachtskosten worden weergegeven
als een percentage van de berekende waarde van een verhuureenheid.
Tabel 24 overdrachtskosten
|
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
2%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
3%
|
5.2.15. Overige punten
Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de waardepeildatum 31 december
2015 een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop van toepassing
is, dient hier bij de waardering rekening mee te worden gehouden.
Bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden wordt verondersteld dat deze zich
in complexen bevinden die niet worden uitgepond. Dit impliceert dat voor deze verhuureenheden
alleen het doorexploiteerscenario van toepassing is.
5.2.16. Nadere toetsing
De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt ten opzichte van de geïndexeerde
WOZ-waarde over het algemeen binnen een bandbreedte van 50 en 125%. Indien dit niet
het geval is, is een nadere beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te
bezien of deze juist zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn,
behoeft de marktwaarde niet te worden aangepast.