Natuurschoonwet 1928, rangschikken van buiten Nederland gelegen landgoederen die een element vormen van het Nederlands cultureel erfgoed

Geraadpleegd op 08-11-2024.
Geldend van 12-09-2015 t/m heden

Natuurschoonwet 1928, rangschikken van buiten Nederland gelegen landgoederen die een element vormen van het Nederlands cultureel erfgoed

De Staatssecretaris van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Financiën hebben het volgende besloten.

Dit besluit betreft een goedkeuring voor niet in Nederland gelegen landgoederen die een element vormen van het Nederlands cultureel erfgoed. Dit besluit loopt vooruit op een wijziging van de Natuurschoonwet 1928 en het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928. Deze goedkeuring geldt met ingang van 18 december 2014.

1. Goedkeuring

De Natuurschoonwet 1928 voorziet in fiscale voordelen op het gebied van de erf- en schenkbelasting en de overdrachtsbelasting voor in Nederland gelegen onroerende zaken die als landgoed zijn gerangschikt. De fiscale voordelen in de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting zijn in de desbetreffende heffingswetten opgenomen.

In de uitspraak van 18 december 2014, nr. C-133/13 (ECLI:EU:C:2014:2460) heeft het Europese Hof van Justitie in antwoord op prejudiciële vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat een onroerende zaak onder voorwaarden ook als landgoed onder de Natuurschoonwet 1928 moet kunnen worden gerangschikt wanneer de onroerende zaak buiten Nederland is gelegen en een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de desbetreffende zaak op 22 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2299) conform het oordeel van het Hof van Justitie uitspraak gedaan. Om voornoemde uitspraken te effectueren en vooruitlopend op wetgeving, keuren wij het volgende goed.

Goedkeuring

Wij keuren onder voorwaarden goed dat een niet in Nederland gelegen onroerende zaak kan worden aangemerkt als een landgoed als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Natuurschoonwet 1928.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. De onroerende zaak vormt een element van het Nederlands cultureel erfgoed. Om aangemerkt te worden als element van het Nederlands cultureel erfgoed, gelden één of meer van de volgende criteria:

    • a. cultuurhistorische waarde:

      • i. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan is een bijzondere uitdrukking van een voor Nederland kenmerkende culturele, sociaaleconomische, bestuurlijke, beleidsmatige of geestelijke ontwikkeling;

      • ii. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan is een bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke of historisch-ruimtelijke ontwikkeling, die evident verband houdt met de Nederlandse geschiedenis;

      • iii. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan is een bijzondere uitdrukking van een technische of typologische ontwikkeling, die zijn oorsprong heeft in Nederland of waarvan de ontwikkelaar een Nederlander is die van betekenis is geweest voor Nederland;

      • iv. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan heeft bijzondere innovatieve waarde of pionierskarakter, waarbij deze vernieuwing zijn oorsprong heeft in Nederland;

      • v. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan heeft bijzondere herinneringswaarde aan een historische episode die van groot belang is voor de Nederlandse geschiedenis;

    • b. architectuur- en kunsthistorische waarde:

      • i. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan is van belang voor de geschiedenis van de Nederlandse architectuur of Nederlandse bouwtechniek;

      • ii. de onroerende zaak of een wezenlijk onderdeel daarvan behoort tot het oeuvre van een Nederlandse bouwmeester, architect, ingenieur of kunstenaar van wie een belangrijk deel van zijn oeuvre in Nederland tot stand kwam.

  • 2. De onroerende zaak is gelegen in een staat als bedoeld in artikel 1c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994.

  • 3. De onroerende zaak voldoet aan de overige voorwaarden van de Natuurschoonwet 1928 en het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928.

  • 4. Een verzoek van de eigenaar aan de Staatssecretaris van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Financiën om een niet in Nederland gelegen onroerende zaak aan te merken als een landgoed, bevat bewijsstukken en kopieën van de gebruikte literatuur en documentatie waaruit blijkt dat het landgoed een element is van het Nederlands cultureel erfgoed, aan de hand van de hierboven genoemde criteria. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Belastingdienst beoordelen een verzoek tot rangschikking daarbij aan de hand van de overgelegde gegevens.

  • 5. De aanvrager verstrekt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Belastingdienst op hun verzoek een door een beëdigde vertaler gemaakte vertaling van de ingediende documenten.

2. Inwerkingtreding en terugwerkende kracht

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 18 december 2014.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 8 september 2015

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken en de

Staatssecretaris

van Financiën
namens dezen,
De

Staatssecretaris

van Financiën

E.D. Wiebes