Kaderbesluit mrb

Geraadpleegd op 29-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 03-12-2015.
Geldend van 03-12-2015 t/m heden

Kaderbesluit mrb

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 17 december 2014, BLKB2014/2068M. Een aantal onderdelen is aangepast of verduidelijkt. Daarnaast is de zogenoemde ‘Evenementenregeling’ uitgebreid zodat ook motorrijtuigen die gebruik maken van het overgangsrecht voor oldtimers gebruik kunnen maken van deze regeling en is het aantal voorzieningen, dat bij het bepalen van de afmetingen van de laadruimte van een bestelauto buiten beschouwing mag worden gelaten, uitgebreid.

1. Inleiding

In dit besluit zijn nieuwe standpunten opgenomen en standpunten aangepast of verduidelijkt over de volgende onderwerpen:

  • Inrichtingseisen (2.2): verduidelijking, geen inhoudelijke wijziging beoogd.

  • Ombouw pick-up dubbele of anderhalve cabine tot enkele cabine (2.2.2): verduidelijking, geen inhoudelijke wijziging beoogd.

  • Uitzonderingen bij meten laadruimte bestelauto (2.3.1): uitbreiding bestaande goedkeuring, vooruitlopend op wetgeving.

  • Overgangsregelingen kampeerauto’s (3.1): eerder vervallen tekst weer opgenomen ter verduidelijking, geen inhoudelijke wijziging bedoeld.

  • Evenementenregeling (5): verduidelijking en nieuwe goedkeuring voor motorrijtuigen die gebruikmaken van het overgangsrecht voor oldtimers.

  • Andere motorrijtuigen in gebruik bij ambulance-diensten (11.5.1): uitbreiding van de goedkeuring met noodhulpteams. Daarnaast zijn twee voorwaarden komen te vervallen nu deze niet langer relevant zijn.

  • Motorrijtuigen in gebruik bij organisaties die zich richten op het voorkomen van de verdrinkingsdood (11.5.2): aanpassing goedkeuring, vooruitlopend op wetgeving.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

2. Bestelauto

Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus, met een toegestane maximum massa van 3.500 kg of minder, waarvan de laadruimte in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto (artikel 3, eerste lid, van de wet en artikel 3 van de regeling).

2.1. Laadruimte

2.1.1. Vlakke laadvloer

De vlakke laadvloer moet over de gehele breedte en lengte van de laadruimte zijn aangebracht. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is er sprake van een personenauto. Dit vind ik niet in alle situaties gewenst.

Goedkeuring

Omdat niet in alle situaties aan deze voorwaarden kan worden voldaan, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed.

  • Eventuele wielkasten mogen in de laadvloer zijn aangebracht.

  • Gordelbevestigingspunten mogen in de laadvloer zijn aangebracht.

  • Enige profilering van de laadvloer, bijvoorbeeld ter vergroting van de stevigheid, is toegestaan.

  • De omstandigheid dat bij sommige motorrijtuigen de motor, dan wel de brandstoftank, onder (een deel van) de laadvloer is geplaatst, waardoor een hoogteverschil in de laadruimte ontstaat, brengt niet mee dat de laadruimte niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.

  • Om in verband met noodzakelijk onderhoud, het onder de laadvloer gelegen motor-serviceluik te kunnen bereiken, is het toegestaan dat de laadvloer van een bestelauto gedeeltelijk opklapbaar is.

2.1.2. Stoel(en) en/of bank in de laadruimte ten behoeve van werkzaamheden op locatie

Als in de laadruimte van een bestelauto één of meerdere stoelen of zitbanken vast zijn aangebracht wordt de ruimte die wordt gebruikt voor de stoelen of zitbanken niet langer aangemerkt als laadruimte. Door de plaatsing wordt slechts de ruimte achter de stoelen of banken, gerekend van de achterzijde van de stoelen of banken aangemerkt als laadruimte (zie het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, nr. 08/04836, ECLI:NL:HR:2010:BL7965). Voldoet deze overgebleven laadruimte niet aan de eisen die in de wet aan de laadruimte van een bestelauto worden gesteld dan is niet langer sprake van een bestelauto.

Het komt voor dat de laadruimte van een bestelauto door ondernemingen en openbare lichamen wordt gebruikt om op locatie werkzaamheden te verrichten. Het gaat hierbij om werkzaamheden die passen binnen de onderneming of voortvloeien uit de taak van het openbaar lichaam, bijvoorbeeld het verwerken van gegevens, verrichten van metingen en ter plaatse monteren van onderdelen. Voor het verrichten van deze werkzaamheden is het noodzakelijk dat de werknemer/ondernemer zijn werkzaamheden zittend in de stilstaande bestelauto kan verrichten.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de navolgende cumulatieve voorwaarden goed, dat een motorrijtuig dat aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, nog steeds kwalificeert als bestelauto als in de laadruimte vaste zitplaatsen zijn aangebracht.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • de bestelauto is geregistreerd op naam van een openbaar lichaam of een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

  • de bestelauto is ingericht en wordt gebruikt voor het uitvoeren van werkzaamheden op locatie die passen binnen de onderneming of voortvloeien uit de taak van het openbaar lichaam. Voor het verrichten van deze werkzaamheden is het noodzakelijk dat de werknemer/ondernemer zijn werkzaamheden zittend in de stilstaande bestelauto kan verrichten;

  • de zitplaatsen zijn alleen geschikt om ter plaatse te worden gebruikt, hetgeen betekent dat de zitplaatsen niet voldoen aan de in de Regeling Voertuigen opgenomen eisen.

Wanneer de zitplaatsen in rijdende toestand worden gebruikt is de houder strafbaar op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en kan een verzuimboete op grond van artikel 13a, zesde lid, van de wet bpm, worden opgelegd.

2.2. Inrichtingseisen

Met uitzondering van bestelauto's als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de wet moet, om aan de inrichtingseisen voor de laadruimte van een bestelauto te voldoen, de bestelauto zijn voorzien van een vaste wand die de bestuurderscabine van de laadruimte scheidt (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, ten tweede, en onderdeel d, ten derde, van de wet). Deze vaste wand moet vervaardigd zijn van ondoorzichtig en vormvast materiaal, moet geheel vlak zijn, uit één geheel bestaan en zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden (artikel 3, tiende lid, van de regeling). Ook moet de wand zowel verticaal als horizontaal in een hoek van 90° op de lengteas zijn geplaatst (artikel 3, achtste lid, van de regeling).

2.2.1. Vaste wand

2.2.1.1. Uitsteeksel en profilering

De wand moet geheel vlak zijn.

Goedkeuring

Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik goed dat de vaste wand is voorzien van uitsteeksels, veroorzaakt door de bevestigingsconstructie en enige profilering, bijvoorbeeld ter vergroting van de stevigheid. Bij het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt dan gemeten vanaf de meest naar achteren gelegen delen.

2.2.1.2. Deel cabine bij de laadruimte betrekken

Het komt voor dat een deel van de cabine, zoals de ruimte onder de extra zitplaatsen (dubbele cabine) of bovenin de cabine, bij de laadruimte wordt betrokken. In die situatie is de vaste wand niet geheel vlak.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat delen van de cabine bij de laadruimte worden betrokken waardoor de vaste wand niet geheel vlak is, mits daardoor de laadruimte vanuit de cabine niet bereikbaar is. Bij het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt deze extra laadruimte echter niet meegerekend.

2.2.1.3. Rechtstreeks aan carrosserie verbonden

De wand moet zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden. Op deze wijze is er sprake van een permanente constructie van de vaste wand.

2.2.1.3.1. Zoveel mogelijk rondom

Met ‘zoveel mogelijk rondom’ wordt bedoeld: op al die plaatsen waar contactpunten tussen de vaste wand en de carrosserie aanwezig zijn. Het is soms uit technisch oogpunt niet mogelijk om de vaste wand overal aan de carrosserie te laten aansluiten. Op zich voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand zoveel mogelijk rondom met de carrosserie is verbonden.

  • Het is voldoende dat per zijde van de vaste wand deze over ten minste 75% van de lengte aansluit op de carrosserie. Op de plaatsen waar de vaste wand niet aansluit op de carrosserie, mag de afstand tussen de vaste wand en de carrosserie niet groter zijn dan 4 centimeter.

  • De afstand tussen de vaste wand en de carrosserie mag groter zijn dan 4 centimeter (maar moet wel per zijde over ten minste 75% van de lengte aansluiten op de carrosserie) als dat noodzakelijk is voor het aanbrengen van voorzieningen als bedoeld in artikel 3, tiende lid, onderdeel c van de regeling.

  • Het is niet nodig de bovenzijde van de vaste wand aan het motorrijtuig te bevestigen.

  • Wanneer de vaste wand aan de onderzijde niet rechtstreeks aan de carrosserie wordt verbonden, terwijl dit technisch wel tot de mogelijkheden behoort, voldoet de constructie van de vaste wand in beginsel niet aan de gestelde voorwaarden. Wanneer de houten laadvloer of de vloerbedekking is vastgelijmd aan de carrosserie en de vaste wand is vastgelijmd aan de houten laadvloer of de vloerbedekking, is sprake van een permanente constructie. Hierbij moet de vaste wand op alle overige plaatsen rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden dan wel aan de bovenzijde aan de vaste hemelbekleding zijn verlijmd. Op deze wijze wordt voldaan aan de eis dat de vaste wand zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze met de carrosserie moet zijn verbonden.

2.2.1.3.2. Op onverbrekelijke wijze

De vaste wand moet op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden.

In de praktijk is het om technische redenen niet altijd mogelijk om de vaste wand op die manier aan te brengen.

Goedkeuringen

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand toch zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie is verbonden:

  • In plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl mag de scheidingswand door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd met speciale carrosserielijm of -kit, gelast of vastgezet met breekbouten, popnagels of niet verwijderbare permanente bouten en moeren (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.

  • Wanneer de vaste wand met een hoogte van 30 cm op een plaats wordt geconstrueerd waar de vaste wand de zijbekleding raakt, mag de scheidingswand met een zijflap aan de B-stijl worden bevestigd. Ook mag dan de scheidingswand in plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl, door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd, gelast of vastgezet met breekbouten, popnagels of niet verwijderbare permanente bouten en moeren (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.

  • In motorrijtuigen met een dubbele cabine is het toegestaan de vaste wand door middel van zijflappen, die gedeeltelijk voor de ramen van de achterdeuren vallen, aan de carrosserie te bevestigen. Deze zijflappen lopen parallel aan de ramen in de deuren. De zijflappen mogen ook schuin aflopend worden aangebracht, voor zover noodzakelijk voor een goede loop van de achtergordels. Dit geldt niet voor bestelauto’s met een enkele cabine.

  • Het is toegestaan dat de wand – die zowel aan de linker zijwand als aan de vloer op onverbrekelijke wijze is verbonden met de carrosserie – door middel van een rubberen profiel aansluit op een schuifdeur (in gesloten toestand) zonder ruit. De schuifdeur bevindt zich aan de rechterzijde van een motorrijtuig met een dubbele cabine. Die wand sluit immers de gehele laadruimte af, wanneer de zijdeur is gesloten. Dat het door deze constructie mogelijk is om via de geopende zijdeur niet alleen de zitplaatsen in de dubbele cabine, doch ook de laadruimte te bereiken, is geen bezwaar.

2.2.1.4. Open bestelauto; hoogte vaste wand

Bij sommige bestelauto’s moet onder meer de laadruimte van de bestuurderszitplaats zijn afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte en hoogte van de bestuurderscabine (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, 2˚, van de wet). De vaste wand moet op maximaal 115 cm, gemeten vanaf het achterste punt van het stuurwiel, zijn geplaatst (artikel 3, achtste lid van de regeling). Als de laadruimte een lengte heeft van ten minste 200 cm is geen vaste wand vereist.

Bij geheel open bestelauto’s met enkele cabine waarbij zowel de bestuurderscabine als de laadbak niet zijn overdekt (bijvoorbeeld sommige (ex-)legervoertuigen) levert de hoogte van de vaste wand problemen op. Om constructietechnische redenen is een volledig vaste wand tussen cabine en laadruimte niet te realiseren.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat bij een geheel open bestelauto met enkele cabine, waarbij zowel de cabine als de laadbak niet zijn overdekt, wordt volstaan met een vaste wand met een hoogte van minimaal 30 cm.

2.2.2. Ombouw pick-up dubbele of anderhalve cabine tot enkele cabine

Een bestelauto, type pick-up met dubbele cabine of met een zogenoemde anderhalve cabine kan omgebouwd worden tot een bestelauto met enkele cabine. Om constructietechnische redenen kan de bestaande wand niet worden verwijderd. Wanneer de tweede wand wordt geplaatst ontstaat een extra gesloten laadruimte.

Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de pick-up ook na de ombouw waarbij een tweede wand is geplaatst, kan voldoen aan de inrichtingseisen van een bestelauto als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Tussen de cabine en de laadruimte moet een vaste wand worden geplaatst op ten hoogste 115 cm gerekend vanaf het achterste punt van het stuurwiel.

  • De extra zitplaatsen achter de bestuurders- en bijrijdersstoel moeten worden verwijderd. Door het aanbrengen van de vaste wand ontstaan er twee laadruimtes achter de bestuurderscabine: één gesloten en één open.

  • De extra laadruimte die ontstaat tussen de geplaatste wand en de achterzijde van de oorspronkelijke cabine is een gesloten laadruimte en mag niet zijn voorzien van een linker zijruit. Een eventueel aanwezige ruit moet worden verwijderd.

  • De open laadbak achter deze gesloten laadruimte moet voldoen aan de lengte-eis van 125 cm.

Het komt voor dat, om te voldoen aan de bij het eerste aandachtstreepje genoemde voorwaarde (vaste wand op ten hoogste 115 cm), de achterwand wordt voorzien van een verdikking. Om bij een dergelijke ombouw nog te kunnen spreken van een vaste wand zoals bedoeld in de wet moet worden voldaan de volgende voorwaarden:

  • De verdikking bedraagt maximaal 15 cm;

  • De verdikking is gemaakt van vormvast materiaal;

  • De verdikking wordt op onverbrekelijke wijze bevestigd;

  • De verdikking wordt over de gehele breedte en hoogte van de wand uitgevoerd.

Het komt voor dat in de oorspronkelijke wand een ruit is aangebracht. In die situatie brengt een redelijke wetstoepassing om constructietechnische redenen mee dat de verdikking tot de onderkant van de ruit kan worden aangebracht.

2.2.3. Container

2.2.3.1. Afzetbare (vracht)container

Er zijn containers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze containers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke container is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Om voor de motorrijtuigenbelasting te kunnen worden aangemerkt als bestelauto moet dit motorrijtuig inclusief container voldoen aan de in de wet gestelde inrichtingseisen voor een bestelauto met gesloten laadruimte.

Onder bepaalde omstandigheden kan een container zoals hiervoor is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst. De bijbehorende eisen van het fiscale blok voor een gesloten laadruimte zijn dan niet relevant.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed dat plaatsing van een container op een bestelauto niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een motorrijtuig met een gesloten laadruimte.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de container moet afzetbaar zijn;

  • b. het moet aannemelijk zijn dat deze container geheel zelfstandig zal dienen voor het vervoer van goederen. Dit moet blijken uit de constructie van de container en de wijze van bevestiging op het motorrijtuig.

  • c. de container moet zelfstandig geheel afsluitbaar zijn;

  • d. de container bezit een laadvermogen dat ten minste gelijk is aan de helft van het laadvermogen van het motorrijtuig waarop de container is geplaatst;

  • e. de container moet zowel in ongeladen als in beladen toestand op eenvoudige wijze op het motorrijtuig kunnen worden geplaatst en daarvan weer kunnen worden verwijderd. Een verbindingsdraad aangebracht voor verlichting en dergelijke (eventueel onderbroken door een stekker) tussen de container en de carrosserie is toegestaan;

  • f. de container is niet voorzien van zijruiten;

  • g. de container wordt door de leveranciers naar het publiek toe gepresenteerd als afzetbare (vracht)container.

Om te voldoen aan de voorwaarde onder e. kunnen aan een container diverse voorzieningen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de container eenvoudig op een motorrijtuig is te plaatsen of daarvan te verwijderen (bijv. uitsparingen voor vorkheftrucklepels, ogen). Een container zonder dergelijke voorzieningen, die alleen afzetbaar is met extra hulpmiddelen (zoals spanbanden e.d.) is niet eenvoudig op het motorrijtuig te plaatsen danwel te verwijderen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat voor containers zonder voorzieningen die in gebruik zijn genomen vóór 15 maart 2014 geldt dat het ontbreken van dergelijke voorzieningen niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een bestelauto met een gesloten laadruimte.

2.2.3.2. Kampeercontainer

Er zijn kampeercontainers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze kampeercontainers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke kampeercontainer is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Bij de bepaling van de fiscale indeling wordt het gehele motorrijtuig in ogenschouw genomen.

Onder bepaalde omstandigheden kan een kampeercontainer zoals hier is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst.

Goedkeuring

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarde goed dat een bestel- of vrachtauto waarop een kampeercontainer is geplaatst, niet als een personenauto wordt aangemerkt.

Voorwaarde:

Ik stel hierbij de volgende voorwaarde. Aan het desbetreffende motorrijtuig zijn geen handelingen verricht waardoor het in een zodanige staat is gebracht dat kan worden gezegd dat het uit hoofde van zijn bouw kan dienen voor het vervoer van personen langs de weg.

Dit betekent in ieder geval dat:

  • de kampeercontainer op eenvoudige wijze op het motorrijtuig moet kunnen worden bevestigd en daarvan weer verwijderd. Wanneer vaste verbindingen (w.o. boutbevestigingen) zijn aangebracht tussen de container en het motorrijtuig wordt de container geacht een vast deel uit te maken van het motorrijtuig. Een verbindingsdraad tussen de container en de carrosserie aangebracht voor verlichting en dergelijke (eventueel onderbroken door een stekker) is toegestaan;

  • er geen doorgang mag zijn tussen de bestuurderscabine en de kampeercontainer;

  • er overigens geen voorzieningen aan het motorrijtuig mogen worden aangebracht die het motorrijtuig in het bijzonder geschikt maken om samen met de kampeercontainer te worden gebruikt.

2.2.4. Bestelauto’s met een bijzondere opbouw of bovenbouwvermelding

2.2.4.1. Bestelauto met een bijzondere opbouw

De laadruimte van een bestelauto mag niet ingericht zijn voor het vervoer van personen en moet in alle gevallen voorzien zijn van een vlakke laadvloer. Bestelauto’s met een bijzondere opbouw kunnen niet altijd aan de inrichtingseisen van de laadruimte voldoen. Het gaat hier onder andere over bestelauto’s met een hoogwerker, asfaltwagens en lichte vuilniswagens. Dergelijke bestelauto’s zouden in beginsel als personenauto kwalificeren.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig met een dergelijke bijzondere bovenbouw kan worden aangemerkt als een bestelauto.

Voorwaarden:

Ik stel hieraan de volgende voorwaarden:

  • Het motorrijtuig onderscheidt zich qua uiterlijk en inrichting duidelijk van een personenauto. Het gaat hierbij om het totale motorrijtuig (chassis en opbouw).

  • Het vervoer van personen is van bijkomstige aard.

2.2.4.2. Bestelauto met bovenbouwvermelding ‘(opleg)trekker’ of ‘voor verwisselbare opbouw’/‘afneembare bovenbouw’

De motorrijtuigen die als bovenbouwvermelding 'oplegtrekker’ (voor 1 januari 2013: ‘trekker') of 'afneembare bovenbouw’ (voor 1 januari 2013: ‘voor verwisselbare opbouw') in het kentekenregister krijgen, wijken af van de bestelauto’s met een bijzondere opbouw. Deze motorrijtuigen kunnen namelijk ook worden gebruikt zonder dat de oplegger, aanhanger of container aanwezig is. Op dat moment is het personenvervoer niet langer ondergeschikt aan het vervoer van lading. Sommige uitvoeringen onderscheiden zich daarnaast qua uiterlijk niet van motorrijtuigen die als personenauto worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een pick-up met laadbak waar de koppelschotel in de laadbak is gemonteerd en de laadbak als zodanig aanwezig blijft. Het vervoeren van een last is echter de reden dat op het chassis een koppelschotel dan wel een containerframe is gemonteerd.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig dat aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet en in het kentekenregister de bovenbouwvermelding ’(opleg)trekker’ of 'voor verwisselbare opbouw’/’afneembare bovenbouw' heeft staan, nog steeds kwalificeert als bestelauto op het moment dat de ‘wisselbare opbouw’/‘afneembare bovenbouw’ tijdelijk niet aanwezig is.

Overgangsregeling

De tekst van de goedkeuring in paragraaf 2.2.4.2 van het besluit van 4 maart 2014, BLKB2014/128M, blijft gelden voor motorrijtuigen die op 28 december 2014 aan de voorwaarden van die goedkeuring voldeden. Deze overgangsregeling geldt tot 28 december 2015 zolang het voertuig niet van houder wisselt.

De overgangsregeling is van overeenkomstige toepassing voor motorrijtuigen die in aanmerking komen voor de overgangsregeling bpm die is opgenomen in paragraaf 2.2.4.2 van het kaderbesluit bpm.

2.2.5. Afmeting laadruimte pick-up

Een pick-up wordt alleen als bestelauto aangemerkt als wordt voldaan aan verschillende voorwaarden voor, onder andere, de maten van de laadruimte. Wanneer de laadbak van deze pick-up wordt verwijderd is het echter niet langer mogelijk om te bepalen welke afmeting de laadruimte heeft. Een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd, onderscheidt zich echter qua uiterlijk sterk van andere auto’s. Bovendien worden deze zaken enkel aangebracht met het oog op het vervoeren van een last.

Goedkeuring

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd, wordt aangemerkt als bestelauto.

Wanneer in een later stadium het motorrijtuig wordt aangepast c.q. omgebouwd, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een vaste laadbak, kan een motorrijtuig ontstaan dat zich qua uiterlijk maar ook qua vervoer van last/lading niet langer onderscheidt van ‘reguliere’ motorrijtuigen. Om als bestelauto te worden aangemerkt moet het motorrijtuig voldoen aan alle inrichtingseisen die gelden voor een bestelauto (m.u.v. de hoogte van de laadruimte). Als het motorrijtuig niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, dan is er sprake van een personenauto.

2.3. Meetmethoden

2.3.1. Uitzonderingen bij meten laadruimte

De hoogte en de lengte van de laadruimte moeten worden gemeten met de zogenoemde blokmethode (artikel 3, eerste lid van de regeling). Dat wil zeggen dat de laadruimte in gesloten toestand een denkbeeldig (fiscaal) blok moet kunnen bevatten met afmetingen die voor de betreffende categorie bestelauto gelden.

Er kan een aantal voorzieningen in een laadruimte zijn aangebracht waardoor het fiscale blok niet meer past.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de volgende voorzieningen bij het bepalen van de afmetingen van de laadruimte geheel buiten beschouwing worden gelaten:

  • binnenbekleding;

  • isolatiemateriaal;

  • brandstoftank;

  • rollbar;

  • kabelboom;

  • hang- en sluitwerk;

  • verlichting.

2.3.2. Pick-up

Een pick-up is een bestelauto waarvan de laadbak niet is overkapt. Een pick-up is niet als afzonderlijke categorie opgenomen in de wet. Om als bestelauto te worden aangemerkt moet een pick-up aan de eisen van artikel 3 van de wet voldoen, met uitzondering van de eisen met betrekking tot de hoogte van de laadruimte en de aanwezigheid van ten hoogste één zijruit.

2.3.2.1. Meetmethoden laadruimte pick-up

De lengte van de laadruimte van een pick-up moet volgens de blokmethode worden gemeten. Bij het ontbreken van een overkapping bij een pick-up is de hoogte niet relevant. Is op de laadruimte een kap of huif aanwezig dan moet de daardoor ontstane gesloten laadruimte voldoen aan alle afmetingen van het bijbehorende fiscale blok.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lengte ook bepaald kan worden door te meten over de bodem van de laadruimte mits deze methode geen andere uitkomst oplevert dan de blokmethode. Als deze methode wordt toegepast, moet vanaf het achterste punt van het tussenschot een loodlijn worden neergelaten op de bodem van de laadruimte. De lengte van de laadruimte wordt gemeten vanaf het punt waar de loodlijn de bodem raakt. Evenals bij de blokmethode wordt gemeten parallel aan de lengte-as van het motorrijtuig. Deze twee meetmethoden gelden ook om te bepalen of de laadruimte van een bestelauto met dubbele cabine voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is gelegen (artikel 3, eerste lid, onderdeel d, ten tweede van de wet).

Als een zogenoemde rollbar is aangebracht om extra veiligheid te creëren voor de inzittenden en de te vervoeren lading, kan bij het bepalen van de lengte van de laadruimte de rollbar buiten beschouwing worden gelaten.

2.3.2.2. Inkorten laadruimte pick-up

Bij bepaalde typen pick-up's is de laadruimte zo lang dat de fabrieksversie niet aan de voorwaarde voldoet dat de laadruimte voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst. Als bij deze motorrijtuigen de lengte van de laadruimte zou worden ingekort, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een verdikte achterklep, zou hieraan wel worden voldaan.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een inkortingaanpassing wordt verricht mits zij functioneel en permanent is en over de gehele breedte van de achterklep is aangebracht.

Als de achterwand van de cabine van een pick-up naar voren wordt verplaatst, steekt het dak van de bestuurderscabine een stukje over in de laadruimte. Dit kan tot gevolg hebben dat het fiscale blok qua hoogte (wel qua lengte) niet meer in de laadruimte past. Dit is op zich geen reden de goedkeuring af te wijzen. De hoogte van de laadruimte van een pick-up is fiscaalrechtelijk niet van betekenis.

2.3.3. Hoogte cabine in bestelauto’s met een dubbele cabine

Het uitgangspunt van de wetgever is dat een motorrijtuig met dubbele cabine moet zijn voorzien van hetzij een hoog dak, hetzij een lange laadbak, om aangemerkt te worden als bestelauto. De lengte van de laadruimte van een motorrijtuig met dubbele cabine moet ten minste twee maal die van de cabine zijn, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm (artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de wet). De hoogte van de cabine van een dergelijk motorrijtuig moet de grootste afstand tussen vloer en dak van de cabine zijn, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm (artikel 3, derde lid, van de regeling). In de praktijk worden auto’s waarvan de cabine zelf niet de hoogte van 130 cm heeft, in bepaalde gevallen aangepast aan deze eis. Om te kunnen beoordelen of aan de hoogte-eis van ten minste 130 cm is voldaan, moet de totale cabine in ogenschouw worden genomen. Het moet gaan om een cabine met een normale vloer en een normaal dak. Het is niet voldoende dat, om louter te voldoen aan de technische eis van een hoogte van 130 cm, de vloer een kleine verdieping vertoont en/of het dak een uitstulping in de vorm van een soort sluis of pijp heeft. Om inhoud te geven aan de hoogte-eis van 130 cm zou dan ook het oorspronkelijke dak verwijderd moeten worden. Dit is uit constructietechnische overwegingen niet altijd mogelijk.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed. In deze situatie kan worden volstaan met een uitsparing in het oorspronkelijke dak van 70 cm bij 55 cm. Daarnaast moet op het oorspronkelijke dak van de cabine van de auto een geheel verhoogd dak zijn aangebracht (het zogenaamde buitendak). Bij het bepalen van de afmeting van de hoogte van de cabine kan in deze situatie de binnenbekleding zoals de vloerbedekking en hemelbekleding buiten beschouwing worden gelaten.

2.3.4. Meetmethode bij hoog dak

Als de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine kan in plaats van een volledige tussenwand worden volstaan met een vaste wand van ten minste 30 cm hoog, over ten minste de hele breedte van de cabine (artikel 3, eerste lid, onder c, van de wet). Het hoogteverschil tussen de cabine en de laadruimte is de verticale afstand tussen het denkbeeldige horizontale vlak waarin de beide hoogste punten in de dagopening van de deuren bij de zitplaatsen liggen en het hoogste gedeelte van het dak van de laadruimte, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.

Goedkeuring

Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed dat het hoogteverschil tussen de cabine en de laadruimte aan de buitenkant van het motorrijtuig wordt gemeten.

Voorwaarden:

Ik stel hieraan de volgende voorwaarden. Op het dak aanwezige voorwerpen die niet tot de constructie van het dak zelf horen, zoals spoilers, luchtroosters, reclameborden, kofferrekken en dergelijke, worden voor het bepalen van de hoogte van het dak buiten beschouwing gelaten. De tot de normale uitrusting van een motorrijtuig horende afdichtingsstrips en dergelijke hoeven voor het meten niet uit de dagopening van de deuren bij de voorzitplaatsen te worden verwijderd.

2.3.4.1. Dakverhoging laadruimte voor laag schot

Wanneer een dakverhoging in de laadruimte wordt aangebracht omdat de laadruimte af fabriek niet aan de minimale afmetingen voldoet om het zogenoemde fiscale blok te kunnen bevatten, moet in het oorspronkelijke dak van de laadruimte een uitsparing van minimaal 125 cm lengte en 55 cm breedte worden aangebracht.

In de praktijk komt het echter ook voor dat een laadruimte wordt verhoogd om een vaste wand van slechts 30 cm hoogte te kunnen aanbrengen. Bij een dakverhoging moet in beginsel het oorspronkelijke dak worden verwijderd. Dit is uit constructietechnische overwegingen niet altijd mogelijk.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed, dat wordt volstaan met een uitsparing in het oorspronkelijke dak van 70 cm bij 55 cm.

Voorwaarden:

Hierbij stel ik de voorwaarde dat op het oorspronkelijke dak van de laadruimte van de auto een geheel verhoogd dak is aangebracht (het zogenaamde buitendak). Daarnaast moet de oorspronkelijke laadruimte al voldoen aan de minimale lengte van 125 cm en minimale hoogte van 98 cm.

2.4. Ondernemersregeling

2.4.1. Meer dan bijkomstig gebruik in een onderneming

Voor de ondernemersregeling geldt de voorwaarde dat de bestelauto meer dan bijkomstig wordt gebruikt in het kader van de onderneming.

Aan deze voorwaarde is voldaan als meer dan 10% van de per jaar gereden kilometers betrekking heeft op de activiteiten met betrekking tot de onderneming.

2.4.2. Maten en firmanten

Een maatschap kan ondernemer zijn. Omdat een maatschap geen rechtspersoon is, kan het kenteken van een (bestel)auto niet op naam van de maatschap staan. Volgens de ondernemersregeling wordt het lage bestelautotarief toegekend aan de kentekenhouder. Het is niet de bedoeling van de wetgever om maatschappen die ondernemer zijn uit te sluiten van de ondernemersregeling. Dit geldt eveneens voor de firmanten van een vennootschap onder firma.

Goedkeuring

In verband hiermee keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed. Een maat of firmant kan op verzoek als ondernemer worden aangemerkt als een bestelauto die op naam van de maat of de firmant staat meer dan bijkomstig wordt gebruikt ten behoeve van de onderneming van de maatschap of firma waaraan hij deelneemt.

Voor toepassing van de ondernemersregeling is de maat of firmant op wiens naam het kenteken is gesteld degene die de verplichtingen moet nakomen. Als niet langer aan de voorwaarden en beperkingen van de ondernemersregeling wordt voldaan, is de kentekenhouder het voor de auto van toepassing zijnde tarief verschuldigd.

2.5. Gehandicaptenregeling

Voor een gehandicapte persoon die voor zijn eigen vervoer en tegelijkertijd het vervoer van zijn niet-opvouwbare rolstoel is aangewezen op een bestelauto, kan op verzoek het lage bestelautotarief van toepassing zijn (artikel 24a van de wet). De gehandicaptenregeling geldt alleen voor bestelauto’s, die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en het gelijktijdige vervoer van diens niet-opvouwbare rolstoel of ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel in de laadruimte.

Het is mogelijk dat een gehandicapte een niet-opvouwbare rolstoel of rolbed tijdens het rijden als zit- of ligplaats moet gebruiken.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed dat de gehandicaptenregeling van toepassing is als de niet-opvouwbare rolstoel of het rolbed in de bestuurderscabine is bevestigd.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • Er moeten één of meerdere normale zitplaatsen uit de cabine worden verwijderd. Als het gaat om een bestelauto met enkele cabine, is dat de zitplaats naast de bestuurdersstoel. Als het gaat om een bestelauto met dubbele cabine zullen één of meer zitplaatsen achter de bestuurdersstoel moeten worden verwijderd om plaats te maken voor de rolstoel of het rolbed.

  • De rolstoel of het rolbed moet eenvoudig uit de bestelauto te verwijderen zijn, waardoor er geen sprake is van een permanent aangebrachte zit- of ligplaats.

Bij het verzoek moet een verklaring van de Belastingdienst over de inrichting van de bestelauto worden overgelegd. Ook andere bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de bestelauto is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte en zijn niet-opvouwbare rolstoel of ander hulpmiddel, kunnen voldoen. Bijvoorbeeld foto’s, een ombouwplan, een orderbon, een offerte, of een factuur van het bedrijf dat de ombouw heeft verricht. Uit deze bewijsstukken moet ook blijken of, en zo ja in hoeverre, de laadruimte van de bestelauto in verband met de handicap van de gehandicapte is aangepast waardoor niet langer aan alle fiscale eisen voor een bestelauto wordt voldaan (bijvoorbeeld als de verplichte vaste wand tussen de laadruimte en de cabine geheel of gedeeltelijk is verwijderd, of geen vlakke laadvloer meer aanwezig is).

2.6. Herstelbeleid inrichtingseisen bestelauto’s

Als een bestelauto niet langer aan de inrichtingseisen voldoet, is belasting naar het tarief voor personenauto’s verschuldigd. In de praktijk doen zich situaties voor waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten en het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Het herstel in de hoedanigheid van bestelauto kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd.

Goedkeuring

In de situaties waarin het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate is aangetast, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed, dat de kentekenhouder eenmalig de gelegenheid krijgt de geconstateerde onregelmatigheden te herstellen.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • De laadruimte voldoet aan de fiscale maten;

  • Het vereiste (volledige of lage) tussenschot is aanwezig;

  • De rechterzijde van de laadruimte heeft niet meer dan één zijruit;

  • De linkerzijde van de bestelauto heeft geen zijruiten;

  • Er zijn geen stoelen, banken of andere zitplaatsen in de laadruimte aangebracht;

  • Met betrekking tot het betreffende motorrijtuig is niet eerder een informatieformulier uitgereikt; en

  • De kentekenhouder is niet eerder schriftelijk geïnformeerd over de inrichtingseisen van de bestelauto.

Wanneer aan de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring is voldaan wordt de kentekenhouder in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde (door de inspecteur aangegeven termijn) de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen te herstellen. Het motorrijtuig moet op een door de inspecteur bepaalde tijd en plaats worden getoond. Als de kentekenhouder verzuimt het motorrijtuig te tonen of als het motorrijtuig niet of onjuist is aangepast, wordt alsnog een naheffingsaanslag opgelegd.

3. Kampeerauto’s

Een kampeerauto is gedefinieerd als een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid (artikel 23a, eerste lid, van de wet). Voor een kampeerauto geldt een zelfstandig tarief dat een kwart is van het tarief van een personenauto. Dit tarief is van toepassing op een kampeerauto als wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in het besluit (artikel 5aa van het besluit).

3.1. Overgangsregelingen

Met ingang van 1 mei 2002 geldt de voorwaarde van het rechthoekige blok (artikel 5aa van het besluit).

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat de voorwaarde van het rechthoekige blok niet van toepassing is als

  • de inspecteur voor het motorrijtuig voor 1 mei 2002 een vergunning voor de toepassing van artikel 30 van de wet (tekst tot 1 juli 2006) heeft afgegeven; en

  • het kampeerautotarief ook op 1 mei 2002 voor dit motorrijtuig van toepassing was; en

  • het motorrijtuig voldeed aan de overige voorwaarden.

Voor de toepassing van het bovenstaande geldt de datum van de eerder afgegeven vergunning, omdat met deze overgangsregeling een eerbiedigende werking wordt beoogd voor het motorrijtuig en door latere wijziging van houderschap de oorspronkelijk afgegeven vergunning vervalt. De nieuwe houder zal daardoor op gelijke voet als zijn voorganger voor het kampeerautotarief in aanmerking kunnen komen.

Voor kampeerauto’s die op 1 mei 2002 15 jaar of ouder zijn en van fabriekswege zijn ingericht als kampeerauto is de hiervoor genoemde vergunning voor toepassing van de overgangsregeling niet nodig. Wel moet aan de overige voorwaarden van deze goedkeuring worden voldaan.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat voor motorrijtuigen van het merk Volkswagen, type Transporter, met een door de RDW toegekende ‘datum van eerste toelating tot de weg’ van vóór 1 januari 1994, waarbij de motor van fabriekswege achterin is geplaatst, de inrichtingseisen voor de binnenruimte van deze motorrijtuigen kunnen worden toegepast als ware de motor niet achterin geplaatst. Ik merk hierbij op dat de datum van eerste toelating tot de weg hierbij voor de datum van deel I van het kentekenbewijs kan liggen.

3.2. Autobus met kampeervoorziening

Een autobus is gedefinieerd als een motorrijtuig op drie of meer wielen dat is ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen (artikel 2, onderdeel e, van de wet).

Een motorrijtuig kan voldoen aan de inrichtingseisen die zijn gesteld aan een autobus. Hierop is het tarief voor een autobus van toepassing (artikel 25c van de wet). Een dergelijk motorrijtuig kan tevens voorzieningen bevatten als zijn voorgeschreven voor een kampeerauto (artikel 23a, eerste lid, van de wet).

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed, dat als een motorrijtuig voldoet aan de inrichtingseisen die zijn gesteld aan een autobus en voorzieningen bevat als zijn voorgeschreven voor een kampeerauto, een kwart van het tarief voor een autobus verschuldigd is.

Voorwaarde:

Voor deze goedkeuring geldt de voorwaarde dat het motorrijtuig op grond van de wegenverkeerswetgeving als autobus is goedgekeurd.

4. Motorrijwiel

4.1. Trike

Motorrijwielen zijn motorrijtuigen op twee wielen eventueel verbonden met een zijspanwagen (artikel 2, onderdeel d, van de wet).

Een trike is een motorrijtuig op meer dan twee wielen dat door zijn bouw een grote gelijkenis vertoont met een motorrijwiel. Onder voorwaarden kan een trike met een motorrijwiel worden gelijkgesteld (artikel 4 van de wet en artikel 4 van het besluit). Het is mogelijk dat een trike afwijkt van één of meer van de voorwaarden die worden genoemd in het besluit en dus als personenauto moet worden aangemerkt.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een trike met een motorrijwiel kan worden gelijkgesteld, als op basis van alle verschillende kenmerken, de uiterlijke verschijning en de maatschappelijke aard van het motorrijtuig de trike een grote gelijkenis vertoont met een motorrijwiel. De kenmerken moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien, waarbij niet aan één van de kenmerken doorslaggevende betekenis toekomt.

4.1.1. Trike voor het vervoer van drie personen

Eén van de voorwaarden waaraan een trike moet voldoen om te worden aangemerkt als motorrijwiel, is dat het motorrijtuig geschikt is voor het vervoer van ten hoogste twee personen. Er zijn trikes die geschikt zijn voor het vervoer van drie personen (de zogenaamde ‘familiemodel’-uitvoering). Om een motorrijtuig als trike aan te merken moeten verschillende kenmerken beoordeeld worden, zoals de carrosserie, het dragend gedeelte, de stuurinrichting, de motorophanging, het aantal personen dat kan worden vervoerd en de uiterlijke verschijningsvorm.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed, dat een trike waarmee drie personen kunnen worden vervoerd, als motorrijwiel in de zin van de wet wordt aangemerkt.

Voorwaarden:

  • Alle kenmerken duiden er op dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto (zoals de aanwezigheid van een frame, de directe stuuroverbrenging naar het voorwiel, het ontbreken van een gesloten carrosserie);

  • Het motorrijtuig wordt naar het publiek toe gepresenteerd als trike; en

  • Naar zijn aard is deze trike eerder vergelijkbaar met een motorrijwiel dan met een personenauto.

Hetzelfde geldt voor een motorrijtuig op drie wielen waar de motor niet centraal tussen het voorwiel en de achterwielen is geplaatst, maar tussen de achterwielen. Het motorrijtuig moet dan wel aan de voorwaarden uit het besluit voldoen, behoudens de centrale plaatsing van de motor.

4.2. Carver

Het driewielige motorrijtuig van het merk ‘Carver’ heeft in afwijking van de voorwaarden die in het besluit aan motorrijwielen worden gesteld een gesloten carrosserie.

Bij de Carver zijn alle kenmerken aanwezig, die erop duiden dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto. De Carver is geconstrueerd met een frame en kent een directe stuuroverbrenging naar het voorwiel en is geschikt voor het vervoer van ten hoogste twee personen. De Carver past binnen de definitie van driewielers zoals die wordt gesteld in de richtlijn betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (richtlijn 92/61/EEG). Het weggedrag van de Carver is vergelijkbaar met een motorrijwiel, zoals het overhellen in de bochten e.d.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat een Carver wordt aangemerkt als een motorrijwiel in de zin van de wet. Hierbij geldt als voorwaarde dat wordt voldaan aan de kenmerken van een motorrijwiel zoals vermeld in het besluit, met uitzondering van het feit dat de Carver een gesloten carrosserie heeft. De goedkeuring geldt uiteraard ook voor soortgelijke motorrijtuigen van andere merken.

5. Evenementenregeling

Wanneer de tenaamstelling van een motorrijtuig in het kentekenregister geschorst is, is er geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd. Er mag met het motorrijtuig geen gebruik van de weg worden gemaakt. Op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel b, van het Kentekenreglement, mag gedurende de tijd dat de tenaamstelling geschorst is met een voertuig van 15 jaar of ouder op de weg worden gereden als sprake is van een door de inspecteur als zodanig aangemerkte ‘bijzondere gelegenheid’.

Goedkeuring

Er kan worden deelgenomen aan de Evenementenregeling als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan.

Voorwaarden:

  • Het gebruik van de openbare weg vindt plaats in het kader van een door de inspecteur als zodanig aangemerkte ‘bijzondere gelegenheid’.

  • Het gebruik heeft een incidenteel karakter. Een goedkeuring kan dan ook per kalenderjaar per motorrijtuig slechts worden verleend voor de aanmelding van maximaal 8 dagen verdeeld over maximaal 4 bijzondere gelegenheden. Het aantal dagen en bijzondere gelegenheden wordt gerekend in volgorde van binnenkomst van het verzoek.

  • Tijdens het gebruik van de weg is voor het motorrijtuig een verzekering voor wettelijke aansprakelijkheid, zoals bedoeld in artikel 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen, van kracht.

  • De organisator vraagt bij de inspecteur om een evenement als bijzondere gelegenheid aan te merken. Dit gebeurt uiterlijk 2 maanden vóór het evenement.

Onder ’bijzondere gelegenheid’ wordt in dit kader verstaan een speciaal evenement of een festiviteit waarbij het gebruik van een motorrijtuig van 15 jaar en ouder tot doel heeft om het motorrijtuig als zodanig aan het publiek te tonen. Voorbeelden van een bijzondere gelegenheid zijn: herdenkingen, corso's, symbolische optochten. Onder een ’bijzondere gelegenheid’ wordt niet verstaan een gebeurtenis met een persoonlijk karakter, zoals een huwelijksfeest. De inspecteur deelt zijn beslissing op het verzoek schriftelijk aan de verzoeker mee. De organisator maakt aan de doelgroep bekend dat het evenement als bijzondere gelegenheid wordt aangemerkt. De deelnemers schrijven zich voor een of meerdere dagen in bij de organisator en verzoeken aan hem om hun inschrijving te melden bij de inspecteur. De organisator stuurt een lijst met deelnemers plus hun gegevens aan de inspecteur. De inspecteur moet deze gegevens uiterlijk 1 werkdag voor het evenement in bezit hebben. De inspecteur stuurt geen bevestiging. Wanneer een motorrijtuig op verzoek van de houder is aangemeld bij de inspecteur door de organisator van het evenement, en niet ten minste één werkdag vóór de aanvang van het evenement door de organisator weer is afgemeld, worden het evenement en de aangemelde dagen in mindering gebracht op het aan deze goedkeuring verbonden maximale aantal evenementen en dagen per jaar voor dat motorrijtuig, ongeacht de vraag of op de aangemelde dagen met het motorrijtuig daadwerkelijk gebruik is gemaakt van de weg. De deelnemers hoeven tijdens het evenement geen bewijs in het motorrijtuig aanwezig te hebben. De deelnemers houden per kenteken zelf bij hoe vaak zij zich in het kalenderjaar al hebben aangemeld voor een evenement en voor hoeveel dagen.

Wanneer niet aan de voorwaarden wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat er toch van de weg gebruik gemaakt wordt, terwijl de inspecteur de gelegenheid niet als bijzondere gelegenheid heeft aangemerkt, of omdat het maximale aantal gelegenheden of aantal dagen voor het motorrijtuig is overschreden, kan de te weinig betaalde belasting worden nageheven op grond van artikel 35 van de wet.

Samenloop met het overgangsrecht oldtimers

Als gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht oldtimers (artikel 84a, van de wet), mag met het motorrijtuig geen gebruik van de weg worden gemaakt in de maanden januari, februari en december (hierna: winterstop). Hierop is slechts één uitzondering mogelijk, namelijk de dag waarop het motorrijtuig wordt onderworpen aan de Algemene Periodieke Keuring (APK). Op grond van de huidige wet- en regelgeving is het dus niet mogelijk deel te nemen aan de evenementenregeling, ook niet als de tenaamstelling van het motorrijtuig geschorst wordt.

Goedkeuring

Ik keur vooruitlopend op wijziging van de wetgeving goed dat een motorrijtuig waarop het overgangsrecht oldtimers als bedoeld in artikel 84a van de wet van toepassing is, gedurende de winterstop deel kan nemen aan de Evenementenregeling.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden.

  • Voor het motorrijtuig is artikel 84a van de wet van toepassing;

  • Voor het motorrijtuig kan tijdens de winterstop maximaal 2 dagen gebruik worden gemaakt van de Evenementenregeling. Ook indien het motorrijtuig van houder wisselt, blijft deze beperking gelden.

De tenaamstelling van het motorrijtuig hoeft niet geschorst te worden om deel te kunnen nemen aan een ‘bijzondere gelegenheid’.

6. Kermis- en circuswoonwagens

Een woonwagen is een personenauto waarvan de binnenruimte vaste voorzieningen bevat voor bewoning. Het begrip woonwagen valt per 1 juli 2006 onder de definitie van kampeerauto (artikel 23a, eerste lid, van de wet). Dat wil zeggen dat de personenauto vaste voorzieningen bevat voor het koken, het slapen, het vervoer en het verblijf van personen. Voor deze motorrijtuigen kan het kampeerautotarief worden verleend. Dit tarief bedraagt een kwart van het tarief voor een personenauto. Dat geldt ook voor een tot woonwagen omgebouwde vrachtauto. Dus in beginsel ook voor een tot kermis- of circuswoonwagen omgebouwde vrachtauto.

Goedkeuring

Mede gelet op het bijzondere karakter van het kermis- en circusbedrijf, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat voor kermis- en circuswoonwagens de verschuldigde belasting een kwart van het zogenoemde vrachtautotarief bedraagt. De houder van de auto moet daartoe een verzoek bij de B/CA indienen.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden.

  • Het betreft een motorrijtuig met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg;

  • De in het kentekenregister opgenomen houder is kermis- of circusexploitant en ondernemer in de zin van de Wet OB 1968;

  • Het motorrijtuig behoort tot het ondernemingsvermogen van de houder als kermis- of circusexploitant;

  • Het motorrijtuig wordt uitsluitend gebruikt in de uitoefening van het kermis- of circusbedrijf.

Als het kenteken van het motorrijtuig niet op naam van de kermis- of circusexploitant is gesteld, moet de kermis- of circusexploitant door de B/CA aangemerkt worden als ’afwijkend houder’ (artikel 8 van de wet). De kermis- of circusexploitant moet daartoe een verzoek doen. Als de auto niet in eigendom is verkregen, kan niet aan de eis worden voldaan dat de auto behoort tot het ondernemingsvermogen van de houder. In plaats daarvan moet de kermis- of circusexploitant aantonen dat het motorrijtuig gehuurd of geleased is en wordt gebruikt in het kader van zijn kermis- of circusonderneming.

Het bovenstaande betekent dat deze goedkeuring niet meer van toepassing is, als het motorrijtuig aan een ander wordt verkocht, de tenaamstelling in het kentekenregister wordt gewijzigd, of het huur-/leasecontract wordt beëindigd. Als de nieuwe houder eveneens een kermis- of circusexploitant is, moet een nieuw verzoek bij de B/CA worden ingediend.

7. Multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen

Een multifunctioneel ingericht motorrijtuig is een motorrijtuig dat naast de mogelijkheid tot het vervoeren van lading tevens voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen. Deze motorrijtuigen hebben geen standaard-inrichting, maar worden in het algemeen ingericht volgens de specifieke wensen van de gebruiker.

Als het motorrijtuig door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, moet het worden aangemerkt als een motorrijtuig ingericht voor personenvervoer. Het is hierbij niet van belang, dat het motorrijtuig tevens is ingericht voor andere doeleinden. Tenzij het multifunctioneel ingerichte motorrijtuig met name is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen en dat de inrichting voor andere doeleinden ondergeschikt is aan en mede gericht is op het gebruik in verband met de te vervoeren dieren of goederen. Het betreft bijvoorbeeld motorrijtuigen bedoeld en ingericht om paarden naar evenementen te vervoeren, terwijl in dit motorrijtuig tevens kan worden overnacht.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed, dat multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen voor de motorrijtuigenbelasting niet als personenauto worden aangemerkt.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden;

  • a. het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen bedraagt niet meer dan 50% van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder voorzieningen voor het verblijf en/of de overnachting van personen. Ruimtes ingericht met douche en/of toilet worden in dit verband gerekend bij het gedeelte dat is ingericht voor het verblijf van personen. Als er tussen de bestuurderscabine en het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen geen vaste wand bestaat, geldt het volgende. Voor het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt ervan uitgegaan dat de laadruimte van de cabine is afgescheiden door middel van een fictieve vaste wand die 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst;

  • b. het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen mag uitsluitend voorzieningen bevatten die zijn gerelateerd aan dat vervoer. Als het desbetreffende gedeelte van de laadruimte eveneens wordt gebruikt voor het onderhoud van de te vervoeren lading, mogen de daarvoor benodigde voorzieningen zijn aangebracht. Deze twee gedeelten van de laadruimte hoeven niet te zijn afgescheiden door een vaste wand;

  • c. er mogen geen personen worden vervoerd in het gedeelte bestemd voor het vervoer van dieren of goederen; en

  • d. het motorrijtuig heeft een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg.

8. Toegestane maximummassa bij afsleeptrekkers

De toegestane maximummassa van een vrachtauto die is voorzien van een koppelinrichting is de toegestane maximummassa van de vrachtauto als deze niet zou zijn voorzien van een koppelinrichting, verhoogd met de hoogste toegestane maximum massa van een aanhangwagen waarmee de vrachtauto kan worden verbonden (artikel 2, onderdeel m, van de wet).

Een afsleeptrekker is een vrachtauto waarmee gestrande motorrijtuigen kunnen worden vervoerd naar bijvoorbeeld een herstelbedrijf, waarbij tijdens het vervoer de achterste wielen van het te vervoeren motorrijtuig op de weg blijven. Afsleeptrekkers trekken doorgaans geen aanhangwagens, maar andere (vracht)auto's.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed, dat de motorrijtuigenbelasting voor afsleeptrekkers kan worden beperkt tot de toegestane maximummassa van de afsleeptrekker zelf. De heffing van een afsleeptrekker geschiedt alsof het motorrijtuig niet is voorzien van een koppelinrichting.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden;

  • a. Wanneer het motorrijtuig oorspronkelijk is voorzien van een koppelschotel voor het vervoeren van opleggers moet deze permanent verwijderd zijn; en

  • b. Het motorrijtuig wordt slechts gebruikt voor het slepen van andere motorrijtuigen en niet voor het vervoeren van goederen of het voortbewegen van een aanhangwagen.

Om voor deze goedkeuring in aanmerking te komen moet de houder zelf een verzoek bij de B/CA indienen.

9. Einde beschikkingsmacht

De motorrijtuigenbelasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van het tijdvak het motorrijtuig houdt (artikel 6 van de wet). Een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet (artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Teruggaaf van motorrijtuigenbelasting wordt verleend over het nog niet verstreken deel van het lopende tijdvak en over de nog niet aangevangen tijdvakken op het tijdstip waarop het motorrijtuig van houder wisselt dan wel het houderschap daarvan wordt beëindigd (artikel 18, eerste lid, van de wet). Wanneer het kenteken niet meer op naam is gesteld wordt er geen belasting geheven.

Als de belastingplichtige de beschikkingsmacht over het motorrijtuig heeft verloren kan geen teruggaaf van motorrijtuigenbelasting worden verleend. Omdat het kenteken van het motorrijtuig nog steeds op naam van de belanghebbende staat, blijft er nog steeds sprake van een formeel houderschap.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat wanneer er wel sprake is van een formeel houderschap, maar de belastingplichtige dit houderschap feitelijk niet kan genieten omdat hij de beschikkingsmacht over het motorrijtuig verloren heeft, in de hierna genoemde gevallen en onder de daarna gestelde voorwaarden en beperkingen, de heffing van motorrijtuigenbelasting achterwege kan blijven en/of teruggaaf verleend kan worden.

  • 1. Het motorrijtuig is gestolen of wordt vermist;

  • 2. Het motorrijtuig is technisch total loss; of

  • 3. Het motorrijtuig is verbeurd verklaard.

Ad 1: In de situatie dat het motorrijtuig is gestolen of wordt vermist gelden de volgende voorwaarden:

  • de diefstal of vermissing is bij de politie gemeld; en

  • de diefstal of vermissing is door de politie gemeld in het kentekenregister.

Ad 2: In de situatie dat het motorrijtuig total loss is verklaard, gelden de volgende voorwaarden:

  • de belastingplichtige moet aan de hand van bescheiden aantonen dat het motorrijtuig technisch total loss is; en

  • de belastingplichtige verkeert in de onmogelijkheid het kentekenbewijs ongeldig te laten verklaren.

Ad 3: In de situatie dat het motorrijtuig verbeurd is verklaard, gelden de volgende voorwaarden:

  • de belastingplichtige moet aan de hand van bescheiden aantonen dat het motorrijtuig verbeurd verklaard is; en

  • de belastingplichtige verkeert in de onmogelijkheid het kentekenbewijs ongeldig te laten verklaren.

10. Bijzonder tarief

10.1. Combinatie trekker/oplegger

Voor een motorrijtuig kan een bijzonder tarief of vrijstelling motorrijtuigenbelasting worden verleend (artikelen 30 en 72 van de wet). Onder motorrijtuig wordt verstaan een personenauto, bestelauto, motorrijwiel en/of vrachtauto.

Voor vrachtauto’s met een koppelinrichting voor het voortbewegen van een aanhangwagen of oplegger, wordt de verschuldigde motorrijtuigenbelasting berekend over de toegestane maximum massa van de vrachtauto en de hoogste toegestane maximum massa van de aanhangwagen of oplegger die aan de vrachtauto kan worden gekoppeld. Een oplegger of aanhangwagen wordt dus niet afzonderlijk in de heffing betrokken.

Voor de toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling is vereist dat het motorrijtuig voor specifieke doeleinden moet worden gebruikt of een specifieke inrichting moet hebben. Een trekker zal hier in het algemeen niet aan voldoen. Dit zou betekenen dat vrachtautocombinaties bestaande uit een trekker met een specifieke oplegger niet voor een bijzonder tarief of vrijstelling in aanmerking kunnen komen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed, dat voor de toepassing van het bijzondere tarief en de vrijstelling onder het begrip motorrijtuig, mede de combinatie van een trekker met een specifieke oplegger wordt verstaan.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • De combinatie van de trekker en oplegger(s) moet voldoen aan de voor het bijzondere tarief of de vrijstelling gestelde voorwaarden en beperkingen (artikelen 30 en 72 van de wet);

  • In het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief of vrijstelling moeten de kentekens van de trekker met de bijbehorende oplegger(s) worden vermeld;

  • De houder verklaart dat de trekker uitsluitend wordt gebruikt voor het voortbewegen van de in het verzoek vermelde oplegger(s). Het is toegestaan dat de trekker zonder oplegger wordt gebruikt om een oplegger op te halen;

  • Het bijzondere tarief of de vrijstelling geldt alleen voor de in de beschikking geduide combinatie van trekker en oplegger(s);

  • De trekker en de oplegger hebben dezelfde houder, dit moet blijken uit een gelijke tenaamstelling van de beide kentekenbewijzen (artikel 8 van de wet (afwijkend houderschap) kan hierbij van toepassing zijn).

Deze goedkeuring geldt niet voor vrachtauto’s met een (willekeurige) aanhangwagen.

10.2. Multifunctioneel ingerichte vrachtauto; 50%-eis

Een multifunctioneel ingerichte vrachtauto is een motorrijtuig dat naast de mogelijkheid tot het vervoeren van lading tevens voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen. Deze vrachtauto’s hebben geen standaardinrichting, maar worden in het algemeen ingericht volgens de specifieke wensen van de gebruiker.

Als het motorrijtuig door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, moet het worden aangemerkt als een motorrijtuig ingericht voor personenvervoer.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarde goed dat multifunctioneel ingerichte vrachtauto’s als vrachtauto blijven aangemerkt ondanks voorzieningen ten behoeve van het vervoer, verblijf en overnachting van personen (paragraaf 7).

Voorwaarden:

Het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht met deze voorzieningen mag niet meer dan 50% bedragen van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder deze voorzieningen.

Voor het toekennen van het bijzondere tarief (artikel 30 van de wet) is bij deze 50%-eis aangesloten. De vrachtauto kan in aanmerking komen voor het bijzondere tarief, wanneer de laadruimte voor minimaal 50% voldoet aan de voorwaarden die daaraan gesteld worden op grond van artikel 30 van de wet.

11. Vrijstellingen

11.1. Motorrijtuigen ingericht en uitsluitend gebruikt voor aanleg en onderhoud van wegen

Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen (artikel 72, eerste lid, onderdeel j, van de wet en artikel 19 van het besluit).

De vrijstelling wordt verleend als de houder van het motorrijtuig:

  • zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van wegen; en

  • een verklaring overlegt dat het motorrijtuig is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen.

11.1.1. Inrichting

Een motorrijtuig voor de wegenbouw moet als zodanig zijn ingericht en uitsluitend daarvoor worden gebruikt.

Dit betekent dat:

  • het motorrijtuig zelf één der machines is die de weg aanleggen en onderhouden; en

  • het motorrijtuig rechtstreeks voor het verrichten van de eigenlijke wegenbouwwerkzaamheden moet dienen. Motorrijtuigen die ook andere mogelijkheden van gebruik hebben dan enkel aanleg en onderhoud van wegen, kunnen dus niet onder de vrijstelling worden begrepen. Ook al wordt dat motorrijtuig uitsluitend gebruikt voor de genoemde aanleg en onderhoud.

De inrichting is een essentieel criterium. De inrichting moet zodanig zijn dat deze alleen dient voor de aanleg en onderhoud van wegen.

Goedkeuring

In afwijking van het bovenstaande keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed.

  • 1. Motorrijtuigen die zijn voorzien van een vaste inrichting die bestaat uit apparatuur om ter plaatse meetwerkzaamheden aan de weg te verrichten om te bepalen welk onderhoud van bestaande wegen noodzakelijk is, voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de inrichting voor toepassing van de vrijstelling.

  • 2. Apparatuur die buiten het motorrijtuig direct de weg aanlegt of bewerkt, wordt tot de vaste inrichtingen van het motorrijtuig gerekend, als:

    • deze apparatuur rechtstreeks verbonden is met een motorrijtuig dat is voorzien van een specifieke inrichting om (reinigings)materialen naar en van deze apparatuur te verplaatsen;

    • de bewerkingsfunctie buiten het motorrijtuig daarmee samen kan worden uitgevoerd;

    • zonder deze voorziening de apparatuur geen zelfstandige functie heeft.

Voor toepassing van de vrijstelling geldt bij beide goedkeuringen dat het motorrijtuig uitsluitend voor de aanleg en het onderhoud van wegen wordt gebruikt.

Dit betekent dat de volgende motorrijtuigen wel onder de vrijstelling vallen:

  • een plateau- of ladderwagen uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van openbare verlichting aan wegen;

  • een asfalt/teer-sproeiwagen met vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;

  • een vrachtauto met een vaste inrichting bedoeld en uitsluitend gebruikt voor het verrichten van metingen rechtstreeks aan de weg;

  • een straal-/zuigwagen met een vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor het verwijderen van onderdelen van wegen, zoals wegmarkeringen; en

  • een asfaltzaagauto en een emulsiewagen.

11.1.2. Lenen, verhuren of leasen

De houder van het motorrijtuig moet zich bezighouden met de aanleg en het onderhoud van wegen. Dit betekent dat als wegen worden aangelegd en onderhouden met geleende, gehuurde of geleasete motorrijtuigen, de houder van deze motorrijtuigen niet in aanmerking komt voor de vrijstelling.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed, dat de vrijstelling desondanks van toepassing is op geleende, gehuurde of geleasete motorrijtuigen.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • het motorrijtuig wordt feitelijk gebruikt door een bedrijf dat zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van wegen (artikel 19 van het besluit); en

  • de Inspecteur heeft de feitelijke gebruiker aangemerkt als zogenaamde afwijkend houder (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Als er geen verzoek om afwijkend houderschap wordt gedaan of de Inspecteur een daartoe strekkend verzoek niet kan inwilligen, is de vrijstelling niet van toepassing en is de uitlener, verhuurder dan wel het leasebedrijf als houder de belasting verschuldigd.

11.2. Vuilnisauto’s

Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt als vuilniswagen (artikel 72, eerste lid, onderdeel h, van de wet, artikel 17 van het besluit). De vrijstelling voor vuilniswagens is ook van toepassing op motorrijtuigen waarmee chemisch afval wordt opgehaald (chemokar).

11.2.1. Verhuren of leasen van vuilnisauto’s

Voor toepassing van de vrijstelling moet het motorrijtuig in het kentekenregister op naam van een openbaar lichaam staan ingeschreven, of op naam van een bedrijf dat zich bezighoudt met werkzaamheden waarbij deze motorrijtuigen worden ingezet (artikel 17 van het besluit).

Als een vuilniswagen wordt verhuurd of geleased door een bedrijf dat niet zelf die werkzaamheden uitvoert, wordt veelal niet aan die eis voldaan, omdat het kenteken op naam van het verhuur- dan wel leasebedrijf is gesteld.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder voorwaarden goed, dat de vrijstelling desondanks van toepassing is op verhuurde of geleasete vuilniswagens.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • het motorrijtuig wordt feitelijk gebruikt door een openbaar lichaam of bedrijf zoals bedoeld in artikel 17 van het besluit; en

  • de Inspecteur heeft de feitelijke gebruiker aangemerkt als zogenoemde afwijkend houder (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Als er geen verzoek om afwijkend houderschap wordt gedaan of de Inspecteur een daartoe strekkend verzoek niet kan inwilligen, is de vrijstelling niet van toepassing en is de verhuurder dan wel het leasebedrijf als houder de belasting verschuldigd.

11.3. Straatveegwagens

Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt als straatveegwagen (artikel 72, eerste lid, onderdeel h, van de wet, artikel 17 van het besluit). De vrijstelling is alleen van toepassing op motorrijtuigen die uitsluitend worden gebruikt voor veegwerkzaamheden op wegen. De techniek heeft echter de methoden van schoonmaken van wegen veranderd.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat ook andere technieken van schoonmaken van wegen onder de vrijstelling kunnen vallen, bijvoorbeeld een zogenaamde zoab-cleaner.

11.4. Dierenambulances; vervoer van overleden dieren

Er geldt een vrijstelling van motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en die als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn (artikel 71, eerste lid, onderdeel c, van de wet). De vrijstelling is dus niet gekoppeld aan het motorrijtuig zelf, maar aan de aard van het gebruik daarvan.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat de vrijstelling voor dierenambulances ook kan worden verleend of gecontinueerd als incidenteel bijvoorbeeld een overleden huisdier of een als gevolg van een aanrijding overleden (wild) dier wordt vervoerd. Ook is het incidenteel vervoeren van zwerfdieren toegestaan. De vrijstelling kan ook worden verleend of gecontinueerd als dierenambulances worden ingezet voor hulp van in nood geraakte dieren, zoals in geval van uitgebroken, beklemde of te water geraakte dieren.

11.5. Motorrijtuigen voor het vervoer van zieken en gewonden

11.5.1. Andere motorrijtuigen in gebruik bij ambulance-diensten

De ambulancebranche maakt naast ambulances steeds meer gebruik van andersoortige motorrijtuigen voor het verlenen van spoedeisende medische hulpverlening. Het gaat dan om personenauto's of motoren waarmee medisch personeel naar de plaats van het ongeluk kan rijden of motorrijtuigen van waaruit spoedeisende medische hulpverlening kan worden gecoördineerd.

Goedkeuring

Ik keur in dit verband met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed. Onder ambulances worden tevens begrepen andere motorrijtuigen, inclusief motorrijwielen, dan ambulances mits deze uitsluitend worden gebruikt voor het verlenen of coördineren van spoedeisende medische hulpverlening. Deze motorrijtuigen moeten daarbij aan de volgende eis voldoen:

Het motorrijtuig wordt gebruikt door de regionale Ambulancevoorziening,bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulance zorg of door de noodhulpteams van het Rode Kruis die een convenant hebben afgesloten met de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) voor het verlenen van hulp als genoemd in het model Grootschalige Geneeskundige Bijstand.

Voor motorrijtuigen die niet uitsluitend worden ingezet voor bovengenoemde taken maar overigens wel voldoen aan de genoemde eis, wordt geen vrijstelling van belasting verleend. Dit geldt ook voor multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen die worden ingezet bij rampen en calamiteiten, zoals de zogenoemde geneeskundige (GNK)-voertuigen en commandovoertuigen, die dienen voor het vervoer van mensen en materieel en daarvoor speciaal zijn ingericht.

11.5.2. Motorrijtuigen in gebruik bij organisaties die zich richten op het voorkomen van de verdrinkingsdood

Organisaties die zich richten op het voorkomen van de verdrinkingsdood zetten motorrijtuigen in voor het redden van drenkelingen. Deze motorrijtuigen kwalificeren niet als ambulances.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) en vooruitlopend op wijziging van de wetgeving goed dat onder ambulances tevens worden begrepen personenauto’s, bestelauto’s, motorrijwielen en vrachtauto’s die worden ingezet door organisaties, die zich richten op het voorkomen van de verdrinkingsdood, voor het redden van drenkelingen.

Voorwaarden:

Ik verbind hieraan de volgende cumulatieve voorwaarden.

  • a. De personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto is ingericht voor de verzorging en/of het vervoer van drenkelingen en is voorzien van:

    • een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht;

    • een tweetonige of drietonige hoorn;

    • binnen de branche voorgeschreven striping;

    • een mobilofoon of vergelijkbare installatie;

    • voorzieningen voor de verzorging en/of het vervoer van drenkelingen.

Deze voorzieningen moeten permanent en gebruiksklaar op het motorrijtuig zijn aangebracht.

  • b. De personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto is geregistreerd op naam van een organisatie die krachtens haar statuten ten doel heeft het voorkomen van de verdrinkingsdood en is aangewezen als hulpverleningsdienst als bedoeld in artikel 1, Regeling optische en geluidssignalen 2009;

  • c. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto wordt uitsluitend gebruikt voor activiteiten gericht op het redden van drenkelingen.

De voorwaarden die in artikel 27 van het besluit worden gesteld aan het vrijstellingsverzoek zijn van overeenkomstige toepassing.

11.6. Taxivervoer

Voor personenauto’s die geheel of nagenoeg geheel (meer dan 90%) zijn bestemd voor taxivervoer of openbaar vervoer geldt een vrijstelling (artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de wet). Met taxivervoer wordt bedoeld het vervoer dat als zodanig in de Wet personenvervoer wordt aangegeven: het personenvervoer met een personenauto tegen betaling, niet zijnde openbaar vervoer (artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer). Een van de voorwaarden voor de vrijstelling is een op grond van de Wet personenvervoer 2000 afgegeven vergunning.

11.6.1. Van WP-vergunningplicht uitgezonderd vervoer

Bepaalde vormen van vervoer van personen die overeenkomsten vertonen met taxivervoer zijn uitgezonderd van de Wp-vergunningplicht (artikel 2, van het Besluit Personenvervoer 2000). Het gaat dan bijvoorbeeld om werknemersvervoer, vervoer door onderwijsinstellingen ten behoeve van hun leerlingen, vervoer door tehuizen, verpleeginrichtingen e.d. ten behoeve van hun vaste bewoners en huisartsenvervoer. In beginsel komt een personenauto waarmee dit soort vervoer, waarvoor de vergunningplicht niet geldt, wordt verricht niet voor de vrijstelling in aanmerking. Wanneer echter dit soort vervoer wordt verricht met een auto waarvoor op grond van de Wet personenvervoer 2000 een vergunning is afgegeven en de bestuurder (tevens) in dienst is van de Wp-vergunninghouder, staat dit vervoer de vrijstelling niet in de weg, mits ook aan de andere voorwaarden op grond van artikel 23 van het besluit is voldaan.

11.6.2. Vrijwilligersvervoersprojecten

De Wet personenvervoer 2000 is niet van toepassing op vervoer van personen per auto, anders dan openbaar vervoer, indien de som van de betalingen voor dat vervoer de kosten van de auto en eventuele bijkomende kosten voor dat vervoer niet te boven gaat tenzij het vervoer wordt verricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf (art. 2, lid 5, Wet Personenvervoer 2000). Personenauto’s die bijv. worden ingezet voor vrijwilligersvervoer (bijv. buurtbussen voor ouderen) en waarvoor van de klant slechts een kleine bijdrage wordt gevraagd hoeven op grond van de Wet personenvervoer 2000 niet te voldoen aan de vergunningplicht. Omdat er geen vergunningplicht is, ontbreekt er voor instellingen die met een of meer personenauto’s dit soort vervoer (tegen betaling) verrichten het recht op vrijstelling van motorrijtuigenbelasting.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat een dergelijke instelling op verzoek toch voor vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting in aanmerking komt. Ik stel hierbij de volgende aanvullende voorwaarden.

  • 1. In plaats van de vereiste vergunning c.q. het vergunningsbewijs zoals bedoeld in de Wet personenvervoer, wordt een schriftelijke verklaring van de instelling overgelegd. In deze verklaring is het volgende opgenomen:

  • 2. De instelling voert een administratie waaruit op eenvoudige wijze de kosten en opbrengsten van dat vervoer kunnen worden opgemaakt.

  • 3. De instelling die dat vervoer verricht, is zowel rechtspersoon als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en is als zodanig bekend bij de Belastingdienst.

  • 4. Vóórdat met de auto de weg wordt gebruikt, is de instelling voor die auto in het bezit van een beschikking van de inspecteur waarmee de vrijstelling wordt verleend. De inspecteur verleent deze beschikking per auto en voor een kalenderjaar of zoveel korter als de instelling in dat jaar houder is. Om de vrijstelling te verlengen moet de instelling aan de inspecteur schriftelijk verklaren dat de betreffende auto nog voor de vrijstelling in aanmerking komt.

  • 5. De instelling voldoet de belasting op aangifte als het vervoer niet (meer) voldoet aan het hiervoor onder de onderdelen 1a en 1b gestelde, of op andere gronden niet meer in aanmerking voor vrijstelling komt.

11.7. Oldtimers; museumbussen

Er geldt een vrijstelling voor autobussen die 40 jaar of ouder zijn. Daarnaast is voor autobussen met een datum eerste toelating van vóór 1 januari 1988, maar die nog geen 40 jaar oud zijn een overgangsregeling van toepassing. Onder voorwaarden is dan een kwart van het gewone tarief verschuldigd met een maximum genoemd in artikel 84a, tweede lid, van de wet.

Voor autobussen geldt, zowel voor de vrijstelling van 40 jaar en ouder als voor de groep die in aanmerking komt voor de overgangsregeling, de voorwaarde, dat het motorrijtuig niet bedrijfsmatig wordt gebruikt (artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en artikel 84a, derde lid, onderdeel d, van de wet).

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed, dat de vrijstelling en de overgangsregeling voor oldtimers mede wordt toegepast wanneer een autobus uit een museum als onderdeel van een verzameling wordt verhuurd.

Voorwaarden:

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. het incidenteel vervoer van personen tegen betaling voldoet aan de beperkingen zoals genoemd in artikel 2, onderdeel g, van het Besluit Personenvervoer 2000;

  • 2. de opbrengst komt ten goede aan de instandhouding van de verzameling; en

  • 3. wanneer de overgangsregeling van toepassing is mag met de autobus geen gebruik van de weg worden gemaakt in de maanden december, januari en februari.

Het incidenteel vervoeren van personen tegen betaling moet blijken uit de op grond van het Besluit Personenvervoer 2000 afgegeven vergunning en de administratie van de houder. De daarin genoemde beperking behelst dat het vervoer met vervoermiddelen die in gebruik zijn als onderdeel van een historische verzameling, niet commercieel van aard is dan wel een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt. De aanwending van de opbrengst moet blijken uit de administratie van de houder.

Het museum moet vooraf een verzoek om vrijstelling indienen bij de inspecteur (artikel 27 van het besluit). Bij het verzoek moet een afschrift worden overgelegd van de notariële stichtings- c.q. verenigingsakte met de statuten, waaruit de doelstelling blijkt.

11.8. Motorrijtuigen voor het vervoer van een stoffelijk overschot

In de wet is een vrijstelling van mrb opgenomen voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van een stoffelijk overschot (artikel 71, eerste lid, onderdeel b, van de wet en artikel 9 van het besluit). In de praktijk doet zich incidenteel de situatie voor dat de lijkauto voor andere binnen de uitvaartbranche voorkomende doeleinden dan het vervoer van een stoffelijk overschot wordt gebruikt. Bijvoorbeeld als de uitvaartondernemer een stoffelijk overschot van een ziekenhuis naar een rouwcentrum brengt en vervolgens op de terugweg langs de woning rijdt om een uitvaart te regelen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de vrijstelling ook van toepassing is als de lijkauto incidenteel wordt gebruikt voor andere doeleinden in het kader van de uitvaartonderneming.

12. Verzoek om bijzonder tarief of vrijstelling

De toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling vindt plaats op verzoek. Dit verzoek moet bij de inspecteur worden ingediend voor de aanvang van het tijdvak. De aanschaf of aanpassing van het voertuig vindt doorgaans niet plaats op het moment van begin van het tijdvak.

Goedkeuring

Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om vrijstelling of toepassing van het bijzondere tarief wordt toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.

13. Bijzondere kentekens

13.1. Transitokenteken

Een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld.

Het transitokenteken is een kenteken dat maximaal 14 dagen geldig is en biedt de oplossing voor het tijdelijke vervoer over de weg van ongekentekende of in het buitenland gekentekende motorrijtuigen. Met dit kenteken kunnen kentekenplichtige motorrijtuigen legaal over de weg door Nederland gereden worden.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat van deze tijdelijke kentekens geen motorrijtuigenbelasting wordt geheven.

13.2. In het buitenland gekentekend motorrijtuig

Het besluit kent een aantal vrijstellingsregelingen voor het gebruik van een motorrijtuig met buitenlands kenteken door een Nederlands ingezetene. De vrijstellingen van de artikelen 25 (buitenlandse werkgever) en artikel 26 (buitenlands bedrijf) worden bij vergunning verleend en zijn persoon- en motorrijtuiggebonden. Een dergelijke vergunning is niet verplicht maar geeft belanghebbende zekerheid vooraf.

Als de omstandigheden waarvoor de vrijstelling is verleend wijzigen, is de vergunning niet langer geldig. Dergelijke wijzigingen moeten worden doorgegeven aan de inspecteur, wat ook in de bijlage bij de vergunning staat vermeld. Het kan bijvoorbeeld gaan om vervanging van het motorrijtuig waarvoor de vrijstelling is verleend door een ander niet in Nederland geregistreerd motorrijtuig.

Het niet hebben van een (geldige) vergunning betekent niet zonder meer dat er verschuldigdheid van mrb ontstaat als er gebruik gemaakt wordt van een motorrijtuig met een buitenlands kenteken. De inspecteur zal altijd eerst moeten onderzoeken of er in materiële zin recht op de vrijstelling bestaat. Een vergunning kan niet worden geweigerd om de enkele reden dat niet is voldaan aan een formele voorwaarde (bijvoorbeeld het aanvragen van de vergunning voor aanvang van het gebruik van de weg).

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Dit besluit kan worden aangehaald als Kaderbesluit mrb.

Den Haag, 23 november 2015

De

Staatssecretaris

van Financiën,
Namens deze,

J. de Blieck

Lid van het managementteam Belastingdienst