Voorschrift 1
NWEA, Nuon
Z: Indiener is van mening dat de definities van windpark en installatie niet op elkaar
aansluiten.
A: De achtergrond van het verschil tussen beide definities is gelegen in het VN Zeerechtverdrag
(UNCLOS). In het verdrag worden kabels en leidingen van installaties onderscheiden.
Het installatiebegrip is afkomstig uit artikel 60 UNCLOS, dat is geïmplementeerd in
artikel 6.10 van de Waterwet. Voor kabels en leidingen geldt een ander regime, te weten artikel 79 UNCLOS. Om
deze reden kunnen de inter-arraykabels geen deel uit maken van de installatie, maar
dus wel van het windpark. Enkel om een installatie als bedoeld in artikel 60 UNCLOS
kan een veiligheidszone ingesteld worden. Om kabels en leidingen bevinden zich onderhoudszones,
maar die zones hebben geen grondslag in het VN Zeerechtverdrag. Overigens zal het
overgrote deel van de windparkbekabeling gelegen zijn binnen de veiligheidszone om
een installatie. Dat kan het geheel van windturbines zijn of de platformen Borssele
Alpha en Beta.
Voorschrift 2
NWEA, Dong Energy, RWE, Delta
Z: Indiener merkt op dat in paragraaf 7.8.7 (Bevordering biodiversiteit) abusievelijk wordt verwezen naar voorschrift 2, lid 16 waar voorschrift 2, lid 15 wordt bedoeld.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijze is het kavelbesluit aangepast.
Z: Indiener vraagt zich vanuit kostenoogpunt af hoe omgegaan dient te worden met effecten
van medegebruik in het park op het plan van aanpak omtrent de versterking van een
gezonde zee en wat de vereiste inhoud is.
A: Het plan van aanpak behelst alleen die activiteiten en maatregelen die de ontwikkelaar
zelf (onder)neemt voor het ontwerpen en aanleggen van het windparken en waarmee een
gezonde zee en inheemse natuur wordt versterkt.
Z: Indiener verzoekt om het aantal windturbines van kavel III in overeenstemming te
brengen met de voorgeschreven minimale turbinegrootte.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijze is het kavelbesluit aangepast. Zie voorschrift 2, lid 5 van het kavelbesluit.
NWEA, Delta
Z: Indiener vindt het onduidelijk wat de consequenties zijn voor ontwikkelaars van het
voorgeschreven natuurplan.
A: De ontwikkelaars wordt gevraagd om een plan in te dienen waaruit blijkt op welke manier
het ontwerp en de aanleg van het windpark actief bijdraagt aan versterking van een
gezonde zee en inheemse natuur. Het gaat dus om een beschrijving van de activiteiten
en maatregelen die de ontwikkelaar daadwerkelijk (onder)neemt.
NWEA, RWE
Z: Indiener vraagt zich af of een plan dat ziet op de versterking van de lokale en regionale
economie een redelijk voorschrift is en is gebaseerd op een wettelijk voorschrift.
Daarnaast vraagt indiener zich af wat de inhoud van het plan kan behelzen.
A: In artikel 4 van de Wet windenergie op zee is aangegeven waar de regels en voorschriften verbonden aan het kavelbesluit in ieder
geval betrekking op hebben. Dit voorschrift heeft betrekking op de andere belangen
van derden met betrekking tot de kavel. Het voorschrift is redelijk. Het gaat hierbij
om het inzichtelijk maken van de positieve effecten op de lokale en regionale economie.
Deze positieve effecten kunnen bijdragen aan een vergroting van de acceptatie van
de windparken, wat ook in het belang is van de windparkexploitanten zelf. Wat betreft
de inhoud gaat het bijvoorbeeld om het gebruik van lokale havens voor opslag, assemblage
en transport van onderdelen van de windparken, de inhuur van lokale aannemers en bedrijven
voor de toelevering van onderdelen, de aanleg en het periodieke onderhoud van het
windpark, sponsoring of andere bijdragen aan (het imago van) duurzame kustgemeenten
en het gebruik van hotelovernachtingen door personeel.
Delta
Z: Indiener stelt dat aanvragers in hun vergunningaanvraag aannemelijk dienen te maken
dat zij zich aantoonbaar inspannen om het park zo te ontwerpen dat het bijdraagt aan
de lokale en regionale economie. Indiener vindt het onduidelijk wat daaronder verstaan
wordt. Indiener verzoekt om verduidelijking van voorschrift 2, lid 15.
A: Zie hiervoor het antwoord op de voorgaande zienswijze van NWEA en RWE.
NWEA, Dong Energy
Z: Indiener raadt aan om de bovengrens te verhogen naar 12 MW per turbine met inachtneming
van de opgenomen totale hoogte en rotoroppervlakte.
A: Uit overleg met het TKI Wind op Zee kwam naar voren dat een bandbreedte tot 10 MW
per turbine voldoende ruim is voor de plaatsing van de ten tijde van de aanleg van
de windparken in kavels III, IV en V naar verwachting beschikbare windturbines. Desgevraagd
gaven indieners aan dat de kans klein is dat turbines groter dan 10 MW commercieel
worden toegepast in de kavels III en IV in Borssele. Daarom wordt deze suggestie niet
overgenomen. Voor de navolgende kavelbesluiten in windenergiegebied Hollandse Kust
zal uitbreiding van de bandbreedte wel worden overwogen.
NWEA, Nuon
Z: Indiener verzoekt de coördinaten aan te passen.
A: Dit is aangepast in voorschrift 2 van de kavelbesluiten.
NWEA, Nuon, Dong Energy
Z: Indiener vindt het onduidelijk waarom de bandbreedte van kavel IV verschilt ten opzichte
van die van kavel III.
A: Dit is aangepast in voorschrift 2 lid 7 naar een ondergrens van 6 MW voor beide kavelbesluiten.
Nuon
Z: Indiener geeft aan dat het aantal turbines van kavel IV niet verenigbaar is met het
voorgeschreven minimum vermogen van 4 MW.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijze is het kavelbesluit aangepast. Zie voorschrift
2, lid 5 van het kavelbesluit.
NWEA, Nuon
Z: Indiener geeft aan dat het voorschrift betreffende het terugbrengen van de draaisnelheid
bij onderhoud van de windturbines, in strijd is met de ICPC.
A: De minister is niet gebonden aan de aanbevelingen van de ICPC. Op grond van het VN
Zeerechtverdrag heeft een kuststaat rechtsmacht ten aanzien van installaties in de
EEZ zoals een windpark. De minister mag op grond van de Wet windenergie op zee eisen stellen aan de windmolenexploitant met betrekking tot de exploitatie van een
windpark. De minister weegt de betrokken belangen af en stelt hiervoor voorschriften
op in het kavelbesluit. Op grond van scheepvaartveiligheid is het noodzakelijk dat
de windmolens langzamer draaien wanneer een onderhoudsschip in de onderhoudszone werkzaamheden
uitvoert.
Witteveen+Bos
Z: Indiener geeft aan dat er een discrepantie zit tussen de ondergrens van de bandbreedte
in het voorschrift en de toelichting daarop.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijze is het kavelbesluit aangepast. Zie voorschrift 2, lid 5 van het kavelbesluit.
Voorschrift 4
NWEA, Dong Energy, RWE, Delta
Z: Indieners geven aan dat de hoeveelheid mitigerende maatregelen overtrokken is en
verzoekt op basis van de uitkomsten van het monitoringsprogramma bij toekomstige en
(dan) bestaande kavelbesluiten de voorschriften te versoepelen.
A: Het doel van het Monitoring- en evaluatieprogramma (MEP) is onder andere om de effecten
van de aanlegfase en de gebruiksfase te evalueren. De verwachting is dat de opzet
voor het MEP klaar is, voordat de aanleg- en gebruiksfase van start gaan. Omdat het
merendeel van de uitkomsten van het MEP pas worden verwacht na het opstellen van de
milieueffectrapporten voor nog te nemen kavelbesluiten kunnen deze uitkomsten niet
worden meegenomen voor de afspraken uit het Energieakkoord De reeds genomen kavelbesluiten
blijven in principe ongewijzigd. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties wanneer er
wijzigingen worden geconstateerd die de eerdere conclusies uit de reeds genomen kavelbesluiten
onhoudbaar maken, zal het Rijk overwegen om een procedure tot wijziging van een kavelbesluit
in gang te zetten. Hiervoor zal volgens de Wet windenergie op zee de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure zoals beschreven in de Algemene wet
bestuursrecht worden gevolgd, zoals die ook geldt voor de nieuwe kavelbesluiten.
Nuon, NWEA, Dong Energy, RWE, Delta
Z: Indieners geven aan dat er meer/andere ‘proven technology’ alternatieven zijn, die
in voorschrift 4, lid 1 opgenomen zouden kunnen worden.
A: De beste effectiviteit ten aanzien van de verschillende diersoorten wordt geboden
door de frequentie specifieke verjagingssystemen. Dit hoeft niet noodzakelijkerwijs
in een systeem gebundeld te zijn. Het voorschrift is hierop aangepast.
NWEA, Dong Energy, RWE, Delta
Z: Indieners geven aan dat het minimaal toegestane aantal MW per turbine voor de kavels
III en IV (6 MW) niet overeenkomt met de aantallen waarmee gerekend is in het KEC
waardoor effecten van de installatie wellicht lager zullen uitvallen en minder gemitigeerd
hoeft te worden.
A: In het MER is wel degelijk voor verschillende windturbinegroottes tot en met 10
MW berekend wat de maximale geluidsdruk mag zijn als gevolg van heiwerkzaamheden,
dus ook voor de minimale toegestane turbinegrootte van 6 MW en het daarmee samenhangende
aantal turbinepalen. Tevens is bepaald dat de toegestane maximale reductie van de
bruinvispopulatie maximaal 5% mag zijn t.o.v. de huidige populatie. Deze reductie
is als ‘beschikbare ecologische ruimte’ gelijk verdeeld over het aantal uit te geven
kavels volgens het Energieakkoord. De geluidsnorm is, afhankelijk van het aantal geïnstalleerde
windturbines per kavel en de dichtheden van bruinvissen die op het NCP voorkomen (seizoen),
zo gesteld dat deze ruimte niet wordt overschreden. Dit is weergegeven in voorschrift 4, lid 2, sub a van het kavelbesluit.
Z: Indieners zijn van mening dat er reeds extreem veel voorzorg is ingebouwd in de
effectberekening van heigeluid op bruinvissen en dat de verlaging van de norm met
1dB extra niet nodig is.
A: De norm is met 1 dB verlaagd (d.w.z. naar beneden bijgesteld) om de heiwerkzaamheden
in geval van overschrijding van de geluidsnorm in het kader van handhaving niet direct
stil te moeten leggen. Uit de praktijk blijkt dat het met name bij de eerste te heien
palen lastig is om gelijk de norm te halen. Door de gekozen aanpak hoeft het werk
niet te worden stilgelegd indien men binnen de gedefinieerde ruimte blijft en worden
acceptabele grenzen v.w.b. populatiereductie van bruinvissen niet overschreden.
Nuon
Z: Indiener geeft aan dat de tabel onder voorschrift 4, lid 2, sub a waarden bevat voor turbinegroottes die in voorschrift 2, lid 5 zijn uitgesloten en verzoekt tot aanpassing van het kavelbesluit teneinde verwarring
te voorkomen.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijze is de tabel in het kavelbesluit aangepast.
Zie voorschrift 4, lid 2, sub a van het kavelbesluit.
GDF Suez, Delta
Z: Indieners geven aan dat het rapporteren van geluidsmetingen binnen 12 uur niet haalbaar
is.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijzen is voorschrift 4, lid 2, sub c, aangepast, waarbij de deadline om de geluidsmetingen te rapporteren naar 48 uur
gezet is.
Delta
Z: Indiener pleit er voor om voorschrift 4, tweede lid, sub c aan te vullen met toegestane en niet-toegestane wijzen om geluid continu te meten.
A: Er zullen geen specifieke methoden of wijzen worden voorgeschreven. Metingen dienen
te voldoen aan TNO standaarden voor het meten van impulsief onderwatergeluid. De vergunninghouder
dient in het heiplan de te gebruiken methode te onderbouwen.
NWEA, Dong Energy, RWE, Delta
Z: Indieners geven aan het niet eens te zijn met voorschrift 4, lid 3, en stelt voor i.s.m. de overheid 1 meetsysteem in windenergiegebied Borssele te
plaatsen en in te zetten op kennisopbouw van vogeltrek, een ‘early warning system’
en het verder ontwikkelen van goede meetsystemen.
A: In cumulatie gaat het om aanzienlijke aantallen slachtoffers die in de onderbouwende
stukken worden berekend. Hoewel op zee de systemen nog niet zijn getest, biedt deze
maatregel naar verwachting de hoogste effectiviteit. Andere maatregelen bieden niet
datzelfde perspectief. Afwegende tegen de kosten is de overheid van mening dat dit
een redelijke maatregel is. De overheid zal de kosten voor de aanschaf en het onderhoud
van één systeem voor alle kavels in het windenergiegebied Borssele voor zijn rekening
nemen.
Delta
Z: Indiener geeft aan dat het voorgeschreven monitoringssysteem onder voorschrift 4, derde lid nog niet voor windparken op zee bestaat. Omwille van de uitvoerbaarheid van het voorschrift
stelt zij voor dat lid 3, sub b van dit voorschrift komt te vervallen en in lid 3,
sub c op te nemen dat vergunninghouder laat zien hoe het aantal rotaties wordt teruggebracht
zoals gesteld onder lid 3, sub a.
A: Zie het antwoord op bovenstaande zienswijze. Dit voorstel biedt niet dezelfde zekerheid.
NWEA, Dong Energy, RWE, Delta
Z: Indieners zouden graag zien dat eerst kennis wordt vergaard, alvorens het voorschrift
inzake de maatregelen ter voorkoming van aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen
als zodanig op te nemen.
Indieners zijn van mening dat onderbouwende rapporten en het kavelbesluit aangeven
dat vleermuisactiviteit laag is.
A: De kavelbesluiten zijn gebaseerd op de best beschikbare kennis, ook ten aanzien
van de verwachte vleermuisactiviteit. In een cumulatief scenario is daarbij niet uit
te sluiten dat de gunstige staat van instandhouding wordt aangetast. Vanwege de kennisleemtes
en de mede daaruit voortvloeiende maatregelen, heeft de overheid al versneld een monitoringsopgave
op het aspect vleermuizen uitgezet. Een van de onderzoeken van deze monitoringsopgave
richt zich specifiek op de relatie tussen vleermuisactiviteit en weersomstandigheden.
Wanneer deze onderzoeksresultaten bekend zijn kunnen indien nodig de voorschriften
hierop gepreciseerd worden.
NWEA, Delta
Z: Indieners vragen zich af waar het principe ‘de verstoorder betaalt’ bij archeologie
zijn grondslag vindt.
A: In de ‘Beleidsnota Noordzee 2016–2021’ is in paragraaf 3.11 het beleid voor ‘onder
water cultureel erfgoed’ opgenomen als onderdeel van het Nationaal Waterplan 2016–2021
(Kamerstukken II, 2015/16, 31 710, nr. 45). Het rijksbeleid is gebaseerd op de uitgangspunten
van het Verdrag van Valetta (ook wel verdrag van Malta genoemd), dat strekt tot bescherming
van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen
en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. In het bijzonder gaat
het om het streven naar het zoveel mogelijk behouden van archeologische waarden in
de bodem (in situ), een meldplicht voor archeologische vondsten, het meewegen van
het archeologisch belang in de ruimtelijke ordening en het waarborgen dat milieueffectrapportages
en de daaruit voortvloeiende beslissingen rekening houden met archeologische vindplaatsen
en hun context. Tenslotte is het uitgangspunt dat de kosten voor het benodigde archeologisch
onderzoek aan de verstoorder worden doorberekend (het ‘verstoorder betaalt’-principe).
GDF SUEZ
Z: Indiener stelt dat de ontwerpkavelbesluiten onvolledig zijn omdat geen zekerheid
bestaat over de eventuele vindplaatsen met archeologische waarden en de exacte consequenties
daarvan.
A: Voor de windmolens en de kabels die de stroom naar het platform van TenneT brengen
wordt maar een zeer klein deel van de hele kavel benut en mogelijk ‘beroerd’. Op basis
van de archeologische desk studie blijkt archeologisch onderzoek alleen noodzakelijk
voor het deel dat daadwerkelijk ‘beroerd’ gaat worden. Om die reden is afgezien van
archeologisch detailonderzoek naar heel het kavel. Derhalve wordt een voorschrift
opgenomen dat nader onderzoek voorschrijft om archeologische waarden in de te beroeren
delen van het kavel te identificeren. Afhankelijk van de conclusies uit het (vervolg)onderzoek
kunnen de werkzaamheden ongewijzigd doorgang vinden, vindt vervolgonderzoek plaats,
worden de werkzaamheden archeologisch begeleid, worden er fysieke maatregelen getroffen
ter bescherming van archeologische vindplaatsen of worden vindplaatsen uitgesloten
van ingrepen met inachtneming van een bufferzone. Dit geeft de windparkontwikkelaar
de mogelijkheid om de afweging te maken het wrak of ‘object’ te vermijden of nader
onderzoek in te stellen naar de archeologische waarde. Overigens blijkt het mogelijk
om de ‘contacten’ zoals die zijn gedetecteerd in de reeds beschikbare geofysische
onderzoeken voor de kavels, archeologisch te interpreteren. Voor alle geofysische
onderzoeken zal een dergelijke interpretatie uitgevoerd worden, waardoor een groot
deel van de tot nu toe opgespoorde ‘contacten’ naar verwachting als ‘niet archeologisch
relevant’ kan worden aangemerkt.
Voorschrift 5
Nuon, NWEA, Dong Energy, RWE, Delta
Z: Indiener pleit er voor het monitoringsprogramma te laten focussen op het invullen
van de kennisleemtes om de daadwerkelijk benodigde en effectieve mitigerende maatregelen
voor vogels, vleermuizen en zeezoogdieren goed te kunnen onderbouwen. Indiener verzoekt
tijdig in overleg te treden met de vergunninghouder over de beoogde installaties en
activiteiten ten behoeve van de monitoring en evaluatie. Apparatuur dient bij voorkeur
aan de turbines bevestigd te worden voor deze de zee op gaan.
A: Conform de zienswijze beoogt een groot deel van het MEP onderzoek naar validatie
van de aannames die in het MER, PB en het KEC zijn gedaan. Tevens zijn er onderdelen
geformuleerd die betrekking hebben op de effectiviteit van de maatregelen. Mocht uit
de monitoring blijken dat effecten groter of kleiner zijn dan ingeschat, dan bestaat
de mogelijkheid dat voorschriften aangepast worden. Bij het opstellen van het MEP
zal ook de windsector worden betrokken, alsmede de vergunninghouder zodat deze tijdig
op de hoogte is van de monitoringsapparatuur die bevestigd moet worden. Getracht zal
worden om rekening te houden met de mogelijkheid om de apparatuur te bevestigen voordat
de turbines het vasteland verlaten.
Z: Indiener verzoekt om kennis uit het monitoringsprogramma te gebruiken om de voorschriften
van zowel bestaande als toekomstige kavelbesluiten te optimaliseren.
A: Zie het antwoord op een vergelijkbare zienswijze van indieners bij voorschrift 4.
Z: Indiener vraagt om verduidelijking van voorschrift 5, sub b.
A: Momenteel wordt gewerkt aan de opzet en nadere uitwerking van het MEP. Hierin zal
worden aangegeven hoe, op welke periodieke termijn en in welke vorm de gegevens zullen
worden gepubliceerd.
Voorschrift 7
NWEA
Z: Indiener vindt het onduidelijk wat er gebeurt als de windpark vergunninghouder niet
om hernieuwde vaststelling van de verwijderingsgarantie verzoekt.
A: Mocht de vergunninghouder de bankgarantie niet tijdig vervangen, dan vervalt het
bedrag aan de Staat. Het is aan de vergunninghouder om aan te tonen wat de verwijderingskosten
zijn. Om die reden ligt het initiatief voor een verzoek ook bij de vergunninghouder.
Z: Indiener stelt dat er een discrepantie zit tussen de toelichting in paragraaf 4.5 en voorschrift 7.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijze is het voorschrift in lijn gebracht met de
toelichting.
NWEA, Nuon
Z: Indiener merkt op dat er een overlap zit tussen de gevraagde bankgaranties.
A: De tekst van het voorschrift wordt in lijn gebracht met de toelichting. Op die manier
sluit het voorschrift samen met de toelichting goed aan op de subsidieverlening.
Z: Indiener vindt de opgenomen indexatie voor financiële zekerheid te hoog.
A: Vanwege duidelijkheid en de lange termijn waarover gesproken wordt, is gekozen voor
een indexatie van 2%.
NWEA, Witteveen+Bos, Dong Energy
Z: Indiener vindt het onduidelijk wat het verschil is tussen de momenten van indexatie
voor kavelbesluiten III (en V) en IV.
A: Op basis van de ingebrachte zienswijze is de toelichting in de kavelbesluiten aangepast,
paragraaf 4.5.
RWE
Z: Indiener pleit voor een progressieve opbouw van het te garanderen bedrag in plaats
van het volledig garantstellen aan het begin van exploitatie.
A: Om ten alle tijden de zekerheid te hebben dat het windpark volledig kan worden verwijderd,
wordt volledige garantstelling gevraagd vanaf het begin van de exploitatie.
GDF SUEZ, Delta
Z: Indiener verzoekt de opgenomen verplichting in voorschrift 7 lid 3 tot herziening van de verwijderingsgarantie te herzien.
A: Om te voorkomen dat een vergunninghouder niet om een herziening zal vragen, indien
de dan voorziene kosten hoger zijn dan nu vastgelegde hoogte van bankgarantie inclusief
indexatie, wordt vastgehouden aan deze verplichting.
Z: Indiener is van mening dat bij het opstellen van de verwijderingsverplichtingen zorgvuldig
moet worden afgewogen of dit ecologisch gezien wenselijk is.
A: Op grond van artikel 6.16l lid 1 van het Waterbesluit dient een niet in gebruik zijnd windpark of exportkabel te worden verwijderd. In
artikel 6.16l lid 3 van het Waterbesluit is geregeld dat het gedeeltelijk in stand
houden van het windpark afgewogen kan worden in een vergunningprocedure op grond van
artikel 6.3 lid 1 sub b van de Waterwet. Dit geldt bijvoorbeeld voor het deels laten staan van de funderingen. Ecologie wordt
hierbij afgewogen.
Z: Indiener stelt voor om de gevraagde zekerheid later te laten ingaan.
A: Om ten alle tijden de zekerheid te hebben dat het windpark volledig kan worden verwijderd,
wordt volledige garantstelling gevraagd vanaf het begin van de exploitatie.
Delta
Z: Indiener verzoekt duidelijker te maken wanneer de termijn van 30 jaar van de vergunning
aanvangt in relatie tot de verwijdering van het windpark.
A: In voorschrift 3 van het kavelbesluit is opgenomen dat de vergunning als bedoeld in artikel 12 van de Wet windenergie op zee wordt verleend voor een termijn van 30 jaar. De genoemde termijn vangt aan vanaf
inwerkingtreding van de vergunning. Deze termijn van 30 jaar is gebaseerd op de uiterlijke
termijn van 30 jaar in artikel 15 lid 2 van de Wet windenergie op zee. Binnen deze termijn wordt in de vergunning op grond van artikel 15 lid 1 sub c bepaald
binnen welke tijdvakken aangegeven activiteiten dienen te worden verricht. Het verwijderen
van een windpark na exploitatie is een van die activiteiten. Volgens artikel 6.16l
van het Waterbesluit kan de minister een termijn vaststellen, waarbinnen aan de verplichting
tot verwijdering moet zijn voldaan. Deze termijn is in voorschrift 6 van het kavelbesluit
gesteld op uiterlijk 2 jaar, doch uiterlijk binnen de looptijd van de vergunning gesteld
op een termijn van 30 jaar. Indien de vergunninghouder het windpark in één jaar kan
verwijderen, mag hij het windpark uiterlijk tot en met jaar 29 van de vergunning exploiteren.
Z: Indiener verzoekt de exploitatietermijn te schrappen in relatie tot de verwijdering
van het park.
A: De activiteit verwijdering dient genoemd te worden en er is aangesloten bij de verwachte
levensduur van nu 20 jaar en in de toekomst mogelijk langer. Op grond van artikel 15, vierde lid van de Wet windenergie op zee kan de Minister van Economische Zaken op verzoek van de vergunninghouder ontheffing
verlenen van de verplichting om bepaalde activiteiten binnen een bepaald tijdvak te
verrichten.
Z: Indiener stelt dat de mogelijkheid moet bestaan om de bankgarantie aan te passen indien
het park gedeeltelijk in stand gehouden mag worden.
A: Besluiten over de gedeeltelijke instandhouding worden niet voor 12 jaar exploitatie
voorzien. Nadien zijn er mogelijkheden de hoogte van de bankgarantie aan te passen.
Indien de vergunninghouder het windpark zelf verwijdert, wordt de bankgarantie terug
gestuurd.
Z: Indiener stelt dat het niet wenselijk is de bankgarantie aan te passen tijdens de
looptijd van de SDE. Dit zorgt voor meer onzekerheid.
A: De bankgarantie wordt gedurende de looptijd van de subsidie herzien, er nog zeker
inkomsten uit de subsidie zijn.
Innovatiekavelbesluit
NWEA
Z: Indiener geeft aan dat de gevolgen van de werkzaamheden aan de kabels van TenneT niet
zijn meegenomen in de afweging.
A: Deze belangafweging is opgenomen in paragraaf 6.8, mede gelet op de onderhoudszone van 500 meter die is aangehouden.
Z: Indiener vraagt of er een aparte tender komt voor kavel V.
A: Ja.
Z: Indiener vraagt zich af waarom dezelfde voorschriften en mitigerende maatregelen opgenomen
worden.
A: De effectbeoordeling van kavel III en V heeft integraal plaatsgevonden. Mede gelet
op cumulatie van de windparken met elkaar worden dezelfde mitigerende maatregelen
voorgeschreven.
Z: Indiener vindt het redelijk om ook voor het innovatiekavel een 2 dB speling op te
nemen, ondanks dat geen sprake kan zijn van een leercurve.
A: Ter kennisgeving aangenomen
Z: Indiener vraagt zich af of voor twee turbines wel een maximaal rotoroppervlak nodig
is.
A: De milieueffecten van kavel III en V zijn integraal beoordeeld op 380 MW en het daarbij
gehanteerde totale rotoroppervlakte. Om die reden is een maximaal rotoroppervlak nodig.
Z: Indiener geeft aan dat voorschrift 4, lid 2 onder d overbodig is.
A: Dit voorschrift is inderdaad overbodig en om die reden verwijderd.
Z: Indiener vraagt zich af of een heiplan moet worden ingediend voor maximaal twee windturbines.
A: Ja, met dien verstande dat het heiplan een beperktere opzet kan hebben dan het heiplan
voor een regulier kavelbesluit.
Z: Indiener geeft aan dat het opnemen van voorschriften met betrekking tot de turbines
en geluidmitigatie strijdig is met het stimuleren van ruimte voor innovatie.
A: Ook voor het ruimte bieden aan innovatie moet voldaan worden aan wet- en regelgeving
gelet op de bescherming van de belangen. Om die reden zijn voorschriften opgenomen.
Daarnaast is het de opzet om in het innovatiekavel juist ook ruimte te bieden aan
nieuwe technieken en werkwijzen die de effecten van (de aanleg van) windparken op
de ecologie verkleinen. Dit draagt er immers toe bij dat de aanleg en exploitatie
van windparken in de toekomst met minder ecologische hinder, en dus ook met minder
beperkende voorschriften kan plaatsvinden. Dat is zowel gunstig voor de natuur als
ook voor de windsector.
NWEA, Delta
Z: Indiener vraag zich af of in de tabel van voorschrift 4 het vermogen per turbines centraal moet staan in plaats van het aantal turbines.
A: In de tabel is inderdaad het ‘vermogen per turbine’ bedoeld. Omdat kavel V uit slechts
twee windturbineposities bestaat, is een geluidsnorm gebaseerd op het aantal funderingen
niet geschikt. Om ook in kavel V de bouw van grotere windturbines te stimuleren, is
er voor gekozen om een voorschrift op te stellen met een flexibele geluidsnorm welke
naast het seizoen tevens afhankelijk is van het aantal MW per turbine. Zie paragraaf 7.8.2.
Delta
Z: Indiener stelt dat het voorschrift met de geluidsnormering overbodig is aangezien
het hier gaat om slechts 2 turbines.
A: In de tabel bij voorschrift 4, lid 2, wordt een veranderlijke geluidsnorm aangegeven die afhankelijk is van het vermogen
per turbine. Wanneer er slechts 2 turbines geplaatst worden, dienen deze ook aan de
geluidsnorm te voldoen.