Bij het vaststellen van de belastingdruk bij een hypothetische ingezeten aandeelhouder-/
natuurlijke persoon voor de vermogensrendementsheffing in box 3 volgt uit de arresten
van de Hoge Raad en het arrest van het HvJ EU dat als referentietijdvak een kalenderjaar
moet worden genomen. Verder wordt voor de vergelijking van de belastingdruk de rendementsgrondslag
ter zake van alle aandelen in Nederlandse vennootschappen in aanmerking genomen en
moet, met inachtneming van onderdeel 9., slotzin, van dit besluit, rekening worden gehouden met het heffingvrije vermogen als bedoeld
in artikel 5.5 Wet IB.
Uit de arresten volgt dat in de drukvergelijking de vermogensrendementsheffing moet
worden berekend over alle portfolioaandelen van de niet-ingezeten aandeelhouder in
Nederlandse vennootschappen, ongeacht of er dividend wordt uitgekeerd of niet. Een
ingezeten aandeelhouder wordt immers belast voor een forfaitair rendement van 4% (jaren
2016 en eerder) op al zijn portfolioaandelen. Ook de aandelen waarop geen dividend
is uitgekeerd, worden geacht een rendement van 4% te kennen.
Schulden aangegaan voor de aanschaf van portfolioaandelen worden bij de drukvergelijking
niet in aanmerking genomen. Hier neem ik het door het HvJ EU in het arrest van 17 september
2015 bij Société Générale S.A. (C-17/14) gehanteerde (beperkte) kostenbegrip als uitgangspunt.
Voorbeeld 1
Een niet-ingezeten aandeelhouder heeft portfolioaandelen in de Nederlandse vennootschappen
A en B. Hiervoor gelden onderstaande gegevens.
Aandelen
|
Waarde
|
Dividend
|
Dividend belasting
|
A
|
€ 30.000
|
€ 1.500
|
€ 225
|
B
|
€ 20.000
|
0
|
nvt
|
Totaal
|
€ 50.000
|
€ 1.500
|
€ 225
|
Uitwerking
De werkelijk ingehouden dividendbelasting bedraagt (€ 1.500 x 15%=) € 225.
De grondslag in box 3 van deze niet-ingezeten aandeelhouder zou zijn € 50.000 – € 24.437
(heffingvrij vermogen; jaar 2016) = € 25.563. Aan inkomstenbelasting zou verschuldigd
zijn 30% van 4% van € 25.563 = € 306 (de hypothetische binnenlandse belastingdruk).
Er is dus geen sprake van een nadeel voor de niet-ingezeten aandeelhouder.
Voorbeeld 2
Dezelfde casus, maar op de aandelen B wordt € 1.000 dividend uitgekeerd. Hierop is
€ 150 dividendbelasting ingehouden.
De werkelijke belastingdruk bedraagt nu € 225 + € 150 = € 375. De vergelijkbare binnenlandse
belastingdruk bedraagt € 306. De niet-ingezeten aandeelhouder wordt € 69 (€ 375 –
€ 306) zwaarder belast dan een vergelijkbare ingezeten aandeelhouder zou worden belast.
Voor dit verschil bestaat een recht op teruggaaf van dividendbelasting, tenzij dit
nadeel wordt geneutraliseerd in de woonstaat (zie onderdeel 3.).