Wetboek van Koophandel

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-09-2007.
Geldend van 19-07-2006 t/m 30-06-2008

Wetboek van Koophandel

Algemeene bepaling

Artikel 1

Het Burgerlijk Wetboek is, voor zoo verre daarvan bij dit Wetboek niet bijzonderlijk is afgeweken, ook op de in dit Wetboek behandelde onderwerpen toepasselijk.

Eerste Boek. Van den koophandel in het algemeen

Tweede titel. Vervallen.

Derde titel. Van de vennootschap onder ene firma en van die bij wijze van geldschieting of "en commandite" genaamd

Artikel 15

De in dezen titel genoemde vennootschappen worden geregeerd door de overeenkomsten van partijen, door dit Wetboek en door het Burgerlijk Regt.

Artikel 16

De vennootschap onder eene firma is de maatschap, tot de uitoefening van een bedrijf onder eenen gemeenschappelijken naam aangegaan.

Artikel 17

  • 1 Elk der vennooten, die daarvan niet is uitgesloten, is bevoegd ten name der vennootschap te handelen, gelden uit te geven en te ontvangen, en de vennootschap aan derden, en derden aan de vennootschap te verbinden.

  • 2 Handelingen welke niet tot de vennootschap betrekkelijk zijn, of tot welke de vennooten volgens de overeenkomst onbevoegd zijn, worden onder deze bepaling niet begrepen.

Artikel 18

In vennootschappen onder eene firma is elk der vennooten, wegens de verbindtenissen der vennootschap, hoofdelijk verbonden.

Artikel 19

  • 1 De vennootschap bij wijze van geldschieting, anders en commandite genaamd, wordt aangegaan tusschen eenen persoon, of tusschen meerdere hoofdelijk verbonden vennoten, en eenen of meer andere personen als geldschieters.

  • 2 Eene vennootschap kan alzoo te gelijker tijd zijn eene vennootschap onder eene firma, ten aanzien van de vennooten onder de firma, en eene vennootschap bij wijze van geldschieting, ten aanzien van den geldschieter.

  • 3 De vennootschap bij wijze van geldschieting heeft geen in aandelen verdeeld kapitaal.

Artikel 20

  • 1 Behoudens de uitzondering, in het tweede lid van art. 30 voorkomende, mag de naam van den vennoot bij wijze van geldschieting in de firma niet worden gebezigd.

  • 2 Deze vennoot mag geene daad van beheer verrigten of in de zaken van de vennootschap werkzaam zijn, zelfs niet uit kracht eener volmagt.

  • 3 Hij draagt niet verder in de schade dan ten beloope der gelden, welke hij in de vennootschap heeft ingebragt of heeft moeten inbrengen, zonder dat hij immer tot teruggave van genotene winsten verpligt zij.

Artikel 21

De vennoot bij wijze van geldschieting, die de bepalingen van het eerste of van het tweede lid van het vorige artikel overtreedt, is wegens alle de schulden en verbindtenissen van de vennootschap hoofdelijk verbonden.

Artikel 22

De vennootschappen onder eene firma moeten worden aangegaan bij authentieke of bij onderhandsche akte, zonder dat het gemis eener akte aan derden kan worden tegengeworpen.

Artikel 23

De vennooten onder eene firma zijn verpligt de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

Artikel 29

Zoolang de inschrijving in het handelsregister niet is geschied, zal de vennootschap onder eene firma, ten aanzien van derden, worden aangemerkt als algemeen voor alle zaken, als aangegaan voor eenen onbepaalden tijd, en als geenen der vennooten uitsluitende van het regt om voor de firma te handelen en te teekenen.

Artikel 30

  • 1 De firma van eene ontbondene vennootschap kan, het zij uit kracht der overeenkomst, het zij indien de gewezen vennoot, wiens naam in de firma voorkwam, daarin uitdrukkelijk toestemt, of, bij overlijden, deszelfs erfgenamen zich niet daartegen verzetten, door eenen of meer personen worden aangehouden, welke, ten blijke daarvan, eene akte moeten uitbrengen, en dezelve doen inschrijven in het handelsregister, overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

  • 2 De bepaling van het eerste lid van art. 20 is niet toepasselijk, indien de afgetredene, van vennoot onder eene firma, vennoot bij wijze van geldschieting is geworden.

Artikel 31

De ontbinding eener vennootschap onder eene firma vóór den tijd bij de overeenkomst bepaald, of door afstand of opzegging tot stand gebragt, derzelver verlenging na verloop van het bepaalde tijdstip, mitsgaders alle veranderingen in de oorspronkelijke overeenkomst gemaakt, welke derden aangaan, zijn aan de voormelde inschrijving onderworpen.

Artikel 32

  • 1 Bij de ontbinding der vennootschap zullen de vennooten, die het regt van beheer hebben gehad, de zaken der gewezen vennootschap moeten vereffenen in naam van dezelfde firma, ten zij bij de overeenkomst anders ware bepaald, of de gezamenlijke vennooten (die bij wijze van geldschieting niet daaronder begrepen), hoofdelijk en bij meerderheid van stemmen, eenen anderen vereffenaar hadden benoemd.

  • 2 Indien de stemmen staken beschikt de arrondissements-regtbank, zoodanig als zij in het belang der ontbondene vennootschap meest geraden zal achten.

Artikel 33

Indien de staat der kas van de ontbondene vennootschap niet toereikt om de opeischbare schulden te betalen, zullen zij, die met de vereffening belast zijn, de benoodigde penningen kunnen vorderen, welke door elk der vennooten, voor zijn aandeel in de vennootschap, zullen moeten worden ingebragt.

Artikel 34

De gelden die gedurende de vereffening uit de kas der vennootschap kunnen gemist worden, zullen voorloopig worden verdeeld.

Vierde titel. Van beurzen van koophandel en tussenpersonen

Eerste afdeeling. Van beurzen van koophandel

Artikel 59

De beurs van koophandel is de zamenkomst van kooplieden, schippers, tussenpersonen, kassiers en andere personen tot den koophandel in betrekking staande. Zij heeft plaats op gezag van het plaatselijk bestuur.

Artikel 60

  • 1 Uit de handelingen en afspraken, ter beurze gesloten, worden opgemaakt de bepaling van den wisselkoers, de prijs der koopmanschappen, der assurantien, der zeevrachten, der kosten van vervoer te water en te lande, der binnen- en buitenlandsche obligatien, fondsen en andere papieren, die voor bepaling van koers vatbaar zijn.

  • 2 Deze onderscheidene koersen of prijzen worden volgens plaatselijke reglementen of gebruiken opgemaakt.

Artikel 61

Het uur van het aangaan en afloopen der beurs, en alles wat de goede orde aldaar betreft, wordt door plaatselijke reglementen bepaald.

Tweede afdeeling. Van tussenpersonen

Artikel 62

  • 1 Onder tussenpersoon wordt verstaan degene die:

    • a. zijn bedrijf maakt van het verlenen van bemiddeling bij het totstandbrengen en het sluiten van overeenkomsten in opdracht en op naam van personen tot wie hij niet in een vaste dienstbetrekking staat,

    • b. beherend vennoot van een vennootschap of bestuurder van een rechtspersoon is die haar bedrijf maakt van het verrichten van de in onderdeel a genoemde handelingen, of

    • c. in arbeidsovereenkomst staande tot een persoon, vennootschap of rechtspersoon als bedoeld in dit artikel, namens zijn werkgever de in onderdeel a genoemde handelingen verricht.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde bedrijf kan mede omvatten het bemonsteren en waarderen van goederen en het uitbrengen van deskundigenberichten.

Artikel 68

De tussenpersoon is verplicht van iedere door hem gesloten overeenkomst aantekening te houden; hij doet van de aantekening aan ieder der partijen terstond een door hem gewaarmerkt afschrift toekomen.

Artikel 68b

  • 1 Tenzij hij daarvan door partijen is ontslagen, is de tussenpersoon verplicht van elke door hem op monster verkochte partij goederen het monster, voorzien van een duidelijk herkenningsteken, te bewaren gedurende een redelijke termijn overeenkomstig de gebruiken in de handel.

  • 2 De rechter kan aan een tussenpersoon de overlegging van het door hem bewaarde monster in rechte bevelen teneinde dit te bezichtigen en hij kan daaromtrent zijn toelichting vorderen.

Artikel 69

De tussenpersoon die een door hem verhandelde wisselbrief of ander handelspapier aan de koper ter hand stelt, staat in voor de echtheid van de zich daarop bevindende handtekening van de verkoper.

Artikel 70

De artikelen 68, 68b en 69 zijn van overeenkomstige toepassing op de vennootschap en de rechtspersoon die bemiddeling door middel van tussenpersonen tot bedrijf hebben.

Derde afdeling. Van de agentuurovereenkomst

Vijfde titel. Van commissionairs

Zesde titel. Van wisselbrieven en orderbriefjes

Eerste afdeeling. Van de uitgifte en den vorm van den wisselbrief

Artikel 100

De wisselbrief behelst:

  • 1°. de benaming "wisselbrief", opgenomen in den tekst zelf en uitgedrukt in de taal, waarin de titel is gesteld;

  • 2°. de onvoorwaardelijke opdracht tot betaling van een bepaalde som;

  • 3°. den naam van dengene, die betalen moet (betrokkene);

  • 4°. de aanwijzing van den vervaldag;

  • 5°. die van de plaats, waar de betaling moet geschieden;

  • 6°. den naam van dengene, aan wien of aan wiens order de betaling moet worden gedaan;

  • 7°. de vermelding van de dagteekening, alsmede van de plaats, waar de wisselbrief is getrokken;

  • 8°. de handteekening van dengene, die den wisselbrief uitgeeft (trekker).

Artikel 101

  • 1 De titel, waarin ééne der vermeldingen, in het voorgaande artikel aangegeven, ontbreekt, geldt niet als wisselbrief, behoudens in de hieronder genoemde gevallen:

  • 2 De wisselbrief, waarvan de vervaldag niet is aangewezen, wordt beschouwd als betaalbaar op zicht.

  • 3 Bij gebreke van een bijzondere aanwijzing wordt de plaats, aangegeven naast den naam van den betrokkene, geacht te zijn de plaats van betaling en tevens de plaats van het domicilie des betrokkenen.

  • 4 De wisselbrief, welke niet de plaats aanwijst, waar hij is getrokken, wordt geacht te zijn onderteekend in de plaats, aangegeven naast den naam des trekkers.

Artikel 102

  • 1 De wisselbrief kan aan de order van den trekker luiden.

  • 2 Hij kan worden getrokken op den trekker zelf.

  • 3 Hij kan worden getrokken voor rekening van eenen derde. De trekker wordt geacht voor zijne eigene rekening te hebben getrokken, indien uit den wisselbrief of uit den adviesbrief niet blijkt, voor wiens rekening zulks is geschied.

Artikel 102a

  • 1 Wanneer de trekker op den wisselbrief de vermelding "waarde ter incasseering", "ter incasso", "in lastgeving", of eenige andere vermelding met zich brengend een bloote opdracht tot inning, heeft geplaatst, kan de nemer alle uit den wisselbrief voortvloeiende rechten uitoefenen, maar hij kan dezen niet anders endosseeren dan bijwege van lastgeving.

  • 2 Bij een zoodanigen wisselbrief kunnen de wisselschuldenaren aan den houder slechts de verweermiddelen tegenwerpen, welke aan den trekker zouden kunnen worden tegengeworpen.

  • 3 De opdracht, vervat in een incasso-wisselbrief, eindigt niet door den dood of de latere onbekwaamheid van den lastgever.

Artikel 103

Een wisselbrief kan betaalbaar zijn aan de woonplaats van eenen derde, hetzij in de plaats, waar de betrokkene zijn domicilie heeft, hetzij in een andere plaats.

Artikel 104

  • 1 In eenen wisselbrief, betaalbaar op zicht of een zekeren tijd na zicht, kan de trekker bepalen, dat de som rente draagt. In elken anderen wisselbrief wordt deze clausule voor niet geschreven gehouden.

  • 2 De rentevoet moet in den wisselbrief worden aangegeven. Bij gebreke hiervan wordt de renteclausule voor niet geschreven gehouden.

  • 3 De rente loopt te rekenen van de dagteekening van den wisselbrief, tenzij een andere dag is aangegeven.

Artikel 105

  • 1 De wisselbrief, waarvan het bedrag voluit in letters en tevens in cijfers is geschreven, geldt, in geval van verschil, ten beloope van de som, voluit in letters geschreven.

  • 2 De wisselbrief, waarvan het bedrag meermalen is geschreven, hetzij voluit in letters, hetzij in cijfers, geldt, in geval van verschil, slechts ten beloope van de kleinste som.

Artikel 106

Indien de wisselbrief handteekeningen bevat van personen, die onbekwaam zijn zich door middel van eenen wisselbrief te verbinden, valsche handteekeningen, of handteekeningen van verdichte personen, of handteekeningen, welke, onverschillig om welke andere reden, de personen, die die handteekeningen hebben geplaatst of in wier naam zulks is geschied, niet kunnen verbinden, zijn de verbintenissen der andere personen, wier handteekeningen op den wisselbrief voorkomen, desniettemin geldig.

Artikel 107

Ieder, die zijne handteekening op eenen wisselbrief plaatst als vertegenwoordiger van eenen persoon, voor wien hij niet de bevoegdheid had te handelen, is zelf krachtens den wisselbrief verbonden, en heeft, betaald hebbende, dezelfde rechten, als de beweerde vertegenwoordigde zou hebben gehad. Hetzelfde geldt ten aanzien van den vertegenwoordiger, die zijne bevoegdheid heeft overschreden.

Artikel 108

  • 1 De trekker staat in voor de acceptatie en voor de betaling.

  • 2 Hij kan zijne verplichting, voor de acceptatie in te staan, uitsluiten; elke clausule, waarbij hij de verplichting, voor de betaling in te staan, uitsluit, wordt voor niet-geschreven gehouden.

Artikel 109

Indien een wisselbrief, onvolledig ten tijde der uitgifte, is volledig gemaakt in strijd met de aangegane overeenkomsten, kan de niet-naleving van die overeenkomsten niet worden tegengeworpen aan den houder, die de wissel te goeder trouw heeft verkregen.

Artikel 109a

De trekker is verplicht, ter keuze van den nemer, den wisselbrief te stellen betaalbaar aan den nemer zelven, of aan eenigen anderen persoon, in beide gevallen aan order of zonder bijvoeging van order dan wel met bijvoeging van eene uitdrukking, als bedoeld in artikel 110, tweede lid.

Artikel 109b

De trekker, of degene voor wiens rekening de wisselbrief is getrokken, is verplicht zorg te dragen, dat de betrokkene, ten vervaldage, in handen hebbe het noodige fonds tot betaling, zelfs indien de wisselbrief bij eenen derde is betaalbaar gesteld, met dien verstande echter, dat de trekker zelf in alle gevallen aan den houder en de vroegere endossanten persoonlijk verantwoordelijk blijft.

Artikel 109c

De betrokkene wordt geacht, het noodige fonds in handen te hebben, indien hij bij het vervallen van den wisselbrief of op het tijdstip, waarop ingevolge het derde lid van artikel 142 de houder regres kan nemen, aan den trekker of aan dengene voor wiens rekening is getrokken, eene opeischbare som schuldig is, ten minste gelijkstaande met het beloop van den wisselbrief.

Tweede afdeeling. Van het endossement

Artikel 110

  • 1 Elke wisselbrief, ook die welke niet uitdrukkelijk aan order luidt, kan door middel van endossement worden overgedragen.

  • 2 Indien de trekker in den wisselbrief de woorden: "niet aan order" of een soortgelijke uitdrukking heeft opgenomen, kan het stuk slechts worden overgedragen in den vorm en met de gevolgen van een gewone cessie. Een op zulk een wisselbrief geplaatst endossement geldt als een gewone cessie.

  • 3 Het endossement kan worden gesteld zelfs ten voordeele van den betrokkene, al of niet acceptant, van den trekker, of van elken anderen wisselschuldenaar. Deze personen kunnen den wisselbrief opnieuw endosseeren.

Artikel 111

  • 1 Het endossement moet onvoorwaardelijk zijn. Elke daarin opgenomen voorwaarde wordt voor niet-geschreven gehouden.

  • 2 Het gedeeltelijke endossement is nietig.

  • 3 Het endossement aan toonder geldt als endossement in blanco.

Artikel 112

  • 1 Het endossement moet worden gesteld op den wisselbrief of op een daaraan vastgehecht blad (verlengstuk). Het moet worden onderteekend door den endossant.

  • 2 Het endossement kan den geëndosseerde onvermeld laten of bestaan uit de enkele handteekening van den endossant (endossement in blanco). In het laatste geval moet het endossement, om geldig te zijn, op de rugzijde van den wisselbrief of op het verlengstuk worden gesteld.

Artikel 113

  • 1 Door het endossement worden alle uit den wisselbrief voortvloeiende rechten overgedragen.

  • 2 Indien het endossement in blanco is, kan de houder:

    • 1°. het blanco invullen, hetzij met zijn eigen naam, hetzij met den naam van een anderen persoon;

    • 2°. den wisselbrief wederom in blanco of aan een anderen persoon endosseeren;

    • 3°. den wisselbrief aan eenen derde overgeven, zonder het blanco in te vullen en zonder hem te endosseeren.

Artikel 114

  • 1 Tenzij het tegendeel bedongen is, staat de endossant in voor de acceptatie en voor de betaling.

  • 2 Hij kan een nieuw endossement verbieden; in dat geval staat hij tegenover de personen, aan wie de wisselbrief later is geëndosseerd, niet in voor de acceptatie en voor de betaling.

Artikel 115

  • 1 Hij, die eenen wisselbrief onder zich heeft, wordt beschouwd als de rechtmatige houder, indien hij van zijn recht doet blijken door een ononderbroken reeks van endossementen, zelfs indien het laatste endossement in blanco is gesteld. De doorgehaalde endossementen worden te dien aanzien voor niet geschreven gehouden. Wanneer een endossement in blanco door een ander endossement is gevolgd, wordt de onderteekenaar van dit laatste geacht den wisselbrief door een endossement in blanco verkregen te hebben.

  • 2 Indien iemand, op welke wijze dan ook, het bezit van den wisselbrief heeft verloren, is de houder, die van zijn recht doet blijken op de wijze, bij het voorgaande lid aangegeven, niet verplicht den wisselbrief af te geven, indien hij deze te goeder trouw heeft verkregen.

Artikel 116

Zij, die uit hoofde van den wisselbrief worden aangesproken, kunnen de verweermiddelen, gegrond op hun persoonlijke verhouding tot den trekker of tot vroegere houders, niet aan den houder tegenwerpen, tenzij deze bij de verkrijging van den wisselbrief desbewust ten nadeele van den schuldenaar heeft gehandeld.

Artikel 117

  • 1 Wanneer het endossement de vermelding bevat: "waarde ter incasseering", "ter incasso", "in lastgeving", of eenige andere vermelding, met zich brengend een bloote opdracht tot inning, kan de houder alle uit den wisselbrief voortvloeiende rechten uitoefenen, maar hij kan dezen niet anders endosseeren dan bij wege van lastgeving.

  • 2 De wisselschuldenaren kunnen in dat geval aan den houder slechts de verweermiddelen tegenwerpen, welke aan den endossant zouden kunnen worden tegengeworpen.

  • 3 De opdracht, vervat in een incasso-endossement, eindigt niet door den dood of door de latere onbekwaamheid van den lastgever.

Artikel 118

  • 1 Wanneer een endossement de vermelding bevat: "waarde tot zekerheid", "waarde tot pand", of eenige andere vermelding, welke inpandgeving met zich brengt, kan de houder alle uit den wisselbrief voortvloeiende rechten uitoefenen, maar een door hem gesteld endossement geldt slechts als endossement bij wege van lastgeving.

  • 2 De wisselschuldenaren kunnen den houder de verweermiddelen, gegrond op hun persoonlijke verhouding tot den endossant, niet tegenwerpen, tenzij de houder bij de ontvangst van den wisselbrief desbewust ten nadeele van den schuldenaar heeft gehandeld.

Artikel 119

  • 1 Een endossement, gesteld na den vervaldag, heeft dezelfde gevolgen als een endossement, gesteld vóór den vervaldag. Echter heeft het endossement, gesteld na het protest van non-betaling of na het verstrijken van den termijn, voor het opmaken van het protest bepaald, slechts de gevolgen eener gewone cessie.

  • 2 Behoudens tegenbewijs wordt het endossement zonder dagteekening geacht te zijn gesteld vóór het verstrijken van den termijn, voor het opmaken van het protest bepaald.

Derde afdeeling. Van de acceptatie

Artikel 120

De wisselbrief kan tot den vervaldag door den houder of door iemand, die hem enkel onder zich heeft, aan den betrokkene te zijner woonplaats ter acceptatie worden aangeboden.

Artikel 121

  • 1 In elken wisselbrief kan de trekker, al dan niet met vaststelling van een termijn, bepalen, dat deze ter acceptatie moet worden aangeboden.

  • 2 Hij kan in den wisselbrief de aanbieding ter acceptatie verbieden, behoudens in wisselbrieven, betaalbaar bij eenen derde, of betaalbaar in een andere plaats dan die van het domicilie des betrokkenen of betaalbaar een zekeren tijd na zicht.

  • 3 Hij kan ook bepalen, dat de aanbieding ter acceptatie niet kan plaats hebben vóór een bepaalden dag.

  • 4 Tenzij de trekker heeft verklaard, dat de wisselbrief niet vatbaar is voor acceptatie, kan elke endossant, al dan niet met vaststelling van eenen termijn, bepalen, dat hij ter acceptatie moet worden aangeboden.

Artikel 122

  • 1 Wisselbrieven, betaalbaar een zekeren tijd na zicht, moeten ter acceptatie worden aangeboden binnen een jaar na hunne dagteekening.

  • 2 De trekker kan dezen termijn verkorten of verlengen.

  • 3 De endossanten kunnen deze termijnen verkorten.

Artikel 123

  • 1 De betrokkene kan verzoeken, dat hem een tweede aanbieding wordt gedaan den dag, volgende op de eerste. Belanghebbenden zullen zich er niet op mogen beroepen, dat aan dit verzoek geen gevolg is gegeven, tenzij het verzoek in het protest is vermeld.

  • 2 De houder is niet verplicht, den ter acceptatie aangeboden wisselbrief aan den betrokkene af te geven.

Artikel 124

  • 1 De acceptatie wordt op den wisselbrief gesteld. Zij wordt uitgedrukt door het woord: "geaccepteerd", of door een soortgelijk woord; zij wordt door den betrokkene onderteekend. De enkele handteekening van den betrokkene, op de voorzijde van den wisselbrief gesteld, geldt als acceptatie.

  • 2 Wanneer de wisselbrief betaalbaar is een zekeren tijd na zicht, of wanneer hij krachtens een uitdrukkelijk beding ter acceptatie moet worden aangeboden binnen een bepaalden termijn, moet de acceptatie als dagteekening inhouden den dag, waarop zij is geschied, tenzij de houder dien van de aanbieding eischt. Bij gebreke van dagteekening moet de houder dit verzuim door een tijdig protest doen vaststellen, op straffe van verlies van zijn recht van regres op de endossanten en op den trekker, die fonds heeft bezorgd.

Artikel 125

  • 1 De acceptatie is onvoorwaardelijk, maar de betrokkene kan haar beperken tot een gedeelte van de som.

  • 2 Elke andere wijziging, door den acceptant met betrekking tot het in den wisselbrief vermelde aangebracht, geldt als weigering van acceptatie. De acceptant is echter gehouden overeenkomstig den inhoud zijner acceptatie.

Artikel 126

  • 1 Wanneer de trekker den wisselbrief op een andere plaats dan die van het domicilie des betrokkenen heeft betaalbaar gesteld, zonder eenen derde aan te wijzen, bij wien de betaling moet worden gedaan, kan de betrokkene dezen bij de acceptatie aanwijzen. Bij gebreke van zoodanige aanwijzing wordt de acceptant geacht zich verbonden te hebben zelf te betalen op de plaats van betaling.

  • 2 Indien de wisselbrief betaalbaar is aan het domicilie des betrokkenen, kan deze, in de acceptatie, een adres aanwijzen, in dezelfde plaats, waar de betaling moet worden gedaan.

Artikel 127

  • 1 Door de acceptatie verbindt de betrokkene zich, den wisselbrief op den vervaldag te betalen.

  • 2 Bij gebreke van betaling heeft de houder, al ware hij de trekker, tegen den acceptant een rechtstreeksche vordering, uit den wisselbrief voortspruitend, voor al hetgeen kan worden gevorderd krachtens de artikelen 147 en 148.

Artikel 127a

Hij, die het noodige fonds in handen heeft, bijzonderlijk bestemd tot de betaling van eenen getrokken wisselbrief, is, op straffe van schadevergoeding jegens den trekker, tot de acceptatie verplicht.

Artikel 127b

  • 1 Belofte om eenen wisselbrief te zullen accepteeren geldt niet als acceptatie, maar geeft aan den trekker eene rechtsvordering tot schadevergoeding tegen den belover, die weigert zijne belofte gestand te doen.

  • 2 Deze schade bestaat in de kosten van protest en herwissel, wanneer de wisselbrief voor des trekkers eigene rekening was getrokken.

  • 3 Wanneer de trekking voor rekening van eenen derde was gedaan, bestaat de schade in de kosten van protest en herwissel, en in het beloop van hetgeen de trekker, uit hoofde van de bekomene toezegging van den belover, aan dien derde, op het crediet van den wisselbrief, heeft voorgeschoten.

Artikel 127c

De trekker is verplicht aan den betrokkene tijdig kennis of advies te geven van den door hem getrokken wisselbrief, en, bij nalatigheid daarvan, gehouden tot vergoeding van de kosten, door weigering van acceptatie of betaling uit dien hoofde gevallen.

Artikel 127d

Indien de wisselbrief voor rekening van eenen derde is getrokken, is deze alleen daarvoor aan den acceptant verbonden.

Artikel 128

  • 1 Indien de betrokkene zijn op den wisselbrief gestelde acceptatie heeft doorgehaald vóór de teruggave van den wisselbrief, wordt de acceptatie geacht te zijn geweigerd. Behoudens tegenbewijs wordt de doorhaling geacht te zijn geschied vóór de teruggave van den wisselbrief.

  • 2 Indien echter de betrokkene van zijne acceptatie schriftelijk heeft doen blijken aan den houder of aan iemand, wiens handteekening op den wisselbrief voorkomt, is hij tegenover dezen gehouden overeenkomstig den inhoud van zijne acceptatie.

Vierde afdeeling. Van het aval

Artikel 129

  • 1 De betaling van eenen wisselbrief kan voor het geheel of een gedeelte van de wisselsom door eenen borgtocht (aval) worden verzekerd.

  • 2 Deze borgtocht kan door eenen derde, of zelfs door iemand, wiens handteekening op den wisselbrief voorkomt, worden gegeven.

Artikel 130

  • 1 Het aval wordt op den wisselbrief of op een verlengstuk gesteld.

  • 2 Het wordt uitgedrukt door de woorden: "goed voor aval" of door een soortgelijke uitdrukking; het wordt door den avalgever onderteekend.

  • 3 De enkele handteekening van den avalgever, gesteld op de voorzijde van den wisselbrief, geldt als aval, behalve wanneer de handteekening die is van den betrokkene of van den trekker.

  • 4 Het kan ook geschieden bij een afzonderlijk geschrift of bij een brief, vermeldende de plaats, waar het is gegeven.

  • 5 In het aval moet worden vermeld, voor wien het is gegeven. Bij gebreke hiervan wordt het geacht voor den trekker te zijn gegeven.

Artikel 131

  • 1 De avalgever is op dezelfde wijze verbonden als degenen, voor wien het aval is gegeven.

  • 2 Zijne verbintenis is geldig, zelfs indien, wegens een andere oorzaak dan een vormgebrek, de door hem gewaarborgde verbintenis nietig is.

  • 3 Door te betalen verkrijgt de avalgever de rechten, welke krachtens den wisselbrief kunnen worden uitgeoefend tegen dengene, voor wien het aval is gegeven en tegen degenen, die tegenover dezen krachtens den wisselbrief verbonden zijn.

Vijfde afdeeling. Van den vervaldag

Artikel 132

  • 1 Een wisselbrief kan worden getrokken:

    op zicht;

    op een zekeren tijd na zicht;

    op een zekeren tijd na dagteekening;

    op een bepaalden dag.

  • 2 Wisselbrieven met anders bepaalde vervaldagen of in termijnen betaalbaar zijn nietig.

Artikel 133

  • 1 De wisselbrief, getrokken op zicht, is betaalbaar bij de aanbieding. Hij moet ter betaling worden aangeboden binnen een jaar na zijne dagteekening. De trekker kan dezen termijn verkorten of verlengen. De endossanten kunnen deze termijnen verkorten.

  • 2 De trekker kan voorschrijven, dat een wisselbrief niet ter betaling mag worden aangeboden vóór een bepaalden dag. In dat geval loopt de termijn van aanbieding van dien dag af.

Artikel 134

  • 1 De vervaldag van eenen wisselbrief, getrokken op een zekeren tijd na zicht, wordt bepaald, hetzij door de dagteekening der acceptatie, hetzij door die van het protest.

  • 2 Bij gebreke van protest wordt de niet-gedagteekende acceptatie ten aanzien van den acceptant geacht te zijn gedaan op den laatsten dag van den termijn, voor de aanbieding ter acceptatie voorgeschreven.

Artikel 135

  • 1 De wisselbrief, getrokken op een of meer maanden na dagteekening of na zicht, vervalt op den overeenkomstigen dag van de maand, waarin de betaling moet worden gedaan. Bij gebreke van een overeenkomstigen dag vervalt een zoodanige wisselbrief op den laatsten dag van die maand.

  • 2 Bij eenen wisselbrief, getrokken op een of meer maanden en een halve maand na dagteekening of na zicht, worden eerst de geheele maanden gerekend.

  • 3 Is de vervaldag bepaald op het begin, het midden (half Januari, half Februari enz.) of op het einde van eene maand, dan wordt onder die uitdrukkingen verstaan: de eerste, de vijftiende, de laatste van die maand.

  • 4 Onder de uitdrukkingen: "acht dagen", "vijftien dagen", moet worden verstaan niet ééne of twee weken, maar een termijn van acht of van vijftien dagen.

  • 5 De uitdrukking "halve maand" duidt eenen termijn van vijftien dagen aan.

Artikel 136

  • 1 De vervaldag van eenen wisselbrief, betaalbaar op een bepaalden dag, in eene plaats, waar de tijdrekening een andere is dan die van de plaats van uitgifte, wordt geacht te zijn vastgesteld volgens de tijdrekening van de plaats van betaling.

  • 2 De dag van uitgifte van eenen wisselbrief, getrokken tusschen twee plaatsen met verschillende tijdrekening en betaalbaar een zekeren tijd na dagteekening, wordt herleid tot den overeenkomstigen dag van de tijdrekening van de plaats van betaling en de vervaldag wordt dienovereenkomstig vastgesteld.

  • 3 De termijnen van aanbieding der wisselbrieven worden berekend overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid.

  • 4 Dit artikel is niet van toepassing, indien uit eene in den wisselbrief opgenomen clausule of uit zijne bewoordingen een afwijkende bedoeling kan worden afgeleid.

Zesde afdeeling. Van de betaling

Artikel 137

  • 1 De houder van eenen wisselbrief, betaalbaar op een bepaalden dag of een zekeren tijd na dagteekening of na zicht, moet dezen ter betaling aanbieden, hetzij den dag, waarop hij betaalbaar is, hetzij eenen der twee daaropvolgende werkdagen.

  • 2 De aanbieding van eenen wisselbrief aan eene verrekeningskamer geldt als aanbieding ter betaling. Bij algemeenen maatregel van bestuur zullen de instellingen worden aangewezen, die in den zin van dezen Titel als verrekeningskamers worden beschouwd.

Artikel 138

  • 1 Buiten het geval, in artikel 167b vermeld, kan de betrokkene, den wisselbrief betalende, vorderen, dat hem deze, van behoorlijke kwijting van den houder voorzien, wordt uitgeleverd.

  • 2 De houder mag niet weigeren een gedeeltelijke betaling aan te nemen.

  • 3 In geval van gedeeltelijke betaling kan de betrokkene vorderen, dat van die betaling op den wisselbrief melding wordt gemaakt en dat hem daarvoor kwijting wordt gegeven.

Artikel 139

  • 1 De houder van eenen wisselbrief kan niet genoodzaakt worden, vóór den vervaldag betaling te ontvangen.

  • 2 De betrokkene, die vóór den vervaldag betaalt, doet zulks op eigen verantwoordelijkheid.

  • 3 Hij, die op den vervaldag betaalt, is deugdelijk gekweten, mits er zijnerzijds geen bedrog plaats heeft of grove schuld aanwezig is. Hij is gehouden, de regelmatigheid van de reeks van endossementen, maar niet de handteekening der endossanten te onderzoeken.

  • 4 Indien hij, niet bevrijdend betaald hebbende, verplicht wordt, ten tweede male te betalen, heeft hij verhaal op allen die de wissel niet te goeder trouw hebben verkregen.

Artikel 140

  • 1 Een wisselbrief, waarvan de betaling is bedongen in ander geld dan dat van de plaats van betaling, kan worden betaald in het geld van het land volgens zijne waarde op den vervaldag. Indien de schuldenaar in gebreke is, kan de houder te zijner keuze vorderen, dat de wisselsom betaald wordt in het geld van het land volgens den koers, hetzij van den vervaldag, hetzij van den dag van betaling.

  • 2 De waarde van het vreemde geld wordt bepaald volgens de gebruiken van de plaats van betaling. De trekker kan echter voorschrijven, dat het te betalen bedrag moet worden berekend volgens een in den wisselbrief voorgeschreven koers.

  • 3 Het bovenstaande is niet van toepassing, indien de trekker heeft voorgeschreven, dat de betaling moet geschieden in een bepaald aangeduid geld (clausule van werkelijke betaling in vreemd geld).

  • 4 Indien het bedrag van den wisselbrief is aangegeven in geld, hetwelk dezelfde benaming, maar eene verschillende waarde heeft in het land van uitgifte en in dat van betaling, wordt men vermoed het geld van de plaats van betaling te hebben bedoeld.

Artikel 141

Bij gebreke van aanbieding ter betaling van den wisselbrief binnen den termijn, bij artikel 137 vastgesteld, heeft elke schuldenaar de bevoegdheid, het bedrag te bevoegder plaatse in consignatie te geven, op kosten en onder verantwoordelijkheid van den houder.

Zevende afdeeling. Van het recht van regres in geval van non-acceptatie of non-betaling

Artikel 142

  • 1 De houder kan zijn recht van regres op de endossanten, den trekker en de andere wisselschuldenaren uitoefenen:

    Op den vervaldag:

    indien de betaling niet heeft plaats gehad;

  • 2 Zelfs vóór den vervaldag:

    • 1°. indien de acceptatie geheel of gedeeltelijk is geweigerd;

    • 2°. in geval van faillissement van den betrokkene, al of niet acceptant, of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen en van het oogenblik af, waarop eene hem verleende surséance van betaling is ingegaan;

    • 3°. in geval van faillissement van den trekker of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van een niet voor acceptatie vatbaren wisselbrief.

Artikel 143

  • 1 De weigering van acceptatie of van betaling moet worden vastgesteld bij authentieke acte (protest van non-acceptatie of van non-betaling).

  • 2 Het protest van non-acceptatie moet worden opgemaakt binnen de termijnen, voor de aanbieding ter acceptatie vastgesteld. Indien, in het geval bij artikel 123, lid 1, voorzien, de eerste aanbieding heeft plaats gehad op den laatsten dag van den termijn, kan het protest nog op den volgenden dag worden gedaan.

  • 3 Het protest van non-betaling van eenen wisselbrief, betaalbaar op een bepaalden dag of zekeren tijd na dagteekening of na zicht, moet worden gedaan op éénen der twee werkdagen, volgende op den dag, waarop de wisselbrief betaalbaar is. Indien het eenen wisselbrief, betaalbaar op zicht, betreft, moet het protest worden gedaan, overeenkomstig de bepalingen bij het voorgaande lid vastgesteld voor het opmaken van het protest van non-acceptatie.

  • 4 Het protest van non-acceptatie maakt de aanbieding ter betaling en het protest van non-betaling overbodig.

  • 5 In geval van benoeming van bewindvoerders op verzoek van den betrokkene, al of niet acceptant, tot surséance van betaling kan de houder zijn recht van regres niet uitoefenen, dan nadat de wisselbrief ter betaling aan den betrokkene is aangeboden en protest is opgemaakt.

  • 6 Indien de betrokkene, al of niet acceptant, is failliet verklaard, of indien de trekker van eenen wisselbrief, welke niet vatbaar is voor acceptatie, is failliet verklaard, kan de houder, voor de uitoefening van zijn recht van regres, volstaan met overlegging van het vonnis, waarbij het faillissement is uitgesproken.

  • 7 Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing indien de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

Artikel 143a

  • 1 De betaling van eenen wisselbrief moet gevraagd en het daarop volgende protest gedaan worden ter woonplaats van den betrokkene.

  • 2 Indien de wisselbrief getrokken is om in eene andere aangewezene woonplaats of door eenen anderen aangewezen persoon, hetzij in dezelfde, hetzij in eene andere gemeente te worden betaald, moet de betaling gevraagd en het protest opgemaakt worden ter aangewezene woonplaats of aan den aangewezen persoon.

Artikel 143b

  • 1 De protesten, zowel van non-acceptatie als van non-betaling, worden gedaan door een deurwaarder. Deze kan zich desverkiezende doen vergezellen door een of twee getuigen.

  • 2 De protesten behelzen:

    • 1°. een letterlijk afschrift van den wisselbrief, van de acceptatie, van de endossementen, van het aval en van de adressen daarop gesteld;

    • 2°. de vermelding dat zij de acceptatie of betaling aan de personen, of ter plaatse in het voorgaand artikel gemeld, afgevraagd en niet bekomen hebben;

    • 3°. de vermelding van de opgegevene reden van non-acceptatie of non-betaling;

    • 4°. de aanmaning om het protest te teekenen, en de redenen van weigering;

    • 5°. de vermelding, dat hij, deurwaarder, wegens die non-acceptatie of non-betaling heeft geprotesteerd.

  • 3 Indien het protest een vermisten wisselbrief betreft, volstaat, in plaats van het bepaalde onder 1°. van het voorgaande lid, eene zoo nauwkeurig mogelijke omschrijving van den inhoud des wisselbriefs.

Artikel 143c

De deurwaarders zijn verplicht, op straffe van schadevergoeding, afschrift van het protest te laten, en hiervan melding in het afschrift te maken, en hetzelve, naar orde des tijds, in te schrijven in een bijzonder register, genommerd en gewaarmerkt door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin hun woonplaats is gelegen, en om wijders, zulks begeerd wordende, een of meer afschriften van het protest aan de belanghebbenden te leveren.

Artikel 143d

Als protest van non-acceptatie, onderscheidenlijk van non-betaling geldt de door dengene, aan wien de acceptatie of de betaling wordt afgevraagd, met toestemming van den houder op den wisselbrief gestelde, gedagteekende en onderteekende verklaring, dat hij dezelve weigert, tenzij de trekker heeft aangeteekend, dat hij een authentiek protest verlangt.

Artikel 144

  • 1 De houder moet van de non-acceptatie of van de non-betaling kennis geven aan zijnen endossant en aan den trekker binnen de vier werkdagen, volgende op den dag van het protest of, indien de wisselbrief getrokken is met de clausule zonder kosten, volgende op dien der aanbieding. Elke endossant moet binnen de twee werkdagen, volgende op den dag van ontvangst der kennisgeving, de door hem ontvangen kennisgeving aan zijnen endossant mededeelen, met aanwijzing van de namen en adressen van degenen, die de voorafgaande kennisgevingen hebben gedaan, en zoo vervolgens, teruggaande tot den trekker. Deze termijnen loopen van de ontvangst der voorafgaande kennisgeving af.

  • 2 Indien overeenkomstig het voorgaande lid eene kennisgeving is gedaan aan iemand, wiens handteekening op den wisselbrief voorkomt, moet gelijke kennisgeving binnen denzelfden termijn aan diens avalgever worden gedaan.

  • 3 Indien een endossant zijn adres niet of op onleesbare wijze heeft aangeduid, kan worden volstaan met kennisgeving aan den voorafgaanden endossant.

  • 4 Hij, die eene kennisgeving heeft te doen, kan zulks doen in iederen vorm, zelfs door enkele terugzending van den wisselbrief.

  • 5 Hij moet bewijzen, dat hij de kennisgeving binnen den vastgestelden termijn heeft gedaan. Deze termijn wordt gehouden te zijn in acht genomen, wanneer een brief, die de kennisgeving behelst, binnen den genoemden termijn ter post is bezorgd.

  • 6 Hij, die de kennisgeving niet binnen den bovenvermelden termijn doet, stelt zich niet bloot aan verval van zijn recht; hij is, indien daartoe aanleiding bestaat, verantwoordelijk voor de schade, door zijne nalatigheid veroorzaakt, zonder dat echter de schadevergoeding de wisselsom kan te boven gaan.

Artikel 145

  • 1 De trekker, een endossant of een avalgever kan, door de clausule "zonder kosten", "zonder protest", of een andere soortgelijke op den wisselbrief gestelde en onderteekende clausule, den houder van het opmaken van een protest van non-acceptatie of van non-betaling, ter uitoefening van zijn recht van regres, ontslaan.

  • 2 Deze clausule ontslaat den houder niet van de aanbieding van den wisselbrief binnen de voorgeschreven termijnen, noch van het doen van de kennisgevingen. Het bewijs van de niet-inachtneming der termijnen moet worden geleverd door dengene, die zich daarop tegenover den houder beroept.

  • 3 Is de clausule door den trekker gesteld, dan heeft zij gevolgen ten aanzien van allen, wier handteekeningen op den wisselbrief voorkomen; is zij door eenen endossant of door eenen avalgever gesteld, dan heeft zij gevolgen alleen voor dezen endossant of avalgever. Indien de houder, ondanks de door den trekker gestelde clausule, toch protest doet opmaken, zijn de kosten daarvan voor zijne rekening. Indien de clausule van eenen endossant of eenen avalgever afkomstig is, kunnen de kosten van het protest, indien dit is opgemaakt, op allen, wier handteekeningen op den wisselbrief voorkomen, worden verhaald.

Artikel 146

  • 1 Allen, die eenen wisselbrief hebben getrokken, geaccepteerd, geëndosseerd, of voor aval geteekend, zijn hoofdelijk tegenover den houder verbonden. Bovendien is ook de derde, voor wiens rekening de wisselbrief is getrokken en die de waarde daarvoor heeft genoten, jegens den houder aansprakelijk.

  • 2 De houder kan deze personen, zoowel ieder afzonderlijk, als gezamenlijk, aanspreken, zonder verplicht te zijn de volgorde, waarin zij zich hebben verbonden, in acht te nemen.

  • 3 Hetzelfde recht komt toe aan ieder, wiens handteekening op den wisselbrief voorkomt en die dezen, ter voldoening aan zijnen regresplicht, heeft betaald.

  • 4 De vordering, ingesteld tegen éénen der wisselschuldenaren, belet niet de anderen aan te spreken, al hadden dezen zich later verbonden dan de eerst aangesprokene.

Artikel 146a

  • 1 De houder van eenen geprotesteerden wisselbrief heeft in geen geval eenig recht op het fonds, dat de betrokkene van den trekker in handen heeft.

  • 2 Indien de wisselbrief niet is geaccepteerd, behooren die penningen, bij faillissement van den trekker of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, aan diens boedel.

  • 3 In geval van acceptatie, blijft het fonds, tot het beloop van den wisselbrief, aan den betrokkene, behoudens de verplichting van dezen om jegens den houder aan zijne acceptatie te voldoen.

Artikel 147

  • 1 De houder kan van dengene, tegen wien hij zijn recht van regres uitoefent, vorderen:

    • 1°. de som van den niet-geaccepteerden of niet betaalden wisselbrief met de rente, zoo deze bedongen is;

    • 2°. de wettelijke rente, te rekenen van de vervaldag, voor wissels die in Nederland uitgegeven en betaalbaar zijn, en een rente van zes ten honderd, te rekenen van de vervaldag, voor alle overige wissels;

    • 3°. de kosten van protest, die van de gedane kennisgevingen alsmede de andere kosten.

  • 2 Zoo de uitoefening van het recht van regres vóór den vervaldag plaats heeft, wordt op de wisselsom eene korting toegepast. Deze korting wordt berekend volgens het officiëele disconto (bankdisconto), geldende ter woonplaats van den houder, op den dag van de uitoefening van het recht van regres.

Artikel 148

Hij, die ter voldoening aan zijnen regresplicht den wisselbrief heeft betaald, kan van degenen, die tegenover hem regresplichtig zijn, vorderen:

  • 1°. het geheele bedrag, dat hij betaald heeft;

  • 2°. de wettelijke rente, te rekenen van de dag der betaling, voor wissels die in Nederland uitgegeven en betaalbaar zijn, en een rente van zes ten honderd, te rekenen van de dag der betaling, voor alle overige wissels;

  • 3°. de door hem gemaakte kosten.

Artikel 149

  • 1 Elke wisselschuldenaar, tegen wien het recht van regres wordt of kan worden uitgeoefend, kan, tegen betaling ter voldoening aan zijnen regresplicht, de afgifte vorderen van den wisselbrief met het protest, alsmede een voor voldaan geteekende rekening.

  • 2 Elke endossant, die ter voldoening aan zijnen regresplicht den wisselbrief heeft betaald, kan zijn endossement en dat van de volgende endossanten doorhalen.

Artikel 150

Bij gedeeltelijke acceptatie kan degene, die ter voldoening aan zijnen regresplicht het niet geaccepteerde gedeelte van de wisselsom heeft betaald, vorderen, dat die betaling op den wisselbrief wordt vermeld en dat hem daarvan kwijting wordt gegeven. De houder moet hem daarenboven uitleveren een voor eensluidend geteekend afschrift van den wisselbrief, alsmede het protest, om hem de uitoefening van zijn verdere regresrechten mogelijk te maken.

Artikel 151

  • 1 Ieder, die een recht van regres kan uitoefenen, kan, tenzij het tegendeel bedongen is, zich de vergoeding bezorgen door middel van een nieuwen wisselbrief (herwissel), getrokken op zicht op éénen van degenen, die tegenover hem regresplichtig zijn en betaalbaar te diens woonplaats.

  • 2 De herwissel omvat, behalve de bedragen in de artikelen 147 en 148 aangegeven, de bedragen van provisie en het zegel van den herwissel.

  • 3 Indien de herwissel door den houder is getrokken, wordt het bedrag bepaald volgens den koers van eenen zichtwissel, getrokken van de plaats, waar de oorspronkelijke wisselbrief betaalbaar was, op de woonplaats van den regresplichtige. Indien de herwissel is getrokken door eenen endossant, wordt het bedrag bepaald volgens den koers van eenen zichtwissel, getrokken van de woonplaats van den trekker van den herwissel op de woonplaats van den regresplichtige.

Artikel 152

  • 1 Na afloop van de termijnen vastgesteld:

    voor de aanbieding van eenen wisselbrief getrokken op zicht of zekeren tijd na zicht;

    voor het opmaken van het protest van non-acceptatie of van non-betaling;

    voor de aanbieding ter betaling in geval van beding zonder kosten,

    vervalt het recht van den houder tegen de endossanten, tegen den trekker, en tegen de andere wisselschuldenaren, met uitzondering van den acceptant.

  • 2 Bij gebreke van aanbieding ter acceptatie binnen den door den trekker voorgeschreven termijn, vervalt het recht van regres van den houder, zoowel wegens non-betaling als wegens non-acceptatie, tenzij uit de bewoordingen van den wisselbrief blijkt, dat de trekker zich slechts heeft willen bevrijden van zijne verplichting, voor de acceptatie in te staan.

  • 3 Indien de bepaling van eenen termijn voor de aanbieding in een endossement is vervat, kan alleen de endossant daarop een beroep doen.

Artikel 152a

  • 1 De wisselbrief van non-acceptatie of van non-betaling zijnde geprotesteerd, is niettemin de trekker, al ware het protest niet intijds gedaan, tot vrijwaring gehouden, tenzij hij bewees, dat de betrokkene op den vervaldag het noodige fonds tot betaling des wisselbriefs in handen had. Indien het vereischte fonds slechts gedeeltelijk aanwezig was, is de trekker voor het ontbrekende gehouden.

  • 2 Was de wisselbrief niet geaccepteerd, dan is, ingeval van niet tijdig protest, de trekker, op straffe van tot vrijwaring te zijn gehouden, verplicht, den houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de betrokkene van hem ten vervaldage heeft in handen gehad, en zulks tot het beloop van den wisselbrief; en hij moet aan den houder, te diens koste, de noodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de trekker in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, zijn de curatoren onderscheidenlijk de bewindvoerders in zijnen boedel tot dezelfde verplichtingen gehouden, ten ware deze mochten verkiezen, den houder als schuldeischer, voor het beloop van den wisselbrief, toe te laten.

Artikel 153

  • 1 Wanneer de aanbieding van den wisselbrief of het opmaken van het protest binnen de voorgeschreven termijnen wordt verhinderd door een onoverkomelijk beletsel (wettelijk voorschrift van eenigen Staat of ander geval van overmacht), worden deze termijnen verlengd.

  • 2 De houder is verplicht, van de overmacht onverwijld aan zijnen endossant kennis te geven, en deze kennisgeving gedagteekend en onderteekend op den wisselbrief of op een verlengstuk te vermelden; voor het overige zijn de bepalingen van artikel 144 toepasselijk.

  • 3 Na het ophouden van de overmacht moet de houder onverwijld den wisselbrief ter acceptatie of ter betaling aanbieden en, indien daartoe aanleiding bestaat, protest doen opmaken.

  • 4 Indien de overmacht meer dan dertig dagen, te rekenen van den vervaldag, aanhoudt, kan het recht van regres worden uitgeoefend, zonder dat de aanbieding of het opmaken van protest noodig is.

  • 5 Voor wisselbrieven, getrokken op zicht of op zekeren tijd na zicht, loopt de termijn van dertig dagen van den dag, waarop de houder, al ware het vóór het einde van den aanbiedingstermijn, van de overmacht aan zijnen endossant heeft kennis gegeven; voor wisselbrieven, getrokken op zekeren tijd na zicht, wordt de termijn van dertig dagen verlengd met den zichttermijn, in den wisselbrief aangegeven.

  • 6 Feiten, welke voor den houder, of voor dengene, dien hij met de aanbieding van den wisselbrief of met het opmaken van het protest belastte, van zuiver persoonlijken aard zijn, worden niet beschouwd als gevallen van overmacht.

Achtste afdeeling. Van de tusschenkomst

1. Algemeene bepalingen

Artikel 154

  • 1 De trekker, een endossant, of een avalgever, kan iemand aanwijzen om, in geval van nood, te accepteeren of te betalen.

  • 2 Onder de hierna vastgestelde voorwaarden kan de wisselbrief worden geaccepteerd of betaald door iemand, die tusschenkomt voor eenen schuldenaar, op wien recht van regres kan worden uitgeoefend.

  • 3 De interveniënt kan een derde zijn, zelfs de betrokkene, of een reeds krachtens den wisselbrief verbonden persoon, behalve de acceptant.

  • 4 De interveniënt geeft binnen den termijn van twee werkdagen van zijne tusschenkomst kennis aan dengene, voor wien hij tusschenkwam. In geval van niet-inachtneming van dien termijn is hij, indien daartoe aanleiding bestaat, verantwoordelijk voor de schade, door zijne nalatigheid veroorzaakt, zonder dat echter de schadevergoeding de wisselsom kan te boven gaan.

2. Acceptatie bij tusschenkomst

Artikel 155

  • 1 De acceptatie bij tusschenkomst kan plaats hebben in alle gevallen, waarin de houder van eenen voor acceptatie vatbaren wisselbrief vóór den vervaldag recht van regres kan uitoefenen.

  • 2 Wanneer op den wisselbrief iemand is aangewezen om dezen, in geval van nood, ter plaatse van betaling te accepteeren of te betalen, kan de houder zijn recht tegen dengene, die de aanwijzing heeft gedaan en tegen hen, die daarna hunne handteekeningen op den wisselbrief hebben geplaatst, niet vóór den vervaldag uitoefenen, tenzij hij den wisselbrief aan den aangewezen persoon heeft aangeboden, en van diens weigering tot acceptatie protest is opgemaakt.

  • 3 In de andere gevallen van tusschenkomst kan de houder de acceptatie bij tusschenkomst weigeren. Indien hij haar echter aanneemt, verliest hij zijn recht van regres, hetwelk hem vóór den vervaldag toekomt tegen dengene, voor wien de acceptatie is gedaan, en tegen hen, die daarna hunne handteekeningen op den wisselbrief hebben geplaatst.

Artikel 156

De acceptatie bij tusschenkomst wordt op den wisselbrief vermeld; zij wordt door den interveniënt onderteekend. Zij wijst aan, voor wien zij is geschied; bij gebreke van die aanwijzing wordt zij geacht voor den trekker te zijn geschied.

Artikel 157

  • 1 De acceptant bij tusschenkomst is tegenover den houder en tegenover de endossanten, die den wisselbrief hebben geëndosseerd na dengene, voor wien de tusschenkomst is geschied, op dezelfde wijze als deze laatste verbonden.

  • 2 Niettegenstaande de acceptatie bij tusschenkomst kunnen degene, voor wien zij werd gedaan en degenen, die tegenover dezen regresplichtig zijn, van den houder, indien daartoe aanleiding bestaat, tegen terugbetaling van de bij artikel 147 aangewezen som, de afgifte van den wisselbrief, van het protest en van een voor voldaan geteekende rekening vorderen.

3. Betaling bij tusschenkomst

Artikel 158

  • 1 De betaling bij tusschenkomst kan plaats hebben in alle gevallen, waarin, hetzij op den vervaldag, hetzij vóór den vervaldag, de houder recht van regres heeft.

  • 2 De betaling moet de geheele som beloopen, welke degene, voor wien zij heeft plaats gehad, moest voldoen.

  • 3 Zij moet plaats hebben uiterlijk op den dag volgende op den laatsten dag, waarop het protest van non-betaling kan worden opgemaakt.

Artikel 159

  • 1 Indien de wisselbrief is geaccepteerd door interveniënten, wier domicilie ter plaatse van betaling is gevestigd, of indien personen, wier domicilie in dezelfde plaats is gevestigd, zijn aangeduid om in geval van nood te betalen, moet de houder den wisselbrief aan al die personen aanbieden, en, indien daartoe aanleiding bestaat, protest van non-betaling doen opmaken uiterlijk op den dag volgende op den laatsten dag, waarop dit kan geschieden.

  • 2 Bij gebreke van protest binnen dien termijn zijn degene, die het noodadres heeft gesteld of voor wien de wisselbrief is geaccepteerd, en de latere endossanten van hunne verbintenis bevrijd.

Artikel 160

De houder, die weigert de betaling bij tusschenkomst aan te nemen, verliest zijn recht van regres op hen, die daardoor zouden zijn bevrijd.

Artikel 161

  • 1 De betaling bij tusschenkomst moet worden vastgesteld door eene kwijting, geplaatst op den wisselbrief met aanwijzing van dengene, voor wien zij is gedaan. Bij gebreke van die aanwijzing wordt de betaling geacht voor den trekker te zijn gedaan.

  • 2 De wisselbrief en het protest, indien dit is opgemaakt, moeten worden uitgeleverd aan hem, die bij tusschenkomst betaalt.

Artikel 162

  • 1 Hij, die bij tusschenkomst betaalt, verkrijgt de rechten, uit den wisselbrief voortvloeiende, tegen dengene, voor wien hij heeft betaald, en tegen degenen, die tegenover dezen laatste krachtens den wisselbrief verbonden zijn. Hij mag echter den wisselbrief niet opnieuw endosseeren.

  • 2 De endossanten, volgende op dengene, voor wien de betaling heeft plaats gehad, zijn bevrijd.

  • 3 Indien zich meer personen tot de betaling bij tusschenkomst aanbieden, heeft de voorkeur de betaling, welke het grootste aantal bevrijdingen teweegbrengt. De interveniënt, die desbewust in strijd hiermede handelt, verliest zijn recht van regres tegen hen, die anders zouden zijn bevrijd.

Negende afdeeling. Van wisselexemplaren, wisselafschriften en vermiste wisselbrieven

1. Wisselexemplaren

Artikel 163

  • 1 De wisselbrief kan in meer gelijkluidende exemplaren worden getrokken.

  • 2 Die exemplaren moeten in den tekst zelf van den titel worden genummerd, bij gebreke waarvan elk exemplaar wordt beschouwd als een afzonderlijke wisselbrief.

  • 3 Iedere houder van eenen wisselbrief, waarin niet is vermeld, dat deze in een enkel exemplaar getrokken is, kan op zijne kosten de levering van meer exemplaren vorderen. Te dien einde moet hij zich tot zijn onmiddellijken endossant wenden, die verplicht is zijne medewerking te verleenen om zijn eigen endossant aan te spreken, en zoo vervolgens, teruggaande tot den trekker. De endossanten zijn verplicht, de endossementen ook op de nieuwe exemplaren aan te brengen.

Artikel 164

  • 1 De betaling, op één der exemplaren gedaan, bevrijdt, ook al ware niet bedongen, dat die betaling de kracht der andere exemplaren te niet doet. Echter blijft de betrokkene verbonden wegens elk geaccepteerd exemplaar, dat hem niet is uitgeleverd.

  • 2 De endossant, die de exemplaren aan verschillende personen heeft overgedragen, alsook de latere endossanten, zijn verbonden wegens alle exemplaren, die hunne handteekening dragen en die niet zijn uitgeleverd.

Artikel 165

  • 1 Hij, die één der exemplaren ter acceptatie heeft gezonden, moet op de andere exemplaren den naam van den persoon aanwijzen, in wiens handen dat exemplaar zich bevindt. Deze is verplicht, dit aan den rechtmatigen houder van een ander exemplaar uit te leveren.

  • 2 Weigert hij dit, dan kan de houder slechts zijn recht van regres uitoefenen, nadat hij door een protest heeft doen vaststellen:

    • 1°. dat het ter acceptatie gezonden exemplaar hem desgevraagd niet is uitgeleverd;

    • 2°. dat hij de acceptatie of de betaling op een ander exemplaar niet heeft kunnen verkrijgen.

2. Wisselafschriften

Artikel 166

  • 1 Elke houder van eenen wisselbrief heeft het recht, daarvan afschriften te vervaardigen.

  • 2 Het afschrift moet het oorspronkelijke nauwkeurig weergeven met de endossementen en alle andere vermeldingen, die er op voorkomen. Het moet aangeven, waar het afschrift ophoudt.

  • 3 Het kan worden geëndosseerd en voor aval geteekend op dezelfde wijze en met dezelfde gevolgen, als het oorspronkelijke.

Artikel 167

  • 1 Het afschrift moet dengene, in wiens handen het oorspronkelijke stuk zich bevindt, vermelden. Deze is verplicht het oorspronkelijke stuk aan den rechtmatigen houder van het afschrift uit te leveren.

  • 2 Weigert hij dit, dan kan de houder zijn recht van regres tegen hen, die het afschrift hebben geëndosseerd of voor aval geteekend, slechts uitoefenen, nadat hij door een protest heeft doen vaststellen, dat het oorspronkelijke stuk hem desgevraagd niet is uitgeleverd.

  • 3 Indien na het laatste daarop geplaatste endossement, alvorens het afschrift is vervaardigd, het oorspronkelijke stuk de clausule draagt: "van hier af geldt het endossement slechts op de copie", of eenige andere soortgelijke clausule, is een nadien op het oorspronkelijk stuk geplaatst endossement nietig.

3. Vermiste wisselbrieven

Artikel 167a

Degene die een wisselbrief, waarvan hij houder was, vermist, kan met inachtneming van artikel 49, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van de betrokkene betaling vragen.

Artikel 167b

Degene die een wisselbrief waarvan hij houder was, en welke is vervallen, en, zoveel nodig, geprotesteerd, vermist, kan met inachtneming van artikel 49, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, zijn rechten alleen tegen de acceptant en tegen de trekker uitoefenen.

Tiende afdeeling. Van veranderingen

Artikel 168

In geval van verandering van den tekst van eenen wisselbrief, zijn zij, die daarna hunne handteekeningen op den wisselbrief geplaatst hebben, volgens den veranderden tekst verbonden; zij, die daarvoor hunne handteekeningen op den wisselbrief geplaatst hebben, zijn verbonden volgens den oorspronkelijken tekst.

Elfde afdeeling. Van verjaring

Artikel 168a

Behoudens de bepaling van het volgende artikel gaat wisselschuld te niet door alle middelen van schuldbevrijding, bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen.

Artikel 169

  • 1 Alle rechtsvorderingen, welke uit den wisselbrief tegen den acceptant voortspruiten, verjaren door een tijdsverloop van drie jaren, te rekenen van den vervaldag.

  • 2 De rechtsvorderingen van den houder tegen de endossanten en tegen den trekker verjaren door een tijdsverloop van een jaar, te rekenen van de dagteekening van het tijdig opgemaakte protest of, ingeval van de clausule zonder kosten, van den vervaldag.

  • 3 De rechtsvorderingen van de endossanten tegen elkander en tegen den trekker verjaren door tijdsverloop van zes maanden, te rekenen van den dag, waarop de endossant ter voldoening aan zijnen regresplicht den wisselbrief heeft betaald, of van den dag, waarop hij zelf in rechte is aangesproken.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde verjaring kan niet worden ingeroepen door den acceptant, indien of voor zoover hij fonds heeft ontvangen of zich ongerechtvaardigd zou hebben verrijkt; evenmin kan de in het tweede en derde lid bedoelde verjaring worden ingeroepen door den trekker, indien of voor zoover hij geen fonds heeft bezorgd noch door den trekker of de endossanten, die zich ongerechtvaardigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde in artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 170

  • 1 De stuiting der verjaring is slechts van kracht tegen dengene, ten aanzien van wien de stuitingshandeling heeft plaats gehad.

Twaalfde afdeeling. Algemene bepalingen

Artikel 171

  • 1 De betaling van eenen wisselbrief, waarvan de vervaldag een wettelijke feestdag is, kan eerst worden gevorderd op den eerstvolgenden werkdag. Evenzoo kunnen alle andere handelingen met betrekking tot wisselbrieven, met name de aanbieding ter acceptatie en het protest, niet plaats hebben dan op eenen werkdag.

  • 2 Wanneer ééne van die handelingen moet worden verricht binnen een zekeren termijn, waarvan de laatste dag een wettelijke feestdag is, wordt deze termijn verlengd tot den eersten werkdag, volgende op het einde van dien termijn. De tusschenliggende feestdagen zijn begrepen in de berekening van den termijn.

Artikel 171a

Als wettelijke feestdag in den zin van deze Afdeeling worden beschouwd de Zondag, de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag en de verjaardag des Konings.

Artikel 172

In de wettelijke of bij overeenkomst vastgestelde termijnen is niet begrepen de dag, waarop deze termijnen beginnen te loopen.

Artikel 173

Geen enkele respijtdag, noch wettelijke, noch rechterlijke, is toegestaan.

Dertiende afdeeling. Van orderbriefjes

Artikel 174

Het orderbriefje behelst:

  • 1°. hetzij de orderclausule, hetzij de benaming "orderbriefje" of "promesse aan order", opgenomen in den tekst zelf, en uitgedrukt in de taal, waarin de titel is gesteld;

  • 2°. de onvoorwaardelijke belofte een bepaalde som te betalen;

  • 3°. de aanwijzing van den vervaldag;

  • 4°. die van de plaats, waar de betaling moet geschieden;

  • 5°. den naam van dengene, aan wien of aan wiens order de betaling moet worden gedaan;

  • 6°. de vermelding van de dagteekening, alsmede van de plaats, waar het orderbiljet is onderteekend;

  • 7°. de handteekening van hem, die den titel uitgeeft (onderteekenaar).

Artikel 175

  • 1 De titel, waarin ééne der vermeldingen, in het voorgaande artikel aangegeven, ontbreekt, geldt niet als orderbriefje, behoudens in de hieronder genoemde gevallen.

  • 2 Het orderbriefje, waarvan de vervaldag niet is aangewezen, wordt beschouwd als betaalbaar op zicht.

  • 3 Bij gebreke van een bijzondere aanwijzing wordt de plaats van de onderteekening van den titel geacht te zijn de plaats van betaling en tevens de plaats van het domicilie van den onderteekenaar.

  • 4 Het orderbriefje, dat de plaats van zijne onderteekening niet vermeldt, wordt geacht te zijn onderteekend in de plaats, aangegeven naast den naam van den onderteekenaar.

Artikel 176

  • 2 Eveneens zijn op het orderbriefje toepasselijk de bepalingen betreffende den wisselbrief, betaalbaar bij eenen derde of in een andere plaats dan die van het domicilie van den betrokkene (artikelen 103 en 126), de renteclausule (artikel 104), de verschillen in de vermelding met betrekking tot de som, welke moet worden betaald (artikel 105), de gevolgen van het plaatsen eener handteekening onder de omstandigheden bedoeld in artikel 106, die van de handteekening van eenen persoon, die handelt zonder bevoegdheid of die zijne bevoegdheid overschrijdt (artikel 107), en den wisselbrief in blanco (artikel 109).

  • 3 Eveneens zijn op het orderbriefje toepasselijk de bepalingen betreffende het aval (artikelen 129-131); indien overeenkomstig hetgeen is bepaald bij artikel 130, laatste lid, het aval niet vermeldt, voor wien het is gegeven, wordt het geacht voor rekening van den onderteekenaar van het orderbriefje te zijn gegeven.

Artikel 177

  • 1 De onderteekenaar van een orderbriefje is op dezelfde wijze verbonden als de acceptant van eenen wisselbrief.

  • 2 De orderbriefjes, betaalbaar zekeren tijd na zicht, moeten ter teekening voor "gezien" aan den onderteekenaar worden aangeboden binnen den bij artikel 122 vastgestelden termijn. De zichttermijn loopt van de dagteekening van het visum, hetwelk door den onderteekenaar op het orderbriefje moet worden geplaatst. De weigering van dezen zijn visum te plaatsen, moet worden vastgesteld door een protest (artikel 124), van welks dagteekening de zichttermijn begint te loopen.

Zevende titel. Van chèques, en van promessen en quitantiën aan toonder

Eerste afdeeling. Van de uitgifte en den vorm van de chèque

Artikel 178

De chèque behelst:

  • 1°. de benaming "chèque", opgenomen in den tekst zelf en uitgedrukt in de taal, waarin de titel is gesteld;

  • 2°. de onvoorwaardelijke opdracht tot betaling van een bepaalde som;

  • 3°. den naam van dengene, die betalen moet (betrokkene);

  • 4°. de aanwijzing van de plaats, waar de betaling moet geschieden;

  • 5°. de vermelding van de dagteekening, alsmede van de plaats, waar de chèque is getrokken;

  • 6°. de handteekening van dengene, die de chèque uitgeeft (trekker).

Artikel 179

  • 1 De titel, waarin ééne der vermeldingen, in het voorgaande artikel aangegeven, ontbreekt, geldt niet als chèque, behoudens in de hieronder genoemde gevallen.

  • 2 Bij gebreke van een bijzondere aanwijzing, wordt de plaats, aangegeven naast den naam van den betrokkene, geacht te zijn de plaats van betaling. Indien meerdere plaatsen zijn aangegeven naast den naam van den betrokkene, is de chèque betaalbaar op de eerstaangegeven plaats.

  • 3 Bij gebreke van die aanwijzingen of van iedere andere aanwijzing, is de chèque betaalbaar in de plaats, waar het hoofdkantoor van den betrokkene is gevestigd.

  • 4 De chèque, welke niet de plaats aanwijst, waar zij is getrokken, wordt geacht te zijn onderteekend in de plaats, aangegeven naast den naam des trekkers.

Artikel 180

De chèque moet worden getrokken op eenen bankier, die fonds onder zich heeft ter beschikking van den trekker, en krachtens een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst, volgens welke de trekker het recht heeft per chèque over dat fonds te beschikken. In geval van niet-inachtneming van die voorschriften blijft de titel echter als chèque geldig.

Artikel 181

De chèque kan niet worden geaccepteerd. Eene vermelding van acceptatie, op de chèque gesteld, wordt voor niet geschreven gehouden.

Artikel 182

  • 1 De chèque kan betaalbaar worden gesteld:

    aan een met name genoemden persoon, met of zonder uitdrukkelijke clausule: "aan order";

    aan een met name genoemden persoon, met de clausule: "niet aan order", of een soortgelijke clausule;

    aan toonder.

  • 2 De chèque, betaalbaar gesteld aan een met name genoemden persoon, met de vermelding: "of aan toonder", of een soortgelijke uitdrukking, geldt als chèque aan toonder.

  • 3 De chèque zonder vermelding van den nemer geldt als chèque aan toonder.

Artikel 183

  • 1 De chèque kan aan de order van den trekker luiden.

  • 2 De chèque kan worden getrokken voor rekening van eenen derde. De trekker wordt geacht voor zijn eigene rekening te hebben getrokken, indien uit de chèque of uit den adviesbrief niet blijkt, voor wiens rekening zulks is geschied.

  • 3 De chèque kan op den trekker zelf getrokken worden.

Artikel 183a

  • 1 Wanneer de trekker op de chèque de vermelding "waarde ter incasseering", "ter incasso", "in lastgeving" of eenige andere vermelding, met zich brengend een bloote opdracht tot inning, heeft geplaatst, kan de nemer alle uit de chèque voortvloeiende rechten uitoefenen, maar hij kan deze niet anders overdragen dan bijwege van lastgeving.

  • 2 Bij een zoodanige chèque kunnen de chèqueschuldenaren aan den houder slechts de verweermiddelen tegenwerpen, welke aan den trekker zouden kunnen worden tegengeworpen.

  • 3 De opdracht, vervat in een incasso-chèque, eindigt niet door dood of latere onbekwaamheid van den lastgever.

Artikel 184

Eene in de chèque opgenomen renteclausule wordt voor niet geschreven gehouden.

Artikel 185

De chèque kan betaalbaar zijn aan de woonplaats van eenen derde, hetzij in de plaats, waar de betrokkene zijn domicilie heeft, hetzij in een andere plaats.

Artikel 186

  • 1 De chèque, waarvan het bedrag voluit in letters en tevens in cijfers is geschreven, geldt, in geval van verschil, ten beloope van de som, voluit in letters geschreven.

  • 2 De chèque, waarvan het bedrag meermalen is geschreven, hetzij voluit in letters, hetzij in cijfers, geldt, in geval van verschil, slechts ten beloope van de kleinste som.

Artikel 187

Indien de chèque handteekeningen bevat van personen, die onbekwaam zijn zich door middel van een chèque te verbinden, valsche handteekeningen of handteekeningen van verdichte personen, of handteekeningen, welke, onverschillig om welke andere reden, de personen, die die handteekeningen hebben geplaatst of in wier naam zulks is geschied, niet kunnen verbinden, zijn de verbintenissen der andere personen, wier handteekeningen op de chèque voorkomen, desniettemin geldig.

Artikel 188

Ieder, die zijne handteekening op eene chèque plaatst als vertegenwoordiger van eenen persoon, voor wien hij niet de bevoegdheid had te handelen, is zelf krachtens de chèque verbonden, en heeft, betaald hebbende, dezelfde rechten, als de beweerde vertegenwoordigde zou hebben gehad. Hetzelfde geldt ten aanzien van den vertegenwoordiger, die zijne bevoegdheid heeft overschreden.

Artikel 189

De trekker staat in voor de betaling. Elke clausule, waarbij hij deze verplichting uitsluit, wordt voor niet geschreven gehouden.

Artikel 190

Indien eene chèque, onvolledig ten tijde der uitgifte, is volledig gemaakt in strijd met de aangegane overeenkomsten, kan de niet-naleving van die overeenkomsten niet worden tegengeworpen aan den houder, die de cheque te goeder trouw heeft verkregen.

Artikel 190a

De trekker, of degene voor wiens rekening de chèque is getrokken, is verplicht zorg te dragen dat het noodige fonds tot betaling op den dag der aanbieding in handen van den betrokkene zij, zelfs indien de chèque bij eenen derde is betaalbaar gesteld, onverminderd de verplichting van den trekker overeenkomstig artikel 189.

Artikel 190b

De betrokkene wordt geacht, het noodige fonds in handen te hebben, indien hij bij de aanbieding van de chèque aan den trekker of aan dengene voor wiens rekening is getrokken, een opeischbare som schuldig is, ten minste gelijkstaande met het beloop van de chèque.

Tweede afdeeling. Van de overdracht

Artikel 191

  • 1 De chèque, die betaalbaar is gesteld aan een met name genoemden persoon met of zonder uitdrukkelijke clausule: "aan order", kan door middel van endossement worden overgedragen.

  • 2 De chèque, die betaalbaar is gesteld aan een met name genoemden persoon met de clausule: "niet aan order", of een soortgelijke clausule, kan slechts worden overgedragen in den vorm en met de gevolgen van een gewone cessie. Een op zulk een chèque geplaatst endossement geldt als een gewone cessie.

  • 3 Het endossement kan worden gesteld zelfs ten voordeele van den trekker of van iederen anderen chèqueschuldenaar. Deze personen kunnen de chèque opnieuw endosseeren.

Artikel 192

  • 1 Het endossement moet onvoorwaardelijk zijn. Elke daarin opgenomen voorwaarde wordt voor niet geschreven gehouden.

  • 2 Het gedeeltelijke endossement is nietig.

  • 3 Eveneens is nietig het endossement van den betrokkene.

  • 4 Het endossement aan toonder geldt als endossement in blanco.

  • 5 Het endossement aan den betrokkene geldt slechts als kwijting, behoudens wanneer de betrokkene meer kantoren heeft en wanneer het endossement is gesteld ten voordeele van een ander kantoor dan dat, waarop de chèque is getrokken.

Artikel 193

  • 1 Het endossement moet gesteld worden op de chèque of op een vastgehecht blad (verlengstuk). Het moet worden onderteekend door den endossant.

  • 2 Het endossement kan den geëndosseerde onvermeld laten, of bestaan uit de enkele handteekening van den endossant (endossement in blanco). In het laatste geval moet het endossement om geldig te zijn, op de rugzijde van de chèque of op het verlengstuk worden gesteld.

Artikel 194

  • 1 Door het endossement worden alle uit de chèque voortvloeiende rechten overgedragen.

  • 2 Indien het endossement in blanco is, kan de houder:

    • 1°. het blanco invullen, hetzij met zijn eigen naam, hetzij met den naam van een anderen persoon;

    • 2°. de chèque wederom in blanco of aan een anderen persoon endosseeren;

    • 3°. de chèque aan eenen derde overgeven, zonder het blanco in te vullen, en zonder haar te endosseeren.

Artikel 195

  • 1 Tenzij het tegendeel bedongen is, staat de endossant in voor de betaling.

  • 2 Hij kan een nieuw endossement verbieden; in dat geval staat hij tegenover de personen, aan wie de chèque later is geëndosseerd, niet in voor de betaling.

Artikel 196

Hij, die een door endossement overdraagbare chèque onder zich heeft, wordt beschouwd als de rechtmatige houder, indien hij van zijn recht doet blijken door een ononderbroken reeks van endossementen, zelfs indien het laatste endossement in blanco is gesteld. De doorgehaalde endossementen worden te dien aanzien voor niet geschreven gehouden. Wanneer een endossement in blanco door een ander endossement is gevolgd, wordt de onderteekenaar van dit laatste geacht, de chèque door het endossement in blanco verkregen te hebben.

Artikel 197

Een op eene chèque aan toonder voorkomend endossement maakt den endossant verantwoordelijk overeenkomstig de bepalingen betreffende het recht van regres; het maakt overigens den titel niet tot eene chèque aan order.

Artikel 198

Indien iemand, op welke wijze dan ook, het bezit van de chèque heeft verloren, is de houder, in wiens handen de chèque zich bevindt, niet verplicht de chèque af te geven, indien hij deze te goeder trouw heeft verkregen en zulks onverschillig of het betreft eene chèque aan toonder, dan wel een voor endossement vatbare chèque, ten aanzien van welke de houder op de wijze in artikel 196 voorzien van zijn recht doet blijken.

Artikel 199

Zij, die uit hoofde van de chèque worden aangesproken, kunnen de verweermiddelen, gegrond op hun persoonlijke verhouding tot den trekker of tot vroegere houders, niet aan den houder tegenwerpen, tenzij deze bij de verkrijging van de chèque desbewust ten nadeele van den schuldenaar heeft gehandeld.

Artikel 200

  • 1 Wanneer het endossement de vermelding bevat: "waarde ter incasseering", "ter incasso", "in lastgeving" of eenige andere vermelding, met zich brengend een bloote opdracht tot inning, kan de houder alle uit de chèque voortvloeiende rechten uitoefenen, maar hij kan deze niet anders endosseeren dan bijwege van lastgeving.

  • 2 De chèqueschuldenaren kunnen in dat geval aan den houder slechts de verweermiddelen tegenwerpen, welke aan den endossant zouden kunnen worden tegengeworpen.

  • 3 De opdracht, vervat in een incasso-endossement, eindigt niet door den dood of door de latere onbekwaamheid van den lastgever.

Artikel 201

  • 1 Het endossement, na het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring, of na het einde van den aanbiedingstermijn op de chèque gesteld, heeft slechts de gevolgen eener gewone cessie.

  • 2 Behoudens tegenbewijs, wordt het endossement zonder dagteekening geacht te zijn gesteld vóór het protest of de daarmede gelijkstaande verklaringen, of vóór het verstrijken van den in het voorgaande lid bedoelden termijn.

Derde afdeeling. Van het aval

Artikel 202

  • 1 De betaling van de chèque kan zoowel voor haar geheele bedrag als voor een gedeelte daarvan door eenen borgtocht (aval) worden verzekerd.

  • 2 Deze borgtocht kan door eenen derde, behalve door den betrokkene, of zelfs door iemand, wiens handteekening op de chèque voorkomt, worden gegeven.

Artikel 203

  • 1 Het aval wordt op de chèque of op een verlengstuk gesteld.

  • 2 Het wordt uitgedrukt door de woorden: "goed voor aval", of door een soortgelijke uitdrukking; het wordt door den avalgever onderteekend.

  • 3 De enkele handteekening van den avalgever, gesteld op de voorzijde van de chèque, geldt als aval, behalve wanneer de handteekening die is van den trekker.

  • 4 Het kan ook geschieden bij een afzonderlijk geschrift of bij een brief, vermeldende de plaats, waar het is gegeven.

  • 5 In het aval moet worden vermeld, voor wien het is gegeven. Bij gebreke hiervan wordt het geacht voor den trekker te zijn gegeven.

Artikel 204

  • 1 De avalgever is op dezelfde wijze verbonden als degene, voor wien het aval is gegeven.

  • 2 Zijne verbintenis is geldig, zelfs indien, wegens een andere oorzaak dan een vormgebrek de door hem gewaarborgde verbintenis nietig is.

  • 3 Door te betalen verkrijgt de avalgever de rechten, welke krachtens de chèque kunnen worden uitgeoefend tegen dengene, voor wien het aval is gegeven en tegen degenen, die tegenover dezen krachtens de chèque verbonden zijn.

Vierde afdeeling. Van de aanbieding en van de betaling

Artikel 205

  • 1 De chèque is betaalbaar op zicht. Elke vermelding van het tegendeel wordt voor niet geschreven gehouden.

  • 2 De chèque, die ter betaling wordt aangeboden vóór den dag, vermeld als datum van uitgifte, is betaalbaar op den dag van de aanbieding.

Artikel 206

  • 1 De chèque, die in hetzelfde land uitgegeven en betaalbaar is, moet binnen den termijn van acht dagen ter betaling worden aangeboden. Indien echter uit de chèque zelve blijkt, dat zij bestemd is om in een ander land te circuleeren, wordt deze termijn verlengd, hetzij tot twintig, hetzij tot zeventig dagen, al naar gelang zij bestemd was in hetzelfde of in een ander werelddeel te circuleeren. Te dien aanzien worden de chèques, uitgegeven en betaalbaar in een land in Europa en bestemd om te circuleeren in een kustland van de Middellandsche Zee of omgekeerd, beschouwd als bestemd om te circuleeren in hetzelfde werelddeel.

  • 2 De chèque, uitgegeven in het Rijk in Europa en betaalbaar in Nederlandsch-Indië, Suriname of Curaçao, of omgekeerd, moet ter betaling aangeboden worden binnen den tijd van zeventig dagen.

  • 3 De chèque, die uitgegeven is in een ander land dan dat, waar zij betaalbaar is, moet worden aangeboden binnen een termijn, hetzij van twintig dagen, hetzij van zeventig dagen, naar gelang de plaats van uitgifte en de plaats van betaling gelegen zijn in hetzelfde of in een ander werelddeel.

  • 4 Te dien aanzien worden de chèques, uitgegeven in een land in Europa en betaalbaar in een kustland van de Middellandsche Zee of omgekeerd, beschouwd als uitgegeven en betaalbaar in hetzelfde werelddeel.

  • 5 De bovengenoemde termijnen beginnen te loopen van den dag, op de chèque als datum van uitgifte vermeld.

Artikel 207

De dag van uitgifte van eene chèque, getrokken tusschen twee plaatsen met verschillende tijdrekening, wordt herleid tot den overeenkomstigen dag van de tijdrekening van de plaats van betaling.

Artikel 208

  • 1 De aanbieding aan eene verrekeningskamer geldt als aanbieding ter betaling.

  • 2 Bij algemeenen maatregel van bestuur zullen de instellingen worden aangewezen, die in den zin van dezen Titel als verrekeningskamers worden beschouwd.

Artikel 209

  • 1 De herroeping van de chèque is slechts van kracht na het einde van den termijn van aanbieding.

  • 2 Indien geene herroeping plaats heeft, kan de betrokkene zelfs na het einde van dien termijn betalen.

Artikel 210

Noch de dood van den trekker, noch zijn na de uitgifte opkomende onbekwaamheid zijn van invloed op de gevolgen van de chèque.

Artikel 211

  • 1 Buiten het geval, in artikel 227a vermeld, kan de betrokkene de chèque betalende, vorderen, dat hem deze, van behoorlijke kwijting van den houder voorzien, wordt uitgeleverd.

  • 2 De houder mag niet weigeren een gedeeltelijke betaling aan te nemen.

  • 3 In geval van gedeeltelijke betaling kan de betrokkene vorderen, dat van die betaling op de chèque melding wordt gemaakt en dat hem daarvoor kwijting wordt gegeven.

Artikel 212

  • 1 De betrokkene, die een door endossement overdraagbare chèque betaalt, is gehouden de regelmatigheid van de reeks van endossementen, maar niet de handteekening der endossanten te onderzoeken.

  • 2 Indien hij, niet bevrijdend betaald hebbende, verplicht wordt, ten tweede male te betalen, heeft hij verhaal op allen die de cheque niet te goeder trouw hebben verkregen.

Artikel 213

  • 1 Eene chèque, waarvan de betaling is bedongen in ander geld dan dat van de plaats van betaling, kan binnen den termijn van aanbieding worden betaald in het geld van het land volgens zijne waarde op den dag van betaling. Indien de betaling niet heeft plaats gehad bij de aanbieding, kan de houder te zijner keuze vorderen, dat de chèquesom voldaan wordt in het geld van het land volgens den koers, hetzij van den dag van aanbieding, hetzij van den dag van betaling.

  • 2 De waarde van het vreemde geld wordt bepaald volgens de gebruiken van de plaats van betaling. De trekker kan echter voorschrijven, dat het te betalen bedrag moet worden berekend volgens een in de chèque voorgeschreven koers.

  • 3 Het bovenstaande is niet van toepassing, indien de trekker heeft voorgeschreven, dat de betaling moet geschieden in een bepaald aangeduid geld (clausule van werkelijke betaling in vreemd geld).

  • 4 Indien het bedrag van de chèque is aangegeven in geld, hetwelk dezelfde benaming maar een verschillende waarde heeft in het land van uitgifte en in dat van betaling, wordt men vermoed het geld van de plaats van betaling te hebben bedoeld.

Vijfde afdeeling. Van de gekruiste chèque en van de verrekeningschèque

Artikel 214

  • 1 De trekker of de houder van eene chèque kan deze kruisen met de in het volgende artikel genoemde gevolgen.

  • 2 De kruising geschiedt door het plaatsen van twee evenwijdige lijnen op de voorzijde van de chèque. Zij kan algemeen zijn of bijzonder.

  • 3 De kruising is algemeen, indien zij tusschen de twee lijnen geen enkele aanwijzing bevat, of wel de vermelding: "bankier", of een soortgelijk woord; zij is bijzonder, indien de naam van eenen bankier voorkomt tusschen de twee lijnen.

  • 4 De algemeene kruising kan worden veranderd in een bijzondere, maar de bijzondere kruising kan niet worden veranderd in een algemeene.

  • 5 De doorhaling van de kruising of van den naam van den aangewezen bankier wordt geacht niet te zijn geschied.

Artikel 215

  • 1 Eene chèque met algemeene kruising kan door den betrokkene slechts worden betaald aan eenen bankier of aan eenen cliënt van den betrokkene.

  • 2 Eene chèque met bijzondere kruising kan door den betrokkene slechts worden betaald aan den aangewezen bankier of, indien deze de betrokkene is, slechts aan een zijner cliënten. Echter kan de aangegeven bankier de chèque ter incasseering aan een anderen bankier overdragen.

  • 3 Een bankier mag een gekruiste chèque slechts in ontvangst nemen van een van zijne cliënten of van een anderen bankier. Hij mag haar niet innen voor rekening van andere personen dan deze.

  • 4 Een chèque, welke meer dan één bijzondere kruising draagt, mag door den betrokkene slechts worden betaald, indien er niet meer dan twee kruisingen zijn, waarvan de ééne strekt tot inning door eene verrekeningskamer.

  • 5 De betrokkene of de bankier, die de bovenstaande bepalingen niet naleeft, is verantwoordelijk voor de schade tot beloop van het bedrag van de chèque.

Artikel 216

  • 1 De trekker, alsmede de houder van eene chèque, kan verbieden, dat deze in baar geld betaald wordt door op de voorzijde in schuinsche richting te vermelden: "in rekening te brengen", of een soortgelijke uitdrukking op te nemen.

  • 2 In dat geval mag de chèque den betrokkene slechts aanleiding geven tot eene boeking (rekening-courant, giro of schuldvergelijking). De boeking geldt als betaling.

  • 3 De doorhaling van de vermelding: "in rekening te brengen" wordt geacht niet te zijn geschied.

  • 4 De betrokkene, die de bovenstaande bepalingen niet naleeft, is verantwoordelijk voor de schade tot beloop van het bedrag van de chèque.

Zesde afdeeling. Van het recht van regres in geval van non-betaling

Artikel 217

De houder kan zijn recht van regres uitoefenen op de endossanten, den trekker en de andere chèqueschuldenaren, indien de chèque, tijdig aangeboden, niet wordt betaald en indien de weigering van betaling wordt vastgesteld:

  • 1°. hetzij door een authentieke akte (protest);

  • 2°. hetzij door eene verklaring van den betrokkene, gedagteekend en geschreven op de chèque onder vermelding van den dag van aanbieding;

  • 3°. hetzij door een gedagteekende verklaring van eene verrekeningskamer, waarbij vastgesteld wordt, dat de chèque tijdig aangeboden en niet betaald is.

Artikel 217a

  • 1 Indien de non-betaling van de chèque door protest of een daarmede gelijkstaande verklaring is vastgesteld, is niettemin de trekker, al ware het protest niet in tijds gedaan of de met protest gelijkstaande verklaring niet in tijds afgegeven, tot vrijwaring gehouden, tenzij hij bewees, dat de betrokkene op den dag der aanbieding het noodige fonds tot betaling van de chèque in handen had. Indien het vereischte fonds slechts gedeeltelijk aanwezig was, is de trekker voor het ontbrekende gehouden.

  • 2 In geval van niet tijdig protest of niet tijdige met protest gelijkstaande verklaring is de trekker, op straffe van tot vrijwaring te zijn gehouden, verplicht, den houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de betrokkene van hem op den dag der aanbieding heeft in handen gehad, en zulks tot het beloop van de chèque; en hij moet aan den houder, te diens koste, de noodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de trekker in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, zijn de curatoren onderscheidenlijk de bewindvoerders in zijnen boedel tot dezelfde verplichtingen gehouden, ten ware deze mochten verkiezen, den houder als schuldeischer, voor het beloop van de chèque, toe te laten.

Artikel 218

  • 1 Het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring moet worden gedaan vóór het einde van den termijn van aanbieding.

  • 2 Indien de aanbieding plaats heeft op den laatsten dag van den termijn, kan het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring op den eerstvolgenden werkdag worden gedaan.

Artikel 218a

  • 1 De betaling van eene chèque moet gevraagd en het daaropvolgend protest gedaan worden ter woonplaatse van den betrokkene.

  • 2 Indien de chèque getrokken is om in een andere aangewezen woonplaats of door een anderen aangewezen persoon, hetzij in dezelfde, hetzij in een andere gemeente te worden betaald, moet de betaling gevraagd en het protest opgemaakt worden ter aangewezene woonplaats of aan den aangewezen persoon.

Artikel 218b

  • 1 Het protest van non-betaling wordt gedaan door een deurwaarder. Deze kan zich desverkiezende doen vergezellen door een of twee getuigen.

  • 2 Het protest behelst:

    • 1°. een letterlijk afschrift van de chèque, van de endossementen, van het aval en van de adressen daarop gesteld;

    • 2°. de vermelding dat zij de betaling aan de personen, of ter plaatse in het voorgaand artikel gemeld, afgevraagd en niet bekomen hebben;

    • 3°. de vermelding van de opgegeven reden van non-betaling;

    • 4°. de aanmaning om het protest te teekenen, en de redenen van weigering;

    • 5°. de vermelding, dat hij, deurwaarder, wegens die non-betaling heeft geprotesteerd.

  • 3 Indien het protest een vermiste chèque betreft, volstaat, in plaats van het bepaalde onder 1°. van het voorgaande lid, een zoo nauwkeurig mogelijke omschrijving van den inhoud der chèque.

Artikel 218c

De deurwaarders zijn verplicht, op straffe van schadevergoeding, afschrift van het protest te laten, en hiervan melding in het afschrift te maken, en hetzelve, naar orde des tijds, in te schrijven in een bijzonder register, genommerd en gewaarmerkt door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin hun woonplaats is gelegen, en om wijders, zulks begeerd wordende, een of meer afschriften van het protest aan de belanghebbenden te leveren.

Artikel 219

  • 1 De houder moet van de non-betaling kennisgeven aan zijnen endossant en aan den trekker binnen de vier werkdagen, volgende op den dag van het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring en, indien de chèque getrokken is met de clausule zonder kosten, volgende op dien der aanbieding. Elke endossant moet binnen de twee werkdagen, volgende op den dag van ontvangst der kennisgeving, de door hem ontvangen kennisgeving aan zijnen endossant mededeelen, met aanwijzing van de namen en adressen van degenen, die de voorafgaande kennisgevingen hebben gedaan, en zoo vervolgens, teruggaande tot den trekker. Deze termijnen loopen van de ontvangst der voorafgaande kennisgeving af.

  • 2 Indien overeenkomstig het voorgaande lid eene kennisgeving is gedaan aan iemand, wiens handteekening op de chèque voorkomt, moet gelijke kennisgeving binnen denzelfden termijn aan diens avalgever worden gedaan.

  • 3 Indien een endossant zijn adres niet of op onleesbare wijze heeft aangeduid, kan worden volstaan met kennisgeving aan den voorafgaanden endossant.

  • 4 Hij, die eene kennisgeving heeft te doen, kan zulks doen in iederen vorm, zelfs door enkele terugzending van de chèque.

  • 5 Hij moet bewijzen, dat hij de kennisgeving binnen den vastgestelden termijn heeft gedaan. Deze termijn wordt gehouden te zijn in acht genomen, wanneer een brief, die de kennisgeving behelst, binnen den genoemden termijn ter post is bezorgd.

  • 6 Hij, die de kennisgeving niet binnen den bovenvermelden termijn doet, stelt zich niet bloot aan verval van zijn recht, hij is, indien daartoe aanleiding bestaat, verantwoordelijk voor de schade, door zijne nalatigheid veroorzaakt, zonder dat echter de schadevergoeding de chèquesom kan te boven gaan.

Artikel 220

  • 1 De trekker, een endossant of een avalgever kan door de clausule "zonder kosten", "zonder protest", of een andere soortgelijke op de chèque gestelde en onderteekende clausule, den houder van het opmaken van een protest of een daarmede gelijkstaande verklaring ter uitoefening van zijn recht van regres ontslaan.

  • 2 Deze clausule ontslaat den houder niet van de aanbieding van de chèque binnen de voorgeschreven termijnen, noch van het doen van de kennisgevingen. Het bewijs van de niet-inachtneming der termijnen moet worden geleverd door dengene, die zich daarop tegenover den houder beroept.

  • 3 Is de clausule door den trekker gesteld, dan heeft zij gevolgen ten aanzien van allen, wier handteekeningen op de chèque voorkomen; is zij door eenen endossant of door eenen avalgever gesteld, dan heeft zij gevolgen alleen voor dezen endossant of avalgever. Indien de houder, ondanks de door den trekker gestelde clausule, toch de weigering van betaling doet vaststellen door protest of een daarmede gelijkstaande verklaring, zijn de kosten daarvan voor zijne rekening. Indien de clausule van eenen endossant of eenen avalgever afkomstig is, kunnen de kosten van het protest of van de daarmede gelijkstaande verklaring, indien een akte van dien aard is opgesteld, op allen, wier handteekeningen op de chèque voorkomen, worden verhaald.

Artikel 221

  • 1 Allen, die uit hoofde van eene chèque verbonden zijn, zijn hoofdelijk jegens den houder verbonden. Bovendien is ook de derde, voor wiens rekening de chèque is getrokken en die de waarde daarvoor heeft genoten, jegens den houder aansprakelijk.

  • 2 De houder kan deze personen, zoowel ieder afzonderlijk, als gezamenlijk, aanspreken, zonder verplicht te zijn de volgorde, waarin zij zich hebben verbonden, in acht te nemen.

  • 3 Hetzelfde recht komt toe aan ieder, wiens handteekening op de chèque voorkomt en die deze, ter voldoening aan zijnen regresplicht, heeft betaald.

  • 4 De vordering, ingesteld tegen éénen der chèqueschuldenaren, belet niet de anderen aan te spreken, al hadden dezen zich later verbonden dan de eerst aangesprokene.

Artikel 221a

  • 1 De houder van eene chèque, waarvan de non-betaling door protest of een daarmede gelijk staande verklaring is vastgesteld, heeft in geen geval eenig recht op het fonds, dat de betrokkene van den trekker in handen heeft.

  • 2 Bij faillissement van den trekker of indien ten aanzien van hem van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard behooren die penningen aan diens boedel.

Artikel 222

De houder kan van dengene, tegen wien hij zijn recht van regres uitoefent, vorderen:

  • 1°. de som van de niet betaalde chèque;

  • 2°. de wettelijke rente, te rekenen van de dag der aanbieding, voor chèques die in Nederland uitgegeven en betaalbaar zijn, en een rente van zes ten honderd, te rekenen van de dag der aanbieding, voor alle overige chèques;

  • 3°. de kosten van protest of van de daarmede gelijkstaande verklaring, die van de gedane kennisgevingen, alsmede de andere kosten.

Artikel 223

Hij, die ter voldoening aan zijnen regresplicht de chèque heeft betaald, kan van degenen, die tegenover hem regresplichtig zijn, vorderen:

  • 1°. het geheele bedrag, dat hij betaald heeft;

  • 2°. de wettelijke rente, te rekenen van de dag der betaling, voor chèques die in Nederland uitgegeven en betaalbaar zijn, en een rente van zes ten honderd, te rekenen van de dag der betaling, voor alle overige chèques;

  • 3°. de door hem gemaakte kosten.

Artikel 224

  • 1 Elke chèqueschuldenaar, tegen wien het recht van regres wordt of kan worden uitgeoefend, kan, tegen betaling ter voldoening aan zijnen regresplicht, de afgifte vorderen van de chèque met het protest, of de daarmede gelijkstaande verklaring, alsmede een voor voldaan geteekende rekening.

  • 2 Elke endossant, die ter voldoening aan zijnen regresplicht, de chèque heeft betaald, kan zijn endossement en dat van de volgende endossanten doorhalen.

Artikel 225

  • 1 Wanneer de aanbieding van de chèque, het opmaken van het protest, of de daarmede gelijkstaande verklaring, binnen de voorgeschreven termijnen wordt verhinderd door een onoverkomelijk beletsel (wettelijk voorschrift van eenigen Staat of ander geval van overmacht), worden deze termijnen verlengd.

  • 2 De houder is verplicht van de overmacht onverwijld aan zijnen endossant kennis te geven, en deze kennisgeving, gedagteekend en onderteekend op de chèque of op een verlengstuk te vermelden; voor het overige zijn de bepalingen van artikel 219 toepasselijk.

  • 3 Na ophouden van de overmacht moet de houder onverwijld de chèque ter betaling aanbieden, en, indien daartoe aanleiding bestaat, de weigering van betaling doen vaststellen door protest of een daarmede gelijkstaande verklaring.

  • 4 Indien de overmacht meer dan vijftien dagen aanhoudt, te rekenen van den dag, waarop de houder, al ware het vóór het einde van den aanbiedingstermijn, van de overmacht aan zijnen endossant heeft kennis gegeven, kan het recht van regres worden uitgeoefend, zonder dat de aanbieding of het opmaken van protest of de daarmede gelijkstaande verklaring noodig zijn.

  • 5 Feiten, welke voor den houder of voor dengene, dien hij met de aanbieding van de chèque of met het opmaken van het protest of de daarmede gelijkstaande verklaring belastte, van zuiver persoonlijken aard zijn, worden niet beschouwd als gevallen van overmacht.

Zevende afdeeling. Van chèque-exemplaren en vermiste chèques

Artikel 226

Behoudens de chèques aan toonder, kan elke chèque, uitgegeven in een land en betaalbaar in een ander land of in een overzeesch gebied van hetzelfde land en omgekeerd, of wel uitgegeven en betaalbaar in een zelfde overzeesch gebied of in verschillende overzeesche gebieden van hetzelfde land, in meer gelijkluidende exemplaren worden getrokken. Wanneer eene chèque in meer exemplaren is getrokken, moeten die exemplaren in den tekst zelf van den titel worden genummerd bij gebreke waarvan elk exemplaar wordt beschouwd als een afzonderlijke chèque.

Artikel 227

  • 1 De betaling op één der exemplaren gedaan, bevrijdt, ook al ware niet bedongen, dat die betaling de kracht der andere exemplaren te niet doet.

  • 2 De endossant, die de exemplaren aan verschillende personen heeft overgedragen, alsook de latere endossanten, zijn verbonden wegens alle exemplaren, die hunne handteekening dragen en die niet zijn uitgeleverd.

Artikel 227a

Degene die de cheque waarvan hij houder was, vermist, kan met inachtneming van artikel 49, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek van de betrokkene betaling vragen.

Artikel 227b

Degene die een cheque waarvan hij houder was, en welke is vervallen en, zoveel nodig, geprotesteerd, vermist, kan met inachtneming van artikel 49, derde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek zijn rechten alleen tegen de trekker uitoefenen.

Achtste afdeeling. Van veranderingen

Artikel 228

In geval van verandering van den tekst van eene chèque zijn zij, die daarna hunne handteekeningen op de chèque geplaatst hebben, volgens den veranderden tekst verbonden; zij, die daarvoor hunne handteekeningen op de chèque geplaatst hebben, zijn verbonden volgens den oorspronkelijken tekst.

Negende afdeeling. Van verjaring

Artikel 228a

Behoudens de bepalingen van het volgende artikel gaat schuld uit eene chèque te niet door alle middelen van schuldbevrijding, bij het Burgerlijk Wetboek aangewezen.

Artikel 229

  • 1 De regresvorderingen van den houder tegen de endossanten, den trekker en de andere chèqueschuldenaren, verjaren door een tijdsverloop van zes maanden, te rekenen van het einde van den termijn van aanbieding.

  • 2 De regresvorderingen van de verschillende chèqueschuldenaren tegen elkander, die gehouden zijn tot de betaling van eene chèque, verjaren door een tijdsverloop van zes maanden, te rekenen van den dag, waarop de chèqueschuldenaar ter voldoening aan zijnen regresplicht de chèque heeft betaald, of van den dag, waarop hij zelf in rechte is aangesproken.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde verjaring kan niet worden ingeroepen door den trekker, indien of voor zoover hij geen fonds heeft bezorgd noch door den trekker of de endossanten, die zich ongerechtvaardigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde in artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 229a

  • 1 De stuiting der verjaring is slechts van kracht tegen dengene, ten aanzien van wien de stuitingshandeling heeft plaats gehad.

Tiende afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 229abis

Met bankiers, genoemd in de voorafgaande Afdeelingen van dezen Titel worden gelijkgesteld alle personen of instellingen, die in hun werkzaamheid regelmatig gelden ter onmiddellijke beschikking van anderen houden.

Artikel 229b

  • 1 De aanbieding en het protest van eene chèque kunnen niet plaats hebben dan op eenen werkdag.

  • 2 Wanneer de laatste dag van den termijn, door de wet gesteld voor het verrichten van handelingen nopens de chèque, met name voor de aanbieding en voor het opmaken van het protest of een daarmede gelijkstaande verklaring, een wettelijke feestdag is, wordt deze termijn verlengd tot den eersten werkdag, volgende op het einde van dien termijn. De tusschenliggende feestdagen zijn begrepen in de berekening van den termijn.

Artikel 229bbis

Als wettelijke feestdag in den zin van deze Afdeeling worden beschouwd de Zondag, de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag en de verjaardag des Konings.

Artikel 229c

In de termijnen, bij de voorafgaande Afdeelingen van dezen Titel voorzien, is niet begrepen de dag, waarop deze termijnen beginnen te loopen.

Artikel 229d

Geen enkele respijtdag, noch wettelijke, noch rechterlijke, is toegestaan.

Elfde afdeeling. Van quitantiën en promessen aan toonder

Artikel 229e

Quitantiën en promessen aan toonder moeten de juiste dagteekening der oorspronkelijke uitgifte bevatten.

Artikel 229f

De oorspronkelijke uitgever van quitantiën aan toonder, door eenen derde betaalbaar, is jegens iederen houder voor de voldoening aansprakelijk gedurende tien dagen na de dagteekening, die dag niet daaronder begrepen.

Artikel 229g

  • 1 De verantwoordelijkheid van den oorspronkelijken uitgever blijft echter voortduren, tenzij hij bewees, dat hij, gedurende den bij het vorige artikel bepaalden tijd, fonds ten beloope van het uitgegeven papier bij den persoon, op wien hetzelve is afgegeven, heeft gehad.

  • 2 De oorspronkelijke uitgever is, op straffe van voortduring van zijne verantwoordelijkheid, verpligt den houder af te staan en over te dragen de vordering op het fonds, dat de persoon, op wien het papier is afgegeven van hem ten vervaldage heeft in handen gehad, en zulks ten beloope van het uitgegeven papier; en hij moet aan den houder, te diens koste, de noodige bewijzen verschaffen om die vordering te doen gelden. Indien de oorspronkelijke uitgever in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, zijn de curatoren onderscheidenlijk de bewindvoerders in zijnen boedel tot dezelfde verpligtingen gehouden, ten ware deze mogten verkiezen, den houder als schuldeischer, ten beloope van het uitgegeven papier, toe te laten.

Artikel 229h

Buiten den oorspronkelijken uitgever, blijft een ieder die het voormeld papier in betaling heeft gegeven, gedurende den tijd van drie dagen daarna, de dag der uitgifte niet daaronder begrepen, aansprakelijk jegens dengenen die het van hem heeft ontvangen.

Artikel 229i

  • 1 De houder eener promesse aan toonder is verpligt voldoening te vorderen binnen den tijd van drie dagen na den dag, op welken hij dat papier heeft in betaling genomen, die dag niet daaronder gerekend, en hij moet, bij wanbetaling, binnen een gelijken termijn daarna, de promesse ter intrekking aanbieden aan dengenen die hem dezelve heeft in betaling gegeven, alles op verbeurte van zijn verhaal tegen denzelven, doch onverminderd zijn regt tegen dengenen die de promesse heeft geteekend.

  • 2 Indien bij de promesse de dag is uitgedrukt op welken dezelve betaalbaar is, begint de termijn van drie dagen eerst te loopen daags na den uitgedrukten betaaldag.

Artikel 229j

Indien de laatste dag van eenigen termijn, waaromtrent in deze Afdeeling eenige bepaling voorkomt, invalt op eenen wettelijken feestdag in den zin van art. 229b bis, blijft de verpligting en verantwoordelijkheid voortduren tot en met den eersten daaropvolgenden dag, welke geen wettelijke feestdag is.

Artikel 229k

  • 1 Alle regtsvordering tegen de in deze Afdeeling vermelde uitgevers van papier, of tegen hen, die buiten den oorspronkelijken uitgever het papier in betaling hebben gegeven, verjaart door tijdsverloop van zes maanden, te rekenen van den dag der oorspronkelijke uitgifte.

  • 2 De in het vorig lid bedoelde verjaring kan niet worden ingeroepen door den uitgever, indien of voor zoover hij geen fonds heeft bezorgd noch door den uitgever of door hen, die buiten den oorspronkelijken uitgever het papier in betaling hebben gegeven, voor zoover ze zich ongeregtvaardigd zouden hebben verrijkt; alles onverminderd het bepaalde in artikel 306 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Achtste titel. Van reclame of terugvordering in geval van faillissement

Negende titel. Van assurantie of verzekering in het algemeen

[Vervallen per 01-01-2006]

Tiende titel. Van verzekering tegen de gevaren van brand, tegen die waaraan de voortbrengselen van den landbouw te velde onderhevig zijn, en van levensverzekering

[Vervallen per 01-01-2006]

Eerste afdeeling. Van verzekering tegen gevaren van brand

[Vervallen per 01-01-2006]

Tweede Boek. Van de regten en verpligtingen uit scheepvaart voortspruitende

Algemeene Bepaling

Artikel 309

  • 2 Onder zeewerkgever is te verstaan de eigenaar of, in geval van rompbevrachting, de rompbevrachter.

Eerste titel. Van zeeschepen

Artikel 310

In den eersten tot en met den vierden titel van dit boek worden onder schepen uitsluitend verstaan zeeschepen.

Artikel 311

  • 1 Een schip is een Nederlands schip indien voldaan wordt aan de volgende vereisten:

    • a. het schip is eigendom van een of meer:

      • 1°. natuurlijke personen die de nationaliteit bezitten van een lidstaat van de Europese Unie, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, van Zwitserland of die worden gelijkgesteld met EU-onderdanen ingevolge het van het Gemeenschapsrecht afgeleide recht;

      • 2°. vennootschappen waarop het recht van een lidstaat van de Europese Unie, van een van de landen, eilanden of gebieden, bedoeld in artikel 299, tweede tot en met vijfde lid en zesde lid, onder c, van het EG-Verdrag, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland toepasselijk is;

      • 3°. rechtspersonen, niet zijnde een vennootschap als bedoeld onder 2°, waarop het recht van een lidstaat van de Europese Unie, van een van de landen, eilanden of gebieden, bedoeld in artikel 299, tweede tot en met vijfde lid en zesde lid, onder c, van het EG-Verdrag, van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of van Zwitserland toepasselijk is;

      • 4°. natuurlijke personen, vennootschappen of rechtspersonen niet bedoeld onder 1°, 2°, onderscheidenlijk 3°, die aanspraak kunnen maken op het Europese recht van vrije vestiging ingevolge een overeenkomst tussen de Europese Unie en een derde staat;

    • b. de eigenaar heeft in Nederland een hoofdvestiging of nevenvestiging in de zin van de Handelsregisterwet 1996;

    • c. een of meer natuurlijke personen die in Nederland kantoor houden zijn namens de eigenaar verantwoordelijk voor het schip, de kapitein en de overige leden van de bemanning, alsmede voor de daarmee verband houdende aangelegenheden en zijn dienaangaande alleen of tezamen beslissingsbevoegd en beschikken over vertegenwoordigingsbevoegdheid, en

    • d. een of meer van de natuurlijke personen als bedoeld onder c of, bij verhindering, een plaatsvervanger is bij voortduring bereikbaar en beschikt over bevoegdheden om onverwijld te kunnen handelen in situaties waarin dat geboden is.

  • 2 Ingeval een schip eigendom is van een natuurlijke persoon die tevens kapitein is van dat schip is dat schip een Nederlands schip indien wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel a, onder 1° of onder 4° en onderdeel b, en er in Nederland aan de wal een vertegenwoordiger van die eigenaar is die bij voortduring bereikbaar is en beschikt over bevoegdheden om onverwijld te kunnen handelen in situaties waarin dat geboden is.

  • 3 Ingeval de eigenaar de verantwoordelijkheid voor het beheer van zijn schip overdraagt aan een vennootschap als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, of onder 4°, en het beheer van dat schip voor rekening van de eigenaar geschiedt, is dat schip een Nederlands schip indien die vennootschap voldoet aan de vereisten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b tot en met d. De eigenaar behoeft in dat geval niet te voldoen aan het eerste lid, onderdelen b tot en met d. Indien de eigenaar niet voldoet aan het eerste lid, onderdeel b, kiest hij woonplaats ten kantore van de vestiging in Nederland van de vennootschap waaraan het beheer is overgedragen.

  • 4 Een schip dat uitsluitend anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt, is een Nederlands schip indien wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, onder 3° of onder 4° en er in Nederland aan de wal een natuurlijk persoon is met voldoende volmacht van de eigenaar om onverwijld te kunnen handelen in situaties waarin dat geboden is.

Artikel 311a

  • 1 Door of namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wordt ten behoeve van de teboekstelling, bedoeld in artikel 194 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, op verzoek van de reder aan deze een verklaring afgegeven, dat met betrekking tot zijn schip wordt voldaan aan de in artikel 311 genoemde vereisten. Indien met betrekking tot een schip niet langer wordt voldaan aan de in artikel 311 genoemde vereisten wordt deze verklaring door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ingetrokken. Van deze intrekking wordt, nadat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, onverwijld mededeling gedaan aan de in artikel 6 van de Kadasterwet bedoelde bewaarder van het kadaster en de openbare registers van het kantoor waar het schip te boek staat.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld betreffende de schriftelijke bewijsstukken en andere gegevens die de reder bij de aanvraag van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, dient te verstrekken, alsmede betreffende het toezicht op het voldoen aan de in artikel 311 genoemde vereisten.

  • 3 Tegen een besluit op grond van het eerste lid kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 4 De kosten van aanvraag en afgifte van een verklaring als bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid, komen ten laste van de aanvrager. Het tarief voor deze kosten wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 311b

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de artikelen 311 en 311a bepaalde, zijn belast de bij besluit van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen ambtenaren.

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

  • 3 De toezichthoudende ambtenaren zijn bevoegd inlichtingen te verlangen, voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 312

Een schip, dat hier te lande is of wordt gebouwd, wordt als een Nederlandsch schip beschouwd, totdat de bouwer het heeft opgeleverd aan hem, voor wiens rekening het is of wordt gebouwd, of wel het voor eigen rekening in de vaart heeft gebracht.

Artikel 319b

De bepalingen van de artikelen 311 en 312 zijn niet van toepassing op schepen, aan het Rijk of eenig openbaar lichaam toebehoorende, welke tot den openbaren dienst zijn bestemd.

Tweede titel

Artikel 340

In deze titel wordt verstaan onder Nederlands schip: een schip dat Nederlands is op grond van artikel 311 van dit boek, dan wel op grond van artikel 5 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting .

Derde titel. Van den kapitein

Artikel 341

Onder opvarenden worden in dezen titel verstaan allen, die zich aan boord bevinden, buiten den kapitein.

Artikel 342

De kapitein is verplicht met zoodanige bekwaamheid en nauwgezetheid en met zoodanig beleid te handelen als voor eene behoorlijke vervulling zijner taak noodig is.

Artikel 343

  • 1 De kapitein is verplicht de gebruikelijke regels en de bestaande voorschriften ter verzekering van de zeewaardigheid en de veiligheid van het schip, van de veiligheid der opvarenden en der zaken aan boord, met nauwgezetheid op te volgen.

  • 2 Hij onderneemt de reis niet, tenzij het schip tot het volvoeren daarvan geschikt, naar behooren uitgerust en voldoende bemand is.

Artikel 344

De kapitein is verplicht overal waar de wet, de gewoonte of de voorzichtigheid dit gebiedt, zich van een loods te bedienen.

Artikel 345

De kapitein mag gedurende de vaart of bij dreigend gevaar het schip niet verlaten, tenzij zijne afwezigheid volstrekt noodzakelijk is of de zorg voor lijfsbehoud hem daartoe dwingt.

Artikel 346

De kapitein is verplicht voor de aan boord zijnde goederen van een gedurende de reis overleden opvarende te zorgen en ten overstaan van twee der opvarenden daarvan een behoorlijke beschrijving te maken of te doen maken, welke door hem en door deze opvarenden wordt onderteekend.

Artikel 347

  • 1 De kapitein moet aan boord voorzien zijn van:

    den zeebrief, den meetbrief en een uittreksel uit de registratie voor schepen als bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet vermeldende tenminste de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j, van die wet, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen, met dien verstande dat, ingeval dat uittreksel meer dan één dag vóór die van het laatste vertrek van het schip uit een Nederlandse haven is afgegeven, op dat uittreksel een verklaring van de bewaarder van het kadaster en de openbare registers moet voorkomen dat sedert de afgifte de op dat uittreksel vermelde gegevens blijkens de stukken, ingeschreven in de desbetreffende openbare registers tot op de dag vóór die van het vertrek, geen wijziging hebben ondergaan;

    het manifest der lading, de charter-partij en de cognossementen, dan wel afschriften van die stukken;

    de Nederlandsche wetten en reglementen op de reis van toepassing, en alle verdere noodige papieren.

  • 2 Ten aanzien van de charter-partij en de cognossementen geldt deze verplichting niet in de door Ons te omschrijven omstandigheden.

Artikel 348

  • 1 De kapitein zorgt, dat aan boord een scheepsdagboek (dagregister of journaal) wordt gehouden, waarin alles van eenig belang, dat op de reis voorvalt, nauwkeurig wordt opgeteekend.

  • 2 De kapitein van een schip, dat door mechanische kracht wordt voortbewogen, zorgt bovendien, dat door een lid van het machinekamer-personeel een machine-dagboek wordt gehouden.

Artikel 349

  • 1 Op Nederlandse schepen mogen alleen dagboeken in gebruik worden genomen, welke blad voor blad zijn genummerd.

  • 2 De dagboeken worden, zo mogelijk, dagelijks bijgehouden, gedagtekend en door de kapitein en de schepeling, die hij met het houden van het boek heeft belast, ondertekend.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het inrichten van de dagboeken.

Artikel 350

De kapitein, de eigenaar en de rompbevrachter zijn verplicht aan belanghebbenden op hunne aanvrage inzage en, tegen betaling van de kosten, afschrift van de dagboeken te geven.

Artikel 351

Wanneer de kapitein zich in zaken van aanbelang met leden van de bemanning heeft beraden, wordt van de hem gegeven adviezen in het scheepsdagboek melding gemaakt.

Artikel 353

  • 1 Na aankomst in een haven kan de kapitein door een notaris eene scheepsverklaring doen opmaken omtrent de voorvallen der reis.

  • 2 Indien het schip of de zaken aan boord schade hebben geleden of eenig buitengewoon voorval heeft plaats gehad, is de kapitein verplicht binnen 48 uren na aankomst, in de plaats van aankomst of in een nabijgelegen plaats althans eene voorloopige verklaring te doen opmaken. Eene voorloopige verklaring moet binnen acht dagen door eene volledige verklaring worden gevolgd.

  • 3 De kapitein heeft zich te wenden in het Koninkrijk buiten Europa tot het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk tot den Nederlandschen consulairen ambtenaar of, bij ontstentenis van zoodanigen ambtenaar, tot het bevoegde gezag.

  • 4 De notaris is verplicht van scheepsverklaringen tegen betaling der kosten afschrift uit te reiken aan ieder die het verlangt.

Artikel 354

  • 1 Bij het berekenen van de in artikel 353 genoemde wettelijke termijn tellen de Zondag en de daarmede gelijkgestelde dagen en, in het buitenland, de aldaar algemeen erkende wettelijke feestdagen niet mede.

  • 2 Met den Zondag worden gelijkgesteld de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paasch- en Pinksterdagen, de beide Kerstdagen en de Hemelvaartsdag.

Artikel 355

De door den kapitein aan te wijzen schepelingen zijn verplicht bij het opmaken van de scheepsverklaring hunne medewerking te verleenen door van hunne bevinding verklaring af te leggen.

Artikel 356

De beoordeeling van de bewijskracht van scheepsdagboeken en scheepsverklaringen, ten aanzien van de daarin vermelde voorvallen der reis, is voor ieder geval aan den rechter overgelaten.

Artikel 357

De kapitein is bevoegd, indien dit tot behoud van schip of lading noodzakelijk is, scheepstoebehooren en bestanddeelen van de lading zoowel over boord te werpen als te verbruiken.

Artikel 358

De kapitein is in geval van nood gedurende de reis bevoegd, levensmiddelen, welke in het bezit zijn van opvarenden of tot de lading behooren, tegen schadevergoeding tot zich te nemen, ten einde die te verbruiken in het belang van allen die zich aan boord bevinden.

Artikel 358a

  • 1 De kapitein is verplicht aan personen, die in gevaar verkeeren, en in het bijzonder, als zijn schip bij eene aanvaring betrokken is geweest, aan de andere daarbij betrokken schepen en de personen, die zich aan boord dier schepen bevinden, de hulp te verleenen, waartoe hij bij machte is, zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar bloot te stellen.

  • 2 Hij is bovendien verplicht, voor zooverre hem dit mogelijk is, aan de andere bij de aanvaring betrokken schepen op te geven den naam van zijn schip, van de haven waar het thuis behoort en van de havens van waar het komt en waarheen het bestemd is.

  • 3 Niet-nakoming van deze verplichtingen door den kapitein geeft geen aanspraak tegen hem, die uit welken hoofde dan ook verantwoordelijk is voor het optreden van de kapitein.

Artikel 358b

  • 1 De kapitein van een Nederlandsch, naar Nederland bestemd schip, in eene buitenlandsche haven vertoevend, is verplicht, zich daar bevindende, hulpbehoevende Nederlandsche zeelieden, voorzoover aan boord voor hen plaats is, op verlangen van den Nederlandschen consulairen ambtenaar of, waar deze ontbreekt, van de plaatselijke overheid, naar Nederland over te brengen.

  • 2 De kosten hiervan zijn voor rekening van den Staat. De vaststelling dier kosten geschiedt op den grondslag door Ons te bepalen.

Artikel 359

De kapitein heeft de zorg voor alles wat met het beladen en het lossen van het schip in verband staat, voor zooverre niet andere personen daarmee zijn belast.

Artikel 364

  • 1 Tegenover de zee-werkgever is de kapitein steeds verplicht te handelen overeenkomstig de bepalingen, waaronder hij is aangesteld, en de hem krachtens die aanstelling gegeven orders, mits deze bepalingen of deze orders niet in strijd zijn met de verplichtingen, hem als gezagvoerder door de wet opgelegd.

  • 2 Hij geeft de zeewerkgever doorloopend kennis van alles wat het schip en de zaken aan boord betreft, en vraagt diens orders, alvorens tot eenigen maatregel van geldelijk aanbelang over te gaan.

  • 3 Overigens is het bepaalde bij de artikelen 359 ook op zijne verhouding tot de zeewerkgever van toepassing.

Artikel 367

De kapitein, vernemende dat de vlag, waaronder hij vaart, onvrij is geworden, is verplicht in de meest in de nabijheid gelegen onzijdige haven binnen te loopen en aldaar te blijven liggen, totdat hij op veilige wijze kan vertrekken of van hem die daartoe bevoegd is stellige orders om te vertrekken heeft ontvangen.

Artikel 368

Indien den kapitein blijkt, dat de haven, waarheen het schip is bestemd, wordt geblokkeerd, is hij verplicht in de meest geschikte in de nabijheid gelegen haven binnen te loopen.

Artikel 370

De kapitein mag van den koers, welken hij moet volgen, afwijken ter redding van menschenlevens.

Artikel 371a

Indien gedurende de reis iemand aan boord wordt ontdekt, die niet in het bezit is van een geldig reisbiljet en niet bereid of niet in staat is op eerste aanmaning van den kapitein vracht te betalen, heeft deze het recht hem aan boord werk te laten verrichten, waartoe hij in staat is, en hem bij de eerste gelegenheid die zich voordoet van boord te verwijderen.

Artikel 372

Noch de kapitein, noch een opvarende mag voor eigen rekening goederen in het schip vervoeren, tenzij krachtens overeenkomst met of verlof van de eigenaar en, indien het schip is vervracht, ook van den bevrachter.

Artikel 374

  • 2 Aan boord moeten aanwezig zijn een uittreksel uit de registratie voor schepen als bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet vermeldende tenminste de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j, van die wet, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen, welk uittreksel op een zodanig tijdstip moet zijn afgegeven door de bewaarder van het kadaster en de openbare registers dat de daarin vermelde gegevens overeenstemmen met die welke in de registratie voor schepen ten aanzien van het betrokken schip staan vermeld ten tijde van het uitvaren van dat schip, en de wetten en reglementen op deze schepen van toepassing.

Artikel 375

Op de arbeidsovereenkomst tusschen de zeewerkgever en de kapitein zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, voor zoover daarvan in dit wetboek niet is afgeweken.

Artikel 376

  • 1 De arbeidsovereenkomst tusschen de zeewerkgever en de kapitein moet, op straffe van nietigheid, schriftelijk worden aangegaan.

  • 2 Kosten der akte en andere bijkomende kosten zijn ten laste van de zeewerkgever.

Artikel 377

Een door de zeewerkgever vastgesteld reglement betreffende den dienst aan boord is voor den kapitein verbindend, mits hem een exemplaar daarvan is verstrekt, en voor zooverre de inhoud niet in strijd is met de door hem aangegane arbeidsovereenkomst.

Artikel 378

Boete kan den kapitein slechts worden opgelegd krachtens beding in de arbeidsovereenkomst wegens overtreding van daarin te omschrijven bepalingen en tot het daarin vast te stellen maximum. De bestemming der boete moet in de overeenkomst worden aangegeven. De boete mag niet de zeewerkgever ten goede komen.

Artikel 379

  • 1 Van het oogenblik waarop volgens de arbeidsovereenkomst de arbeidsovereenkomst zal aanvangen heeft de kapitein zich te houden ter beschikking van den zeewerkgever tot het voeren van het in de overeenkomst aangewezen schip, of, bij stilzwijgen van deze, van een door den zeewerkgever aan te wijzen schip, mits dit behoort tot de schepen welke de zeewerkgever voor de vaart ter zee gebruikt. Is omtrent den aanvang van de arbeidsovereenkomst niets bepaald, dan wordt die voor de toepassing van dit voorschrift geacht samen te vallen met het sluiten der overeenkomst.

  • 2 De kapitein wordt geacht in dienst te zijn aan boord van een schip van den dag, waarop hij zijne taak aan boord op zich neemt, tot den dag waarop hij daarvan wordt ontheven.

Artikel 380

De kapitein heeft gedurende den tijd dat hij in dienst is aan boord van een schip, recht op voeding en logies.

Artikel 381

  • 1 De kapitein heeft aanspraak op vakantie overeenkomstig het bepaalde in artikel 414 van het Wetboek van Koophandel.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid geldt niet voor de kapitein ter visserij.

Artikel 382

Behalve in de gevallen, bedoeld in artikel 678, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zullen voor de zeewerkgever dringende redenen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:

  • 1°. wanneer de kapitein een opvarende van het door hem gevoerde schip mishandelt, grovelijk beleedigt of op ernstige wijze bedreigt of verleidt of tracht te verleiden tot handelingen strijdig met de wetten of de goede zeden;

  • 2°. wanneer de kapitein weigert te voldoen aan eene opdracht hem gegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 379;

  • 3°. wanneer den kapitein, hetzij tijdelijk, hetzij voor goed, de bevoegdheid wordt ontnomen, als zoodanig op een schip dienst te doen;

  • 4°. wanneer de kapitein, buiten weten van de zeewerkgever, smokkelwaren aan boord heeft gebracht of daar toegelaten.

Artikel 383

  • 1 Ieder der partijen is te allen tijde, ook vóórdat de arbeidsovereenkomst is aangevangen, bevoegd zich wegens gewichtige redenen te wenden tot de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de plaats van haar werkelijk verblijf gelegen is, of het schip zich bevindt, of in het Koninkrijk buiten Europa tot het bevoegde gezag, of buiten het Koninkrijk tot den het eerst te bereiken Nederlandschen diplomatieken of bezoldigden consulairen ambtenaar, met het verzoek de arbeidsovereenkomst ontbonden te verklaren. Artikel 450d, eerste lid, vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 Als gewichtige redenen worden, behalve die genoemd in artikel 685, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, ook beschouwd omstandigheden, na den aanvang van den dienst aan boord aan den verzoeker gebleken of na dien opgekomen, waardoor de voortzetting van de reis, waarop het schip zich bevindt, den kapitein of de opvarenden aan onvoorzien, groot levensgevaar zou blootstellen.

  • 3 Indien het betreft eene arbeidsovereenkomst tusschen zeewerkgever en kapitein ter zeevisscherij, kan ieder der partijen zich alleen wenden tot den in het eerste lid bedoelden kantonrechter.

Artikel 384

  • 1 Eindigt de arbeidsovereenkomst in het buitenland dan heeft de kapitein recht op vrij vervoer tot een haven in Nederland, tenzij hij wegens de wijze, waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd, schadeplichtig is geworden. Indien de arbeidsovereenkomst is ontbonden op verzoek van de kapitein, op grond van gewichtige redenen, heeft hij dit recht slechts, indien de zeewerkgever schadeplichtig is geworden.

  • 2 Onder het vrij vervoer zijn begrepen de kosten van onderhoud en nachtverblijf van het eindigen der arbeidsovereenkomst tot de aankomst van den kapitein in de plaats zijner bestemming.

Artikel 385

De kapitein die de arbeidsovereenkomst doet eindigen, terwijl het door hem gevoerde schip zich op reis bevindt, is verplicht de maatregelen te nemen, welke in verband daarmede noodig zijn voor de veiligheid van het schip, de opvarenden en de zaken aan boord, op straffe van schadevergoeding.

Artikel 386

De bepalingen van de vorige artikelen laten onaangetast de bevoegdheid van de zeewerkgever, te allen tijde den kapitein het gezag over het schip te ontnemen.

Artikel 387

  • 1 De boeten en de schadeloosstelling bedoeld in de artikelen 378, 385 en 438 in verband met artikel 390, zijn bevoorrecht op het in geld vastgestelde deel van het loon van den kapitein, hetwelk tot het bedrag daarvan kan worden ingehouden.

  • 2 Boete en schadeloosstelling komen in de eerste plaats ten laste van het deel van het loon, dat aan den kapitein persoonlijk moet worden uitbetaald.

Artikel 388

Na afloop van eene reis is de kapitein verplicht de scheepspapieren aan de zeewerkgever af te geven tegen ontvangstbewijs.

Artikel 389

De zeewerkgever verbeurt ten behoeve van den kapitein voor iederen dag, dat hij dezen, gedurende of bij het einde van zijn dienst aan boord van een schip, zonder wettige reden ophoudt in het verkrijgen van het in geld vastgestelde deel van zijn loon, € 1,36.

Artikel 390

  • 2 Wanneer het betreft de arbeidsovereenkomst van een kapitein ter zeevisscherij, vinden bovendien de artikelen 452f, 452h en 452l overeenkomstige toepassing.

Artikel 392

Bij overeenkomst kunnen partijen niet afwijken van het bepaalde in de artikelen 376-378, 380 en 383, noch ook ten nadeele van den kapitein van het bepaalde in de artikelen 381, 384 en 389.

Artikel 392a

In deze titel wordt verstaan onder Nederlands schip: een schip dat Nederlands is op grond van artikel 311 van dit boek, dan wel op grond van artikel 5 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (Stb. 1992, 541).

Vierde titel. Van de schepelingen

§ 1. Algemeene bepalingen

Artikel 393

  • 1 Scheepsofficieren zijn de schepelingen, aan wie de monsterrol den rang van officier toekent.

  • 2 Scheepsgezellen zijn alle overige schepelingen.

Artikel 394

Voor zoover de zeewerkgever de verhouding tusschen de scheepsofficieren onderling, tusschen de scheepsgezellen onderling en tusschen de scheepsofficieren en de scheepsgezellen niet heeft geregeld, beslist de kapitein daaromtrent.

§ 2. Van de arbeidsovereenkomst tot de vaart ter zee

Artikel 396

  • 1 Als schepelingen worden alleen aangemerkt personen, die eene arbeidsovereenkomst met de zeewerkgever hebben aangegaan.

  • 2 De kapitein vertegenwoordigt de zeewerkgever in de uitvoering van de arbeidsovereenkomsten met de schepelingen, die in dienst zijn aan boord van het door hem gevoerde schip.

Artikel 397

Op de arbeidsovereenkomst tusschen de zeewerkgever en den schepeling zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, voor zoover daarvan in dit wetboek niet is afgeweken.

Artikel 398

  • 1 De arbeidsovereenkomst tusschen de zeewerkgever en den schepeling moet, op straffe van nietigheid, schriftelijk worden aangegaan en door den laatste persoonlijk worden onderteekend.

  • 2 Kosten der akte en andere bijkomstige kosten zijn ten laste van de zeewerkgever.

Artikel 399

De arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan hetzij voor een bepaalden tijd, hetzij voor één of meer reizen (bij de reis), hetzij voor onbepaalden tijd of tot wederopzegging.

Artikel 400

De overeenkomst moet behelzen, behalve hetgeen elders in de wet is voorgeschreven:

  • 1°. den naam en de voornamen van den schepeling, den dag van zijne geboorte of zijn leeftijd, en zijne geboorteplaats;

  • 2°. de plaats en den dag van het sluiten van de overeenkomst;

  • 3°. de aanduiding van het schip of de schepen, waarop de schepeling zich verbindt dienst te doen;

  • 4°. de te ondernemen reis of reizen, indien deze reeds vaststaan;

  • 5°. de hoedanigheid, waarin de schepeling in dienst zal treden;

  • 6°. indien mogelijk, de plaats waar en den dag waarop de dienst aan boord zal aanvangen;

  • 7°. het bepaalde bij artikel 414 nopens het recht op vrije dagen;

  • 8°. de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, namelijk:

    • a. indien de overeenkomst voor een bepaalden tijd wordt aangegaan, den dag waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, met vermelding van den inhoud van artikel 431,

    • b. indien de overeenkomst bij de reis wordt aangegaan, de haven overeengekomen voor de beëindiging der arbeidsovereenkomst, met vermelding van den inhoud van artikel 432, tweede lid, alsmede, indien de haven eene Nederlandsche haven is, van het eerste of van het tweede lid van artikel 433, naar gelang de haven al of niet met name is genoemd,

    • c. indien de overeenkomst voor onbepaalden tijd wordt aangegaan, den inhoud van artikel 434, eerste lid.

Artikel 401

  • 1 Voor zoover de namen, de plaats of dag van geboorte van den schepeling niet bekend zijn, wordt dit in de overeenkomst vermeld.

  • 2 De aanduiding in de overeenkomst van het schip of de schepen, waarop de schepeling zich verbindt dienst te doen, kan ook geschieden door te bepalen, dat hij dienst zal doen op een of meer door de zeewerkgever aan te wijzen schepen, behoorende tot die, welke de zeewerkgever voor de vaart ter zee gebruikt.

Artikel 402

Een door de zeewerkgever vastgesteld reglement betreffende den dienst aan boord is voor den schepeling verbindend, mits een in de Nederlandsche taal gesteld exemplaar daarvan in een mede voor hem bestemd dagverblijf der schepelingen is en blijft opgehangen en behoorlijk leesbaar is, en voor zooverre de inhoud niet in strijd is met de door hem aangegane arbeidsovereenkomst.

Artikel 403

Nietig is een beding waarbij de schepeling wordt beperkt in zijne vrijheid, na het einde der arbeidsovereenkomst arbeid te verrichten.

Artikel 404

Van het oogenblik waarop volgens de overeenkomst de arbeidsovereenkomst zal aanvangen is de schepeling verplicht zich te houden ter beschikking van de zeewerkgever om gemonsterd te worden op een door de overeenkomst aangeduid schip. Is omtrent den aanvang van de arbeidsovereenkomst niets bepaald, dan wordt die voor de toepassing van dit voorschrift geacht samen te vallen met het sluiten der overeenkomst.

Artikel 405

De schepeling wordt geacht in dienst te zijn aan boord van een schip van den dag, in de monsterrol daarvoor aangewezen, of, bij gebreke daarvan, van den dag, waarop de monsterrol is opgemaakt, tot en met den dag waarop hij van zijne werkzaamheden aan boord wordt ontheven of hij deze neerlegt.

Artikel 406

Schepelingen-dienst mag niet worden verricht:

  • 1°. door hen, die niet met de zeewerkgever eene arbeidsovereenkomst hebben aangegaan,

  • 2°. door hen, die, hoewel zij met de zeewerkgever eene arbeidsovereenkomst hebben aangegaan, niet in de monsterrol zijn genoemd.

Artikel 407

  • 1 De zeewerkgever is verplicht te zorgen voor voeding en verblijven van de schepeling aan boord, alsmede voor een kombuis en andere ruimten voor de voeding, een en ander op zodanige wijze dat een behoorlijke voorziening verzekerd is.

  • 2 Voor een schip, waarvan de verblijven, de kombuis en andere ruimten voor de voeding voldoen aan de in het zesde lid bedoelde voorschriften, wordt door de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat een certificaat voor de verblijven uitgereikt.

  • 3 Wanneer de inrichting van de verblijven, van de kombuis en van de andere ruimten voor de voeding niet meer voldoet aan de in het zesde lid bedoelde voorschriften, wordt het certificaat door de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat ingetrokken.

  • 4 Zowel van de weigering als van de intrekking van een certificaat door de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat kunnen zowel de eigenaar als de kapitein beroep instellen bij de voorzitter van de Raad van de Scheepvaart. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 18, derde lid, 19-22 van de Schepenwet vindt overeenkomstige toepassing.

  • 5 De kapitein mag met zijn schip geen reis ondernemen, zonder dat voor het schip een geldig certificaat voor de verblijven bestaat.

  • 6 Nadere voorschriften tot uitvoering van het bepaalde in de vorige leden worden bij algemene maatregel van bestuur gegeven.

  • 7 In geen geval mag de zeewerkgever de voeding of de levering van de daarvoor benoodigde eet- en drinkwaren bij wijze van aanbesteding opdragen aan den kapitein of aan een schepeling.

Artikel 408

De schepeling heeft voor iederen dag, dat hem de verschuldigde voeding niet of niet ten volle wordt verstrekt, recht op eene vergoeding, waarvan het bedrag bij de arbeidsovereenkomst of, bij stilzwijgen van deze, door het gebruik of de billijkheid wordt bepaald.

Artikel 409

  • 1 Ten verzoeke van een derde van de schepelingen heeft buitenslands een onderzoek plaats naar de deugdelijkheid en voldoende hoeveelheid der eet- en drinkwaren. Het onderzoek wordt door den Nederlandschen consulairen ambtenaar of, bij gebreke van dezen, en in het Koninkrijk buiten Europa, door het bevoegde gezag ingesteld.

  • 2 De kapitein is verplicht de onbruikbare eet- en drinkwaren, op last dezer autoriteiten, tegen bruikbare te verwisselen en het noodige zich aan te schaffen.

Artikel 410

  • 1 Door een gelijk deel van de schepelingen kan bij dezelfde autoriteiten buitenslands over onvoldoende ligging of ruimte, na de afreis ontstaan, worden geklaagd; een onderzoek wordt daarnaar ingesteld.

  • 2 De kapitein is op last der autoriteiten verplicht in het gebrekkige te voorzien.

  • 3 De kapitein, die aan de hem, overeenkomstig dit en het vorig artikel, gegeven bevelen niet heeft voldaan, wordt geacht zich jegens de schepelingen te hebben misdragen.

Artikel 411

  • 1 De schepeling mag geen sterken drank of wapens aan boord brengen of hebben zonder toestemming van den kapitein.

  • 2 De kapitein kan hetgeen hij in strijd met deze bepaling aan boord aantreft, in beslag nemen en vernietigen of verkoopen ten bate van de instelling ten behoeve van zeelieden, aangewezen door den voorzitter van den Raad voor de scheepvaart.

  • 3 Dezelfde bevoegdheid heeft de kapitein ten aanzien van smokkelwaren, contrabande en opium of andere verdoovende middelen, welke de schepeling aan boord brengt of heeft.

Artikel 412

  • 1 Voor verbruik door de bemanning mag geen sterke drank aan boord zijn boven de hoeveelheid, door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen.

  • 2 Sterke drank, in strijd met deze bepaling aan boord aangetroffen door de ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, of de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, wordt door hen in beslag genomen.

Artikel 413

  • 1 De arbeidsovereenkomst moet, op straffe van nietigheid, het bedrag van het in geld uit te betalen loon bepalen of aangeven hoe het zal worden bepaald. De bepaling kan niet aan het goedvinden van een der partijen worden overgelaten.

Artikel 414

  • 1 De schepeling verwerft over ieder jaar waarin hij gedurende de volledige overeengekomen arbeidsduur recht op loon heeft gehad, aanspraak op vakantie van ten minste dertig dagen.

  • 2 De schepeling behoudt zijn aanspraak op vakantie over het tijdvak gedurende hetwelk hij studieverlof geniet en van zijn werkgever een studieuitkering ontvangt.

  • 3 Niet tot vakantie wordt gerekend:

    • a. officieel of algemeen erkende feestdagen;

    • b. tijdelijk verlof om aan wal te gaan;

    • c. compensatieverlof;

    • d. de tijd van het vervoer, bedoeld in lid 7.

  • 4 De werkgever van de schepeling is verplicht om vijftien kalenderdagen van de vakantie, bedoeld in lid 1, aaneengesloten te geven. Van deze verplichting kan worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk lichaam.

  • 5 De vakantie moet zo worden verleend dat de schepeling telkens na verloop van twee jaren alle dagen heeft genoten waarop hij aanspraak heeft. De verjaringstermijn, bedoeld in artikel 642 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, beloopt voor de schepeling drie jaren.

  • 6 De vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel 641, lid 3, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt desverlangd aan de schepeling gegeven in de plaats alwaar hij is gemonsterd, of de plaats alwaar hij is aangeworven, al naar gelang die plaats het dichtst is gelegen bij de woonplaats van de schepeling. Van deze regeling kan worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk lichaam.

  • 7 Indien de schepeling genoodzaakt is de vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel 641, lid 3, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan te vangen op een andere plaats dan die bedoeld in lid 6, is de werkgever gehouden zorg te dragen voor kosteloos vervoer naar die andere plaats alsmede voor de betaling van de kosten van levensonderhoud gedurende dat vervoer.

Artikel 415

  • 1 De schepeling, die ziek wordt, blijft in het genot van het volle loon zolang hij aan boord is.

  • 2 Na zijn herstel heeft de schepeling, ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst, recht op een uitkering, gelijk aan het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, dat hij genoot toen hij ziek werd, indien hij ter verpleging is achtergelaten buiten het land waar hij thuisbehoort en elders dan ter plaatse waar hij zich bevond toen zijn rechtsverhouding met de zeewerkgever aanving. Hij heeft voorts aanspraak op huisvesting en voeding en recht op vrij vervoer tot een haven in het land waar hij thuisbehoort of tot de plaats waar hij zich bevond toen zijn rechtsverhouding met de zeewerkgever aanving, zulks ter keuze van de zeewerkgever. Onder vrij vervoer zijn begrepen de kosten van onderhoud en nachtverblijf gedurende de reis. De geldelijke uitkering na zijn herstel en het recht op huisvesting en voeding, waarop hij ingevolge dit lid aanspraak kan maken, nemen in ieder geval een einde zodra hij passende arbeid kan verkrijgen en verrichten dan wel is teruggekeerd in of had kunnen terugkeren naar een haven in het land waar hij thuisbehoort of de plaats waar hij zich bevond toen zijn rechtsverhouding met de zeewerkgever aanving.

  • 3 Indien de ziekte een gevolg is van opzet, wordt de geldelijke uitkering verbeurd of verminderd, ter beoordeling van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de zetel van het scheepsbedrijf is gevestigd.

  • 5 De schepeling, die ziek wordt, heeft tot zijn herstel recht op behoorlijke verpleging en geneeskundige behandeling. Dit recht komt evenwel niet toe aan de schepeling, die verzekeringsplichtige is op grond van de Zorgverzekeringswet, zolang hij verblijft in Nederland en evenmin aan de schepeling, die verblijft in het land waar hij thuisbehoort. Het recht eindigt, indien de schepeling is teruggekeerd in of heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij thuisbehoort. Op de aanspraken, welke de schepeling heeft ingevolge het bepaalde in dit lid, komen de aanspraken ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in mindering.

Artikel 415a

  • 1 De schepeling, die op het tijdstip, waarop hij ziek wordt, niet is verzekerd ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is, heeft, zolang hij niet hersteld is, gedurende ten hoogste 52 weken, ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst, recht op 80% van het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, dat hij genoot toen hij ziek werd, verhoogd met de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen geldswaarde van andere loonbestanddelen. Deze termijn van 52 weken gaat in: 1°. als de schepeling ziek wordt, terwijl hij niet aan boord van een schip in dienst is, op de dag, waarop hij ziek wordt; 2°. als hij ziek wordt, terwijl hij aan boord van een schip in dienst is, op de dag, waarop hij aan de wal ter verpleging wordt achtergelaten of waarop hij, nog niet hersteld, met het schip terugkomt. Wordt hij ter verpleging achtergelaten buiten het land waar hij thuisbehoort, dan wordt de uitkering van 80% gedurende de eerste twaalf weken verhoogd tot 100%.

  • 2 De geldelijke uitkering, waarop de schepeling recht heeft ingevolge het bepaalde in de laatste volzin van het vorige lid neemt in ieder geval een einde zodra hij passende arbeid kan verkrijgen en verrichten dan wel is teruggekeerd in of had kunnen terugkeren naar een haven in het land waar hij thuisbehoort.

Artikel 415b

  • 1 De schepeling, die op het tijdstip, waarop hem een ongeval in verband met zijn arbeidsovereenkomst overkomt, niet is verzekerd ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is, heeft, ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst, of zijn nagelaten betrekkingen hebben, indien hij ten gevolge van een zodanig ongeval overlijdt, recht op uitkeringen en voorzieningen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 415c - 415h.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid en in de artikelen 415c - 415g worden met een ongeval, in verband met de arbeidsovereenkomst overkomen, gelijkgesteld de ziekten, voorkomende op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen lijst van ziekten, indien de schepeling die ziekte heeft gekregen in verband met de arbeidsovereenkomst. De ziekte wordt, tenzij het tegendeel blijkt, geacht verband te houden met de arbeidsovereenkomst, indien zij zich gedurende de arbeidsovereenkomst of binnen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst openbaart.

  • 3 De in het vorige lid bedoelde gelijkstelling is niet van toepassing indien de schepeling zonder deugdelijke grond ter zake van de in dat lid bedoelde ziekte geweigerd heeft een profylactische behandeling te ondergaan dan wel heeft nagelaten zich aan een zodanige behandeling te onderwerpen, ofschoon hem daartoe kosteloos gelegenheid werd geboden.

Artikel 415c

  • 1 De schepeling, bedoeld in artikel 415b, heeft na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in artikel 415a, eerste lid, in geval van tijdelijke gehele ongeschiktheid tot werken, recht op een uitkering van 70% van zijn loon en, in geval van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken, op een uitkering ter hoogte van een in verhouding tot de verloren geschiktheid tot werken staand deel van 70% van zijn loon.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde uitkering eindigt met ingang van de dag, waarop blijvende gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken intreedt, dan wel, indien de tijdelijke gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken voortduurt, uiterlijk met ingang van de dag, gelegen drie jaren na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in artikel 415a, eerste lid.

  • 3 De schepeling, bedoeld in artikel 415b, die op de dag, gelegen na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in artikel 415a, eerste lid, blijvend geheel of gedeeltelijk ongeschikt is tot werken of binnen drie jaren na die dag blijvend geheel of gedeeltelijk ongeschikt wordt tot werken, dan wel op de dag, gelegen drie jaren na vorenbedoelde dag, nog tijdelijk geheel of gedeeltelijk ongeschikt is tot werken, heeft recht op een uitkering ineens van driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar de uitkering, waarop hij laatstelijk aanspraak had vóór de dag, waarop dat recht ontstaat. Met ingang van de dag, waarop recht ontstaat op een uitkering ineens als bedoeld in de vorige volzin, kunnen ter zake van het betreffende ongeval overigens geen rechten meer worden ontleend aan de artikelen 415b - 415h.

  • 4 Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt een schepeling geheel of gedeeltelijk ongeschikt geacht tot werken, indien hij ten gevolge van een ongeval als bedoeld in artikel 415b geheel of gedeeltelijk ongeschikt is geworden tot arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen.

  • 5 Indien de schepeling, bedoeld in artikel 415b, niet de medewerking verleent, die redelijkerwijs van hem verlangd kan worden tot het herkrijgen van zijn gezondheid of zijn arbeidsvermogen, voor zover deze door een ongeval als bedoeld in dat artikel zijn geschaad, zal bij de schatting van de mate van ongeschiktheid tot werken, bedoeld in de vorige leden, de toestand in aanmerking genomen kunnen worden, die waarschijnlijk zou zijn ontstaan, indien die medewerking ten volle zou zijn verleend.

Artikel 415d

  • 1 De schepeling, bedoeld in artikel 415b, heeft ter zake van een ongeval als bedoeld in dat artikel van de dag van het ongeval af recht op geneeskundige behandeling of vergoeding daarvoor, indien hij verblijft in of heeft kunnen terugkeren naar het land, waar hij thuisbehoort, doch uiterlijk tot de dag, gelegen drie jaren na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in artikel 415a, eerste lid en onverminderd het bepaalde in de laatste volzin van het derde lid van artikel 415c. Onder geneeskundige behandeling is begrepen het verstrekken van kunstmiddelen, voor zover deze zijn geschiktheid tot werken kunnen bevorderen of tot verbetering van zijn levensomstandigheden kunnen bijdragen, alsmede het onderricht in het gebruik van die kunstmiddelen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld met betrekking tot het bepaalde in dit artikel.

Artikel 415e

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 674 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek hebben de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 415b, eerste lid, recht op een uitkering ineens, welke bedraagt:

    • 1°. voor de vrouw, met wie de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was of een geregistreerd partnerschap was aangegaan: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 30% van het loon van de overledene;

    • 2°. voor de man, met wie de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was of een geregistreerd partnerschap was aangegaan, indien deze zijn kostwinster was: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 30% van het loon van de overledene;

    • 3°. voor elk kind beneden de leeftijd van zestien jaar dat tot de overleden vader of moeder in familierechtelijke betrekking stond: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 15% en, indien dit kind ouderloos is, berekend naar 20% van het loon van de overledene;

    • 4°. voor elk stiefkind beneden de leeftijd van zestien jaar van de overledene: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 15% en, indien dit kind ouderloos is, berekend naar 20% van het loon van de overledene;

    • 5°. voor degene, voor wie de overledene ten tijde van het ongeval kostwinner was, niet vallende onder 1°, 2°, 3° of 4°: driemaal hetgeen hij in de regel over een jaar tot diens levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 30% van het loon van de overledene, met dien verstande, dat, indien de betrokkene jonger is dan zestien jaar, niet meer wordt uitgekeerd dan hij als kind dat in familierechtelijke betrekking tot de overledene stond zou hebben ontvangen.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde uitkeringen zullen tezamen niet meer bedragen dan driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 60% van het loon van de overledene. De personen, bedoeld in het vorige lid, onder 5°, hebben alleen recht op een uitkering, indien de personen, bedoeld onder 1°, 2°, 3° en 4°, van dat lid allen hun volle uitkering hebben ontvangen. Indien de personen, bedoeld in het vorige lid, onder 1°, 2°, 3° en 4°, tezamen een uitkering zouden ontvangen van meer dan driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 60% van het loon van de overledene, ondergaat elk van deze uitkeringen een evenredige vermindering.

Artikel 415f

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter voorkoming of beperking van samenloop van uitkeringen of voorzieningen, bedoeld in de artikelen 415a - 415e , met uitkeringen of voorzieningen uit anderen hoofde.

Artikel 415g

Onder loon van de schepeling wordt voor de toepassing van de artikelen 415c en 415e verstaan het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, dat hij genoot toen het ongeval als bedoeld in artikel 415b plaatsvond, verhoogd met de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen geldswaarde van andere loonbestanddelen. Hetgeen het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon meer bedraagt dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag, wordt daarbij niet in aanmerking genomen.

Artikel 415h

  • 1 Indien een daartoe door Ons erkende vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is opgericht, is de zeewerkgever, die een of meer schepelingen in dienst heeft, die, niet zijn verzekerd ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is, ter waarborging van zijn tegenover die schepelingen en hun nagelaten betrekkingen uit de artikelen 415a - 415g voortvloeiende verplichtingen van rechtswege aangesloten bij die vereniging.

  • 2 In het geval, bedoeld in het vorige lid, zijn de zeewerkgever en de vereniging hoofdelijk verbonden tegenover die schepelingen en hun nagelaten betrekkingen.

  • 3 Op haar verzoek kan een vereniging worden erkend als vereniging, bedoeld in het eerste lid, indien zij voldoet aan de volgende vereisten:

    • 1°. dat zij opgericht is door een of meer naar Ons oordeel representatieve organisaties van zeewerkgevers en een of meer naar Ons oordeel representatieve organisaties van schepelingen, al dan niet tezamen met een of meer zeewerkgevers;

    • 2°. dat zij niet beoogt winst te maken.

  • 4 Voor de in het vorige lid bedoelde erkenning komt niet meer dan één vereniging in aanmerking.

  • 5 De statuten van de in het eerste lid bedoelde vereniging moeten zodanige bepalingen inhouden, dat:

    • 1°. het bestuur voor de helft wordt samengesteld uit vertegenwoordigers van de zeewerkgevers en voor de helft uit vertegenwoordigers van de schepelingen;

    • 2°. de gezamenlijke vertegenwoordigers van de zeewerkgevers ter vergadering evenveel stemmen uitbrengen als de gezamenlijke vertegenwoordigers van de schepelingen;

    • 3°. de kosten van de uit de artikelen 415a-415h voortvloeiende verplichtingen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde schepelingen en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de kosten verbonden aan de vorming en instandhouding van een reserve, per jaar worden omgeslagen over de zeewerkgevers naar rato van het loon, dat door hen in dat jaar aan die schepelingen is uitbetaald, waarbij onder loon wordt verstaan loon in de zin van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

Artikel 415i

  • 2 Elk beding strijdig met enige bepaling van dit of het vorige artikel is nietig, behoudens dat partijen kunnen overeenkomen om een geschil omtrent een vordering als bedoeld in het vorige lid aan de uitspraak van scheidslieden te onderwerpen.

Artikel 416

  • 1 Indien de schepeling, in dienst van de zeewerkgever, overlijdt buiten het land waar hij thuis behoort, komen voor rekening van de zeewerkgever:

    • 1°. indien de lijkbezorging plaats vindt buiten het land waar hij thuis behoort, de daartoe gemaakte kosten;

    • 2°. indien de lijkbezorging plaats vindt in het land waar hij thuis behoort, de gemaakte kosten van en in verband met het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats in dat land, alsmede de gemaakte kosten van en in verband met de daartoe noodzakelijke opgraving van het stoffelijk overschot, zulks met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te bepalen maximum bedragen.

  • 2 De in het vorige lid onder 2° bedoelde kosten komen niet voor rekening van de zeewerkgever, indien het vervoer van het stoffelijk overschot niet binnen redelijke korte tijd na het overlijden plaats vindt.

Artikel 417

  • 1 Gedurende den tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip, is hij verplicht de bevelen van den kapitein met stiptheid op te volgen.

  • 2 Indien hij meent, dat deze bevelen onrechtmatig zijn, kan hij in de eerste haven, die het schip aandoet, de tusschenkomst inroepen van de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat of in het Koninkrijk buiten Europa van het bevoegde gezag of buiten het Koninkrijk, indien dit redelijkerwijze zonder oponthoud van het schip kan geschieden, van den Nederlandschen diplomatieken of bezoldigden consulairen ambtenaar, die het eerst te bereiken is.

Artikel 418

De kapitein is verplicht den arbeid van den schepeling te regelen in overeenstemming met de daaromtrent bij de wet en, binnen de grenzen der wet, bij de arbeidsovereenkomst gestelde bepalingen.

Artikel 419

  • 1 De schepeling is verplicht het hem door den kapitein opgedragen werk te verrichten, doch heeft recht op een bijslag op het loon voor den tijd, gedurende welken hij langer dan den door de wet of de arbeidsovereenkomst bepaalden normalen arbeidsduur werk verricht, tenzij de kapitein het werk noodzakelijk acht tot behoud van het schip, de opvarenden of de zaken aan boord. Het bedrag van dien bijslag wordt bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij haar stilzwijgen, door het gebruik of de billijkheid.

  • 2 De kapitein doet van ieder geval van overwerk aanteekening houden in een daartoe bestemd register. Elke aanteekening wordt door den daarbij betrokken schepeling mede-onderteekend.

  • 3 Het recht, betaling van den bijslag te vorderen, vervalt door verloop van één maand na het eindigen van den dienst aan boord in eene Nederlandsche haven en van zes maanden na het eindigen van den dienst aan boord in het buitenland.

  • 4 Op den scheepsofficier, tevens hoofd van dienst, den geneeskundige en den marconist zijn de bepalingen van dit artikel niet van toepassing.

Artikel 420

Indien aan den schepeling andere werkzaamheden worden opgedragen dan hij heeft te verrichten overeenkomstig de hoedanigheid, waarin hij volgens de arbeidsovereenkomst aan boord dienst doet, en deze werkzaamheden volgens overeenkomst of gebruik hooger worden beloond, heeft hij aanspraak op daarmede overeenkomend hooger loon.

Artikel 421

  • 1 Zonder toestemming van den kapitein mag de schepeling het schip niet verlaten.

  • 2 Weigert de kapitein toestemming, dan is hij verplicht de reden voor zijne weigering in het dagboek te vermelden en aan den schepeling, op diens verlangen, deze weigering binnen twaalf uur schriftelijk te bevestigen.

Artikel 422

De kapitein heeft disciplinair gezag over den schepeling. Hij kan tot handhaving van dit gezag de redelijkerwijze noodige maatregelen nemen.

Artikel 423

  • 1 De kapitein kan den schepeling in geval van verwijdering van boord zonder zijne toestemming, van niet tijdig terugkeeren aan boord, van dienstweigering, van gebrekkige dienstvervulling, van onbehoorlijk optreden tegen een lid der bemanning of een der andere opvarenden en van ordeverstoring, eene boete opleggen ten bedrage van het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon over ten hoogste tien dagen; echter mag de boete nooit meer bedragen dan een derde van dat loon voor den geheelen duur der reis. In een tijdsverloop van tien dagen mag geen hooger bedrag aan gezamenlijke boeten worden opgelegd dan de genoemde hoogste bedragen.

  • 2 De oplegging der boete kan voorwaardelijk geschieden.

  • 4 De bestemming der boeten moet in de arbeidsovereenkomst worden aangegeven. De boete mag noch de zeewerkgever noch de kapitein ten goede komen.

Artikel 424

  • 1 Alvorens boete op te leggen is de kapitein verplicht den betrokkene en de getuigen te hooren in het bijzijn, zoo mogelijk, van ten minste twee schepelingen van gelijken of hoogeren rang, overeenkomstig de monsterrol daartoe aangewezen. Het proces-verbaal van dit verhoor moet door allen, die daarbij tegenwoordig zijn geweest, worden onderteekend. Van weigering om te onderteekenen wordt daarin melding gemaakt.

  • 2 Boete kan niet vroeger worden opgelegd dan twaalf uren en niet later dan eene week, nadat het feit heeft plaats gehad, tenzij bijzondere omstandigheden afwijking noodzakelijk maken.

  • 3 Elke boete moet onverwijld worden ingeschreven in een daartoe bestemd register, met vermelding van het feit, dat tot de oplegging aanleiding heeft gegeven en van den dag waarop het heeft plaats gehad, alsmede van den dag waarop de boete is opgelegd. Iedere inschrijving moet worden onderteekend door den kapitein en de in het eerste lid genoemde schepelingen.

  • 4 Eene boete, niet ingeschreven in het register, wordt geacht ten onrechte te zijn opgelegd.

  • 5 De schepeling kan van de oplegging van boete in beroep komen bij de rechtbank van het arrondissement waarin de zetel van het scheepsbedrijf is gelegen. Het beroep wordt behandeld en beslist door de kantonrechter. Het derde lid van artikel 419 vindt overeenkomstige toepassing.

Artikel 425

  • 1 Gedurende den tijd, dat de schepeling in dienst van de zeewerkgever aan boord van een schip of in het buitenland verblijft, heeft zijne niet van tafel en bed gescheiden echtgenoote recht op uitbetaling, op den voet als in de volgende leden bepaald, van ten hoogste het twee derde gedeelte van het in geld vastgestelde loon, tot onderhoud van haar en hare kinderen, die niet in staat zijn in hun onderhoud te voorzien.

  • 2 De uitbetaling door de zeewerkgever geschiedt aan de echtgenoote tegen overlegging van eene met het oog op de laatste monstering afgegeven verklaring van haren man of beschikking van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin haar woonplaats is gelegen en wel voor het gedeelte van het aan den schepeling verschuldigde loon, in die verklaring of die beschikking genoemd. Wanneer eene onmiddellijke voorziening wordt vereischt, zal de kantonrechter aanstonds bepalen het gedeelte van het loon van den schepeling, op welks uitbetaling de echtgenoote voorloopig recht heeft tot onderhoud van haar en de kinderen in het eerste lid bedoeld. Deze beschikking behoudt tegenover de zeewerkgever hare kracht gedurende eene maand na den dag harer dagteekening, voor zooveel hem niet voor den afloop van dien termijn de eindbeschikking van den kantonrechter is overgelegd.

  • 3 Het gedeelte van het loon, op welks uitbetaling de echtgenoote recht heeft, wordt haar uitgekeerd op de tijdstippen voor de uitbetaling bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij stilzwijgen van deze, door het gebruik of de billijkheid, met dien verstande, dat, indien het loon naar tijdruimte is vastgesteld, de hierbedoelde uitbetaling uiterlijk telkens na eene maand geschiedt.

Artikel 426

  • 1 De uitbetaling van het in geld vastgestelde deel van het in dienst aan boord van een schip verdiende loon moet geschieden in de munt, waarin het bij de arbeidsovereenkomst is uitgedrukt, of in de munt, gangbaar ter plaatse van de uitbetaling. De koers waartegen in het laatste geval de herleiding geschiedt, moet den schepeling schriftelijk worden medegedeeld.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in artikel 445, kan de schepeling, indien hij meent, dat de hem medegedeelde koers niet juist is, zich na afloop van de reis deswege wenden tot de voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Rotterdam.

Artikel 427

  • 1 Behoudens het bepaalde in artikel 425 heeft de schepeling recht op uitbetaling van het in dienst aan boord van een schip verdiend loon: 1°. indien het naar tijdruimte is vastgesteld, in iedere haven, welke het schip gedurende de reis aandoet, mits zeven dagen zijn verloopen sedert de laatste uitbetaling, 2°. indien het niet naar tijdruimte is vastgesteld, op de tijdstippen voor de uitbetaling bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij haar stilzwijgen, door het gebruik of de billijkheid.

  • 2 Zoolang de reis niet is geëindigd, is de zeewerkgever niet verplicht in het geheel meer dan 5/6 deel van het loon uit te betalen.

  • 3 De uitbetaling van het in het eerste lid onder 1°. bedoelde loon geschiedt uiterlijk op den dag volgende op dien van de aankomst, de in artikel 354 bedoelde dagen niet medegerekend, doch in ieder geval voor het vertrek uit de haven.

Artikel 428

De schepeling kan zijn recht op het in geld vastgestelde deel van zijn in dienst aan boord van een schip verdiend loon, voor zoover dit te zijner beschikking is, alleen afstaan, in pand geven daaronder begrepen, ten behoeve van zijne echtgenoote voor ten hoogste één derde, van zijne kinderen, de verzorgers zijner kinderen en zijne ouders voor ten hoogste de helft, en van andere bloedverwanten tot den vierden graad en van aanverwanten tot denzelfden graad voor ten hoogste één derde; alles met dien verstande, dat het bedrag van hetgeen hij afstaat, gevoegd bij het ingevolge artikel 425 aan de echtgenoote uit te betalen bedrag, twee derde gedeelte van het geheele in geld vastgestelde loon niet mag overtreffen.

Artikel 429

  • 1 De boeten en de schadeloosstelling bedoeld in de artikelen 423 en 438 zijn bevoorrecht op het in geld vastgestelde deel van het loon van den schepeling, hetwelk tot het bedrag daarvan kan worden ingehouden.

  • 2 Boete en schadeloosstelling komen in de eerste plaats ten laste van het deel van het loon, dat aan den schepeling persoonlijk moet worden uitbetaald.

  • 3 Op het gedeelte van het loon, ten aanzien waarvan volgens artikel 632 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verrekening door de zeewerkgever voor het einde van de arbeidsovereenkomst is toegelaten, wordt hetgeen aan boeten, als hier bedoeld, is ingehouden in mindering gebracht.

Artikel 431

De arbeidsovereenkomst, voor bepaalde tijd aangegaan of voortgezet, eindigt in de eerste haven, welke het schip aandoet nadat die tijd is verstreken en, voorzoveel nodig, opzegging heeft plaats gevonden.

Artikel 432

  • 1 De arbeidsovereenkomst, aangegaan bij de reis, eindigt als de reis of de reizen, waarvoor zij is aangegaan, is of zijn afgeloopen.

  • 2 Evenwel kan de schepeling, na verloop van anderhalf jaar, de arbeidsovereenkomst door opzegging doen eindigen in iedere haven, welke het schip daarna aandoet. Bij de opzegging moet hij den termijn in acht nemen, welke redelijkerwijze noodig is voor zijne vervanging in die haven.

Artikel 433

  • 1 Indien is overeengekomen, dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen bij terugkomst van het schip in eene met name genoemde Nederlandsche haven, is de zeewerkgever bevoegd haar te doen eindigen in eene haven, van waaruit de genoemde Nederlandsche haven, anders dan met een luchtvaartuig, binnen vier en twintig uur kan worden bereikt.

  • 2 Is de Nederlandsche haven, waarop het schip zal terugkomen, niet met name genoemd, dan is de zeewerkgever bevoegd de arbeidsovereenkomst te doen eindigen in eene haven in het buitenland van waaruit Amsterdam of Rotterdam op de in het eerste lid bedoelde wijze kan worden bereikt.

  • 3 Behalve de reiskosten heeft de zeewerkgever den schepeling voor de dagen nà de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tot den dag, volgende op dien, waarop deze ter plaatse had kunnen aankomen, loon te betalen op den voet van het in de arbeidsovereenkomst naar tijdruimte in geld vastgesteld deel van het loon, alsmede de kosten van onderhoud en zoo noodig van nachtverblijf.

Artikel 434

  • 1 De arbeidsovereenkomst, aangegaan voor onbepaalden tijd, kan ieder der partijen gedurende den tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip, door opzegging, met inachtneming van den daarvoor gestelden termijn, doen eindigen in iedere haven, waar het schip laadt of lost. Tenzij een langere termijn van opzegging is overeengekomen of uit de wet voortvloeit, bedraagt deze vier en twintig uren. De opzegging geschiedt schriftelijk.

  • 2 De opzeggingstermijn mag voor de zeewerkgever niet korter worden gesteld dan voor den schepeling.

  • 3 Dit artikel is mede van toepassing als de zeewerkgever overlijdt gedurende den tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip, en hetzij de erfgenamen van de zeewerkgever hetzij de schepeling gebruik willen maken van de bevoegdheid hun gegeven in artikel 675 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 435

Gedurende eene reis van het schip, waarop de schepeling in dienst is, kan een der partijen de arbeidsovereenkomst overeenkomstig het bepaalde in artikel 677, eerste lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alleen doen eindigen tegen het tijdstip, op hetwelk het schip zich in eene haven bevindt.

Artikel 436

Behalve in de gevallen, genoemd in artikel 678, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zullen voor de zeewerkgever dringende redenen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:

  • 1°. wanneer de schepeling den kapitein of een opvarende van het schip mishandelt, grovelijk beleedigt of op ernstige wijze bedreigt of hem verleidt of tracht te verleiden tot handelingen strijdig met de wetten of de goede zeden;

  • 2°. wanneer, na den aanvang der arbeidsovereenkomst, de schepeling zich niet op den door de zeewerkgever aangegeven tijd doet monsteren of, na de monstering, aan boord van het schip aanmeldt;

  • 3°. wanneer den schepeling hetzij tijdelijk, hetzij voor goed de bevoegdheid wordt ontnomen, op een schip dienst te doen in de hoedanigheid, waarin hij zich heeft verbonden dienst te doen;

  • 4°. wanneer de schepeling, buiten weten van de zeewerkgever of den kapitein, smokkelwaren aan boord heeft gebracht of daar onder zijne berusting heeft.

Artikel 437

Behalve in de gevallen, genoemd in artikel 679, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zullen voor den schepeling dringende redenen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:

  • 1°. wanneer de zeewerkgever hem orders geeft, welke in strijd zijn met de arbeidsovereenkomst of met verplichtingen, welke de wet den schepeling oplegt;

  • 2°. wanneer de zeewerkgever het schip bestemt naar eene haven van een land, dat in een zee-oorlog is gewikkeld, of naar eene haven welke is geblokkeerd, tenzij de arbeidsovereenkomst dit uitdrukkelijk voorziet en is gesloten nà het uitbreken van den oorlog of nà het afkondigen van de blokkade;

  • 3°. wanneer in het geval van artikel 367 de zeewerkgever orders geeft te vertrekken naar eene vijandelijke haven;

  • 4°. wanneer de zeewerkgever het schip gebruikt of laat gebruiken voor slavenhandel, zeeroof, strafbare kaapvaart of het vervoer van goederen waarvan de invoer verboden is in het land van bestemming;

  • 5°. wanneer de zeewerkgever het schip bestemt voor vervoer van contrabande, tenzij de arbeidsovereenkomst dit uitdrukkelijk voorziet en is gesloten nà het uitbreken van den oorlog;

  • 6°. wanneer voor hem aan boord gevaar voor mishandeling van de zijde van den kapitein of van een opvarende dreigt;

  • 7°. wanneer het logies aan boord in een toestand verkeert, welke schadelijk is voor de gezondheid der bemanning;

  • 8°. wanneer hem de voeding, waarop hij recht heeft, niet of niet in deugdelijken toestand wordt verstrekt, of wanneer de zeewerkgever handelt in strijd met het bepaalde bij het tweede lid van artikel 407;

  • 9°. wanneer het schip het recht verliest de Nederlandsche vlag te voeren;

  • 10°. wanneer de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een of meer bepaalde reizen en de zeewerkgever het schip andere reizen laat maken.

Artikel 438

  • 1 Indien de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd gedurende eene reis van het schip, is de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 680, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bij eene arbeidsovereenkomst voor een bepaalden tijd aangegaan, gelijk aan het bedrag van het voor den dienst aan boord van een schip in geld vastgestelde loon voor den tijd, dat de arbeidsovereenkomst volgens de overeenkomst of de wet had behooren voort te duren, doch niet langer dan drie maanden. Hetzelfde geldt wanneer de arbeidsovereenkomst bij de reis is aangegaan.

  • 2 Bij eene arbeidsovereenkomst, voor een onbepaalden tijd aangegaan, is de schadeloosstelling ten minste gelijk aan het bedrag van het voor den dienst aan boord van een schip in geld vastgestelde loon voor één maand.

Artikel 439

  • 1 Ieder der partijen is te allen tijde, ook vóórdat de arbeidsovereenkomst is aangevangen, bevoegd zich wegens gewichtige redenen te wenden tot de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de plaats van haar werkelijk verblijf gelegen is, of het schip zich bevindt, of in het Koninkrijk buiten Europa tot het bevoegde gezag of buiten het Koninkrijk tot den het eerst te bereiken Nederlandschen diplomatieken of bezoldigden consulairen ambtenaar, met het verzoek de arbeidsovereenkomst ontbonden te verklaren.

  • 2 Als gewichtige redenen worden, behalve die genoemd in artikel 685, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, ook beschouwd omstandigheden, na den aanvang van den dienst aan boord aan den verzoeker gebleken of na dien opgekomen, waardoor de voortzetting van de reis, waarop het schip zich bevindt, hem aan onvoorzien, groot levensgevaar zou blootstellen.

  • 3 Indien het den schepeling mogelijk is eene hoogere betrekking te verkrijgen, is hij steeds bevoegd het in het eerste lid bedoelde verzoek te doen, mits hij zorgt voor zijne vervanging zonder nieuwe kosten voor de zeewerkgever en te diens genoegen.

Artikel 440

  • 1 Indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan bij de reis en tengevolge van een maatregel van hooger hand of van andere overmacht de reis niet wordt aangevangen of, nadat zij is aangevangen, wordt gestaakt, neemt de arbeidsovereenkomst een einde. De schepeling heeft in het laatstbedoelde geval recht op het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, totdat hij in Nederland kan zijn teruggekomen of totdat hij eerder werk heeft gevonden. In geval van geschil wordt het bedrag van het loon vastgesteld door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de zetel van het scheepsbedrijf is gelegen.

  • 2 Indien de schepeling zich heeft verbonden uitsluitend aan boord van een bepaald schip dienst te doen en dit schip vergaat, geldt het in het eerste lid bepaalde ook al is de arbeidsovereenkomst niet bij de reis aangegaan.

Artikel 441

Voor zoover het in geld uitgedrukte deel van het loon is vastgesteld bij de reis, heeft de schepeling recht op eene evenredige verhooging van het loon, wanneer de reis door toedoen van de zeewerkgever, door molest of door verblijf in eene noodhaven of eene andere soortgelijke reden in het belang van het schip en de zaken aan boord daarvan wordt verlengd.

Artikel 442

Indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan bij de reis en de reis door toedoen van de zeewerkgever niet wordt aangevangen of, nadat zij is aangevangen, wordt gestaakt, neemt de arbeidsovereenkomst een einde. De schepeling heeft alsdan het recht op de schadeloosstelling, bepaald in artikel 680 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met artikel 438, eerste lid.

Artikel 443

  • 1 Eindigt de arbeidsovereenkomst in het buitenland, dan heeft de schepeling recht op vrij vervoer, indien hij Nederlander is, tot een haven in Nederland, indien hij niet Nederlander is, ter keuze van de zeewerkgever, tot de plaats waar de dienst aan boord van het schip is begonnen of tot een haven van het land waar hij thuis behoort, mits de schepeling zijn verlangen daartoe te kennen geeft uiterlijk op de dag volgende op die, waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, de in artikel 354 bedoelde dagen niet medegerekend, doch in ieder geval voor het vertrek van het schip. Echter heeft de schepeling dit recht niet, indien hij wegens de wijze, waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd, schadeplichtig is geworden. Indien de arbeidsovereenkomst is ontbonden op verzoek van de schepeling op grond van gewichtige redenen, heeft hij dit recht slechts, indien de zeewerkgever schadeplichtig is geworden.

  • 2 Onder het vrij vervoer zijn begrepen de kosten van onderhoud en nachtverblijf van het eindigen der arbeidsovereenkomst tot de aankomst van den schepeling in de plaats zijner bestemming.

Artikel 444

Iedere beëindiging van den dienst aan boord van het schip wordt door den kapitein aangeteekend op de monsterrol.

Artikel 445

  • 1 De zeewerkgever is verplicht bij het einde van den dienst aan boord aan den schepeling eene schriftelijke afrekening ter hand te stellen. Indien geschil ontstaat over de afrekening, kan de meest gerede partij zich wenden tot de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het schip is aangekomen of waar de zetel van het scheepsbedrijf is gelegen, met het verzoek de afrekening te onderzoeken en vast te stellen.

  • 2 Eindigt de dienst buiten Nederland, dan kan ieder der partijen, ter verkrijging van eene voorloopige beslissing, zich wenden, in het Koninkrijk buiten Europa, tot het bevoegde gezag, en buiten het Koninkrijk, tot den Nederlandschen diplomatieken of bezoldigden consulairen ambtenaar, die het eerst te bereiken is.

Artikel 446

Na het eindigen der reis is de schepeling, wiens arbeidsovereenkomst is afgeloopen, niettemin gedurende drie werkdagen gehouden op verlangen van den kapitein mede te werken tot het opmaken van eene scheepsverklaring.

Artikel 447

De zeewerkgever verbeurt voor iederen dag, dat hij een officier of een scheepsgezel, gedurende of bij het einde van den dienst aan boord van een schip, zonder wettige reden, ophoudt in het verkrijgen van het in geld vastgestelde deel van zijn loon, ten behoeve van den officier € 1,36 en ten behoeve van den scheepsgezel € 0,68.

Artikel 448

  • 1 De schepelingen zijn verplicht aan het behoud van het schip en de zaken aan boord mede te werken. Zij hebben recht op buitengewone belooning voor de dagen, gedurende welke zij werkzaam zijn geweest.

  • 2 In geval van geschil wordt de belooning vastgesteld door de rechtbank van het arrondissement waarin de werkzaamheden tot behoud hebben plaats gehad. In het Koninkrijk buiten Europa geschiedt de vaststelling door het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk door den Nederlandschen diplomatieken of bezoldigden consulairen ambtenaar, die het eerst te bereiken is.

Artikel 449

  • 1 Indien een schip, dat tot het verrichten van sleepdienst niet is bestemd, aan een ander in open zee aangetroffen schip sleepdienst bewijst onder omstandigheden welke niet aanspraak geven op hulploon, hebben niettemin de schepelingen recht op een aandeel in het sleeploon. De zeewerkgever is verplicht iederen schepeling vóór de uitbetaling desverlangd het bedrag van het sleeploon en de verdeeling daarvan schriftelijk mede te deelen.

  • 2 Het aandeel van de schepelingen in het sleeploon wordt, in geval van geschil, door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het schip is aangekomen of waar de zetel van het scheepsbedrijf is gelegen, naar billijkheid vastgesteld.

Artikel 450

  • 1 In geval van verlies van het schip door schipbreuk, is de zeewerkgever verplicht aan den schepeling, zoolang hij dientengevolge werkloos is, doch ten hoogste gedurende twee maanden, eene schadeloosstelling te betalen tot een bedrag gelijk aan het bij de arbeidsovereenkomst in geld vastgestelde deel van het loon. Is het loon geheel of voor een deel niet naar tijdruimte vastgesteld, dan is een bedrag verschuldigd gelijk aan het loon, dat volgens het gebruik wegens eene reis als die waarop het schip is verloren gegaan, bij vaststelling van het geheele loon naar tijdruimte, wordt betaald. In geval van geschil beslist de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin de zetel van het scheepsbedrijf is gelegen.

  • 2 Voor zoover de schepeling krachtens het bepaalde in artikel 440 recht heeft op loon, komt dit loon in mindering van de hierbedoelde schadeloosstelling.

  • 4 De zeewerkgever, die vermeent, dat een of meer van de schepelingen ten aanzien van de schipbreuk grove schuld treft, kan zich wenden tot den kantonrechter met verzoek zijne in het eerste lid bedoelde verplichting tegenover bepaalde schepelingen op te schorten, totdat de Raad voor de scheepvaart omtrent de oorzaak van de ramp uitspraak heeft gedaan. De kantonrechter kan naar aanleiding van de uitspraak van den Raad voor de scheepvaart den zeewerkgever voor goed van zijne verplichting ontheffen.

Artikel 450a

  • 1 De zeewerkgever, die verplicht is tot vrij vervoer van den schepeling naar eene haven, heeft het recht zich van die verplichting te kwijten, door hem, mits hij tot werken in staat is, aan boord van een naar die haven bestemd schip eene betrekking te verschaffen, overeenkomstig die, welke hij in dienst van den zeewerkgever bekleedde.

  • 2 Een Nederlandsch schepeling kan verlangen, dat de betrekking hem aan boord van een Nederlandsch schip wordt verschaft.

  • 3 Geschillen over de uitvoering dezer bepaling beslist in het Koninkrijk buiten Europa het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk de Nederlandsche diplomatieke of bezoldigde consulaire ambtenaar.

Artikel 450aa

  • 1 Bij verlies van de gehele uitrusting van de schepeling door een ramp aan het schip overkomen, heeft de schepeling, die niet bij die gebeurtenis het leven verliest, aanspraak op een uitkering ineens en heeft, indien de schepeling bij die gebeurtenis het leven verliest, de overlevende echtgenoot of geregistreerde partner of hebben, bij ontstentenis van deze, de gezamenlijke kinderen of, bij ontstentenis van dezen, de ouders recht op een uitkering ineens. Onder verlies van de gehele uitrusting wordt verstaan, dat niets is gered dan hetgeen de schepeling op of bij zich draagt.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt voor de verschillende groepen van schepelingen het bedrag van de in het vorige lid bedoelde uitkering bepaald.

  • 3 Bij verlies van een gedeelte van de uitrusting van de schepeling door een ramp aan het schip overkomen, bestaat een gelijke aanspraak als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande, dat het bedrag van de uitkering wordt gesteld op de geldswaarde van het verloren gegane deel van de uitrusting tot ten hoogste het krachtens het tweede lid bepaalde bedrag.

Artikel 450c

  • 2 Zij mogen in de arbeidsovereenkomst geen bepalingen opnemen, welke afwijken van de wettelijke regels betreffende de bevoegdheid des rechters kennis te nemen van geschillen betrekkelijk deze overeenkomst, onverminderd de mogelijkheid zich te verbinden om geschillen aan de uitspraak van scheidslieden te onderwerpen.

Artikel 450d

  • 1 Eene beschikking ingevolge de artikelen 415, derde lid, 424, laatste lid, 439, 445, 448, 449 en 450 geeft de kantonrechter niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van partijen. De oproeping geschiedt door den griffier op de wijze, bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen. Bij de oproeping van de wederpartij wordt een afschrift van het verzoekschrift gevoegd.

§ 3. Van de monsterrol en het monsterboekje

Artikel 451

  • 1 Alvorens te vertrekken, is de kapitein verplicht tot het opmaken van de monsterrol. De monsterrol is een staat, houdende de namen van de kapitein en van de schepelingen en de hoedanigheid waarin iedere schepeling aan boord dienst doet. De monsterrol vermeldt bovendien de naam van het schip, de met het schip te maken zeereis of zeereizen, de naam van de zeewerkgever, en wie van de schepelingen de rang van officier zullen hebben. Nadat de monsterrol voor de eerste maal is opgemaakt, wordt zij vervolgens ten minste eenmaal per twaalf maanden opnieuw opgemaakt. Na een tussentijdse wijziging van de gegevens, bedoeld in de tweede en derde volzin, wordt de monsterrol binnen 24 uur bijgesteld.

  • 2 De monsterrol wordt, na te zijn opgemaakt of bijgesteld, ondertekend door of namens de zeewerkgever, door de kapitein en door de desbetreffende schepelingen. De kapitein dient de monsterrol aan boord te houden.

  • 3 Nietig zijn bepalingen in de monsterrol, welke afwijken van de met een schepeling gesloten arbeidsovereenkomst of welke deze aanvullen.

Artikel 451a

  • 1 Bij het opmaken van de monsterrol is de zeewerkgever verplicht de met de schepelingen gesloten arbeidsovereenkomsten aan de kapitein over te leggen.

  • 2 Deze vergewist zich ervan dat de inhoud van de arbeidsovereenkomsten door de schepelingen is begrepen en dat de overeenkomsten door partijen zijn ondertekend. Hij neemt daaromtrent een verklaring in de monsterrol op.

  • 3 Door de kapitein gewaarmerkte afschriften van de arbeidsovereenkomsten welke daartoe door de zeewerkgever ter beschikking van de kapitein worden gesteld, worden als bijlagen gevoegd bij het exemplaar van de monsterrol dat aan boord blijft. Iedere schepeling moet aan boord in de gelegenheid worden gesteld van de hem betreffende arbeidsovereenkomst inzage te nemen.

  • 4 Het in het eerste en het derde lid bepaalde geldt mede voor de collectieve arbeidsovereenkomsten op de grondslag waarvan een of meer arbeidsovereenkomsten met de in de monsterrol genoemde schepelingen zijn gesloten.

Artikel 451d

De zeewerkgever draagt de kosten van het geneeskundig onderzoek volgens een bij of krachtens de in artikel 451i bedoelde algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarief.

Artikel 451e

  • 1 Na de monstering blijft het monsterboekje in handen van de kapitein; deze geeft het de schepeling terug bij het einde van de dienst aan boord van het schip.

  • 2 De kapitein vermeldt in het boekje den datum waarop en de plaats waar de dienst aan boord van het schip is geëindigd.

  • 3 Indien de kapitein het monsterboekje niet kan teruggeven aan de schepeling, doet hij het toekomen aan de zeewerkgever die het, onder vermelding van de reden waarom het niet aan de schepeling is teruggegeven, zendt aan de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • 4 De Raad voor de scheepvaart kan, op verzoek van de zeewerkgever, de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat gehoord, het monsterboekje gedurende de tijd van ten hoogste een jaar inhouden, ingeval de schepeling de arbeidsovereenkomst heeft doen eindigen en deswege schadeplichtig is geworden. De schepeling wordt vooraf opgeroepen om te worden gehoord; hij kan ook verschijnen bij een bijzonder gemachtigde of vergezeld van een raadsman.

  • 5 De bevoegdheid van de zeewerkgever tot het doen van het verzoek vervalt door verloop van één maand na het eindigen van de arbeidsovereenkomst in eene Nederlandsche haven en van zes maanden na het eindigen dier overeenkomst in het buitenland.

§ 4. Van de schepelingen ter visscherij

Artikel 452

  • 1 Zeevisserij is de vaart ter bedrijfsmatige uitoefening der visserij buitengaats.

  • 2 Schepeling ter zeevisserij is de persoon die een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de zeewerkgever of een schriftelijke maatschapsovereenkomst heeft aangegaan in het kader van de zeevisserij, uitgezonderd de kapitein.

  • 3 De bepalingen van de tweede en de derde paragraaf van dezen titel vinden geen toepassing ten aanzien van de schepelingen ter kustvisscherij. De arbeidsovereenkomsten van deze schepelingen worden uitsluitend geregeld door de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

§ 5. Van de schepelingen ter zeevisserij die een arbeidsovereenkomst met de zeewerkgever hebben gesloten

Artikel 452a

Ten aanzien van de schepelingen ter zeevisserij die een arbeidsovereenkomst met de zeewerkgever hebben gesloten vinden de bepalingen van dezen titel toepassing, voorzoover daarvan in de volgende artikelen niet is afgeweken.

Artikel 452b

Op de arbeidsovereenkomst tusschen zeewerkgever en een schepeling ter zeevisscherij blijft het bepaalde bij artikel 400 onder 7° buiten toepassing.

Artikel 452c

Op de in het vorige artikel bedoelde overeenkomst is artikel 402 van toepassing, behoudens dat het dagverblijf kan worden vervangen door het volkslogies.

Artikel 452d

Het bij artikel 407 omtrent de voeding bepaalde geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij alleen, wanneer de zeewerkgever de zorg voor de voeding bij de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk op zich heeft genomen.

Artikel 452f

  • 1 Artikel 413 geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij met deze aanvulling, dat het in geld vastgesteld loon voorzoover het afhankelijk is van de opbrengst der vangst in de arbeidsovereenkomst moet worden begroot op zijn vermoedelijk bedrag naar tijdruimte; bij de toepassing van de artikelen 425, 428, 438 en 450 wordt dergelijk loon berekend naar deze begrooting.

  • 2 De schepeling heeft geen aanspraak tegen de zeewerkgever op grond dat krachtens artikel 425 of 428 ingevolge de begrooting aan een derde meer is uitbetaald dan strookt met het loon, dat ten slotte aan den schepeling verschuldigd blijkt te zijn.

Artikel 452h

Voor de toepassing van de artikelen 415, 415a en 415g geldt als loon van de schepelingen ter zeevisserij het voor hen bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde bedrag, indien het werkelijke loon afhankelijk is van de vangst of de opbrengst daarvan.

Artikel 452i

Artikel 417 geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij, behoudens dat deze alleen in de eerste Nederlandsche haven, welke het schip aandoet, de tusschenkomst van den kantonrechter kunnen inroepen.

Artikel 452j

Artikel 421 geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij, behoudens, dat de kapitein kan volstaan met vermelding van de reden van weigering van een gevraagd verlof in het dagboek.

Artikel 452l

Artikel 425 geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij, behoudens dat de uitbetaling aan de echtgenoote steeds wekelijks moet geschieden.

Artikel 452n

Artikel 439 vindt toepassing op de arbeidsovereenkomsten tusschen zeewerkgever en schepelingen ter zeevisscherij, behoudens dat ieder der partijen zich uitsluitend kan wenden tot den daar bedoelden kantonrechter.

Artikel 452o

  • 1 Artikel 450 geldt voor den zeewerkgever en de schepelingen ter zeevisscherij, behoudens dat de schadeloosstelling is beperkt tot twee derde van het bij de overeenkomst in geld vastgestelde deel van het loon.

  • 2 Ten aanzien van schepen, welke uitsluitend de seizoenvisscherij uitoefenen, bepalen Wij telken jare op welken dag het seizoen geacht wordt te eindigen. De zeewerkgever van zoodanig schip is in geen geval verplicht de uitbetaling langer te doen dan tot het einde van het seizoen.

§ 6. Van de kapitein en de schepelingen ter zeevisserij die een maatschapsovereenkomst hebben gesloten

Artikel 452q

  • 1 De maatschapsovereenkomst moet, op straffe van nietigheid, schriftelijk worden aangegaan. In de maatschapsovereenkomst wordt bepaald, wie van de maten de kapitein zal zijn.

  • 3 De overeenkomst moet een regeling bevatten omtrent de wijze waarop ieders aandeel in de opbrengst van de maatschap (besomming) zal worden bepaald.

  • 4 Tevens moet de maatschapsovereenkomst behelzen de wijze van haar beëindiging, namelijk:

    • a. indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, de inhoud van artikel 434, eerste lid, met dien verstande dat daarin in plaats van "arbeidsovereenkomst" gelezen wordt: maatschapsverhouding;

    • b. indien de overeenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan, de dag waarop de overeenkomst eindigt met vermelding van de inhoud van artikel 431 met dien verstande dat in plaats van "arbeidsovereenkomst" wordt gelezen: maatschapsverhouding.

    • c. indien de overeenkomst bij de reis wordt aangegaan, de haven overeengekomen voor de beëindiging van de maatschapsverhouding met vermelding van de inhoud van artikel 432, tweede lid, met dien verstande dat daarin in plaats van "arbeidsovereenkomst" gelezen wordt: maatschapsverhouding en, indien de haven een Nederlandse haven is, met vermelding van de inhoud van het eerste of tweede lid van artikel 433, naar gelang de haven al of niet met name is genoemd, met dien verstande dat in dat artikel in plaats van "arbeidsovereenkomst" gelezen wordt: maatschapsverhouding en in plaats van "zeewerkgever" elke vennoot.

  • 5 Nietig is een beding waarbij een maat wordt beperkt in zijn vrijheid, na het einde van de maatschapsovereenkomst, arbeid te verrichten.

Artikel 452r

  • 1 Vanaf het ogenblik dat de kapitein het schip buitengaats brengt tot aan het ogenblik dat het schip in Nederland weer binnengaats wordt gebracht, is de kapitein bevoegd om als vertegenwoordiger van een maatschap op te treden.

Artikel 452s

Schepelingendienst mag uitsluitend worden verricht door hen die in de monsterrol zijn genoemd.

Artikel 452t

Van overeenkomstige toepassing zijn de artikelen 405, 407, eerste-zesde lid, voorzover het de verblijven, de kombuis en andere ruimten voor de voeding betreft, met dien verstande dat in artikel 407, eerste lid, voor "zeewerkgever" wordt gelezen: eigenaar, de artikelen 411, 412 en 416, met dien verstande dat in het laatstgenoemde artikel voor "in dienst van de zeewerkgever" moet worden gelezen: deel uitmakend van de maatschap, en voor "zeewerkgever": maatschap.

Artikel 452u

De artikelen 444, 451, 451a, 451d en 451e zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in de artikelen 451, 451a en 451e in plaats van «zeewerkgever» wordt gelezen: eigenaar, of ingeval van rompbevrachting: rompbevrachter, en in artikel 451d, tweede lid: maatschap, dat in plaats van «arbeidsovereenkomst» wordt gelezen: maatschapsovereenkomst en dat in plaats van «loon» wordt gelezen: aandeel in de besomming.

Artikel 452v

Na het eindigen van een reis is de schepeling gedurende drie werkdagen gehouden op verlangen van de kapitein mede te werken tot het opmaken van een scheepsverklaring.

Vijfde titel. Van vervrachting en bevrachting van schepen

§ 1. Algemeene bepalingen

Vijfde titel A. Van het vervoer van goederen

§ 1. Algemeene bepalingen

§ 2. Vaste lijnen

§ 3. Tijd-bevrachting

§ 4. Reis-bevrachting

§ 5. Vervoer van stukgoederen

Vijfde titel B. Van het vervoer van personen

§ 1. Algemeene bepalingen

§ 2. Vaste lijnen

Zesde titel. Van aanvaring

Zevende titel. Van hulp en berging

Achtste titel. Van bodemerij

Negende titel. Van verzekering tegen de gevaren der zee en die der slavernij

[Vervallen per 01-01-2006]

Eerste afdeeling. Van den vorm en den inhoud der verzekering

[Vervallen per 01-01-2006]

Derde afdeeling. Van het begin en het einde van het gevaar

[Vervallen per 01-01-2006]

Vierde afdeeling. Van de regten en pligten van den verzekeraar en den verzekerde

[Vervallen per 01-01-2006]

Vijfde afdeeling. Van abandonnement

[Vervallen per 01-01-2006]

Tiende titel. Van verzekering tegen de gevaren van den vervoer te lande en op binnenwateren

[Vervallen per 01-01-2006]

Elfde titel. Van avarijen

[Vervallen per 01-01-2006]

Elfde titel A. Van de beperking der aansprakelijkheid

Twaalfde titel. Van het te niet gaan der verbindtenissen in den zeehandel

[Vervallen per 01-01-2006]

Dertiende titel. Van de binnenvaart

Eerste afdeling. Binnenschepen en voorwerpen aan boord daarvan

§ 1. Rechten op binnenschepen

§ 2. Voorrechten op binnenschepen

§ 3. Voorrechten op voorwerpen aan boord van binnenschepen

Derde afdeeling. Van den schipper en de schepelingen

Artikel 782

  • 1 De schipper is verplicht de gebruikelijke regels en de bestaande voorschriften ter verzekering van de deugdelijkheid en de veiligheid van het schip voor de vaart op binnenwateren, van de veiligheid der opvarenden en der zaken aan boord met nauwgezetheid op te volgen.

  • 2 Hij onderneemt de reis niet, tenzij het schip tot het volvoeren daarvan geschikt, naar behooren uitgerust en voldoende bemand is.

Artikel 783

  • 1 De schipper kan na aankomst in eene haven door een notaris eene scheepsverklaring doen opmaken omtrent de voorvallen der reis. Buiten Nederland wendt hij zich tot den Nederlandschen consulairen ambtenaar of, bij ontstentenis van zoodanigen ambtenaar, tot het bevoegde gezag.

  • 2 De notaris en de consulaire ambtenaar zijn verplicht van scheepsverklaringen tegen betaling van kosten afschrift uit te reiken aan ieder, die het verlangt.

Artikel 785

  • 1 De schipper is verplicht aan personen, die in gevaar verkeeren, en in het bijzonder, als zijn schip bij eene aanvaring betrokken is geweest, aan de andere daarbij betrokken schepen en de personen, die zich aan boord dier schepen bevinden, de hulp te verleenen, waartoe hij bij machte is zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar bloot te stellen.

  • 2 Hij is bovendien verplicht, voor zooverre hem dit mogelijk is, aan de andere bij de aanvaring betrokken schepen op te geven den naam van zijn schip, van de plaats, waar het thuis behoort, van de plaats, vanwaar het komt en waarheen het bestemd is, alsmede inzage te verstrekken van het bewijs van inschrijving in het register.

  • 3 Niet-nakoming van deze verplichtingen door den schipper geeft geen aanspraak jegens hem, die uit welken hoofde dan ook verantwoordelijk is voor het optreden van de schipper.

Vierde afdeeling. Van vervrachting en bevrachting van binnenschepen in het algemeen

Vijfde afdeeling. Van het vervoer van goederen

§ 2. Beurtvaart

§ 3. Reisbevrachting

§ 4. Bevrachting voor liggen en/of varen

Zevende afdeeling. Van het sleepen van binnenschepen

Achtste afdeeling. Van aanvaring

Algemene slotbepaling

Artikel 958

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de termijnen, gesteld in de hierna genoemde onderdelen van dit wetboek:

van het eerste boek:

Artikel 82 tweede lid, Titel IV derde en vierde afdeling en de Titels VI en VII;

van het tweede boek:

de Titels III, IV en Titel IX derde afdeling.

Zij is echter wel van toepassing op de termijnen, gesteld in de artikelen 419 en 451e.