§ 2. Van de arbeidsovereenkomst tot de vaart ter zee
Op de arbeidsovereenkomst tusschen de zeewerkgever en den schepeling zijn de bepalingen
van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, voor zoover daarvan in dit wetboek niet
is afgeweken.
De arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan hetzij voor een bepaalden tijd, hetzij
voor één of meer reizen (bij de reis), hetzij voor onbepaalden tijd of tot wederopzegging.
De overeenkomst moet behelzen, behalve hetgeen elders in de wet is voorgeschreven:
-
1°. den naam en de voornamen van den schepeling, den dag van zijne geboorte of zijn leeftijd,
en zijne geboorteplaats;
-
2°. de plaats en den dag van het sluiten van de overeenkomst;
-
3°. de aanduiding van het schip of de schepen, waarop de schepeling zich verbindt dienst
te doen;
-
4°. de te ondernemen reis of reizen, indien deze reeds vaststaan;
-
5°. de hoedanigheid, waarin de schepeling in dienst zal treden;
-
6°. indien mogelijk, de plaats waar en den dag waarop de dienst aan boord zal aanvangen;
-
7°. het bepaalde bij artikel 414 nopens het recht op vrije dagen;
-
8°. de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, namelijk:
-
a. indien de overeenkomst voor een bepaalden tijd wordt aangegaan, den dag waarop de
arbeidsovereenkomst eindigt, met vermelding van den inhoud van artikel 431,
-
b. indien de overeenkomst bij de reis wordt aangegaan, de haven overeengekomen voor de
beëindiging der arbeidsovereenkomst, met vermelding van den inhoud van artikel 432, tweede lid, alsmede, indien de haven eene Nederlandsche haven is, van het eerste of van het tweede lid van artikel 433, naar gelang de haven al of niet met name is genoemd,
-
c. indien de overeenkomst voor onbepaalden tijd wordt aangegaan, den inhoud van artikel 434, eerste lid.
-
2 De aanduiding in de overeenkomst van het schip of de schepen, waarop de schepeling
zich verbindt dienst te doen, kan ook geschieden door te bepalen, dat hij dienst zal
doen op een of meer door de zeewerkgever aan te wijzen schepen, behoorende tot die,
welke de zeewerkgever voor de vaart ter zee gebruikt.
-
3 Indien partijen van het bepaalde bij de artikelen 414, 431, 432, tweede lid, 433, eerste of tweede lid, of 434, eerste lid, wenschen af te wijken, voor zoover wettelijk geoorloofd, wordt in plaats daarvan
die afwijkende regeling in de overeenkomst opgenomen.
Een door de zeewerkgever vastgesteld reglement betreffende den dienst aan boord is
voor den schepeling verbindend, mits een in de Nederlandsche taal gesteld exemplaar
daarvan in een mede voor hem bestemd dagverblijf der schepelingen is en blijft opgehangen
en behoorlijk leesbaar is, en voor zooverre de inhoud niet in strijd is met de door
hem aangegane arbeidsovereenkomst.
Nietig is een beding waarbij de schepeling wordt beperkt in zijne vrijheid, na het
einde der arbeidsovereenkomst arbeid te verrichten.
Van het oogenblik waarop volgens de overeenkomst de arbeidsovereenkomst zal aanvangen
is de schepeling verplicht zich te houden ter beschikking van de zeewerkgever om gemonsterd
te worden op een door de overeenkomst aangeduid schip. Is omtrent den aanvang van
de arbeidsovereenkomst niets bepaald, dan wordt die voor de toepassing van dit voorschrift
geacht samen te vallen met het sluiten der overeenkomst.
De schepeling wordt geacht in dienst te zijn aan boord van een schip van den dag,
in de monsterrol daarvoor aangewezen, of, bij gebreke daarvan, van den dag, waarop
de monsterrol is opgemaakt, tot en met den dag waarop hij van zijne werkzaamheden
aan boord wordt ontheven of hij deze neerlegt.
Schepelingen-dienst mag niet worden verricht:
-
1°. door hen, die niet met de zeewerkgever eene arbeidsovereenkomst hebben aangegaan,
-
2°. door hen, die, hoewel zij met de zeewerkgever eene arbeidsovereenkomst hebben aangegaan,
niet in de monsterrol zijn genoemd.
-
1 De zeewerkgever is verplicht te zorgen voor voeding en verblijven van de schepeling
aan boord, alsmede voor een kombuis en andere ruimten voor de voeding, een en ander
op zodanige wijze dat een behoorlijke voorziening verzekerd is.
-
2 Voor een schip, waarvan de verblijven, de kombuis en andere ruimten voor de voeding
voldoen aan de in het zesde lid bedoelde voorschriften, wordt door Onze Minister van
Verkeer en Waterstaat een certificaat voor de verblijven uitgereikt.
-
3 Wanneer de inrichting van de verblijven, van de kombuis en van de andere ruimten voor
de voeding niet meer voldoet aan de in het zesde lid bedoelde voorschriften, wordt
het certificaat door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ingetrokken.
De schepeling heeft voor iederen dag, dat hem de verschuldigde voeding niet of niet
ten volle wordt verstrekt, recht op eene vergoeding, waarvan het bedrag bij de arbeidsovereenkomst
of, bij stilzwijgen van deze, door het gebruik of de billijkheid wordt bepaald.
-
1 Ten verzoeke van een derde van de schepelingen heeft buitenslands een onderzoek plaats
naar de deugdelijkheid en voldoende hoeveelheid der eet- en drinkwaren. Het onderzoek
wordt door den Nederlandschen consulairen ambtenaar of, bij gebreke van dezen, en
in het Koninkrijk buiten Europa, door het bevoegde gezag ingesteld.
-
1 Door een gelijk deel van de schepelingen kan bij dezelfde autoriteiten buitenslands
over onvoldoende ligging of ruimte, na de afreis ontstaan, worden geklaagd; een onderzoek
wordt daarnaar ingesteld.
-
3 De kapitein, die aan de hem, overeenkomstig dit en het vorig artikel, gegeven bevelen
niet heeft voldaan, wordt geacht zich jegens de schepelingen te hebben misdragen.
-
2 Sterke drank, in strijd met deze bepaling aan boord aangetroffen door de ambtenaren,
aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, of de ambtenaren van de rijksbelastingdienst,
bevoegd inzake douane, wordt door hen in beslag genomen.
-
1 De arbeidsovereenkomst moet, op straffe van nietigheid, het bedrag van het in geld
uit te betalen loon bepalen of aangeven hoe het zal worden bepaald. De bepaling kan
niet aan het goedvinden van een der partijen worden overgelaten.
-
2 Bij de toepassing van het bepaalde in de artikelen 415, tweede lid, 415a, eerste lid, 415g, 423, eerste lid, 425, derde lid, 433, derde lid, 438 en 440 wordt loon, vastgesteld bij de reis, geacht te zijn vastgesteld voor eene tijdruimte
gelijk aan den gemiddelden duur van de reis.
-
4 De werkgever van de schepeling is verplicht om vijftien kalenderdagen van de vakantie,
bedoeld in lid 1, aaneengesloten te geven. Van deze verplichting kan worden afgeweken
bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk
lichaam.
-
5 De vakantie moet zo worden verleend dat de schepeling telkens na verloop van twee
jaren alle dagen heeft genoten waarop hij aanspraak heeft. De verjaringstermijn, bedoeld
in artikel 642 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, beloopt voor de schepeling drie jaren.
-
6 De vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel 641, lid 3, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt desverlangd aan de schepeling gegeven in de plaats alwaar hij is gemonsterd,
of de plaats alwaar hij is aangeworven, al naar gelang die plaats het dichtst is gelegen
bij de woonplaats van de schepeling. Van deze regeling kan worden afgeweken bij collectieve
arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een bevoegd publiekrechtelijk lichaam.
-
7 Indien de schepeling genoodzaakt is de vakantie, bedoeld in lid 1 en in artikel 641, lid 3, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek aan te vangen op een andere plaats dan die bedoeld in lid 6, is de werkgever gehouden
zorg te dragen voor kosteloos vervoer naar die andere plaats alsmede voor de betaling
van de kosten van levensonderhoud gedurende dat vervoer.
-
2 Na zijn herstel heeft de schepeling, ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst,
recht op een uitkering, gelijk aan het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon,
dat hij genoot toen hij ziek werd, indien hij ter verpleging is achtergelaten buiten
het land waar hij thuisbehoort en elders dan ter plaatse waar hij zich bevond toen
zijn rechtsverhouding met de zeewerkgever aanving. Hij heeft voorts aanspraak op huisvesting
en voeding en recht op vrij vervoer tot een haven in het land waar hij thuisbehoort
of tot de plaats waar hij zich bevond toen zijn rechtsverhouding met de zeewerkgever
aanving, zulks ter keuze van de zeewerkgever. Onder vrij vervoer zijn begrepen de
kosten van onderhoud en nachtverblijf gedurende de reis. De geldelijke uitkering na
zijn herstel en het recht op huisvesting en voeding, waarop hij ingevolge dit lid
aanspraak kan maken, nemen in ieder geval een einde zodra hij passende arbeid kan
verkrijgen en verrichten dan wel is teruggekeerd in of had kunnen terugkeren naar
een haven in het land waar hij thuisbehoort of de plaats waar hij zich bevond toen
zijn rechtsverhouding met de zeewerkgever aanving.
-
3 Indien de ziekte een gevolg is van opzet, wordt de geldelijke uitkering verbeurd of
verminderd, ter beoordeling van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement
waarin de zetel van het scheepsbedrijf is gevestigd.
-
5 De schepeling, die ziek wordt, heeft tot zijn herstel recht op behoorlijke verpleging
en geneeskundige behandeling. Dit recht komt evenwel niet toe aan de schepeling, die
verzekeringsplichtige is op grond van de Zorgverzekeringswet, zolang hij verblijft in Nederland en evenmin aan de schepeling, die verblijft in
het land waar hij thuisbehoort. Het recht eindigt, indien de schepeling is teruggekeerd
in of heeft kunnen terugkeren naar het land waar hij thuisbehoort. Op de aanspraken,
welke de schepeling heeft ingevolge het bepaalde in dit lid, komen de aanspraken ingevolge
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in mindering.
-
1 De schepeling, die op het tijdstip, waarop hij ziek wordt, niet is verzekerd ingevolge
de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat
van de Europese Unie van toepassing is, heeft, zolang hij niet hersteld is, gedurende
ten hoogste 52 weken, ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst, recht op
80% van het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, dat hij genoot toen hij ziek
werd, verhoogd met de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen geldswaarde
van andere loonbestanddelen. Deze termijn van 52 weken gaat in: 1°. als de schepeling
ziek wordt, terwijl hij niet aan boord van een schip in dienst is, op de dag, waarop
hij ziek wordt; 2°. als hij ziek wordt, terwijl hij aan boord van een schip in dienst
is, op de dag, waarop hij aan de wal ter verpleging wordt achtergelaten of waarop
hij, nog niet hersteld, met het schip terugkomt. Wordt hij ter verpleging achtergelaten
buiten het land waar hij thuisbehoort, dan wordt de uitkering van 80% gedurende de
eerste twaalf weken verhoogd tot 100%.
-
2 De geldelijke uitkering, waarop de schepeling recht heeft ingevolge het bepaalde in
de laatste volzin van het vorige lid neemt in ieder geval een einde zodra hij passende
arbeid kan verkrijgen en verrichten dan wel is teruggekeerd in of had kunnen terugkeren
naar een haven in het land waar hij thuisbehoort.
-
1 De schepeling, die op het tijdstip, waarop hem een ongeval in verband met zijn arbeidsovereenkomst
overkomt, niet is verzekerd ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat
van de Europese Unie van toepassing is, heeft, ongeacht het voortduren van de arbeidsovereenkomst,
of zijn nagelaten betrekkingen hebben, indien hij ten gevolge van een zodanig ongeval
overlijdt, recht op uitkeringen en voorzieningen overeenkomstig het bepaalde in de
artikelen 415c - 415h.
-
2 Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid en in de artikelen 415c - 415g worden met een ongeval, in verband met de arbeidsovereenkomst overkomen, gelijkgesteld
de ziekten, voorkomende op een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
lijst van ziekten, indien de schepeling die ziekte heeft gekregen in verband met de
arbeidsovereenkomst. De ziekte wordt, tenzij het tegendeel blijkt, geacht verband
te houden met de arbeidsovereenkomst, indien zij zich gedurende de arbeidsovereenkomst
of binnen een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn na het beëindigen
van de arbeidsovereenkomst openbaart.
-
3 De in het vorige lid bedoelde gelijkstelling is niet van toepassing indien de schepeling
zonder deugdelijke grond ter zake van de in dat lid bedoelde ziekte geweigerd heeft
een profylactische behandeling te ondergaan dan wel heeft nagelaten zich aan een zodanige
behandeling te onderwerpen, ofschoon hem daartoe kosteloos gelegenheid werd geboden.
-
1 De schepeling, bedoeld in artikel 415b, heeft na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in artikel 415a, eerste lid, in geval van tijdelijke gehele ongeschiktheid tot werken, recht op een uitkering
van 70% van zijn loon en, in geval van tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid tot
werken, op een uitkering ter hoogte van een in verhouding tot de verloren geschiktheid
tot werken staand deel van 70% van zijn loon.
-
2 De in het vorige lid bedoelde uitkering eindigt met ingang van de dag, waarop blijvende
gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken intreedt, dan wel, indien de tijdelijke
gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken voortduurt, uiterlijk met ingang
van de dag, gelegen drie jaren na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in artikel 415a, eerste lid.
-
3 De schepeling, bedoeld in artikel 415b, die op de dag, gelegen na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in artikel 415a, eerste lid, blijvend geheel of gedeeltelijk ongeschikt is tot werken of binnen drie jaren na
die dag blijvend geheel of gedeeltelijk ongeschikt wordt tot werken, dan wel op de
dag, gelegen drie jaren na vorenbedoelde dag, nog tijdelijk geheel of gedeeltelijk
ongeschikt is tot werken, heeft recht op een uitkering ineens van driemaal de uitkering
over een jaar, berekend naar de uitkering, waarop hij laatstelijk aanspraak had vóór
de dag, waarop dat recht ontstaat. Met ingang van de dag, waarop recht ontstaat op
een uitkering ineens als bedoeld in de vorige volzin, kunnen ter zake van het betreffende
ongeval overigens geen rechten meer worden ontleend aan de artikelen 415b - 415h.
-
4 Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt een schepeling geheel
of gedeeltelijk ongeschikt geacht tot werken, indien hij ten gevolge van een ongeval
als bedoeld in artikel 415b geheel of gedeeltelijk ongeschikt is geworden tot arbeid, die voor zijn krachten
en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep
hem in billijkheid kan worden opgedragen.
-
5 Indien de schepeling, bedoeld in artikel 415b, niet de medewerking verleent, die redelijkerwijs van hem verlangd kan worden tot
het herkrijgen van zijn gezondheid of zijn arbeidsvermogen, voor zover deze door een
ongeval als bedoeld in dat artikel zijn geschaad, zal bij de schatting van de mate
van ongeschiktheid tot werken, bedoeld in de vorige leden, de toestand in aanmerking
genomen kunnen worden, die waarschijnlijk zou zijn ontstaan, indien die medewerking
ten volle zou zijn verleend.
-
1 De schepeling, bedoeld in artikel 415b, heeft ter zake van een ongeval als bedoeld in dat artikel van de dag van het ongeval
af recht op geneeskundige behandeling of vergoeding daarvoor, indien hij verblijft
in of heeft kunnen terugkeren naar het land, waar hij thuisbehoort, doch uiterlijk
tot de dag, gelegen drie jaren na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in artikel 415a, eerste lid en onverminderd het bepaalde in de laatste volzin van het derde lid van artikel 415c. Onder geneeskundige behandeling is begrepen het verstrekken van kunstmiddelen, voor
zover deze zijn geschiktheid tot werken kunnen bevorderen of tot verbetering van zijn
levensomstandigheden kunnen bijdragen, alsmede het onderricht in het gebruik van die
kunstmiddelen.
-
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 674 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek hebben de nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 415b, eerste lid, recht op een uitkering ineens, welke bedraagt:
-
1°. voor de vrouw, met wie de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was of een geregistreerd
partnerschap was aangegaan: driemaal de uitkering over een jaar, berekend naar 30%
van het loon van de overledene;
-
2°. voor de man, met wie de overledene ten tijde van het ongeval gehuwd was of een geregistreerd
partnerschap was aangegaan, indien deze zijn kostwinster was: driemaal de uitkering
over een jaar, berekend naar 30% van het loon van de overledene;
-
3°. voor elk kind beneden de leeftijd van zestien jaar dat tot de overleden vader of moeder
in familierechtelijke betrekking stond: driemaal de uitkering over een jaar, berekend
naar 15% en, indien dit kind ouderloos is, berekend naar 20% van het loon van de overledene;
-
4°. voor elk stiefkind beneden de leeftijd van zestien jaar van de overledene: driemaal
de uitkering over een jaar, berekend naar 15% en, indien dit kind ouderloos is, berekend
naar 20% van het loon van de overledene;
-
5°. voor degene, voor wie de overledene ten tijde van het ongeval kostwinner was, niet
vallende onder 1°, 2°, 3° of 4°: driemaal hetgeen hij in de regel over een jaar tot
diens levensonderhoud bijdroeg, doch niet meer dan driemaal de uitkering over een
jaar, berekend naar 30% van het loon van de overledene, met dien verstande, dat, indien
de betrokkene jonger is dan zestien jaar, niet meer wordt uitgekeerd dan hij als kind
dat in familierechtelijke betrekking tot de overledene stond zou hebben ontvangen.
-
2 De in het vorige lid bedoelde uitkeringen zullen tezamen niet meer bedragen dan driemaal
de uitkering over een jaar, berekend naar 60% van het loon van de overledene. De personen,
bedoeld in het vorige lid, onder 5°, hebben alleen recht op een uitkering, indien
de personen, bedoeld onder 1°, 2°, 3° en 4°, van dat lid allen hun volle uitkering
hebben ontvangen. Indien de personen, bedoeld in het vorige lid, onder 1°, 2°, 3°
en 4°, tezamen een uitkering zouden ontvangen van meer dan driemaal de uitkering over
een jaar, berekend naar 60% van het loon van de overledene, ondergaat elk van deze
uitkeringen een evenredige vermindering.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter voorkoming of
beperking van samenloop van uitkeringen of voorzieningen, bedoeld in de artikelen 415a - 415e , met uitkeringen of voorzieningen uit anderen hoofde.
Onder loon van de schepeling wordt voor de toepassing van de artikelen 415c en 415e verstaan het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon, dat hij genoot toen het ongeval
als bedoeld in artikel 415b plaatsvond, verhoogd met de bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen geldswaarde
van andere loonbestanddelen. Hetgeen het naar tijdruimte in geld vastgestelde loon
meer bedraagt dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag, wordt
daarbij niet in aanmerking genomen.
-
1 Indien een daartoe door Ons erkende vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is
opgericht, is de zeewerkgever, die een of meer schepelingen in dienst heeft, die,
niet zijn verzekerd ingevolge de Ziektewet en op wie niet enige daarmee overeenkomende wettelijke regeling van een lidstaat
van de Europese Unie van toepassing is, ter waarborging van zijn tegenover die schepelingen
en hun nagelaten betrekkingen uit de artikelen 415a - 415g voortvloeiende verplichtingen van rechtswege aangesloten bij die vereniging.
-
1 Indien de schepeling, in dienst van de zeewerkgever, overlijdt buiten het land waar
hij thuis behoort, komen voor rekening van de zeewerkgever:
-
1°. indien de lijkbezorging plaats vindt buiten het land waar hij thuis behoort, de daartoe
gemaakte kosten;
-
2°. indien de lijkbezorging plaats vindt in het land waar hij thuis behoort, de gemaakte
kosten van en in verband met het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woonplaats
in dat land, alsmede de gemaakte kosten van en in verband met de daartoe noodzakelijke
opgraving van het stoffelijk overschot, zulks met inachtneming van bij algemene maatregel
van bestuur te bepalen maximum bedragen.
-
2 Indien hij meent, dat deze bevelen onrechtmatig zijn, kan hij in de eerste haven,
die het schip aandoet, de tusschenkomst inroepen van de inspecteur-generaal van de
Inspectie Verkeer en Waterstaat of in het Koninkrijk buiten Europa van het bevoegde
gezag of buiten het Koninkrijk, indien dit redelijkerwijze zonder oponthoud van het
schip kan geschieden, van den Nederlandschen diplomatieken of bezoldigden consulairen
ambtenaar, die het eerst te bereiken is.
De kapitein is verplicht den arbeid van den schepeling te regelen in overeenstemming
met de daaromtrent bij de wet en, binnen de grenzen der wet, bij de arbeidsovereenkomst
gestelde bepalingen.
-
1 De schepeling is verplicht het hem door den kapitein opgedragen werk te verrichten,
doch heeft recht op een bijslag op het loon voor den tijd, gedurende welken hij langer
dan den door de wet of de arbeidsovereenkomst bepaalden normalen arbeidsduur werk
verricht, tenzij de kapitein het werk noodzakelijk acht tot behoud van het schip,
de opvarenden of de zaken aan boord. Het bedrag van dien bijslag wordt bepaald door
de arbeidsovereenkomst of, bij haar stilzwijgen, door het gebruik of de billijkheid.
-
3 Het recht, betaling van den bijslag te vorderen, vervalt door verloop van één maand
na het eindigen van den dienst aan boord in eene Nederlandsche haven en van zes maanden
na het eindigen van den dienst aan boord in het buitenland.
Indien aan den schepeling andere werkzaamheden worden opgedragen dan hij heeft te
verrichten overeenkomstig de hoedanigheid, waarin hij volgens de arbeidsovereenkomst
aan boord dienst doet, en deze werkzaamheden volgens overeenkomst of gebruik hooger
worden beloond, heeft hij aanspraak op daarmede overeenkomend hooger loon.
-
2 Weigert de kapitein toestemming, dan is hij verplicht de reden voor zijne weigering
in het dagboek te vermelden en aan den schepeling, op diens verlangen, deze weigering
binnen twaalf uur schriftelijk te bevestigen.
De kapitein heeft disciplinair gezag over den schepeling. Hij kan tot handhaving van
dit gezag de redelijkerwijze noodige maatregelen nemen.
-
1 De kapitein kan den schepeling in geval van verwijdering van boord zonder zijne toestemming,
van niet tijdig terugkeeren aan boord, van dienstweigering, van gebrekkige dienstvervulling,
van onbehoorlijk optreden tegen een lid der bemanning of een der andere opvarenden
en van ordeverstoring, eene boete opleggen ten bedrage van het naar tijdruimte in
geld vastgestelde loon over ten hoogste tien dagen; echter mag de boete nooit meer
bedragen dan een derde van dat loon voor den geheelen duur der reis. In een tijdsverloop
van tien dagen mag geen hooger bedrag aan gezamenlijke boeten worden opgelegd dan
de genoemde hoogste bedragen.
-
1 Alvorens boete op te leggen is de kapitein verplicht den betrokkene en de getuigen
te hooren in het bijzijn, zoo mogelijk, van ten minste twee schepelingen van gelijken
of hoogeren rang, overeenkomstig de monsterrol daartoe aangewezen. Het proces-verbaal
van dit verhoor moet door allen, die daarbij tegenwoordig zijn geweest, worden onderteekend.
Van weigering om te onderteekenen wordt daarin melding gemaakt.
-
3 Elke boete moet onverwijld worden ingeschreven in een daartoe bestemd register, met
vermelding van het feit, dat tot de oplegging aanleiding heeft gegeven en van den
dag waarop het heeft plaats gehad, alsmede van den dag waarop de boete is opgelegd.
Iedere inschrijving moet worden onderteekend door den kapitein en de in het eerste
lid genoemde schepelingen.
-
1 Gedurende den tijd, dat de schepeling in dienst van de zeewerkgever aan boord van
een schip of in het buitenland verblijft, heeft zijne niet van tafel en bed gescheiden
echtgenoote recht op uitbetaling, op den voet als in de volgende leden bepaald, van
ten hoogste het twee derde gedeelte van het in geld vastgestelde loon, tot onderhoud
van haar en hare kinderen, die niet in staat zijn in hun onderhoud te voorzien.
-
2 De uitbetaling door de zeewerkgever geschiedt aan de echtgenoote tegen overlegging
van eene met het oog op de laatste monstering afgegeven verklaring van haren man of
beschikking van de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin haar
woonplaats is gelegen en wel voor het gedeelte van het aan den schepeling verschuldigde
loon, in die verklaring of die beschikking genoemd. Wanneer eene onmiddellijke voorziening
wordt vereischt, zal de kantonrechter aanstonds bepalen het gedeelte van het loon
van den schepeling, op welks uitbetaling de echtgenoote voorloopig recht heeft tot
onderhoud van haar en de kinderen in het eerste lid bedoeld. Deze beschikking behoudt
tegenover de zeewerkgever hare kracht gedurende eene maand na den dag harer dagteekening,
voor zooveel hem niet voor den afloop van dien termijn de eindbeschikking van den
kantonrechter is overgelegd.
-
3 Het gedeelte van het loon, op welks uitbetaling de echtgenoote recht heeft, wordt
haar uitgekeerd op de tijdstippen voor de uitbetaling bepaald door de arbeidsovereenkomst
of, bij stilzwijgen van deze, door het gebruik of de billijkheid, met dien verstande,
dat, indien het loon naar tijdruimte is vastgesteld, de hierbedoelde uitbetaling uiterlijk
telkens na eene maand geschiedt.
-
1 De uitbetaling van het in geld vastgestelde deel van het in dienst aan boord van een
schip verdiende loon moet geschieden in de munt, waarin het bij de arbeidsovereenkomst
is uitgedrukt, of in de munt, gangbaar ter plaatse van de uitbetaling. De koers waartegen
in het laatste geval de herleiding geschiedt, moet den schepeling schriftelijk worden
medegedeeld.
-
2 Onverminderd het bepaalde in artikel 445, kan de schepeling, indien hij meent, dat de hem medegedeelde koers niet juist is,
zich na afloop van de reis deswege wenden tot de voorzitter van de Kamer van Koophandel
en Fabrieken te Rotterdam.
-
1 Behoudens het bepaalde in artikel 425 heeft de schepeling recht op uitbetaling van het in dienst aan boord van een schip
verdiend loon: 1°. indien het naar tijdruimte is vastgesteld, in iedere haven, welke
het schip gedurende de reis aandoet, mits zeven dagen zijn verloopen sedert de laatste
uitbetaling, 2°. indien het niet naar tijdruimte is vastgesteld, op de tijdstippen
voor de uitbetaling bepaald door de arbeidsovereenkomst of, bij haar stilzwijgen,
door het gebruik of de billijkheid.
-
3 De uitbetaling van het in het eerste lid onder 1°. bedoelde loon geschiedt uiterlijk
op den dag volgende op dien van de aankomst, de in artikel 354 bedoelde dagen niet medegerekend, doch in ieder geval voor het vertrek uit de haven.
De schepeling kan zijn recht op het in geld vastgestelde deel van zijn in dienst aan
boord van een schip verdiend loon, voor zoover dit te zijner beschikking is, alleen
afstaan, in pand geven daaronder begrepen, ten behoeve van zijne echtgenoote voor
ten hoogste één derde, van zijne kinderen, de verzorgers zijner kinderen en zijne
ouders voor ten hoogste de helft, en van andere bloedverwanten tot den vierden graad
en van aanverwanten tot denzelfden graad voor ten hoogste één derde; alles met dien
verstande, dat het bedrag van hetgeen hij afstaat, gevoegd bij het ingevolge artikel 425 aan de echtgenoote uit te betalen bedrag, twee derde gedeelte van het geheele in
geld vastgestelde loon niet mag overtreffen.
-
3 Op het gedeelte van het loon, ten aanzien waarvan volgens artikel 632 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verrekening door de zeewerkgever voor het einde van de arbeidsovereenkomst is toegelaten,
wordt hetgeen aan boeten, als hier bedoeld, is ingehouden in mindering gebracht.
Artikel 430
[Vervallen per 01-10-1970]
De arbeidsovereenkomst, voor bepaalde tijd aangegaan of voortgezet, eindigt in de
eerste haven, welke het schip aandoet nadat die tijd is verstreken en, voorzoveel
nodig, opzegging heeft plaats gevonden.
-
1 De arbeidsovereenkomst, aangegaan bij de reis, eindigt als de reis of de reizen, waarvoor
zij is aangegaan, is of zijn afgeloopen.
-
2 Evenwel kan de schepeling, na verloop van anderhalf jaar, de arbeidsovereenkomst door
opzegging doen eindigen in iedere haven, welke het schip daarna aandoet. Bij de opzegging
moet hij den termijn in acht nemen, welke redelijkerwijze noodig is voor zijne vervanging
in die haven.
-
1 Indien is overeengekomen, dat de arbeidsovereenkomst zal eindigen bij terugkomst van
het schip in eene met name genoemde Nederlandsche haven, is de zeewerkgever bevoegd
haar te doen eindigen in eene haven, van waaruit de genoemde Nederlandsche haven,
anders dan met een luchtvaartuig, binnen vier en twintig uur kan worden bereikt.
-
2 Is de Nederlandsche haven, waarop het schip zal terugkomen, niet met name genoemd,
dan is de zeewerkgever bevoegd de arbeidsovereenkomst te doen eindigen in eene haven
in het buitenland van waaruit Amsterdam of Rotterdam op de in het eerste lid bedoelde
wijze kan worden bereikt.
-
3 Behalve de reiskosten heeft de zeewerkgever den schepeling voor de dagen nà de beëindiging
van de arbeidsovereenkomst tot den dag, volgende op dien, waarop deze ter plaatse
had kunnen aankomen, loon te betalen op den voet van het in de arbeidsovereenkomst
naar tijdruimte in geld vastgesteld deel van het loon, alsmede de kosten van onderhoud
en zoo noodig van nachtverblijf.
-
1 De arbeidsovereenkomst, aangegaan voor onbepaalden tijd, kan ieder der partijen gedurende
den tijd, dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip, door opzegging,
met inachtneming van den daarvoor gestelden termijn, doen eindigen in iedere haven,
waar het schip laadt of lost. Tenzij een langere termijn van opzegging is overeengekomen
of uit de wet voortvloeit, bedraagt deze vier en twintig uren. De opzegging geschiedt
schriftelijk.
-
3 Dit artikel is mede van toepassing als de zeewerkgever overlijdt gedurende den tijd,
dat de schepeling in dienst is aan boord van een schip, en hetzij de erfgenamen van
de zeewerkgever hetzij de schepeling gebruik willen maken van de bevoegdheid hun gegeven
in artikel 675 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Behalve in de gevallen, genoemd in artikel 678, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zullen voor de zeewerkgever dringende redenen onder andere aanwezig geacht kunnen
worden:
-
1°. wanneer de schepeling den kapitein of een opvarende van het schip mishandelt, grovelijk
beleedigt of op ernstige wijze bedreigt of hem verleidt of tracht te verleiden tot
handelingen strijdig met de wetten of de goede zeden;
-
2°. wanneer, na den aanvang der arbeidsovereenkomst, de schepeling zich niet op den door
de zeewerkgever aangegeven tijd doet monsteren of, na de monstering, aan boord van
het schip aanmeldt;
-
3°. wanneer den schepeling hetzij tijdelijk, hetzij voor goed de bevoegdheid wordt ontnomen,
op een schip dienst te doen in de hoedanigheid, waarin hij zich heeft verbonden dienst
te doen;
-
4°. wanneer de schepeling, buiten weten van de zeewerkgever of den kapitein, smokkelwaren
aan boord heeft gebracht of daar onder zijne berusting heeft.
Behalve in de gevallen, genoemd in artikel 679, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zullen voor den schepeling dringende redenen onder andere aanwezig geacht kunnen
worden:
-
1°. wanneer de zeewerkgever hem orders geeft, welke in strijd zijn met de arbeidsovereenkomst
of met verplichtingen, welke de wet den schepeling oplegt;
-
2°. wanneer de zeewerkgever het schip bestemt naar eene haven van een land, dat in een
zee-oorlog is gewikkeld, of naar eene haven welke is geblokkeerd, tenzij de arbeidsovereenkomst
dit uitdrukkelijk voorziet en is gesloten nà het uitbreken van den oorlog of nà het
afkondigen van de blokkade;
-
3°. wanneer in het geval van artikel 367 de zeewerkgever orders geeft te vertrekken naar eene vijandelijke haven;
-
4°. wanneer de zeewerkgever het schip gebruikt of laat gebruiken voor slavenhandel, zeeroof,
strafbare kaapvaart of het vervoer van goederen waarvan de invoer verboden is in het
land van bestemming;
-
5°. wanneer de zeewerkgever het schip bestemt voor vervoer van contrabande, tenzij de
arbeidsovereenkomst dit uitdrukkelijk voorziet en is gesloten nà het uitbreken van
den oorlog;
-
6°. wanneer voor hem aan boord gevaar voor mishandeling van de zijde van den kapitein
of van een opvarende dreigt;
-
7°. wanneer het logies aan boord in een toestand verkeert, welke schadelijk is voor de
gezondheid der bemanning;
-
8°. wanneer hem de voeding, waarop hij recht heeft, niet of niet in deugdelijken toestand
wordt verstrekt, of wanneer de zeewerkgever handelt in strijd met het bepaalde bij
het tweede lid van artikel 407;
-
9°. wanneer het schip het recht verliest de Nederlandsche vlag te voeren;
-
10°. wanneer de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een of meer bepaalde reizen en de
zeewerkgever het schip andere reizen laat maken.
-
1 Indien de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd gedurende eene reis van het schip, is
de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 680, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bij eene arbeidsovereenkomst voor een bepaalden tijd aangegaan, gelijk aan het bedrag
van het voor den dienst aan boord van een schip in geld vastgestelde loon voor den
tijd, dat de arbeidsovereenkomst volgens de overeenkomst of de wet had behooren voort
te duren, doch niet langer dan drie maanden. Hetzelfde geldt wanneer de arbeidsovereenkomst
bij de reis is aangegaan.
-
2 Bij eene arbeidsovereenkomst, voor een onbepaalden tijd aangegaan, is de schadeloosstelling
ten minste gelijk aan het bedrag van het voor den dienst aan boord van een schip in
geld vastgestelde loon voor één maand.
-
1 Ieder der partijen is te allen tijde, ook vóórdat de arbeidsovereenkomst is aangevangen,
bevoegd zich wegens gewichtige redenen te wenden tot de kantonrechter van de rechtbank
van het arrondissement waarin de plaats van haar werkelijk verblijf gelegen is, of
het schip zich bevindt, of in het Koninkrijk buiten Europa tot het bevoegde gezag
of buiten het Koninkrijk tot den het eerst te bereiken Nederlandschen diplomatieken
of bezoldigden consulairen ambtenaar, met het verzoek de arbeidsovereenkomst ontbonden
te verklaren.
-
2 Als gewichtige redenen worden, behalve die genoemd in artikel 685, lid 2, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, ook beschouwd omstandigheden, na den aanvang van den dienst aan boord aan den verzoeker
gebleken of na dien opgekomen, waardoor de voortzetting van de reis, waarop het schip
zich bevindt, hem aan onvoorzien, groot levensgevaar zou blootstellen.
-
3 Indien het den schepeling mogelijk is eene hoogere betrekking te verkrijgen, is hij
steeds bevoegd het in het eerste lid bedoelde verzoek te doen, mits hij zorgt voor
zijne vervanging zonder nieuwe kosten voor de zeewerkgever en te diens genoegen.
-
1 Indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan bij de reis en tengevolge van een maatregel
van hooger hand of van andere overmacht de reis niet wordt aangevangen of, nadat zij
is aangevangen, wordt gestaakt, neemt de arbeidsovereenkomst een einde. De schepeling
heeft in het laatstbedoelde geval recht op het naar tijdruimte in geld vastgestelde
loon, totdat hij in Nederland kan zijn teruggekomen of totdat hij eerder werk heeft
gevonden. In geval van geschil wordt het bedrag van het loon vastgesteld door de kantonrechter
van de rechtbank van het arrondissement waarin de zetel van het scheepsbedrijf is
gelegen.
Voor zoover het in geld uitgedrukte deel van het loon is vastgesteld bij de reis,
heeft de schepeling recht op eene evenredige verhooging van het loon, wanneer de reis
door toedoen van de zeewerkgever, door molest of door verblijf in eene noodhaven of
eene andere soortgelijke reden in het belang van het schip en de zaken aan boord daarvan
wordt verlengd.
Indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan bij de reis en de reis door toedoen van
de zeewerkgever niet wordt aangevangen of, nadat zij is aangevangen, wordt gestaakt,
neemt de arbeidsovereenkomst een einde. De schepeling heeft alsdan het recht op de
schadeloosstelling, bepaald in artikel 680 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek in verband met artikel 438, eerste lid.
-
1 Eindigt de arbeidsovereenkomst in het buitenland, dan heeft de schepeling recht op
vrij vervoer, indien hij Nederlander is, tot een haven in Nederland, indien hij niet
Nederlander is, ter keuze van de zeewerkgever, tot de plaats waar de dienst aan boord
van het schip is begonnen of tot een haven van het land waar hij thuis behoort, mits
de schepeling zijn verlangen daartoe te kennen geeft uiterlijk op de dag volgende
op die, waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, de in artikel 354 bedoelde dagen niet medegerekend, doch in ieder geval voor het vertrek van het schip.
Echter heeft de schepeling dit recht niet, indien hij wegens de wijze, waarop de arbeidsovereenkomst
is beëindigd, schadeplichtig is geworden. Indien de arbeidsovereenkomst is ontbonden
op verzoek van de schepeling op grond van gewichtige redenen, heeft hij dit recht
slechts, indien de zeewerkgever schadeplichtig is geworden.
Iedere beëindiging van den dienst aan boord van het schip wordt door den kapitein
aangeteekend op de monsterrol.
-
1 De zeewerkgever is verplicht bij het einde van den dienst aan boord aan den schepeling
eene schriftelijke afrekening ter hand te stellen. Indien geschil ontstaat over de
afrekening, kan de meest gerede partij zich wenden tot de kantonrechter van de rechtbank
van het arrondissement waar het schip is aangekomen of waar de zetel van het scheepsbedrijf
is gelegen, met het verzoek de afrekening te onderzoeken en vast te stellen.
-
2 Eindigt de dienst buiten Nederland, dan kan ieder der partijen, ter verkrijging van
eene voorloopige beslissing, zich wenden, in het Koninkrijk buiten Europa, tot het
bevoegde gezag, en buiten het Koninkrijk, tot den Nederlandschen diplomatieken of
bezoldigden consulairen ambtenaar, die het eerst te bereiken is.
Na het eindigen der reis is de schepeling, wiens arbeidsovereenkomst is afgeloopen,
niettemin gedurende drie werkdagen gehouden op verlangen van den kapitein mede te
werken tot het opmaken van eene scheepsverklaring.
De zeewerkgever verbeurt voor iederen dag, dat hij een officier of een scheepsgezel,
gedurende of bij het einde van den dienst aan boord van een schip, zonder wettige
reden, ophoudt in het verkrijgen van het in geld vastgestelde deel van zijn loon,
ten behoeve van den officier € 1,36 en ten behoeve van den scheepsgezel € 0,68.
-
2 In geval van geschil wordt de belooning vastgesteld door de rechtbank van het arrondissement
waarin de werkzaamheden tot behoud hebben plaats gehad. In het Koninkrijk buiten Europa
geschiedt de vaststelling door het bevoegde gezag en buiten het Koninkrijk door den
Nederlandschen diplomatieken of bezoldigden consulairen ambtenaar, die het eerst te
bereiken is.
-
1 Indien een schip, dat tot het verrichten van sleepdienst niet is bestemd, aan een
ander in open zee aangetroffen schip sleepdienst bewijst onder omstandigheden welke
niet aanspraak geven op hulploon, hebben niettemin de schepelingen recht op een aandeel
in het sleeploon. De zeewerkgever is verplicht iederen schepeling vóór de uitbetaling
desverlangd het bedrag van het sleeploon en de verdeeling daarvan schriftelijk mede
te deelen.
-
2 Het aandeel van de schepelingen in het sleeploon wordt, in geval van geschil, door
de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het schip is aangekomen
of waar de zetel van het scheepsbedrijf is gelegen, naar billijkheid vastgesteld.
-
1 In geval van verlies van het schip door schipbreuk, is de zeewerkgever verplicht aan
den schepeling, zoolang hij dientengevolge werkloos is, doch ten hoogste gedurende
twee maanden, eene schadeloosstelling te betalen tot een bedrag gelijk aan het bij
de arbeidsovereenkomst in geld vastgestelde deel van het loon. Is het loon geheel
of voor een deel niet naar tijdruimte vastgesteld, dan is een bedrag verschuldigd
gelijk aan het loon, dat volgens het gebruik wegens eene reis als die waarop het schip
is verloren gegaan, bij vaststelling van het geheele loon naar tijdruimte, wordt betaald.
In geval van geschil beslist de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement
waarin de zetel van het scheepsbedrijf is gelegen.
-
1 De zeewerkgever, die verplicht is tot vrij vervoer van den schepeling naar eene haven,
heeft het recht zich van die verplichting te kwijten, door hem, mits hij tot werken
in staat is, aan boord van een naar die haven bestemd schip eene betrekking te verschaffen,
overeenkomstig die, welke hij in dienst van den zeewerkgever bekleedde.
-
1 Bij verlies van de gehele uitrusting van de schepeling door een ramp aan het schip
overkomen, heeft de schepeling, die niet bij die gebeurtenis het leven verliest, aanspraak
op een uitkering ineens en heeft, indien de schepeling bij die gebeurtenis het leven
verliest, de overlevende echtgenoot of geregistreerde partner of hebben, bij ontstentenis
van deze, de gezamenlijke kinderen of, bij ontstentenis van dezen, de ouders recht
op een uitkering ineens. Onder verlies van de gehele uitrusting wordt verstaan, dat
niets is gered dan hetgeen de schepeling op of bij zich draagt.
-
3 Bij verlies van een gedeelte van de uitrusting van de schepeling door een ramp aan
het schip overkomen, bestaat een gelijke aanspraak als bedoeld in het eerste lid,
met dien verstande, dat het bedrag van de uitkering wordt gesteld op de geldswaarde
van het verloren gegane deel van de uitrusting tot ten hoogste het krachtens het tweede
lid bepaalde bedrag.
De artikelen 613 tot en met 613c, 617, 620, 623, 624, 625, 627, artikel 629, lid 10 en artikel 629b, leden 1, 2, 4 en 3 voor zover het betreft de toepassing van artikel 628, leden 3 en 4, 650, 652, 657, 658, 676, 683 en 684 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vinden geen toepassing ten aanzien van de dienst van de schepeling aan boord van
een schip.
-
1 Bij overeenkomst kunnen partijen niet afwijken van het bepaalde in de artikelen 398-401, 407, 408, 413, 416-419, 421-426, 428, 439, eerste en tweede lid, 445, 448 en 449, noch ook ten nadeele van den schepeling van het bepaalde in de artikelen 402, 414, 415 - 415h, 420, 427, 432-434, 438, 439, laatste lid, 440-443, 447, 450, 450a en 450aa.
-
2 Zij mogen in de arbeidsovereenkomst geen bepalingen opnemen, welke afwijken van de
wettelijke regels betreffende de bevoegdheid des rechters kennis te nemen van geschillen
betrekkelijk deze overeenkomst, onverminderd de mogelijkheid zich te verbinden om
geschillen aan de uitspraak van scheidslieden te onderwerpen.
-
1 Eene beschikking ingevolge de artikelen 415, derde lid, 424, laatste lid, 439, 445, 448, 449 en 450 geeft de kantonrechter niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van partijen.
De oproeping geschiedt door den griffier op de wijze, bij algemeenen maatregel van
bestuur te bepalen. Bij de oproeping van de wederpartij wordt een afschrift van het
verzoekschrift gevoegd.
§ 5. Van de schepelingen ter zeevisserij die een arbeidsovereenkomst met de zeewerkgever
hebben gesloten
Ten aanzien van de schepelingen ter zeevisserij die een arbeidsovereenkomst met de
zeewerkgever hebben gesloten vinden de bepalingen van dezen titel toepassing, voorzoover
daarvan in de volgende artikelen niet is afgeweken.
Op de arbeidsovereenkomst tusschen zeewerkgever en een schepeling ter zeevisscherij
blijft het bepaalde bij artikel 400 onder 7° buiten toepassing.
Op de in het vorige artikel bedoelde overeenkomst is artikel 402 van toepassing, behoudens dat het dagverblijf kan worden vervangen door het volkslogies.
Het bij artikel 407 omtrent de voeding bepaalde geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij
alleen, wanneer de zeewerkgever de zorg voor de voeding bij de arbeidsovereenkomst
uitdrukkelijk op zich heeft genomen.
De artikelen 409 en 410 gelden niet ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij.
-
1
Artikel 413 geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij met deze aanvulling, dat het
in geld vastgesteld loon voorzoover het afhankelijk is van de opbrengst der vangst
in de arbeidsovereenkomst moet worden begroot op zijn vermoedelijk bedrag naar tijdruimte;
bij de toepassing van de artikelen 425, 428, 438 en 450 wordt dergelijk loon berekend naar deze begrooting.
Artikel 414 geldt niet ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij.
Voor de toepassing van de artikelen 415, 415a en 415g geldt als loon van de schepelingen ter zeevisserij het voor hen bij algemene maatregel
van bestuur vastgestelde bedrag, indien het werkelijke loon afhankelijk is van de
vangst of de opbrengst daarvan.
Artikel 417 geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij, behoudens dat deze alleen in
de eerste Nederlandsche haven, welke het schip aandoet, de tusschenkomst van den kantonrechter
kunnen inroepen.
Artikel 421 geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij, behoudens, dat de kapitein
kan volstaan met vermelding van de reden van weigering van een gevraagd verlof in
het dagboek.
De artikelen 423 en 424 gelden niet ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij.
Artikel 425 geldt ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij, behoudens dat de uitbetaling
aan de echtgenoote steeds wekelijks moet geschieden.
Artikel 427 geldt niet ten aanzien van schepelingen ter zeevisscherij.
Artikel 439 vindt toepassing op de arbeidsovereenkomsten tusschen zeewerkgever en schepelingen
ter zeevisscherij, behoudens dat ieder der partijen zich uitsluitend kan wenden tot
den daar bedoelden kantonrechter.
-
2 Ten aanzien van schepen, welke uitsluitend de seizoenvisscherij uitoefenen, bepalen
Wij telken jare op welken dag het seizoen geacht wordt te eindigen. De zeewerkgever
van zoodanig schip is in geen geval verplicht de uitbetaling langer te doen dan tot
het einde van het seizoen.
De artikelen 613 tot en met 613c, 617, 620, 624, 625, 627, artikel 629, lid 10 en artikel 629b, leden 1, 2, 4 en 3 voor zover het betreft de toepassing van artikel 628, leden 3 en 4, 652, 658, 676, 683 en 684 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek vinden geen toepassing ten aanzien van de dienst aan boord van de schepeling ter
zeevisserij.
§ 6. Van de kapitein en de schepelingen ter zeevisserij die een maatschapsovereenkomst
hebben gesloten
-
1 De maatschapsovereenkomst moet, op straffe van nietigheid, schriftelijk worden aangegaan.
In de maatschapsovereenkomst wordt bepaald, wie van de maten de kapitein zal zijn.
Schepelingendienst mag uitsluitend worden verricht door hen die in de monsterrol zijn
genoemd.
Van overeenkomstige toepassing zijn de artikelen 405, 407, eerste-zesde lid, voorzover het de verblijven, de kombuis en andere ruimten voor de voeding betreft,
met dien verstande dat in artikel 407, eerste lid, voor "zeewerkgever" wordt gelezen: eigenaar, de artikelen 411, 412 en 416, met dien verstande dat in het laatstgenoemde artikel voor "in dienst van de zeewerkgever"
moet worden gelezen: deel uitmakend van de maatschap, en voor "zeewerkgever": maatschap.
De artikelen 444, 451, 451a, 451d en 451e zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in de artikelen 451, 451a en 451e in plaats van «zeewerkgever» wordt gelezen: eigenaar, of ingeval van rompbevrachting:
rompbevrachter, en in artikel 451d, tweede lid: maatschap, dat in plaats van «arbeidsovereenkomst» wordt gelezen: maatschapsovereenkomst
en dat in plaats van «loon» wordt gelezen: aandeel in de besomming.
Na het eindigen van een reis is de schepeling gedurende drie werkdagen gehouden op
verlangen van de kapitein mede te werken tot het opmaken van een scheepsverklaring.