Onteigeningswet

Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010.
Geldend van 01-11-2009 t/m 30-03-2010

Wet van 28 augustus 1851, regelende de onteigening ten algemeenen nutte

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten;

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is, de onteigening ten algemeenen nutte, in overeenstemming met art. 147 der Grondwet, bij de wet te regelen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Algemeene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Onteigening ten algemeenen nutte kan in het publiek belang van den Staat, van eene of meer provinciën, van eene of meer gemeenten, en van een of meer waterschappen plaats hebben.

  • 2 In dat publiek belang kan ook ten name van natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, aan wie de uitvoering van het werk, dat onteigening vordert, is toegestaan, worden onteigend.

Artikel 2

De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering zijn op het geding tot onteigening toepasselijk, voor zooveel daarvan bij deze wet niet is afgeweken.

Artikel 3

  • 1 Als eigenaar van een onroerende zaak, en als rechthebbende op een recht als in artikel 4, eerste lid, omschreven, worden zij beschouwd, die als zodanig in de basisregistratie kadaster staan vermeld.

  • 2 Desniettemin kan een ieder die beweert eigenaar te zijn, of rechthebbende op een recht als in artikel 4, eerste lid, omschreven, en niet is gedagvaard, aan de rechter verzoeken in het geding van onteigening te mogen tussenkomen, zolang de eindconclusies door partijen niet genomen zijn. Hetzelfde recht hebben derde belanghebbenden, waaronder zijn te verstaan beperkt gerechtigden, huurders, onderhuurders, pachters, onderpachters, bezitters, eigenaren in geval van mandeligheid volgens artikel 60, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, schuldeisers als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en zij die op het te onteigenen goed of op een recht waaraan dat is onderworpen, beslag hebben gelegd. Deze laatsten kunnen in hun verzoek alleen worden ontvangen, indien zij daarbij een notaris of deurwaarder aanwijzen aan wie kan worden betaald.

  • 3 Bij tegenspraak der hoedanigheid van eigenaar, rechthebbende of derde belanghebbende, wordt de onteigening met de overigen voortgezet, en zal hij, die beweert gerechtigde te zijn, zijn recht alleen op de schadevergoeding kunnen uitoefenen, die in dat geval wordt geconsigneerd overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.

Artikel 4

  • 1 Wanneer op een onroerende zaak, die toebehoort aan de onteigenende partij, een recht van opstal, erfpacht, vruchtgebruik, gebruik, bewoning of beklemming rust, kan dat recht afzonderlijk worden onteigend.

  • 2 Overigens kan door toepassing van deze wet een zaak slechts worden bevrijd van de met betrekking tot de zaak bestaande lasten en rechten door onteigening van die zaak.

  • 3 Een aandeel in een zaak of een recht kan niet afzonderlijk worden onteigend.

Titel I. Over onteigening in gewone gevallen

Hoofdstuk III. Van het geding tot onteigening

Artikel 17

De onteigenende partij tracht hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen.

Artikel 18

  • 1 Is hetgeen onteigend moet worden niet bij minnelijke overeenkomst verkregen, dan dagvaardt de onteigenende partij de bij koninklijk besluit aangewezen eigenaar voor de rechtbank in welker rechtsgebied de te onteigenen onroerende zaak is gelegen, teneinde de onteigening te horen uitspreken en het bedrag der schadeloosstelling te horen bepalen. Betreft de onteigening een recht, dan wordt zij ingesteld tegen de bij koninklijk besluit aangewezen rechthebbende; van deze vordering wordt kennisgenomen door de rechtbank binnen welker rechtsgebied de onroerende zaak is gelegen waarop het recht rust.

  • 2 Wanneer de arrondissementsregtbank op grond van het voorgaande bevoegd is van een deel van de vordering kennis te nemen, is zij bevoegd van de geheele vordering kennis te nemen.

  • 4 De dagvaarding wordt betekend aan degenen die als houder van op het te onteigenen goed rustende hypotheken in de openbare registers bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek zijn ingeschreven en aan de in die registers ingeschreven beslagleggers op het te onteigenen goed.

  • 5 Aan de derde belanghebbenden, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, voor zover deze aan de onteigenende partij bekend zijn of behoren te zijn, wordt de dagvaarding betekend dan wel wordt een afschrift van de dagvaarding gezonden bij aangetekende brief, waarvoor een bericht van ontvangst wordt verlangd. Ten aanzien van een huurder van woonruimte, als bedoeld in artikel 233 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, kan in de aangetekende brief worden volstaan met de mededeling van de uitgebrachte dagvaarding en van het daarin vervatte aanbod, voor zover dit op hem betrekking heeft. Voorts wordt mededeling gedaan van voorzieningen die de onteigenende partij voornemens is jegens hem te treffen.

  • 6 De betekening of de verzending van de aangetekende brief geschiedt binnen een week na het uitbrengen van de dagvaarding.

  • 7 Betekening of toezending bij aangetekende brief vindt niet plaats aan degenen die op grond van het derde lid van dit artikel zijn gedagvaard.

  • 8 In het exploit van betekening van de dagvaarding aan de derde belanghebbende of in de aangetekende brief wordt vermeld op welke wijze zij, desgewenst, in het geding van onteigening kunnen tussenkomen.

Artikel 20

  • 1 Wanneer de verweerder buiten het Koningrijk woont, of zijne woonplaats onbekend is, wordt het geding gevoerd tegen den gevolmagtigde of bewindvoerder, indien een zoodanige binnen het Koningrijk bekend is, en, zoo ook deze onbekend is, tegen een derde, binnen het ressort der regtbank wonende, en door deze op verzoek en ten koste der onteigenende partij, te dien einde te benoemen. De alzoo benoemde kan, bij het ophouden zijner betrekking, het loon van den bewindvoerder eens afwezige, en daarenboven de gemaakte onkosten in rekening brengen.

  • 2 Desniettemin is de verweerder geregtigd ten dage, in art. 23 genoemd, op de dagvaarding, aan den gevolmagtigde, bewindvoerder of door den regter benoemde gedaan, te verschijnen, in welk geval de dagvaarding als aan hem geschied wordt beschouwd en het geding tegen hem wordt gevoerd.

  • 3 Is de verweerder overleden, dan vinden de bepalingen van dit artikel overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

  • 1 De dagvaarding moet, op straffe van nietigheid, de som, welke als schadeloosstelling aangeboden wordt, vermelden.

  • 2 Indien er derde belanghebbenden zijn, moet uit het in de dagvaarding te vermelden aanbod blijken, welk aandeel daarvan voor de verweerder onderscheidenlijk ieder der derde belanghebbenden, voor zover dezen aan de onteigenende partij bekend zijn of behoren te zijn, als schadeloosstelling is bestemd, op straffe van veroordeling in de kosten overeenkomstig artikel 50, tweede lid.

Artikel 23

Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt de onteigenende partij, tot staving van haren eisch, ter griffie van de regtbank over:

  • 1°. een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar gemaakt Ons besluit, waarbij de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen;

  • 2°. een door burgemeester afgegeven bewijs, dat de commissie tot aanhooring van de bezwaren der belanghebbenden zitting gehouden heeft in de gemeente, binnen welker kring de te onteigenen onroerende zaak of de onroerende zaak waarop het te onteigenen recht rust, gelegen is; in dat bewijs wordt vermeld, in welk nieuws- of advertentieblad dan wel nieuws- of advertentiebladen en op welk tijdstip vorenbedoelde zitting is aangekondigd;

  • 3°. een mede door burgemeester afgegeven bewijs, dat de uitgewerkte plans met de daarbij behoorende kaarten en grondteekeningen op de secretarie der gemeente ter inzage gelegen hebben; en, zoo het plan, in het laatste lid van dat artikel genoemd, ter griffie van de provincie was nedergelegd, een daarvan door den secretaris van de provincie afgegeven bewijs.

Artikel 24

De rechtbank behandelt zaken aangaande onteigening ten algemenen nutte, vóór elke andere.

Op de eerste roldatum, of uiterlijk twee weken daarna concluderen de verweerders voor antwoord. Indien de verweerders alsdan niet voor antwoord concluderen, worden zij geacht het aanbod te hebben verworpen. Het laatste is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van derde belanghebbenden aan wie bij dagvaarding of aangetekende brief een aanbod is gedaan.

Oproeping tot vrijwaring wordt niet toegelaten.

Indien van twee of meer gedaagden de een verschijnt, de ander niet, wordt met de verschijnende onmiddellijk voortgeprocedeerd. De uitspraak geschiedt tussen al de partijen bij een en hetzelfde vonnis, dat als een vonnis op tegenspraak gewezen wordt beschouwd, en waartegen geen verzet is toegelaten.

Uiterlijk een maand na de eerste roldatum doet de rechtbank uitspraak.

Het voorschrift vervat in het vorige lid geldt niet, indien de eigenaar de vordering als bedoeld in artikel 38 doet of indien een der partijen pleidooi vraagt; alsdan verwijst de enkelvoudige kamer op ter zitting gedaan verzoek de zaak naar de meervoudige kamer der rechtbank.

Artikel 25

De regtbank kan aan de onteigenende partij haren eisch niet toewijzen:

  • [Red: vervallen;]

  • 2°. wanneer niet wordt overgelegd een exemplaar van de Staatscourant, waarin is openbaar gemaakt Ons besluit, waarbij de aanwijzing ter onteigening der in de dagvaarding vermelde onroerende zaken of rechten is geschied;

  • [Red: vervallen;]

  • 4°. wanneer de uitgewerkte plans met de daarbij behoorende kaarten en grondteekeningen niet op de secretariën der gemeenten ter inzage gelegen hebben.

Artikel 26

Tegen de uitspraak des regters, houdende nietigverklaring van de dagvaarding of ontzegging van den eisch om eenige andere reden, wordt hooger beroep toegelaten.

Artikel 27

  • 1 Behoudens ingeval van nietigverklaring van de dagvaarding of niet-ontvankelijkheidverklaring dan wel ontzegging van de eis, benoemt de rechtbank een of meer deskundigen in oneven getale. Zij geeft aan hen opdracht om de schadeloosstellingen te begroten van de verweerder en derde belanghebbenden, doch slechts voor zover zij het aan hen ten processe gedane aanbod niet hebben aanvaard.

  • 2 Zij benoemt voorts een harer leden, om vergezeld van de griffier, als commissaris bij de opneming door deskundigen van de ligging en gesteldheid der onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft, tegenwoordig te zijn en wijst een of meer nieuws- of advertentiebladen aan, waarin de aankondiging door de griffier, in het volgende artikel vermeld, moet geschieden.

  • 3 Deze benoeming en aanwijzing vinden ook plaats, indien er verstek mocht zijn verleend of indien de gedaagde het voor hem bestemde gedeelte van het aanbod heeft aanvaard en niet blijkt, dat de derde belanghebbenden het voor hen bestemde gedeelte van het aanbod genoegzaam achten. Tegen de verlening van verstek wordt geen verzet toegelaten.

  • 4 Ingeval de verweerder of een derde belanghebbende het aan hem ten processe gedane aanbod heeft aanvaard, bepaalt de rechtbank in haar vonnis de schadeloosstelling voor de betrokkene op de som van dat aanvaarde aanbod.

Artikel 28

  • 1 De tijd en plaats van de opneming door deskundigen van de ligging en gesteldheid der onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft, worden door de rechtercommissaris met inachtneming van de meest mogelijke spoed bepaald en medegedeeld aan de griffier. Zij worden door de griffier bekend gemaakt door een aankondiging in een of meer daartoe in het vonnis aangewezen nieuws- of advertentiebladen.

  • 2 De griffier geeft binnen acht dagen, nadat het vonnis is gewezen, aan de deskundigen kennis van hunne benoeming. Ten minste acht dagen voor den dag, waarop de opneming zal plaats hebben, zendt hij aan ieder der deskundigen een afschrift van het vonnis en roept hij partijen en deskundigen op om bij de opneming tegenwoordig te zijn.

  • 3 Bij afwezigheid van de wederpartij gaat de opneming door.

  • 4 Derde belanghebbenden kunnen bij de opneming tegenwoordig zijn om ook hunne schade te doen begrooten.

Artikel 29

  • 1 In de plaats der deskundigen, die niet opgekomen zijn of weigeren aan hun verplichtingen te voldoen, benoemt de rechter-commissaris anderen. Indien ten gevolge hiervan de opneming moet worden uitgesteld, bepaalt de rechtercommissaris daarvoor een nadere tijd waarvan de griffier mededeling doet aan partijen, derde belanghebbenden en deskundigen.

  • 2 De rechtercommissaris brengt de bepalingen dezer wet omtrent de begroting der schadeloosstelling, voor zoveel ter zake vereist wordt, onder de aandacht der deskundigen.

  • 3 De deskundigen nemen bij de opneming de toestand van de onroerende zaak waarop de onteigening betrekking heeft, op door foto's en tekeningen en andere daartoe geschikte middelen.

Artikel 30

Partijen en derde belanghebbenden delen aan de rechtercommissaris alle feiten en omstandigheden mede, die van belang zijn voor een juiste begroting van de schade en leggen daartoe de nodige stukken over.

Artikel 31

  • 1 Ook ambtshalve kan de regtercommissaris ten allen tijde die personen voor zich en voor de deskundigen doen verschijnen, wier inlichtingen hij tot betere beoordeeling der zaak nuttig mogt achten.

  • 2 Indien deze personen schadeloosstelling vorderen, wordt die door den regtercommissaris begroot en daarvan melding gemaakt in het procesverbaal.

Artikel 32

De formaliteiten, bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven omtrent het getuigenverhoor en het berigt van deskundigen, zijn ten deze niet toepasselijk.

Artikel 33

  • 1 Wanneer de deskundigen of de personen, wier verschijning de regtercommissaris gelast heeft, op den bepaalden tijd, schoon behoorlijk geroepen, niet opkomen, of, zonder wettige redenen, weigeren de van hen gevraagde inlichtingen te geven, worden zij door den regtercommissaris veroordeeld tot vergoeding der te vergeefs gedane onkosten; alles onverminderd hunne gehoudenheid jegens de partijen tot schadevergoeding.

  • 2 Hij kan hen echter op hun verzet bij verzoekschrift, om billijke redenen, van de tegen hen uitgesprokene veroordeeling vrijstellen.

Artikel 34

  • 1 De griffier maakt van de opneming een door de rechtercommissaris en hem te ondertekenen proces-verbaal op.

  • 2 Hij neemt daarin de verklaringen van de bij de opneming gehoorde personen op, nadat deze verklaringen hun zijn voorgelezen en door hen zijn ondertekend.

  • 3 Voorts neemt hij daarin op de punten, waarover partijen of derde belanghebbenden hebben toegezegd nadere inlichtingen te zullen geven of waaromtrent hun door de rechtercommissaris is opgedragen nadere inlichtingen te verschaffen. De rechtercommissaris bepaalt de termijn, waarbinnen die inlichtingen moeten zijn verstrekt.

  • 4 De rechtercommissaris stelt tevens na overleg met de deskundigen de dag vast, waarop de nederlegging ter griffie van het deskundigenrapport zal plaats vinden, met dien verstande, dat die dag niet later wordt bepaald dan uiterlijk zes maanden na de dag van de opneming. Ingeval de rechtercommissaris een termijn heeft bepaald als bedoeld in het vorige lid, wordt die dag niet later bepaald dan uiterlijk zes maanden na afloop van die termijn. In het proces-verbaal wordt de dag van de nederlegging vermeld.

  • 5 De griffier zendt een afschrift van het proces-verbaal van de opneming aan partijen, in het proces-verbaal vermelde derde belanghebbenden en deskundigen.

  • 6 De rechtercommissaris kan één maal op met redenen omkleed verzoek van de deskundigen uitstel van de nederlegging toestaan. Hij stelt alsdan een nieuwe dag daarvoor vast, waarvan de griffier bericht zendt aan partijen, derde belanghebbenden en deskundigen.

Artikel 35

  • 1 De deskundigen begroten de schadeloosstellingen overeenkomstig de hun krachtens artikel 27, eerste lid, verstrekte opdracht. Zij verklaren daarbij de gronden waarop hun begroting rust.

  • 2 Het rapport van de deskundigen wordt tot aan de in artikel 37, eerste lid, bedoelde terechtzitting ter inzage van partijen en van derde belanghebbenden ter griffie nedergelegd. Van de nederlegging doet de griffier mededeling aan partijen en derde belanghebbenden. Hij geeft daarvan tevens kennis in een of meer door de rechtercommissaris aan te wijzen nieuws- of advertentiebladen.

Artikel 36

  • 1 Gedurende vier weken na de dag van de nederlegging, bedoeld in artikel 35, tweede lid, kunnen partijen en derde belanghebbenden een bezwaarschrift bij de rechtercommissaris indienen.

  • 2 De griffier zendt onverwijld een afschrift van de bezwaarschriften aan de wederpartij, derde belanghebbenden en de deskundigen, die gedurende vier weken na de dag van de toezending een verweerschrift bij de rechtercommissaris kunnen indienen.

  • 3 Indien de rechtercommissaris, na overleg met de deskundigen, zulks in het belang van een goede behandeling van de zaak gewenst acht, vindt zo spoedig mogelijk na het verstrijken van de in het voorgaande lid bedoelde termijn de behandeling van de ingediende bezwaarschriften en verweerschriften te zijnen overstaan plaats. De griffier roept partijen, derde belanghebbenden en de deskundigen op.

  • 4 De griffier maakt van de behandeling van de bezwaarschriften en de verweerschriften een door de rechtercommissaris en hem te ondertekenen proces-verbaal op. De griffier zendt onverwijld een afschrift van het proces-verbaal aan partijen, derde belanghebbenden en deskundigen.

Artikel 36a

Indien geen bezwaarschrift is ingediend of indien later blijkt van feitelijke bezwaren, die in het ingediende bezwaarschrift niet waren vermeld, dan kan de rechtbank aan later opgekomen bezwaren de betekenis hechten, die zij geraden zal achten. Indien haar blijkt dat deze bezwaren berusten op feiten of omstandigheden, die ten tijde van de in artikel 36, eerste lid, bedoelde termijn niet bekend waren of redelijkerwijs bekend konden zijn, neemt zij deze in ieder geval in aanmerking.

Artikel 37

  • 1 In de eerste voor de behandeling van burgerlijke zaken bestemde terechtzitting, welke plaats heeft na verloop van vier weken na de dag van de in artikel 36 bedoelde zitting, kunnen derde belanghebbenden een conclusie nemen en, zowel als partijen, bezwaarschriften, verweerschriften en conclusies nader bij pleidooi ontwikkelen. Ingeval geen bezwaarschriften zijn ingediend, zullen de pleidooien plaats vinden uiterlijk zes weken na de dag van de nederlegging van het rapport van deskundigen. De griffier roept partijen, derde belanghebbenden zomede de deskundigen op om ter terechtzitting aanwezig te zijn, opdat dezen desgevraagd mondelinge toelichting op het uitgebrachte advies verstrekken.

  • 2 Uiterlijk binnen vier weken na de in dit artikel bedoelde terechtzitting doet de rechtbank, indien zij geen gebruik heeft gemaakt van de haar in artikel 194, vijfde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegekende bevoegdheid, uitspraak over de onteigening, stelt zij in haar vonnis de schadeloosstellingen vast voor de verweerder en de derde belanghebbenden en vermeldt zij tevens de schadeloosstellingen die reeds zijn bepaald ingevolge artikel 27, laatste lid.

Artikel 38

  • 1 Gebouwen, van welke een gedeelte onteigend wordt, moeten, op de vordering des eigenaars bij zijne conclusie, in art. 24 genoemd, door de onteigenende partij geheel worden overgenomen.

  • 2 Ditzelfde zal met erven moeten geschieden, wanneer deze door de onteigening tot een vierde hunner uitgestrektheid verminderen of kleiner dan tien aren worden.

  • 3 Deze overneming kan echter niet gevorderd worden, wanneer het overgebleven stuk gronds onmiddellijk aan een ander erf van denzelfden eigenaar grenst.

Artikel 39

Bij de berekening der schadevergoeding wordt niet gelet op veranderingen, welke kennelijk zijn tot stand gebracht om de schadevergoeding te verhogen; evenmin wordt gelet op veranderingen, tot stand gebracht na terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, tenzij het normale of noodzakelijke veranderingen betreft die aansluiten bij de aard en de wijze van gebruik van de onroerende zaak ten tijde van die nederlegging.

Artikel 40

De schadeloosstelling vormt een volledige vergoeding voor alle schade, die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt.

Artikel 40a

Bij het bepalen van de schadeloosstelling wordt uitgegaan van de dag, waarop het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37, tweede lid, of artikel 54t, tweede lid, wordt uitgesproken, met dien verstande, dat ingeval het vonnis, bedoeld in artikel 54i, eerste lid, binnen de in artikel 54m bedoelde termijn wordt ingeschreven in de openbare registers, wordt uitgegaan van de dag, waarop dit vonnis wordt ingeschreven.

Artikel 40b

  • 1 De werkelijke waarde van de onteigende zaak, niet de denkbeeldige, die de zaak uitsluitend voor de persoon van de rechthebbende heeft, wordt vergoed.

  • 2 Bij het bepalen van de werkelijke waarde wordt uitgegaan van de prijs, tot stand gekomen bij een onderstelde koop in het vrije commerciële verkeer tussen de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper.

  • 3 In bijzondere gevallen wordt de werkelijke waarde naar andere maatstaf bepaald.

Artikel 40c

Bij het bepalen van de schadeloosstelling wegens verlies van een onroerende zaak wordt geen rekening gehouden met voordelen of nadelen, teweeggebracht door

  • 1°. het werk waarvoor onteigend wordt;

  • 2°. overheidswerken die in verband staan met het werk waarvoor onteigend wordt;

  • 3°. de plannen voor de werken onder 1° en 2° bedoeld.

Artikel 40d

  • 1 Bij het bepalen van de prijs van een onroerende zaak wordt rekening gehouden:

    • a. met ter plaatse geldende voorschriften en gebruiken betreffende lasten en baten, welke uit de exploitatie van de zaak of van een complex, waarvan zij deel uitmaakt, naar verwachting zullen voortvloeien en betreffende de omslag daarvan, voor zover een redelijk handelend verkoper en koper hiermee rekening plegen te houden;

    • b. met alle bestemmingen die gelden voor zaken, die deel uitmaken van het complex, in dier voege dat elke bestemming van een zaak de waardering van alle zaken binnen het complex beïnvloedt.

  • 2 Onder een complex wordt verstaan de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken.

Artikel 40e

Bij het bepalen van de werkelijke waarde van een zaak wordt de prijs verminderd of vermeerderd met voordelen of nadelen tengevolge van

  • 1°. bestemmingen die door het werk waarvoor onteigend wordt, tot uitvoering komen;

  • 2°. bestemmingen, voor de feitelijke handhaving waarvan onteigend wordt,

voor zover deze voordelen of nadelen ook na toepassing van artikel 40d redelijkerwijze niet of niet geheel ten bate of ten laste van de onteigende behoren te blijven.

Artikel 40f

Op de prijsvermeerdering bedoeld in artikel 40e komt in mindering de vergoeding welke te dier zake op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening is toegekend.

Artikel 41

Bij het bepalen van de schadeloosstelling wordt rekening gehouden met de mindere waarde, welke voor niet onteigende goederen van de onteigende het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van het verlies van zijn goed is.

Artikel 41a

Voor zover de volgende artikelen niet anders meebrengen, zijn de artikelen 40-41 van overeenkomstige toepassing op rechten die door de onteigening geheel of gedeeltelijk vervallen.

Artikel 42

  • 1 Bij de onteigening van verhuurde bedrijfsruimte, als omschreven in artikel 309 lid 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, wordt door de onteigenende partij aan de huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd schadeloosstelling betaald. Bij de bepaling van de schadeloosstelling wordt rekening gehouden met de kans dat de huurverhouding bij het verstrijken van de geldigheidsduur der overeenkomst zou hebben voortgeduurd.

  • 2 Bij de onteigening van een anderszins verhuurde onroerende zaak wordt door de onteigenende partij aan den huurder, wiens huurtijd nog één of meer jaren moet duren, tot schadeloosstelling eene som betaald, gelijkstaande aan den huurprijs van twee jaren.

  • 3 Indien nogtans de te velde staande vruchten, of de onkosten welke de huurder aantoont gedurende de laatste twee jaren aan de onroerende zaak te hebben besteed, meer beloopen dan de in het vorige lid bedoelde tweejarige huurprijs, wordt de waarde dier vruchten of het bedrag dier onkosten als schadeloosstelling betaald. Indien de huurder minder dan een jaar huur had, wordt hem de huurprijs van een vol jaar, of de waarde der te velde staande vruchten, zoo die meer beloopt, vergoed.

  • 4 Indien de verhuring na terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan den huurder geene schadeloosstelling betaald, maar heeft deze eene vordering tot schadevergoeding tegen den verhuurder, ten ware anders mogt zijn overeengekomen.

Artikel 42a

  • 1 Bij de onteigening van een verpachte onroerende zaak wordt door de onteigenende partij aan de pachter schadeloosstelling betaald.

  • 3 Het bepaalde in het tweede lid vindt geen toepassing, indien de pachtverhouding is aangevangen, nadat aan het verpachte bij een goedgekeurd bestemmingsplan een niet tot de landbouw betrekkelijke bestemming is gegeven. In dat geval wordt de pachtovereenkomst met betrekking tot een hoeve of los land, welke is aangegaan voor langer dan twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, voor de bepaling van de schadeloosstelling geacht te zijn aangegaan voor twaalf, onderscheidenlijk zes jaren, met dien verstande, dat, indien de onteigening plaats vindt na die termijn, de overeenkomst geacht wordt telkens voor zes jaren te zijn verlengd.

  • 4 Indien evenwel het verpachte sinds een tijdstip, liggend voor de goedkeuring bedoeld in het vorige lid, achtereenvolgens bij personen die ten tijde van de opvolging in het gebruik tot de voorgaande gebruiker in enige in artikel 363, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde betrekking stonden persoonlijk in gebruik is geweest voor een tot de landbouw betrekkelijk doel, blijft het bepaalde in het tweede lid van toepassing.

  • 6 Indien de verpachting na terinzagelegging als bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan de pachter geen schadeloosstelling betaald, maar heeft deze een vordering tot schadevergoeding tegen de verpachter, ten ware anders mocht zijn overeengekomen.

Artikel 43

  • 1 De hypotheekhouder en de ingeschreven beslaglegger hebben geen recht op afzonderlijke schadevergoeding. Slechts indien zij zijn tussengekomen, kunnen zij zich jegens de onteigenaar beroepen op hun rechten uit artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij oefenen die rechten uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering van het overblijvende, zoals dat bedrag toekomt aan de hypotheekgever, de beslagene en de beperkt gerechtigde, wiens recht niet tegen hen kan worden ingeroepen.

  • 2 Indien alle in het vorige lid vermelde belanghebbenden tot overeenstemming omtrent de verdeling zijn gekomen, bepaalt de rechter wat aan ieder van hen moet worden betaald. Is geen overeenstemming bereikt, dan worden de bedragen in hun geheel toegewezen aan de tussengekomen hypotheekhouder, hoogste in rang, dan wel, zo geen hypotheekhouder is tussengekomen, aan de daartoe door de eerst ingeschreven beslaglegger aangewezen notaris of deurwaarder, en vindt verdeling plaats met toepassing van de regels betreffende de verdeling van een zodanige opbrengst in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 3 Een beslaglegger behoeft voor de toepassing van het vorige lid niet tussen te komen, indien hij aan de onteigenaar bij exploit meedeelt zijn rechten uit artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te bepalen tot het deel van de in het eerste lid bedoelde bedragen, dat voor de beslagene bestemd is.

  • 4 Ten aanzien van het voorschot op de schadeloosstelling en de verhogingen daarvan zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij de verdeling tussen de belanghebbenden onderling de hypotheekhouder en beslagleggers hun recht op deze bedragen uitoefenen voor zover zij kunnen worden beschouwd als een voorschot op het in het eerste lid, derde zin, bedoelde bedrag. Op verlangen van elk der partijen kan de rechtercommissaris in een rangregeling bepalen dat deze niet zal worden gesloten, voordat het vonnis waarbij de schadeloosstelling is vastgesteld in kracht van gewijsde is gegaan. In het geval van artikel 54t, derde lid, kan binnen een jaar nadat het vonnis bedoeld in artikel 54t, tweede lid, kracht van gewijsde heeft verkregen, door elk van de belanghebbenden heropening van een gesloten rangregeling worden gevraagd en kan de rechtercommissaris hen die teveel hebben ontvangen bij bevelschrift gelasten dit terug te betalen.

Artikel 44

Bij de bepaling van de schadeloosstelling wegens het vervallen van een erfdienstbaarheid of een recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt rekening gehouden met hetgeen te verwachten is omtrent de wijziging of de opheffing krachtens de artikelen 78 en 79 van Boek 5, dan wel de artikelen 258 en 259 van Boek 6 van dat wetboek en de daaraan te verbinden voorwaarden. Artikel 40c mist in zoverre toepassing. Overigens wordt rekening gehouden met de mogelijkheid de erfdienstbaarheid of het recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van dat wetboek door een andere erfdienstbaarheid of een ander recht te vervangen.

Artikel 45

  • 1 De vruchtgebruiker kan zich jegens de onteigenaar slechts op verkrijging van een vruchtgebruik op de vordering tot schadeloosstelling voor de hoofdgerechtigde krachtens artikel 213 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek beroepen, indien hij is tussengekomen.

  • 2 Bij onteigening van goederen die zijn vermaakt onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij aansluitende opschortende voorwaarde doet de bezwaarde erfgenaam de schadeloosstelling in een der schuldregisters voor geldleningen ten laste van het Rijk inschrijven.

Artikel 50

  • 1 De kosten van het proces komen ten laste van de onteigenende partij, met dien verstande echter dat ingeval aan de verweerder onderscheidenlijk een derde belanghebbende, die het aan hem ten processe gedane aanbod niet heeft aanvaard, niet meer wordt toegewezen dan hem werd aangeboden, de rechtbank de betrokkene kan veroordelen tot betaling van de kosten van het geding of van een door haar naar billijkheid te bepalen gedeelte van die kosten.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het vorige lid komen de kosten van het proces steeds ten laste van de onteigenende partij, indien in de dagvaarding niet is vermeld welke som aan de verweerder onderscheidenlijk aan ieder der belanghebbenden, die aan de onteigenende partij bekend konden zijn, als schadeloosstelling wordt aangeboden.

  • 3 Indien de rechtbank evenwel van oordeel is, dat de onteigenende partij tengevolge van gebrek aan medewerking aan de zijde van de verweerder of een derde belanghebbende voor de aanvang van het geding tot onteigening, onvoldoende gegevens ter beschikking heeft gehad tot het doen van een redelijk aanbod bij dagvaarding of aangetekende brief, of wanneer zij daartoe aanleiding vindt in de omstandigheden van het geding, kan zij de verweerder veroordelen in de kosten van het proces of, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, de betrokkene veroordelen tot betaling van een gedeelte van die kosten. Ingeval de som der kosten waarin een verweerder of derde belanghebbende is veroordeeld, hoger is dan die van de aan hem toegekende schadeloosstelling, kan de rechtbank de betrokkene veroordelen tot betaling van het verschil dier sommen.

  • 4 Onder de kosten van het geding zijn mede begrepen kosten van rechtsbijstand of andere deskundige bijstand, die naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs door verweerders of derde belanghebbenden zijn gemaakt.

  • 5 De kosten van de bekendmakingen, bedoeld in de artikelen 28, 35, 54 en 54d, komen steeds voor rekening van de onteigenende partij.

Artikel 51

Wanneer het vonnis bij verstek is gewezen, kan men daartegen binnen acht dagen na de beteekening, op de wijze, in het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven, in verzet komen.

Artikel 52

  • 1 Tegen het vonnis wordt geen hooger beroep toegelaten.

  • 2 De voorziening in cassatie moet binnen twee weken na de uitspraak plaats hebben.

  • 3 Zij geschiedt door eene verklaring ter griffie der regtbank, die het vonnis heeft gewezen.

Artikel 53

  • 1 Deze verklaring wordt binnen zes weken na afloop van de in het vorige artikel genoemde termijn van twee weken met een ontwikkeling van de gronden der cassatie aan de tegenpartij betekend en gaat vergezeld van een dagvaarding tegen de eerste terechtzitting, welke na verloop van twee weken na de betekening plaats vindt.

Artikel 54

  • 1 Binnen acht dagen nadat het in artikel 37 bedoelde vonnis gezag van gewijsde heeft verkregen, doet de griffier het bij uittreksel in een of meer bij vonnis aangewezen nieuws- of advertentiebladen plaatsen.

  • 2 Hetzelfde heeft, met inachtneming van denzelfden termijn, op last van de griffier bij den Hoogen Raad plaats, wanneer de voorziening in cassatie tegen het vonnis, waarbij de onteigening werd uitgesproken, verworpen is, of wanneer de Hooge Raad, het vonnis des eersten regters vernietigende, de onteigening uitspreekt, in welk geval zijn arrest het nieuws- of advertentieblad aanwijst.

Hoofdstuk IIIa

Afdeling 1. Van de opneming door de deskundigen voor de aanvang van het geding

Artikel 54a

  • 1 De onteigenende partij, die voornemens is de procedure van Afdeling 2 van dit Hoofdstuk te volgen, kan zodra de ingevolge artikel 63, eerste lid, artikel 80, eerste lid, dan wel artikel 87, tweede lid, vereiste terinzagelegging, heeft plaats gevonden, aan de rechtbank voor wie de onteigening zal moeten worden gevorderd, verzoeken om de benoeming van een rechtercommissaris en van een of meer deskundigen in oneven getale, alsmede tot bepaling van de dag, waarop de opneming door de deskundigen van de ligging en gesteldheid der onroerende zaken, waarop de onteigening betrekking heeft, zal plaatsvinden.

  • 2 Bij het verzoekschrift moeten worden overgelegd:

    • a. een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten van het werk en met grondtekeningen, waarop de te onteigenen onroerende zaken en de onroerende zaken waarop te onteigenen rechten rusten, met vermelding van hun kadastrale aanduiding zijn aangewezen;

    • b. een lijst van de te onteigenen onroerende zaken aangeduid met hun kadastrale aanduiding met vermelding van:

      • 1°. de grootte volgens de basisregistratie kadaster van elk der desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

      • 2°. de namen van de eigenaars van elk dier zaken, volgens de basisregistratie kadaster;

    • c. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, een lijst van de te onteigenen rechten met vermelding van de kadastrale aanduiding van de zaken waarop zij rusten, en de namen van de rechthebbenden op die rechten volgens de basisregistratie kadaster;

    • d. de bewijzen, bedoeld in artikel 23, onder 2° en 3°;

    • e. een opgave van de hypotheekhouders of van hen, die beslag hebben gelegd met betrekking tot hetgeen onteigend moet worden, voor zover zij zijn vermeld in de openbare registers.

  • 3 Het verzoekschrift bevat een opgave van de kadastrale aanduiding alsmede een omschrijving van de aard van hetgeen onteigend moet worden, benevens een opsomming van de namen en adressen van degenen die volgens de basisregistratie kadaster daarop enig recht hebben, alsmede van ieder, die aan de onteigenende partij op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift als derde belanghebbende, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, bekend is, onder vermelding van de bedragen, welke de onteigenende partij aan ieder van hen voornemens is bij dagvaarding aan te bieden.

  • 4 Het verzoekschrift bevat tevens indien daartoe termen zijn een verzoek tot benoeming van een derde, bedoeld in artikel 20. Tevens kan de onteigenende partij in het verzoekschrift een voorkeur uitspreken met betrekking tot het tijdvak, waarin de hiervoor bedoelde opneming zal plaatsvinden.

Artikel 54b

  • 1 De onteigenende partij doet binnen een week een afschrift van het verzoekschrift betekenen of zendt een afschrift van het verzoekschrift bij aangetekende brief, waarvoor een bericht van ontvangst wordt verlangd, aan degenen die in het verzoekschrift zijn vermeld. Ingeval van betekening wordt een gewaarmerkt afschrift van het exploit van betekening aan de griffier gezonden. In geval van een aangetekende brief bevestigt de onteigenende partij aan de griffier dat de aangetekende brief is verzonden en daarvoor een bericht van ontvangst is verkregen.

  • 2 Ten aanzien van een huurder van woonruimte, als bedoeld in artikel 233 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, kan in de aangetekende brief worden volstaan met de mededeling van het ingediende verzoekschrift en van het daarin vermelde, voor zover dit op hem betrekking heeft.

Artikel 54c

  • 1 De rechtbank beschikt binnen een maand op het verzoek. Indien de in artikel 54a en 54b vereiste stukken niet volledig zijn overgelegd of niet ingezonden, stelt de rechtbank een termijn van ten hoogste twee weken vast, waarbinnen de onteigenende partij alsnog tot aanvulling van die stukken kan overgaan, bij gebreke waarvan afwijzend op het verzoek wordt beschikt.

  • 2 Bij toewijzing van het verzoek benoemt de rechtbank een harer leden tot rechtercommissaris alsmede een of meer deskundigen in oneven getale. Zonodig benoemt zij tevens een derde, bedoeld in artikel 20. De rechtercommissaris bepaalt met de meest mogelijke spoed de tijd en de plaats waarop de opneming door deskundigen zal plaats vinden.

  • 3 Tegen de beschikking staan alleen aan de verzoeker de rechtsmiddelen van hoger beroep en beroep in cassatie open.

Artikel 54d

De griffier zendt aan degenen, die in het verzoekschrift zijn vermeld en tevens aan de deskundigen onverwijld een afschrift toe van de in het vorige artikel bedoelde beschikking; voorts deelt hij hun de tijd en de plaats van de opneming door deskundigen mede. Ook draagt hij zorg, dat de tijd en de plaats van de opneming door deskundigen worden aangekondigd in een of meer nieuws- of advertentiebladen.

Artikel 54e

  • 2 Op verzoek van de meest gerede partij, geven de deskundigen zo mogelijk hun voorlopig oordeel over de schadeloosstelling.

Afdeling 2. Van de vervroegde uitspraak over de onteigening

Artikel 54f

De onteigenende partij kan, overeenkomstig de bepalingen van deze Afdeling, in de dagvaarding tot onteigening een vervroegde uitspraak over de onteigening vorderen. Ingeval de opneming door de deskundigen heeft plaats gehad overeenkomstig Afdeling 1 van dit Hoofdstuk, is de onteigenende partij op straffe van niet-ontvankelijkheid gehouden tot het doen van die vordering. Zodra het vonnis van onteigening kracht van gewijsde heeft verkregen, kan het in de openbare registers worden ingeschreven, voordat over de schadeloosstelling uitspraak is gedaan.

Artikel 54g

Onverminderd de artikelen 64a, vierde lid, 80, derde lid, en 87, achtste lid, moet de dagvaarding waarbij de vervroegde uitspraak tot onteigening wordt gevorderd, indien de opneming door de deskundigen overeenkomstig Afdeling 1 van dit Hoofdstuk heeft plaats gevonden, worden uitgebracht binnen twee maanden na de opneming ter plaatse door de deskundigen. Indien de plaatsing in de Staatscourant, bedoeld in artikel 64a, derde lid, 86, derde lid, dan wel 87, zevende lid, nog niet is geschied op de dag van de opneming, vangt de termijn van twee maanden aan op de tweede dag na de datum van dagtekening van de Staatscourant waarin die plaatsing geschiedt.

Artikel 54h

De artikelen 17, 18, 20, 22-26 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat, wanneer een vervroegde opneming door deskundigen overeenkomstig de bepalingen van Afdeling 1 van dit Hoofdstuk heeft plaats gehad, de in artikel 23 voorgeschreven nederlegging ter secretarie alleen zal betreffen het onder 1° van dat artikel bedoelde exemplaar van de Staatscourant.

Artikel 54i

  • 1 Behoudens ingeval van nietigverklaring van de dagvaarding of niet-ontvankelijkheidverklaring dan wel ontzegging van de eis, spreekt de rechtbank de onteigening uit met bepaling van een voorschot op de schadeloosstelling voor de verweerders en bekende, niet betwiste derde belanghebbenden en van de door de onteigenende partij te treffen bijkomende voorzieningen, indien deze in het aanbod zijn opgenomen. Het voorschot wordt bepaald op het bedrag, waarover terzake tussen hen en de onteigenende partij overeenstemming bestaat blijkens gewisselde conclusies of door de verweerders of derde belanghebbenden ondertekende bewijsstukken.

  • 2 Indien niet blijkt, dat overeenstemming is bereikt, bepaalt de rechtbank voor ieder het bedrag van het voorschot op 90 ten honderd van de aan ieder aangeboden schadeloosstelling, tenzij zij, na desgewenst de deskundigen mondeling gehoord te hebben, aanleiding vindt het voorschot op een ander bedrag vast te stellen. Indien de rechtbank daartoe termen aanwezig acht, kan zij de uitspraak omtrent het voorschot ten hoogste veertien dagen aanhouden. Ingeval een verweerder of derde belanghebbende het aan hem ten processe gerichte aanbod heeft aanvaard, bepaalt de rechtbank voor de betrokkene geen voorschot en bepaalt zij in haar vonnis de schadeloosstelling voor de betrokkene op de som van dat aanvaarde aanbod.

  • 3 Ingeval alle betrokkenen het aan hen ten processe gerichte aanbod hebben aanvaard, geldt het vonnis als een vonnis bedoeld in artikel 37.

  • 4 De rechtbank bepaalt voor de onteigende partij en bekende derde belanghebbenden een som als zekerheid voor de voldoening van de aan ieder van hen verschuldigde schadeloosstelling. Deze som wordt bepaald op het bedrag, waarover overeenstemming is bereikt. Blijkt niet, dat overeenstemming is bereikt, dan wordt die som bepaald tenminste op het bedrag dat ieder is aangeboden, verminderd met het voorschot.

  • 5 Indien blijkens het proces-verbaal van de opneming door de deskundigen, die plaats heeft gevonden volgens Afdeling 1 van dit Hoofdstuk, de betrokkene afstand heeft gedaan van het recht op zekerheidstelling stelt de rechtbank voor hem de som als hier bedoeld niet vast. Evenmin doet zij zulks ingeval haar uit gewisselde conclusies of door de verweerders of derde belanghebbenden ondertekende bewijsstukken blijkt, dat afstand van het recht op zekerheidstelling is gedaan. De rechtbank bepaalt tevens op welke wijze de zekerheidstelling zal plaats vinden.

Artikel 54j

  • 1 Bij het vonnis, waarbij overeenkomstig artikel 54i de onteigening is uitgesproken, benoemt de rechtbank een of meer deskundigen in oneven getale. Zij geeft aan hen opdracht om de schadeloosstellingen te begroten voor de verweerders en de derde belanghebbenden, doch slechts voor zover zij het aan hen ten processe gedane aanbod niet hebben aanvaard. Zij benoemt voorts een harer leden, om vergezeld van de griffier, als commissaris bij de opneming door de deskundigen tegenwoordig te zijn en wijst een of meer nieuws- of advertentiebladen aan, een en ander overeenkomstig artikel 27, tweede en derde lid. Artikel 28 is van overeenkomstige toepassing. Op de opneming door de deskundigen zijn de artikelen 29-34 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Ingeval de opneming door de deskundigen reeds heeft plaats gehad overeenkomstig Afdeling 1 van dit Hoofdstuk, stelt de rechtbank een datum vast waarop de nederlegging van het deskundigenrapport zal moeten plaats vinden. De griffier draagt zorg, dat partijen, de in het proces-verbaal vermelde derde belanghebbenden en de deskundigen een afschrift van dit vonnis ontvangen. De rechtercommissaris en de deskundigen, aangewezen krachtens artikel 54c, treden in het geding als zodanig op, tenzij de rechtbank anderen in hun plaats aanwijst.

  • 3 Tevens onderzoekt de rechtbank in het in het vorige lid bedoelde geval ambtshalve, of het in de dagvaarding aangeduide ter onteigening aangewezen goed hetzelfde is als dat, waarop de opneming door de deskundigen betrekking heeft gehad. Indien blijkt, dat zulks niet het geval is, beveelt de rechtbank een nieuwe opneming door de deskundigen. Alsdan zijn de artikelen 27-34 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54k

  • 1 Indien bij de opneming door de deskundigen, die plaats vindt volgens artikel 54j, eerste of derde lid, blijkt van het bestaan van derde belanghebbenden, die niet in de dagvaarding waren vermeld, draagt de rechtercommissaris op hun verzoek aan de onteigenende partij op om binnen een maand, op een door de rechtercommissaris aan te wijzen terechtzitting, alsnog een aanbod terzake van de schadeloosstelling aan die derde belanghebbenden te doen, mits hun hoedanigheid niet wordt betwist.

  • 2 Dit aanbod geschiedt bij akte ter rolle. De rechtbank doet bij vonnis uitspraak over het toe te kennen voorschot, in elk geval binnen een maand na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 54m. Het bedrag van het voorschot wordt bepaald op het bedrag, waarover overeenstemming blijkt te bestaan blijkens door de betrokkenen ondertekende bewijsstukken. Indien niet blijkt van deze overeenstemming bepaalt de rechtbank het voorschot op 90 ten honderd van het bij akte gedane aanbod. Zonodig stelt de rechtbank een nieuwe datum vast, waarop de nederlegging van het deskundigenrapport zal moeten plaatsvinden. De griffier draagt zorg, dat deze nieuwe datum ter kennis wordt gebracht van partijen, derde belanghebbenden en deskundigen.

  • 3 Ingeval de derde belanghebbende, in het geding tussengekomen, een akte heeft genomen, houdende aanvaarding van het aanbod, bepaalt de rechtbank geen voorschot en stelt zij de schadeloosstelling voor de betrokkene vast op de som van dat aanvaarde aanbod.

  • 4 De rechtbank kent slechts een voorschot, als bedoeld in het tweede lid, toe, indien de betrokken belanghebbende heeft aangetoond, dat het vonnis, waarbij overeenkomstig artikel 54i de onteigening is uitgesproken, in de openbare registers is ingeschreven. Is dit vonnis niet binnen de in artikel 54m bedoelde termijn ingeschreven, dan wijst de rechtbank het verzoek af. Tenzij blijkt uit het proces-verbaal van de opneming door de deskundigen, dat de betrokkene afstand heeft gedaan van het recht op zekerheidstelling, bepaalt de rechtbank overeenkomstig artikel 54i de som als zekerheid voor de voldoening der schadeloosstelling. Tevens stelt zij de wijze vast waarop de zekerheidstelling zal plaats vinden.

  • 5 Ingeval echter de rechtercommissaris de zaak daarvoor vatbaar acht en de onteigenende partij of derde belanghebbende daartegen geen bezwaar heeft, bepaalt de rechtercommissaris zelf het bedrag van het voorschot tijdens de opneming door de deskundigen, na dezen mondeling te hebben gehoord. Eveneens stelt hij in dat geval na de deskundigen mondeling te hebben gehoord voor de betrokkene de som vast als zekerheid voor de voldoening der schadeloosstelling, tenzij de betrokkene afstand van het recht op zekerheidstelling doet. Indien geen afstand van het recht op zekerheidstelling is gedaan, bepaalt hij tevens de wijze waarop de zekerheidstelling zal plaatsvinden. De onteigenende partij is slechts gehouden tot betaling van het ingevolge dit lid toegekende voorschot, nadat het vonnis, bedoeld in artikel 54i, binnen de in artikel 54m, eerste lid, bedoelde termijn is ingeschreven in de openbare registers. Het proces-verbaal van de opneming levert een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op; tot tenuitvoerlegging kan slechts gedurende een tijdvak van een maand na afloop van de in artikel 54m, eerste lid, genoemde termijn worden overgegaan.

Artikel 54l

  • 1 Tegen het vonnis, waarbij overeenkomstig artikel 54i de onteigening is uitgesproken of waarbij nadien een voorschot is vastgesteld, staat het rechtsmiddel open van beroep in cassatie. De artikelen 52 en 53 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de in artikel 53, eerste lid, genoemde termijn slechts twee weken bedraagt.

  • 2 Tegen het vonnis, of de beschikking, bedoeld in artikel 54k, staat geen andere voorziening open dan beroep in cassatie in het belang der wet.

Artikel 54m

  • 1 Ingeval de opneming door de deskundigen volgens artikel 54j, eerste of derde lid, plaats vindt, kan het vonnis, waarbij overeenkomstig artikel 54 i de onteigening is uitgesproken, slechts worden ingeschreven in de openbare registers binnen een tijdvak van twee maanden na de opneming door de deskundigen.

  • 2 Ingeval de opneming door de deskundigen reeds heeft plaats gevonden overeenkomstig Afdeling 1 van dit Hoofdstuk, vangt de termijn van twee maanden aan op de dag, dat het vonnis, bedoeld in artikel 54i, gezag van gewijsde heeft verkregen.

  • 3 Wanneer na het vonnis van onteigening een voorschot krachtens artikel 54i is bepaald, vangt de termijn aan op het tijdstip waarop dat latere vonnis gezag van gewijsde heeft verkregen.

  • 4 Vindt geen inschrijving plaats binnen de termijn, bedoeld in de vorige leden, dan geldt het bepaalde in de artikelen 55, tweede lid, of 59.

Artikel 54n

  • 1 Ter inschrijving van het vonnis waarbij de onteigening overeenkomstig artikel 54i is uitgesproken, wordt overgelegd:

    • 1. indien bij een later vonnis krachtens artikel 54i een voorschot is bepaald, dat vonnis vergezeld van een verklaring van de griffier houdende dat het in kracht van gewijsde is gegaan;

    • 2. een afschrift van het proces-verbaal van de opneming door de deskundigen, tenzij Afdeling 1 van dit Hoofdstuk toepassing heeft gevonden;

    • 3. bewijzen van betaling van de bij vonnis, bedoeld in artikel 54i aan de in de dagvaarding genoemde rechthebbenden, of indien overeenkomstig artikel 20 een derde is benoemd, aan die derde, toegekende voorschotten en tevens, indien geen afstand van het recht op zekerheidstelling is gedaan, de akten, strekkende tot bewijs dat de zekerheidstelling heeft plaats gehad, of de bewijzen van betaling der schadeloosstellingen, bepaald ingevolge artikel 54i, tweede lid, laatste zin.

Artikel 54o

  • 1 Een partij of derde belanghebbende, aan wie door de rechtbank een voorschot is toegekend, kan verhoging verzoeken van het bedrag van het voorschot of van de zekerheid of van beide. De griffier zendt bericht van het verzoek aan de deskundigen.

  • 2 Het verzoek kan slechts eenmaal worden gedaan tot uiterlijk een maand voor de dag waarop de nederlegging ter griffie van het deskundigenrapport zal plaatsvinden.

  • 3 Omtrent de verhoging van het voorschot doet de rechtbank bij vonnis uitspraak, mits de betrokken belanghebbende doet blijken, dat het vonnis, waarbij overeenkomstig artikel 54i de onteigening is uitgesproken, in de openbare registers is ingeschreven. Ingeval deze inschrijving niet heeft plaats gevonden binnen de in artikel 54m bedoelde termijn, wijst de rechtbank het verzoek af.

  • 4 Zij wijst het verzoek tot verhoging slechts toe, wanneer de reeds vastgestelde som kennelijk onvoldoende is, na desgewenst de deskundigen mondeling te hebben gehoord, met dien verstande, dat het verzoek kan worden afgewezen, indien de rechtbank blijkt, dat de nederlegging van het rapport van deskundigen binnen korte tijd zal plaats vinden. Zij wijst het verzoek af, indien haar blijkt, dat de nederlegging van het rapport van deskundigen reeds heeft plaatsgevonden. Zonodig stelt de rechtbank bij toewijzing van het verhogingsverzoek een nieuwe datum vast, waarop de nederlegging van het deskundigenrapport zal moeten plaats vinden. De griffier draagt zorg, dat deze nieuwe datum ter kennis wordt gebracht van partijen, derde belanghebbenden en deskundigen.

  • 5 Tegen het vonnis in dit artikel bedoeld staat geen andere voorziening open dan beroep in cassatie in het belang der wet.

  • 6 De onteigenende partij geeft van de betaling van het bedrag van een krachtens dit artikel vastgestelde verhoging kennis aan de deskundigen.

Artikel 54p

  • 1 Het voorschot op de schadeloosstelling of verhogingen daarvan worden geconsigneerd in alle gevallen, waarin volgens deze wet de schadeloosstelling zelf wordt geconsigneerd.

  • 2 Treedt iemand wiens tussenkomst in het geding is toegelaten in de plaats van degeen, aan wie reeds een voorschot op de schadeloosstelling was betaald, dan is deze laatste gehouden het bedrag van dit voorschot aan de onteigenende partij terug te betalen.

Artikel 54q

  • 1 Indien de onteigenende partij het vonnis, bedoeld in artikel 54i, niet heeft doen inschrijven in de openbare registers binnen de in artikel 54m genoemde termijn, is de onteigenende partij schadeplichtig en hebben de wederpartij en de derde belanghebbenden de keuze een vaste schadeloosstelling of volledige schadevergoeding te vorderen.

  • 3 Wordt volledige schadevergoeding gevorderd, dan worden onder de schade mede begrepen de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand, alsmede de wettelijke rente van het bedrag der schadevergoeding, te rekenen van de dag, na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 54m.

  • 4 Deze vordering kan slechts worden ingesteld binnen zes maanden na afloop van de termijn bedoeld in artikel 54m.

  • 5 Tot kennisneming der vordering is de rechtbank bevoegd, bij welke het geding van onteigening aanhangig is gemaakt.

Artikel 54r

  • 1 De gestelde zekerheid vervalt, wanneer de in artikel 54m bedoelde termijn is verstreken, zonder dat de onteigenende partij van de haar toekomende bevoegdheid tot inschrijving gebruik heeft gemaakt.

  • 2 Zij vervalt voorts, wanneer de bij onherroepelijk vonnis vastgestelde som der schadeloosstelling is betaald of aangeboden en geconsigneerd.

Artikel 54s

  • 1 Ingeval een voorschot of een som als zekerheid is vastgesteld overeenkomstig artikel 54k of een verhoging daarvan is vastgesteld overeenkomstig artikel 54o, kan het vonnis waarbij zulks is geschied, slechts ten uitvoer worden gelegd binnen een tijdvak van twee maanden, te rekenen van de dag, waarop het vonnis kracht van gewijsde heeft verkregen.

  • 2 Ingeval een schadeloosstelling is bepaald overeenkomstig artikel 54k kan het vonnis, waarbij zulks is geschied, ten uitvoer worden gelegd, doch niet eerder dan nadat de inschrijving, bedoeld in artikel 54m, heeft plaats gevonden.

Artikel 54t

  • 1 Op de procesgang, bedoeld in deze Afdeling, zijn, nadat het rapport van deskundigen ter inzage is nedergelegd, de artikelen 35, 36, 36a, 37, eerste lid, 38-54 van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Artikel 37, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de rechtbank haar uitspraak beperkt tot de aan de verweerders en derde belanghebbenden uit te keren schadeloosstellingen, met dien verstande, dat zij tevens in haar vonnis de schadeloosstellingen vermeldt, die reeds zijn bepaald ingevolge de artikelen 54i, tweede lid, laatste zin, en 54k, derde lid.

  • 3 Voor zover de rechtbank bij het vonnis, bedoeld in het vorige lid, van oordeel mocht zijn, dat iemand ten gevolge van de betaling van voorschotten, meer heeft ontvangen dan hem als schadeloosstelling toekomt, zal zij de betrokkene veroordelen tot terugbetaling van het te veel ontvangen bedrag aan de onteigenende partij.

Hoofdstuk IV. Over de betaling van de schadeloosstelling

Artikel 55

  • 1 Een vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37, vervalt, wanneer niet binnen drie maanden, nadat het kracht van gewijsde heeft verkregen, de schadeloosstellingen zijn betaald, of, in de gevallen waarin dit volgens deze wet kan geschieden, zijn geconsigneerd.

  • 2 Een vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 54i, dat niet is ingeschreven binnen de in artikel 54m genoemde termijn, vervalt, wanneer niet binnen drie maanden, nadat het vonnis, als bedoeld in artikel 54t, tweede lid, houdende uitspraak over de schadeloosstellingen kracht van gewijsde heeft verkregen, die schadeloosstellingen zijn betaald, of, in de gevallen waarin dit volgens deze wet kan geschieden, zijn geconsigneerd. Bij verval van dit vonnis van onteigening vervalt tevens het vonnis waarbij overeenkomstig artikel 54i uitsluitend voorschotten zijn bepaald.

  • 3 Onder een schadeloosstelling is de wettelijke rente daarvan begrepen. De wettelijke rente loopt te rekenen van de dag van het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37 of van de dag van het vonnis, bedoeld in artikel 54t.

  • 4 Indien het vonnis van onteigening niet wordt ingeschreven in de openbare registers, is de onteigenende partij schadeplichtig en hebben de wederpartij en de derde belanghebbenden de keuze een vaste schadeloosstelling of volledige schadevergoeding te vorderen.

  • 5 De vaste schadeloosstelling, bedoeld in het voorgaande lid, is gelijk aan tien ten honderd van de voor ieder door de rechtbank bij het vonnis van onteigening overeenkomstig artikel 37 of artikel 54t vastgestelde of vermelde schadeloosstellingen.

  • 6 Wordt volledige schadevergoeding gevorderd, dan worden onder de schade mede begrepen de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand, alsmede de wettelijke rente van het bedrag der schadevergoeding van de dag, waarop het vonnis van onteigening is gewezen.

  • 7 Tot kennisneming der vordering is de rechtbank bevoegd, bij welke het geding van onteigening aanhangig is gemaakt.

Artikel 56

Wanneer hij aan wie de schadeloosstelling is toegewezen, weigert haar te ontvangen, en bij deurwaardersexploit deswege in gebreke is gesteld, kan de onteigenaar zodra tien dagen zijn verstreken overgaan tot consignatie overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.

Artikel 57

  • 2 Bij haar verzoekschrift moet de onteigenende partij aan die voorzitter overleggen een afschrift van het vonnis tot onteigening, een verklaring van de griffier, dat het vonnis gezag van gewijsde heeft verkregen, alsmede een afschrift van het proces-verbaal van de opneming door de deskundigen, indien deze opneming heeft plaats gevonden overeenkomstig artikel 54j, eerste of derde lid.

  • 3 Ook het bewijs, dat de schadeloosstelling of het voorschot, bedoeld in artikel 54i, is betaald dan wel het bewijs van consignatie in de gevallen van de artikelen 3, 58 en 59, moet worden overgelegd.

Artikel 58

Wanneer onder de onteigenende partij beslag op de schadeloosstelling of het voorschot is gelegd, doet zij het bedrag dat zij zonder het beslag aan de beslagene had moeten uitbetalen consigneren overeenkomstig de Wet op de consignatie van gelden.

Artikel 59

  • 1 Het vonnis van onteigening, bedoeld in artikel 37, kan slechts worden ingeschreven nadat het in kracht van gewijsde is gegaan. Ter inschrijving van het in de vorige zin bedoelde vonnis worden de bewijzen van betaling van de schadeloosstelling overgelegd. Ter inschrijving van het vonnis, bedoeld in artikel 54i, dat niet is ingeschreven binnen de in artikel 54m bedoelde termijn, worden overgelegd het vonnis bedoeld in artikel 54t, tweede lid, een verklaring van de griffier houdende dat laatstgenoemd vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en de bewijzen van betaling der schadeloosstelling.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet wordt met een bewijs van betaling gelijkgesteld een bewijs, dat de som der schadeloosstelling – of ingeval Afdeling 2 van Hoofdstuk IIIa toepassing heeft gevonden, de som van het voorschot – ten laste van de onteigenende partij is overgeschreven op een rekening van de tot ontvangst gerechtigde bij een financiële onderneming die in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen ingevolge de Wet op het financieel toezicht. Tevens geldt als bewijs van betaling - indien niet genoegzaam bekend is aan wie moet worden betaald, of consignatie heeft plaatsgevonden ten gevolge van de artikelen 3, 56 of 58 - een bewijs van consignatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op de consignatie van gelden.

  • 3 In geval van onteigening van een onroerende zaak gaat door inschrijving van het vonnis de eigendom op de onteigenaar over, vrij van alle met betrekking tot de zaak bestaande lasten en rechten. In geval van onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, vervallen door de inschrijving de lasten en rechten welke bestaan met betrekking tot de zaak, waarop het onteigende recht rust. Aldus waardeloos geworden inschrijvingen van hypotheken en beslagen worden ambtshalve doorgehaald. Alleen erfdienstbaarheden kunnen op de zaak gevestigd blijven. Zij dienen daartoe in het vonnis te worden opgenomen; indien zij niet door vestiging zijn ontstaan, worden de kadastrale aanduiding van het heersende erf en een omschrijving van de inhoud van de erfdienstbaarheid opgenomen.

Artikel 60

Waterschaps- en soortgelijke lasten en alle belastingen, hoe ook genaamd, waarmede het onteigende goed is bezwaard of die daarvan worden betaald, gaan van de dag, waarop de in artikel 59 bedoelde inschrijving heeft plaats gehad, op de onteigenende partij over.

Artikel 61

  • 1 Indien, tengevolge van oorzaken, welke de onteigenende partij in staat was uit de weg te ruimen, met het werk waartoe werd onteigend, niet binnen drie jaar nadat het vonnis van onteigening kracht van gewijsde heeft verkregen, een aanvang is gemaakt, of de arbeid meer dan drie jaren mocht zijn gestaakt, of indien uit andere omstandigheden is aan te tonen, dat het werk blijkbaar niet tot stand zal worden gebracht, kan de onteigende partij, te harer keuze, hetzij bij de rechter het afgestane terugvorderen in de toestand, waarin het zich alsdan bevindt, onder gehoudenheid om, in evenredigheid tot de terugontvangen waarde, de schadeloosstelling terug te geven hetzij een vordering indienen tot uitkering van een door de rechter naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling boven de reeds genotene.

  • 2 Onder het werk waartoe werd onteigend, genoemd in het eerste lid, worden mede verstaan: niet ingrijpende aanpassingen of aanpassingen van geringe omvang van het werk ten behoeve waarvan onteigend wordt dan wel aanpassingen van het werk die passen binnen het kader ter uitvoering waarvan tot onteigening wordt overgegaan.

Titel II. Over de onteigening voor aanleg, herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen en bouw van militaire verdedigingswerken

Artikel 62

Onteigening van onroerende zaken of rechten ten behoeve van aanleg, het herstel, versterking of onderhoud van waterkeringen of bouw van militaire verdedigingswerken, heeft plaats uit kracht van een koninklijk besluit, de Raad van State gehoord.

Artikel 63

  • 2 Terinzagelegging geschiedt tevens ter secretarie van de gemeente waar de betrokken onroerende zaken zijn gelegen. In ieder geval worden ter inzage gelegd:

    • 1°. een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten en met grondtekeningen waarop de te onteigenen onroerende zaken, en bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten, met vermelding van hun kadastrale aanduiding zijn aangewezen;

    • 2°. een lijst van te onteigenen onroerende zaken aangeduid met hun kadastrale aanduiding met vermelding van:

      • a. de grootte volgens de basisregistratie kadaster van elk der desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

      • b. de namen van de eigenaars van elk dier zaken, volgens de basisregistratie kadaster;

    • 3°. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, een lijst van de te onteigenen rechten met vermelding van de kadastrale aanduiding van de zaken waarop zij rusten, en de namen van de rechthebbenden op die rechten volgens de basisregistratie kadaster.

  • 3 Mondelinge zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht bij Onze Minister wie het aangaat.

  • 4 Alvorens omtrent het verzoek tot onteigening wordt beslist, worden degenen, die tijdig ingevolge artikel 3:15, eerste of tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht een zienswijze naar voren hebben gebracht, door Onze Minister in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. Zo nodig kan Onze Minister ook andere belanghebbenden in de gelegenheid stellen zich te doen horen.

Artikel 64

Bij het koninklijk besluit worden de te onteigenen onroerende zaken en rechten aangewezen door aanhaling van de in artikel 63, tweede lid, onder 1° bedoelde grondtekeningen en vermelding van:

  • 1°. de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken met vermelding van de grootte volgens de basisregistratie kadaster van elk der desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

  • 2°. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten;

  • 3°. de namen volgens de basisregistratie kadaster van de eigenaars van de te onteigenen onroerende zaken en, bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de rechthebbenden op de te onteigenen rechten.

Artikel 64a

  • 2 Het besluit wordt in ieder geval bekendgemaakt aan de onteigenende partij en, zo mogelijk, aan de in artikel 64 bedoelde eigenaren en andere rechthebbenden.

  • 3 Van het besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Terinzagelegging ingevolge artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht vindt tevens plaats op de secretarie van de betrokken gemeente. De kennisgeving van het besluit vindt tevens plaats in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden, onder vermelding van datum en nummer van het koninklijk besluit en van de Staatscourant waarin het besluit is geplaatst. Een en ander geschiedt op kosten van hen, te wier name het werk wordt uitgevoerd.

  • 4 Het koninklijk besluit tot onteigening vervalt, indien de onteigenende partij niet binnen twee jaar na dagtekening van het koninklijk besluit de eigendom bij minnelijke overeenkomst heeft verkregen overeenkomstig artikel 17, of de eigenaren, in het onteigeningsbesluit aangewezen, voor de rechtbank, in welker rechtsgebied de onroerende zaken waarop de onteigening betrekking heeft zijn gelegen, heeft doen dagvaarden overeenkomstig artikel 18.

Artikel 64b

  • 2 Wanneer gravingen, opmetingen of het stellen van tekeningen op iemands grond nodig geacht worden, moeten de gebruikers van de grond dit gedogen, mits hun dit tweemaal vierentwintig uren te voren door het gemeentebestuur schriftelijk is aangezegd.

  • 3 De schade, daardoor veroorzaakt, wordt door de kantonrechter begroot, en door de Staat vergoed. Deze verhaalt die kosten op hen, te wier name het werk wordt uitgevoerd.

Artikel 65

  • 1 Wanneer niet de grond zelf onteigend wordt, maar slechts tot het verrichten van in deze titel vermelde werken zekere bodemmaterialen nodig geacht worden, mag dit ook geschieden op grond van een besluit van gedeputeerde staten of van het dagelijks bestuur van het waterschap, dat tot onteigening overgaat.

  • 2 Het besluit, door Ons of door de zooeven genoemde collegien of besturen genomen, wijst zoo nauwkeurig mogelijk de oppervlakte aan, waarover en de diepte, tot welke de uitgraving zal plaats hebben. Het bepaalt tevens den termijn, waarbinnen het verzoekschrift, bedoeld in artikel 66, moet zijn ingediend.

  • 3 Het besluit, bedoeld in het vorige lid, wordt in de Staatscourant en in een in de streek verspreid wordend nieuws- of advertentieblad openbaar gemaakt.

  • 4 De schadeloosstelling bepaalt zich in dat geval tot de waarde der weggenomen speciën en de schade, door die wegneming aan den grond toegebragt, met inachtneming der bepaling van art. 41.

Artikel 66

  • 1 Bij gebreke van minnelijke schikking benoemt de arrondissementsregtbank, in het geval van het voorgaande artikel, op het verzoekschrift hetzij van hem, die onteigent, of van den eigenaar van den grond, een of meer deskundigen, in oneffen getale, om een berigt over de schadeloosstelling te geven.

  • 2 Het verzoekschrift moet, op straffe van verval, worden ingediend binnen den termijn, bepaald bij het in artikel 65 bedoelde besluit. Bij het verzoekschrift moet worden overgelegd een exemplaar van de Staatscourant en van het nieuws- of advertentieblad, waarin Ons besluit, dan wel dat van Gedeputeerde Staten of van een der andere collegien of besturen is openbaar gemaakt.

  • 3 De regtbank benoemt één harer leden, om als commissaris, vergezeld van den griffier, bij de opneming door de deskundigen tegenwoordig te zijn.

  • 4 Zij bepaalt tevens den dag en de plaats, waar en wanneer die opneming zal geschieden. Ten minste twee maal vier en twintig uren te voren wordt dit aan de wederpartij beteekend en afschrift van het exploit ter griffie van de regtbank nedergelegd. Bij gebreke dier beteekening vervalt het vonnis.

  • 5 Het vonnis wordt aan het gebouw der regtbank aangeplakt, en de griffier roept de deskundigen op.

  • 6 Derde belanghebbenden kunnen bij die opneming tegenwoordig zijn, ten einde ook hunne schade te doen begrooten.

  • 7 De regtercommissaris bepaalt bij de opneming door de deskundigen, den dag, waarop hij zijn rapport aan de regtbank zal uitbrengen. Deze dag wordt aan de wederpartij beteekend, zoo zij niet is verschenen bij de opneming door de deskundigen en afschrift van het exploit ter griffie nedergelegd. Inmiddels liggen het procesverbaal van den regtercommissaris en het advies der deskundigen op de griffie ter lezing.

  • 8 Op den bepaalden dag nemen, na het rapport van den regtercommissaris, partijen en derde belanghebbenden hunne conclusien, welke zij, mits op dezelfde teregtzitting, bij pleidooi breeder kunnen ontwikkelen.

  • 9 De regtbank beslist terstond of op de eerstvolgende teregtzitting.

  • 10 Geenerlei andere formaliteiten behoeven hier in acht te worden genomen.

  • 11 Tegen het vonnis, waarbij de onteigening is uitgesproken, wordt noch verzet, noch hooger beroep, noch beroep in cassatie toegelaten.

Artikel 67

  • 1 De wegneming der speciën heeft niet plaats dan nadat de onteigenende partij de schadeloosstelling heeft betaald of geconsigneerd.

Titel IIa. Over onteigening van wegen, bruggen, bermen, bermslooten en kanalen en onteigening voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken, kanalen, havenwerken, werken ten behoeve van de bestrijding van verontreiniging van oppervlaktewateren en terreinen en werken ten behoeve van verbetering of verruiming van rivieren

Artikel 72a

  • 1 Onteigening van wegen, bruggen, bermen, bermslooten en kanalen, alsmede daarop rustende zakelijke rechten als in artikel 4 bedoeld, en onteigening voor aanleg en verbetering van wegen, bruggen, spoorwegwerken, kanalen, – waaronder begrepen onteigening voor aanleg en verbetering van werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet – havenwerken, werken ten behoeve van de bestrijding van de verontreiniging van oppervlaktewateren en terreinen en werken ten behoeve van verbetering of verruiming van rivieren kan geschieden uit kracht van een door Ons, den Raad van State gehoord, genomen besluit.

Titel IIb. Over onteigening ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening en van de verwijdering van afvalstoffen

Artikel 72b

  • 1 Onteigening van gronden en van zakelijke rechten, als bedoeld in artikel 4, waarvan de verkrijging is vereist ten behoeve van een waterleidingbedrijf, als bedoeld bij artikel 1, eerste lid, onder c, van de Waterleidingwet (Stb. 1957, 150) of van een inrichting waarin afvalstoffen die van buiten de inrichting afkomstig zijn, worden verwijderd, kan geschieden uit kracht van een door Ons, de Raad van State gehoord, genomen besluit.

Titel IIc. Over onteigening in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen

Artikel 72c

  • 1 Onteigening van zaken en rechten als bedoeld in artikel 4 kan in het belang van de winning van oppervlaktedelfstoffen plaatshebben ten name van het Rijk of van de provincie:

    • a. overeenkomstig een onherroepelijk geworden besluit tot vaststelling van een winplaats in een streekplan;

    • b. indien ter zake een vergunning tot ontgronding krachtens de Ontgrondingenwet is verleend en onherroepelijk is geworden.

  • 2 De onteigening heeft plaats uit kracht van een door Ons, de Raad van State gehoord, genomen besluit.

Artikel 72d

  • 1 Het Rijk of de provincie of degene, die van het Rijk of van de provincie ten behoeve van een ontgronding de eigendom heeft verkregen, mag deze binnen zes jaren na beëindiging van de ontgronding, of - indien met betrekking tot de staat, waarin de zaak na ontgronding moet worden gebracht, voorwaarden aan de vergunning tot het ontgronden zijn verbonden - na oplevering in de staat als bij die vergunning voorgeschreven, niet vervreemden, alvorens de onroerende zaken aan degene, die deze als gevolg van de toepassing van deze Titel heeft verloren, te koop te hebben aangeboden tegen een prijs te bepalen in onderling overleg, dan wel bij gebreke van overeenstemming door de rechtbank van het arrondissement, bedoeld in artikel 18.

  • 2 Het niet in acht nemen van het in het eerste lid bepaalde heeft geen gevolg ten aanzien van de geldigheid van de vervreemding.

Titel III. Over onteigening in geval van buitengewone omstandigheden

Artikel 73

  • 1 Wanneer in geval van brand of watersnood, ogenblikkelijke inbezitneming volstrekt noodzakelijk geacht wordt, kan deze op last van de hoogste burgerlijke overheid, ter plaatse aanwezig, geschieden.

  • 2 Ingeval van watersnood kan ook het dagelijks bestuur van het waterschap, dat met de zorg voor de waterkering is belast, de voorzitter van dat waterschap en ieder daartoe door dat dagelijks bestuur van het waterschap aangewezen lid van dat bestuur, ter vervulling van die taak die last geven.

  • 3 Door watersnood wordt niet enkel het geval verstaan dat dijken zijn doorgebroken of overstroomingen hebben plaats gehad, maar ook dat van dringend of dreigend gevaar voor doorbraak of overstrooming.

  • 4 De eigendom gaat onmiddellijk op dengene over, in wiens naam de inbezitneming is geschied, vrij van alle met betrekking tot de zaak bestaande lasten en rechten. Alle in art. 60 genoemde lasten of belastingen, waarmede het onteigende is bezwaard, gaan van den dag der inbezitneming op hem over.

Artikel 74

  • 1 Zoodra mogelijk na de onteigening, moet degene, die haar bevolen heeft, aan de onteigenden geregtelijk eene schadevergoeding doen aanbieden, of in de gevallen, in art. 58, eerste lid, genoemd, consigneren.

  • 2 Indien dit aanbod of die consignatie niet binnen drie maanden is geschied, alsmede wanneer met het aangebodene of geconsigneerde geen genoegen wordt genomen, kan de schadevergoeding in regten door de onteigenden worden gevorderd.

  • 3 In het eerste geval kan de Staat, de provincie, de gemeenten of het waterschap de bedoelde schadeloosstelling van hen, die de onteigening gelast hebben, persoonlijk terugvorderen, ten ware het verzuim buiten hunne schuld mogt hebben plaats gehad.

Artikel 75

De wettelijke interessen der verschuldigde schadevergoeding moeten van den dag der inbezitneming aan de onteigenden worden betaald.

Artikel 76

Wanneer hij, in wiens naam de onteigening gelast is, den eigendom van de zaak niet langer voor het beoogde doel noodig acht, en er nog geene drie jaren sedert de onteigening verloopen zijn, is de onteigende bij voorkeur boven alle anderen tegen betaling van den prijs, door deskundigen te begrooten, tot de verkrijging daarvan geregtigd.

Artikel 76a

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 76a bis

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 76a ter

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 76b

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 76c

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 76e

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 76f

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 76fbis

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Titel IV. Over onteigening in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling, van de volkshuisvesting, van de openbare orde en van de handhaving van de Opiumwet

Artikel 77

  • 1 Onteigening ten name van de gemeente, van een ander publiekrechtelijk lichaam of van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, toegelaten ingevolge artikel 70 of 70j van de Woningwet, kan plaatsvinden:

    • 1°. ten behoeve van de uitvoering van of ter handhaving van de feitelijke toestand overeenkomstig een bestemmingsplan, een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening hieronder mede begrepen;

    • 2°. ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan, dan wel een plan van werken, geen bouwwerken zijnde, of een plan van werkzaamheden voor het opheffen van ernstig achterstallig onderhoud in het belang van de volkshuisvesting, mits een hierop betrekking hebbend besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet dan wel een besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 1a, 1b, 7b of 13 van de Woningwet onherroepelijk is geworden;

    • 3°. ten behoeve van de uitvoering van een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de Wet ruimtelijke ordening;

    • 4°. ten behoeve van de ontruiming van oppervlakten in het belang van de volkshuisvesting;

    • 5°. ten behoeve van de verwijdering van een of meer ontruimde, onbewoonbaar verklaarde woningen of van een of meer niet meer in gebruik zijnde andere gebouwen, indien deze woningen of gebouwen dermate in verval zijn geraakt of verminkt, dat zij de omgeving in ernstige mate ontsieren;

    • 6°. ten behoeve van de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 3.30, 3.33 of 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening, alsmede met voorzieningen die met de uitvoering van zodanig besluit rechtstreeks verband houden;

    • 7°. van een gebouw als bedoeld in artikel 14 van de Woningwet ten behoeve van de handhaving van de openbare orde rond dat gebouw of van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in zodanig gebouw, indien de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Woningwet, geen uitzicht heeft geboden op een duurzaam herstel van de openbare orde rond dat gebouw welke is verstoord door gedragingen in het gebouw, onderscheidenlijk het duurzaam achterwege blijven van een overtreding van artikel 2 of 3 van de Opiumwet in dat gebouw;

    • 8°. van een gebouw, een open erf of een terrein als bedoeld in artikel 97 van de Woningwet ten behoeve van het opheffen van een overtreding als bedoeld in dat artikel, indien de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Woningwet, geen uitzicht heeft geboden op het duurzaam achterwege blijven van een zodanige overtreding.

  • 2 In dit artikel wordt verstaan onder

    bouwplan: een project tot het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen alsmede het vergroten van een of meer bouwwerken;

    plan van werken, geen bouwwerken zijnde: een project tot het aanleggen, het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen alsmede het vergroten van een of meer werken, geen bouwwerken zijnde;

    plan van werkzaamheden: een project tot het verrichten van een of meer werkzaamheden.

    Een bouwplan kan mede een plan van werken, geen bouwwerken zijnde, of een plan van werkzaamheden omvatten; een plan van werken, geen bouwwerken zijnde, kan mede een plan van werkzaamheden omvatten.

  • 4 In de in het eerste lid genoemde gevallen geschiedt de onteigening overeenkomstig de volgende artikelen.

Artikel 79

  • 1 De onteigening ten name van de gemeente heeft plaats uit kracht van een besluit van de gemeenteraad. Dit besluit behoeft Onze goedkeuring. Alvorens te beslissen omtrent goedkeuring horen Wij de Raad van State. De goedkeuring kan worden onthouden indien de naar voren gebrachte bedenkingen daartoe aanleiding geven, wegens het niet of onvoldoende gediend zijn van het volkshuisvestingsbelang, het ruimtelijke ontwikkelingsbelang of het publiek belang, of het onvoldoende aanwezig zijn van de noodzaak of de urgentie.

Artikel 80

  • 2 In ieder geval worden ter inzage gelegd:

    • 1°. een uitgewerkt plan met uitvoerige kaarten en met grondtekeningen waarop de te onteigenen onroerende zaken, en bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten, met vermelding van hun kadastrale aanduiding zijn aangewezen;

    • 2°. een lijst van de te onteigenen onroerende zaken aangeduid met hun kadastrale aanduiding met vermelding van

      • a. de grootte volgens de basisregistratie kadaster van elk der desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

      • b. de namen van de eigenaars van elk dier zaken, volgens de basisregistratie kadaster;

    • 3°. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, een lijst van de te onteigenen rechten met vermelding van de kadastrale aanduiding van de zaken waarop zij rusten, en de namen van de rechthebbenden op die rechten volgens de basisregistratie kadaster.

  • 3 Het raadsbesluit tot onteigening vervalt, indien het niet uiterlijk zes maanden na afloop van de termijn bedoeld in artikel 3:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht met de plannen, kaarten, grondtekeningen schriftelijke zienswijzen en het verslag, bedoeld in artikel 3:17 van de Algemene wet bestuursrecht, aan Ons is voorgedragen. Een door Ons goedgekeurd raadsbesluit tot onteigening vervalt, indien de onteigenende partij niet binnen twee jaar na de dagteekening van Ons besluit den eigendom bij minnelijke overeenkomst heeft verkregen overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 of de eigenaren, in het onteigeningsbesluit aangewezen, voor de rechtbank, in welker rechtsgebied de onroerende zaken gelegen zijn, waarop de onteigening betrekking heeft, heeft doen dagvaarden overeenkomstig het bepaalde in artikel 18.

Artikel 82

Artikel 64b, tweede en derde lid is ten deze van toepassing, met dien verstande, dat hetgeen daar van den Staat gezegd wordt, van toepassing wordt op de gemeente.

Artikel 83

  • 1 Besluit de gemeenteraad tot onteigening, dan worden bij raadsbesluit de te onteigenen onroerende zaken en rechten aangewezen door aanhaling van de in art. 80 bedoelde grondteekeningen en vermelding van:

    • 1°. de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken met vermelding van de grootte volgens de basisregistratie kadaster van elk der desbetreffende percelen en, indien een te onteigenen onroerende zaak een gedeelte van een perceel uitmaakt, bovendien de grootte van dat gedeelte;

    • 2°. bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, de kadastrale aanduiding van de onroerende zaken waarop de te onteigenen rechten rusten;

    • 3°. de namen volgens de basisregistratie kadaster van de eigenaars van de te onteigenen onroerende zaken en, bij afzonderlijke onteigening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de rechthebbenden op de te onteigenen rechten.

  • 2 Moeten nog andere onroerende zaken of rechten dan die, welke krachtens het eerste lid van dit artikel ter onteigening zijn aangewezen, onteigend worden, dan moeten de bepalingen van de vier voorgaande artikelen wederom worden toegepast, en is het bepaalde in het eerste lid van dit artikel van toepassing.

Artikel 84

  • 3 Gedurende zes weken vanaf het tijdstip van terinzagelegging kunnen belanghebbenden, die tijdig hun zienswijze bij de gemeenteraad naar voren hebben gebracht, schriftelijk bij Ons bedenkingen naar voren brengen tegen het raadsbesluit tot onteigening.

Artikel 85

  • 1 In afwijking in zoverre van het bepaalde in artikel 80 kan de gemeenteraad, in geval van onteigening ten behoeve van de uitvoering van één of meer ingevolge artikel 3.4 van de Wet ruimtelijke ordening aangewezen onderdelen van een bestemmingsplan, aanstonds tot onteigening besluiten. De artikelen 83 en 84, eerste en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Belanghebbenden kunnen gedurende de in artikel 84, eerste lid, genoemde termijn schriftelijk bij Ons bedenkingen naar voren brengen tegen het raadsbesluit tot onteigening. De in artikel 84, tweede lid, bedoelde kennisgeving houdt mededeling in van deze bevoegdheid. Het raadsbesluit tot onteigening vervalt, indien het niet binnen vier weken na het nemen van dat besluit met de plannen, kaarten en grondtekeningen aan Ons is voorgedragen.

  • 2 De in het voorgaande lid bedoelde bevoegdheid van de gemeenteraad vervalt drie jaar na de dag waarop het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

Artikel 86

  • 2 Alvorens te beslissen omtrent het raadsbesluit tot onteigening worden degenen, die tijdig ingevolge artikel 84, derde lid, dan wel artikel 85, eerste lid, bedenkingen naar voren hebben gebracht, door Onze Minister die het aangaat, in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. Zonodig kan Onze Minister ook andere belanghebbenden in de gelegenheid stellen zich te doen horen.

  • 3 Het koninklijk besluit wordt met het raadsbesluit tot onteigening in de Staatscourant geplaatst.

Artikel 87

  • 1 Onteigening ten name van een ander publiekrechtelijk lichaam dan de gemeente of van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef, heeft op verzoek van dat lichaam of die rechtspersoon plaats uit kracht van een koninklijk besluit. Alvorens omtrent het verzoek tot onteigening wordt beslist, wordt de Raad van State gehoord. Bij de indiening van het verzoek legt de verzoeker de stukken bedoeld in artikel 80, tweede lid, over aan Onze Minister die het aangaat.

  • 3 Mondelinge zienswijzen kunnen naar voren worden gebracht bij Onze Minister wie het aangaat.

  • 4 Alvorens omtrent het verzoek tot onteigening wordt beslist, worden degenen, die tijdig ingevolge artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht een zienswijze naar voren hebben gebracht, door Onze Minister die het aangaat, in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. Zo nodig kan Onze Minister ook andere belanghebbenden in de gelegenheid stellen zich te doen horen.

  • 7 Van het besluit wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Terinzagelegging ingevolge artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht vindt tevens plaats op de secretarie van de betrokken gemeente. De burgemeester geeft tevens kennis van de zakelijke inhoud van het besluit in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen die in de gemeente verspreid worden, onder vermelding van datum en nummer van het koninklijk besluit en van de Staatscourant waarin het besluit is geplaatst.

  • 8 Het koninklijk besluit tot onteigening vervalt, indien de onteigenende partij niet binnen twee jaar na dagtekening van het koninklijk besluit de eigendom bij minnelijke overeenkomst heeft verkregen overeenkomstig artikel 17, of de eigenaren, in het onteigeningsbesluit aangewezen, voor de rechtbank, in welker rechtsgebied de onroerende zaken gelegen zijn, waarop de onteigening betrekking heeft, heeft doen dagvaarden overeenkomstig artikel 18.

Artikel 88

De artikelen 2, 3 en 4, alsmede de artikelen 17-20, 22, 24, 26-38, 40-41, 42, 1ste en 3de lid, 42a, 1ste-5de lid, 43-47, 49-54t zijn ten deze van toepassing behoudens dat

  • 1. indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten, hetgeen van Ons besluit gezegd wordt, van toepassing wordt op het besluit van de gemeenteraad;

  • 2. wanneer de onteigening geschiedt ten name van een ander publiekrechtelijk lichaam of een instelling, dat lichaam of deze instelling als eisende partij optreedt;

  • 3. het verzoek, bedoeld in artikel 54a, kan worden gedaan, zodra de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht heeft plaats gehad en bij het verzoekschrift in plaats van de in artikel 54a, tweede lid, onder a tot en met d, genoemde stukken moet worden overgelegd afschrift van het besluit van de gemeenteraad of van het koninklijk besluit.

Artikel 89

Ten minste drie dagen vóór de verschijning legt de onteigenende partij tot staving van haren eisch ter griffie van de regtbank over:

  • a. indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten:

    • 1°. een exemplaar van de Staatscourant, waarin Ons besluit met het daarbij goedgekeurd raadsbesluit ingevolge artikel 86, derde lid, is geplaatst;

    • 2°. een door de burgemeester afgegeven bewijs, dat de artikelen 80 en 84 zijn of, indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten overeenkomstig artikel 85, artikel 84 is nageleefd;

  • b. indien tot onteigening is besloten overeenkomstig het bepaalde in artikel 87:

    een exemplaar van de Staatscourant, waarin is geplaatst Ons besluit, waarbij de te onteigenen onroerende zaken en rechten worden aangewezen.

Artikel 90

De regtbank kan aan de onteigenende partij haren eisch niet toewijzen:

  • 1°. wanneer de volgens artikel 89 door de onteigenende partij over te leggen bescheiden niet zijn overgelegd;

  • 2°. wanneer het blijken mocht, dat de artikelen 80 en 84 niet zijn òf, indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten overeenkomstig artikel 85, artikel 84 niet is nageleefd.

Artikel 91

Bij de berekening der schadevergoeding wordt niet gelet op veranderingen, welke kennelijk zijn tot stand gebracht om de schadevergoeding te verhogen; evenmin wordt gelet op veranderingen, tot stand gebracht na de terinzagelegging van de in artikel 80 juncto artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht of de in artikel 87 bedoelde bescheiden dan wel, indien de gemeenteraad tot onteigening heeft besloten overeenkomstig artikel 85, na de terinzagelegging, bedoeld in artikel 84, tenzij het normale of noodzakelijke veranderingen betreft die aansluiten bij de aard en de wijze van gebruik van de onroerende zaak ten tijde van die terinzagelegging.

Artikel 93

  • 1 Indien het te onteigenen gebouw onbewoonbaar is verklaard, wordt vergoed de waarde van den grond en van de bouwmaterialen, ingeval het gebouw voor geen enkel doeleinde kan worden gebruikt. Ingeval het gebouw tot eenig ander doeleinde dan bewoning zoude kunnen worden gebruikt, wordt vergoed de waarde van den grond en van de bouwmaterialen, vermeerderd met zoodanig bedrag, als billijk kan worden geacht in verband met de meerdere voordeelen, welke de eigenaar uit bedoeld gebruik zou kunnen trekken.

  • 2 Indien slechts een gedeelte van het te onteigenen gebouw onbewoonbaar is verklaard, wordt bij de bepaling der waarde van het geheel daarmede rekening gehouden. Daarbij wordt gelet op de geschiktheid of ongeschiktheid van het onbewoonbaar verklaarde deel voor andere doeleinden dan bewoning.

Artikel 94

  • 1 Indien aan een besluit als bedoeld in artikel 13 van de Woningwet, strekkende tot het treffen van bepaalde voorzieningen aan een gebouw of een daartoe strekkend besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom wegens niet-naleving van het bepaalde bij of krachtens artikel 1a, 1b, 7b of 13 van de Woningwet geen gevolg wordt gegeven, wordt vergoed de waarde die het gebouw zou hebben in het geval zodanige voorzieningen waren getroffen, met aftrek van de kosten van het treffen van die voorzieningen.

  • 2 Indien het gebouw door een grooter aantal personen wordt bewoond dan volgens plaatselijke verordening geoorloofd is, wordt bij het bepalen van de werkelijke waarde geene rekening gehouden met de vermeerdering van huurprijs, welke uit die overschrijding voortvloeit.

Artikel 95

Indien de verhuring na het tijdstip van de nederlegging, bedoeld in artikel 91, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan den huurder geene schadeloosstelling betaald, maar heeft deze eene vordering tot schadevergoeding tegen den verhuurder, ten ware anders mogt zijn overeengekomen.

Artikel 95a

Indien de verpachting na het tijdstip van de nederlegging, bedoeld in artikel 91, heeft plaats gehad, wordt door de onteigenende partij aan de pachter geen schadeloosstelling betaald, maar heeft deze een vordering tot schadevergoeding tegen de verpachter, ten ware anders mocht zijn overeengekomen.

Titel V. Over onteigening van octrooien van uitvinding

Artikel 97

Onteigening van octrooien kan ten name van den Staat plaats vinden:

  • 1°. wanneer het belang van leger of vloot vordert, dat de Staat een uitsluitend recht op eene uitvinding verkrijge;

  • 2°. wanneer het algemeen nut vordert, dat iedereen in de gelegenheid worde gesteld de uitvinding toe te passen.

Artikel 98

  • 1 De onteigening heeft plaats krachtens eene wet, waarin het te onteigenen octrooi wordt aangeduid onder vermelding of het geval van het vorige artikel sub 1°., dan wel het geval sub 2°. aanwezig is.

  • 2 Zodra het voorstel van wet is ingediend, wordt het aan het Bureau voor de industriële eigendom, bedoeld in artikel 4 van de wet van 25 april 1963 (Stb. 221), toegezonden. Het bureau maakt in het eerstvolgende nummer van het blad, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Rijksoctrooiwet 1995, die indiening bekend met beknopte aanduiding van het te onteigenen octrooi en met vermelding van het nummer waaronder de desbetreffende Kamerstukken zijn verschenen.

Artikel 99

Onverwijld roept het in artikel 98, tweede lid, bedoelde bureau allen, die volgens zijne registers belang bij het octrooi hebben, op, om binnen een bekwamen termijn mondeling of schriftelijk, opgave te doen van de schade, welke zij van de onteigening verwachten, en hij brengt Ons van de opgaven van belanghebbenden, verslag uit.

Artikel 100

De artikelen 2, 3, 17-20, 22, 24, 26-37, 43, 45 en 50-54 zijn ten deze toepasselijk, behoudens:

  • a. dat de poging om den eigendom van het octrooi in der minne, vrij van alle lasten en regten, te verkrijgen, eerst geschiedt nadat het in het vorige artikel gemelde verslag is ingekomen;

  • b. dat het geding in eersten aanleg gevoerd wordt voor de arrondissementsregtbank te 's-Gravenhage;

  • c. dat het octrooi de plaats inneemt van de te onteigenen onroerende zaak; de registers van het in artikel 98, tweede lid, bedoelde bureau, die van de basisregistratie kadaster; de licentiehouders, die van de huurders; de pandcrediteuren, die van de hypotheekhouders.

Artikel 101

Ten minste drie dagen vóór de verschijning, wordt door den Staat aan de regtbank het verslag, bedoeld bij art. 99 overgelegd.

Artikel 102

  • 1 Bij de berekening der schadevergoeding wordt niet gelet op licenties, verkregen nadat het wetsvoorstel tot onteigening is ingediend.

  • 2 Het deel der schadevergoeding, dat den licentiehouders toegewezen is, wordt door den Staat te hunner beschikking gehouden.

Artikel 103

  • 1 Het vonnis van onteigening vervalt indien niet, binnen zes maanden nadat het in kracht van gewijsde is gegaan, de schadeloosstelling is betaald of geconsigneerd.

  • 2 Op vertoon van duplicaten der quitantiën of der bewijzen van consignatie, tijdig opgemaakt, wordt het vonnis ingeschreven in de openbare registers van het in artikel 98, tweede lid, bedoelde bureau en vermeld in het in art. 98 bedoelde blad.

  • 3 Door de inschrijving gaat het octrooi over op den Staat, vrij van alle met betrekking tot het octrooi bestaande lasten en rechten. Voor zoover het octrooi niet ten dienste van vloot of leger is onteigend om eigendom van den Staat te worden, vervalt het.

Titel Va. Over de onteigening van de rechten, voortvloeiende uit eene aanvrage om octrooi

Artikel 104A

  • 1 Door Ons kan de wenschelijkheid van onteigening worden uitgesproken van de rechten, uit eene octrooi-aanvrage voortvloeiende. Afschrift van Ons desbetreffend besluit wordt aan het in artikel 98, tweede lid, bedoelde bureau toegezonden.

  • 2 Het in artikel 98, tweede lid, bedoelde bureau wijst onverwijld na ontvangst van het afschrift, in het 1ste lid bedoeld, drie deskundigen aan die, bij gemotiveerd rapport, zoo spoedig mogelijk het bedrag der schadeloosstelling zullen vaststellen, dat den aanvrager bij onteigening zal worden uitgekeerd. Alvorens hun onderzoek aan te vangen leggen de deskundigen bij het in artikel 98, tweede lid, bedoelde bureau eene belofte tot volledige geheimhouding af. Het rapport wordt bij het in artikel 98, tweede lid, bedoelde bureau ingediend en door dezen onverwijld aan Ons aangeboden.

  • 3 Binnen één maand na ontvangst van het rapport, in het voorgaande lid bedoeld, zal door Ons, òf de onteigening ten behoeve van den Staat worden uitgesproken, nadat de aldus vastgestelde schadeloosstelling aan den aanvrager zal zijn betaald of geconsigneerd, òf worden besloten, dat er, gelet op het in het 2de lid bedoelde rapport, tot onteigening geen aanleiding bestaat; van het besluit zal het in artikel 98, tweede lid, bedoelde bureau ten spoedigste afschrift worden gezonden.

Artikel 104B

Bijaldien door Ons wordt besloten, dat er geen aanleiding bestaat tot onteigening der rechten, uit de octrooi-aanvrage voortvloeiende, zal de Staat den aanvrager, op zijn verzoek, de schade vergoeden, welke hij daardoor mocht hebben geleden; het bedrag van het te dezer zake verschuldigde wordt, tenzij dit bij minnelijke schikking kan worden bepaald, vastgesteld door de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 104A, 2de lid.

Titel VI. Over onteigening in het belang der verkrijging door landarbeiders van land met woning in eigendom of van los land in pacht

Titel VII. Over onteigening in het belang van de landinrichting

Artikel 122

  • 2 De onteigening heeft plaats uit kracht van een door Ons, de Raad van State gehoord, genomen besluit.

Artikel 123

De artikelen 63, eerste, tweede en vierde lid, 64, 64a en 64b zijn van toepassing, met dien verstande dat gedeputeerde staten van de provincie die het inrichtingsplan hebben vastgesteld, toepassing geven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat in artikel 63, vierde lid, telkens in plaats van «Onze Minister» wordt gelezen «gedeputeerde staten», terwijl in de slotzin van artikel 63, vierde lid, in plaats van «kan» wordt gelezen «kunnen».

Artikel 124

Gedeputeerde staten zenden het verslag bedoeld in artikel 3:17, van de Algemene wet bestuursrecht, de schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen als bedoeld in artikel 63, vierde lid, alsmede hun mening daaromtrent aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Titel VIII. Over onteigening in het belang der natuurbescherming

[Vervallen per 01-07-2005]

Slotbepalingen

Artikel 155

Op de gevallen, waarin volgens art. 186 der Grondwet moet worden voorzien, is deze wet niet toepasselijk.

Artikel 156

  • 1 De wet van 29 Mei 1841 (Staatsblad nr. 19) is ingetrokken.

  • 2 Zij blijft intusschen toepasselijk op regtsvorderingen tot onteigening vóór de afkondiging dezer wet aangevangen.

  • 3 Het zal desniettemin aan de onteigenende partij vrijstaan, van hare volgens de vorige wet aangevangen regtsvordering, zoolang nog geen vonnis in de zaak is gewezen, afstand te doen en eene nieuwe volgens deze wet in te stellen. In dat geval moet zij alle kosten, door de wederpartij tot op het doen van dien afstand gemaakt, betalen.

  • 4 Zij kan tot die betaling genoodzaakt worden op het enkel bevelschrift van den voorzitter der arrondissementsregtbank, gesteld aan den voet van den door de wederpartij opgemaakten staat van kosten.

  • 5 Dit bevelschrift is uitvoerbaar bij voorraad.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's Gravenhage , den 28sten Augustus 1851

WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

THORBECKE.

Uitgegeven den zesden September 1851.

De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings,

A. G. A. VAN RAPPARD.