Spoorwegwet

[Regeling vervallen per 01-12-2015.]
Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2004 en zichtdatum 30-12-2004.
Geldend van 01-07-2004 t/m 31-08-2004

Wet van 9 april 1875, tot regeling van de dienst en het gebruik der spoorwegen, en zulks met intrekking der wet van 21 augustus 1859 (Staatsblad n°. 98)

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de wijziging en aanvulling, welke de wet van 21 Augustus 1859 (Staatsblad n°. 98), omtrent de spoorwegdiensten en het gebruik der spoorwegen behoeft, het raadzaam maken haar door eene nieuwe wet te doen vervangen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Onder voorbehoud van afdeling 5 van titel 2 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek zijn de ondernemers eener Spoorwegdienst verantwoordelijk voor de schade, door personen of goederen bij de uitoefening der dienst geleden, ten ware de schade buiten hunne schuld of die hunner beambten of bedienden zij ontstaan.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Ondernemers van spoorwegdiensten zijn niet bevoegd hunne verantwoordelijkheid voor verlies, vertraagde bezorging van of schade aan koopmanschappen en goederen, noch den omvang en duur hunner verpligtingen en den bewijslast door eenig beding van den vrachtbrief, of door bijzondere dienstreglementen uit te sluiten of te beperken, dan met inachtneming der regels, door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur vast te stellen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De ondernemers zijn verpligt te gedoogen, dat aan den spoorweg, waarover hunne dienst loopt, spoorwegen, door andere aan te leggen, zich aansluiten, en dat die weg door zoodanige wegen worde doorsneden.

  • 2 Zoo, ten behoeve der aansluiting of doorsnijding, op den eerstgenoemden spoorweg werken te verrigten zijn, of de dienst moet worden gestaakt, wordt deswege door de ondernemers der aan te leggen spoorwegen schadeloosstelling verleend.

  • 3 Indien Wij den aanleg van wegen, kanalen, waterleidingen of andere werken gebieden of toestaan, die den spoorweg doorsnijden of daarmede in aanraking komen, kunnen de ondernemers dit niet beletten, noch uit dien hoofde andere schadevergoeding vorderen dan teruggave van de vermeerdering der kosten van onderhoud en dienst, die uit den aanleg dier werken mogt voortvloeijen.

  • 4 In zoodanig geval zorgt de Minister van Verkeer en Waterstaat, dat, zonder kosten voor de ondernemers, alle definitieve of voorloopige werken worden uitgevoerd, die vereischt worden om te beletten, dat de exploitatie van den spoorweg gestoord of gestaakt worde.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De ondernemers zijn insgelijks verpligt te gedoogen, dat de weg, waarover hunne dienst loopt, en de daartoe behoorende stations ten behoeve van andere spoorwegdiensten worden gebruikt.

  • 2 Dit geschiedt krachtens een door Ons daartoe te nemen besluit, tegen schadeloosstelling, door de ondernemers der spoorwegdienst, ten wier behoeve het gemeenschappelijk gebruik van den weg of van een station wordt gegund, te voldoen.

  • 3 Het gemeenschappelijk gebruik van den weg heeft plaats overeenkomstig een reglement, door Ons, de bestuurders der betrokken spoorwegdiensten gehoord, vast te stellen.

  • 4 De bepalingen voor het gebruik van stations tot gemeenschappelijke dienst en de uitvoering der daarvoor noodige werken worden door de ondernemers der betrokken spoorwegdiensten, met instemming van Onzen Minister van Verkeer en Waterstaat, onderling bij overeenkomst geregeld.

  • 5 Indien het deswege te houden overleg niet binnen den door Onzen Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen tijd tot overeenstemming heeft geleid, worden die bepalingen door Ons, bestuurders der betrokken spoorwegdiensten gehoord, vastgesteld.

  • 6 De schadeloosstellingen, in dit en in het vorig artikel bedoeld, worden, bij gebreke van minnelijke schikking, door den regter bepaald.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De bestuurders eener spoorwegdienst stellen een reglement voor hunne dienst vast, en onderwerpen dat aan de instemming van den Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 2 Voordat met dit reglement is ingestemd, wordt de dienst niet geopend.

  • 3 Geene veranderingen worden zonder instemming van den Minister van Verkeer en Waterstaat in het reglement gebragt, die noodige veranderingen, ook nadat ermee ingestemd is, de ondernemers gehoord, bevelen kan.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De dienst wordt niet geopend, noch na eene staking hervat, dan nadat de Minister van Verkeer en Waterstaat daartoe machtiging heeft verleend.

  • 2 Alvorens die machtiging wordt verleend, heeft eene opneming van den weg en van de daartoe behoorende werken van regeringswege plaats.

  • 3 Gelijke opneming gaat het in gebruik nemen van nieuwe of herstelde locomotieven, tenders, rijtuigen of wagens vooraf.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Voor bestuurders van spoorwegdiensten worden gehouden zij, die, hetzij als ondernemers, hetzij namens de ondernemers, het opperbestuur over de dienst uitoefenen.

Artikel 9a

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De artikelen 75, eerste lid, en 186, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek gelden niet voor ondernemers van een spoorwegdienst ten aanzien van door hen uitgegeven documenten voor het goederenvervoer.

Hoofdstuk II. Van het toezigt op de spoorwegen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Vanwege de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt inspectie op de spoorwegen uitgeoefend door een onder eenhoofdige leiding te stellen dienst. Bij algemene maatregel van bestuur worden terzake regels gesteld.

  • 2 De artikelen 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren, met dien verstande dat zij niet bevoegd zijn:

    • a. rijtuigen van treinen voor autoriteiten of bestuurders van de spoorwegdienst aangewezen of door bijzondere personen gehuurd te betreden; en

    • b. inlichtingen te vragen dan wel inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het geldelijk beheer van de spoorwegdienst.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn tevens belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet.

  • 5 De toezichthouder is niet bevoegd:

    • a. rijtuigen van treinen voor autoriteiten of bestuurders van de spoorwegdienst aangewezen of door bijzondere personen gehuurd te betreden; en

    • b. inlichtingen te vragen dan wel inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden met betrekking tot het geldelijk beheer van de spoorwegdienst.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De in artikel 10 bedoelde ambtenaren hebben recht op gratis vervoer in alle treinen.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De in artikel 10 bedoelde ambtenaren geven schriftelijk kennis aan de bestuurders der spoorwegdienst van hetgeen naar hun oordeel tot instandhouding van den spoorweg en tot behoorlijke uitoefening van de dienst behoort te worden gedaan.

  • 2 Zij roepen, zoo de bestuurders daaraan geen behoorlijk gevolg geven, de beslissing van den Minister van Verkeer en Waterstaat in.

  • 3 De bestuurders kunnen tegen hetgeen hun aanbevolen werd, administratief beroep instellen bij de Minister.

  • 4 Bij onmiddellijk gevaar kan degene, die ingevolge de bij artikel 10, eerste lid, bedoelde regelen als hoofd van het toezicht is aangewezen, of de Minister last geven tot onverwijlde voorziening niettegenstaande het administratief beroep.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Aan de beslissing van den Minister van Verkeer en Waterstaat wordt binnen den daarbij te stellen tijd door de bestuurders der dienst voldaan.

  • 2 Geschiedt dit niet, dan is de Minister van Verkeer en Waterstaat bevoegd:

    zoo er nalatigheid bestaat met opzigt tot het herstellen of vernieuwen van den spoorweg of van de daartoe behoorende werken en gebouwen, of met opzigt tot de aanvulling van behoeften voor de dienst en van het getal beambten of bedienden, staking van de dienst te bevelen;

    zoo die bestaat met opzigt tot het herstellen of vernieuwen van de voor de spoorwegdienst bestemde locomotieven, tenders, rijtuigen of wagens, het gebruik van zoodanige locomotieven, tenders, rijtuigen of wagens te verbieden en, zoo noodig, bestuursdwang toe te passen.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van zijn beslissing, indien de bestuurders van de spoorwegdienst de bevolen herstellingen of vernieuwingen aan de spoorweg of aan de daartoe behorende werken en gebouwen niet uitvoeren, of niet tot de door hem nodig geachte aanvulling van behoeften voor de dienst of van het getal beambten of bedienden overgaan.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Vordert de openbare veiligheid dadelijke staking van de dienst, hetzij over den geheelen weg, hetzij over een gedeelte daarvan, dan kan die staking worden bevolen door een in artikel 10 bedoelde ambtenaar.

  • 2 Dit bevel wordt gegeven door hem, die daartoe, volgens de door Ons voor te schrijven regelen, bevoegd is, en zooveel mogelijk schriftelijk gerigt aan de hoofdbeambten van de meest nabij zijnde stations, die daarvan terstond aan alle hoofdbeambten van de stations langs den weg kennis geven.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 2 Wanneer het in de eerste alinea bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge de eerste alinea in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge de eerste alinea in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in de eerste, derde en vierde alinea, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking..

  • 6 Het besluit, bedoeld in de eerste, derde en vierde alinea, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 17a

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Wegens redenen van staatsbelang kan staking van de dienst door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden bevolen.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

In het geval, bij het vorige artikel bedoeld zorgt de Minister van Verkeer en Waterstaat, dat zooveel mogelijk worde voorzien in de behoeften van het verkeer in de rigting van den spoorweg.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Staking der dienst in het geval, bij artikel 17a bedoeld, wordt in de Staatscourant vermeld, en in de provincien, door welke de weg loopt, zoo spoedig mogelijk, algemeen bekend gemaakt.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Eene krachtens deze wet gestaakte dienst wordt niet hervat dan na bekomen toestemming van den Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bevel tot staking dan wel ter voorkoming van het hervatten van de dienst zonder de in artikel 20 bedoelde toestemming.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De in artikel 10 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd locomotieven, tenders, rijtuigen of wagens onverwijld uit een trein te doen verwijderen en het vertrek van een trein te verbieden, indien de toestand van het materieel of de zamenstelling van den trein, naar hun oordeel, voor den trein gevaar kan doen ontstaan.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd bevel te geven tot gehele of gedeeltelijke onbruikbaarmaking van de baan en de daarop aanwezige bruggen, telegraaflijnen en seintoestellen.

  • 2 Indien op grond van de eerste alinea onbruikbaarmaking heeft plaatsgevonden, wordt de spoorweg, zo spoedig als het staatsbelang zulks gedoogt, op bevel van de Minister van Verkeer en Waterstaat en op kosten van het Rijk in de vorige toestand hersteld.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Indien de Minister van Verkeer en Waterstaat staking van de dienst beveelt vanuit het oogpunt van belangen van ’s lands verdediging, kan hij tevens bepalen dat alle locomotieven, tenders, rijtuigen, wagens en ander materieel van de spoorweg worden verwijderd.

  • 2 In het geval, bedoeld in de eerste alinea, wijst de Minister van Defensie de plaats of plaatsen aan waarheen dat materieel moet worden vervoerd.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Bij algemene maatregel van bestuur worden - met uitzondering van arbeids- en rusttijden van het personeel in dienst van een spoorwegonderneming - geregeld:

de dienst op de stations;

het toezigt over de baan en de bediening der seinen;

de inrigting van en het toezigt over de locomotieven, tenders, rijtuigen en wagens;

de zamenstelling der treinen;

de snelheid waarmede de treinen zijn te vervoeren;

het getal beambten en bedienden, op elken trein noodig;

hetgeen in het belang der orde op elken trein is in acht te nemen;

de voorwaarden voor het vervoer van goederen;

het afhalen en bestellen der goederen, en het loon daarvoor te genieten;

de behandeling der onafgehaalde of onbestelbare goederen;

de tijd waarna die goederen kunnen verkocht worden, en de wijze waarop die verkoop zal kunnen geschieden;

de beëediging van de beambten en bedienden van den spoorweg;

en hetgeen verder ter verzekering van de behoorlijke uitoefening der spoorwegdiensten en het veilig verkeer over de spoorwegen, krachtens deze wet, is voor te schrijven.

Hoofdstuk III. Toegangs- en doorvoerrechten; gebruiksvergoeding

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

§ 1. Algemeen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a. spoorwegonderneming: iedere onderneming waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het leveren van spoorwegvervoerdiensten voor goederen of reizigers en die beschikt over de tractie om de bedoelde diensten te verzorgen;

    • b. internationaal samenwerkingsverband: ieder samengaan van ten minste twee in verschillende lid-staten gevestigde spoorwegondernemingen, dat ten doel heeft het leveren van diensten op het gebied van internationaal vervoer tussen lid-staten;

    • c. spoorweginfrastructuur: spoorweginfrastructuur als bedoeld in bijlage I onderdeel A van Verordening (EEG) nr. 2598/70 van de Europese Commissie van 18 december 1970 (Pb L 278) met dien verstande dat onder «dienstgebouwen» niet wordt begrepen: het aandeel in de installaties voor het innen van de vervoerkosten;

    • d. beheer van spoorweginfrastructuur: totstandbrenging en onderhoud van spoorweginfrastructuur, daaronder begrepen de regelings- en veiligheidssystemen;

    • e. beheerder: de krachtens dit hoofdstuk met het beheer van spoorweginfrastructuur belaste instantie;

    • f. toewijzing: het beschikbaarstellen van spoorweginfrastructuur door de daartoe krachtens dit hoofdstuk bevoegde instantie ten behoeve van de vervoerdiensten, bedoeld in artikel 29, eerste tot en met derde lid;

    • g. verkeersleiding: de zorg voor een ongestoorde uitvoering van alle afzonderlijke toewijzingsbesluiten en, wanneer dit door calamiteiten of andere onvoorziene omstandigheden niet mogelijk blijkt, het bevorderen van een zo spoedig mogelijk herstel daarvan;

    • h. richtlijn 95/18: richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (Pb L 143);

    • i. richtlijn 95/19: richtlijn nr. 95/19/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van gebruiksrechten voor de infrastructuur (Pb L 143);

    • j. lid-staat: een lid-staat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

    • k. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 2 Wat betreft de spoorweginfrastructuur waarop de concessie, verleend ingevolge artikel 6 van de wet van 26 mei 1937 tot reorganisatie van het spoorwegbedrijf (Stb. 520) betrekking heeft, zijn de volgende instanties belast met de daarbij genoemde taken:

    • a. NS Railinfrabeheer B.V., gevestigd te Utrecht: beheer van spoorweginfrastructuur,

    • b. Railned B.V. , gevestigd te Utrecht: toewijzing, en

    • c. NS Verkeersleiding B.V., gevestigd te Utrecht: verkeersleiding.

  • 3 Wat betreft spoorweginfrastructuur die krachtens eigendom of enig ander zakelijk dan wel persoonlijk recht bij de Staat berust treedt Onze Minister dan wel een door hem aangewezen rechtspersoon op als beheerder, toewijzende instantie en instantie belast met de verkeersleiding.

  • 4 Wat betreft andere spoorweginfrastructuur dan bedoeld in het tweede en derde lid, is de houder van de concessie tot de uitoefening van de dienst op die infrastructuur beheerder en treedt als toewijzende instantie respectievelijk als instantie, belast met de verkeersleiding de door Onze Minister aangewezen rechtspersoon op.

  • 5 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op spoorwegondernemingen waarvan de activiteiten zich beperken tot stads- en streekvervoer.

Terugwerkende kracht

Stb. 2004, 712, datum inwerkingtreding 30-12-2004, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-06-2002.

1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. spoorwegonderneming: iedere onderneming waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het leveren van spoorwegvervoerdiensten voor goederen of reizigers en die beschikt over de tractie om de bedoelde diensten te verzorgen;

  • b. internationaal samenwerkingsverband: ieder samengaan van ten minste twee in verschillende lid-staten gevestigde spoorwegondernemingen, dat ten doel heeft het leveren van diensten op het gebied van internationaal vervoer tussen lid-staten;

  • c. spoorweginfrastructuur: spoorweginfrastructuur als bedoeld in bijlage I onderdeel A van Verordening (EEG) nr. 2598/70 van de Europese Commissie van 18 december 1970 (Pb L 278) met dien verstande dat onder «dienstgebouwen» niet wordt begrepen: het aandeel in de installaties voor het innen van de vervoerkosten;

  • d. beheer van spoorweginfrastructuur: totstandbrenging en onderhoud van spoorweginfrastructuur, daaronder begrepen de regelings- en veiligheidssystemen;

  • e. beheerder: de krachtens dit hoofdstuk met het beheer van spoorweginfrastructuur belaste instantie;

  • f. toewijzing: het beschikbaarstellen van spoorweginfrastructuur door de daartoe krachtens dit hoofdstuk bevoegde instantie ten behoeve van de vervoerdiensten, bedoeld in artikel 29, eerste tot en met derde lid;

  • g. verkeersleiding: de zorg voor een ongestoorde uitvoering van alle afzonderlijke toewijzingsbesluiten en, wanneer dit door calamiteiten of andere onvoorziene omstandigheden niet mogelijk blijkt, het bevorderen van een zo spoedig mogelijk herstel daarvan;

  • h. richtlijn 95/18: richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (Pb L 143);

  • i. richtlijn 95/19: richtlijn nr. 95/19/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van gebruiksrechten voor de infrastructuur (Pb L 143);

  • j. lid-staat: een lid-staat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;

  • k. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

2 Wat betreft de spoorweginfrastructuur waarop de concessie, verleend ingevolge artikel 6 van de wet van 26 mei 1937 tot reorganisatie van het spoorwegbedrijf (Stb. 520) betrekking heeft, zijn de volgende instanties belast met de daarbij genoemde taken:

  • a. NS Railinfrabeheer B.V., gevestigd te Utrecht: beheer van spoorweginfrastructuur,

  • b. Railned B.V. , gevestigd te Utrecht: toewijzing, en

  • c. NS Verkeersleiding B.V., gevestigd te Utrecht: verkeersleiding.

3 Wat betreft spoorweginfrastructuur die krachtens eigendom of enig ander zakelijk dan wel persoonlijk recht bij de Staat berust treedt Onze Minister dan wel een door hem aangewezen rechtspersoon op als beheerder, toewijzende instantie en instantie belast met de verkeersleiding.

4 Wat betreft andere spoorweginfrastructuur dan bedoeld in het tweede en derde lid, is de houder van de concessie tot de uitoefening van de dienst op die infrastructuur beheerder en treedt als toewijzende instantie respectievelijk als instantie, belast met de verkeersleiding de door Onze Minister aangewezen rechtspersoon op.

5 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op spoorwegondernemingen waarvan de activiteiten zich beperken tot stads- en streekvervoer.

§ 2. Toegangs- en doorvoerrechten

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 29

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Internationale samenwerkingsverbanden waaraan een in Nederland gevestigde spoorwegonderneming deelneemt hebben rechten van toegang en doorvoer op de spoorweginfrastructuur ten behoeve van spoorwegvervoerdiensten voor goederen en reizigers.

  • 2 Internationale samenwerkingsverbanden waarvan de deelnemende spoorwegondernemingen gevestigd zijn in andere lidstaten dan Nederland, hebben rechten van doorvoer op de spoorweginfrastructuur ten behoeve van internationale spoorwegvervoerdiensten voor goederen en reizigers tussen die lid-staten.

  • 3 Spoorwegondernemingen die in andere lid-staten zijn of zullen worden gevestigd, hebben rechten van toegang tot de spoorweginfrastructuur ten behoeve van spoorwegvervoerdiensten in het kader van internationaal gecombineerd goederenvervoer.

  • 4 Uitoefening van de diensten waarop de aanspraken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, betrekking hebben is, onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde, uitsluitend toegestaan indien de desbetreffende spoorwegondernemingen in het bezit zijn van:

    • a. een daartoe strekkende exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2, onder b, van richtlijn 95/18, afgegeven door Onze Minister op grond van artikel 29a dan wel, wat betreft spoorwegondernemingen die in andere lid-staten zijn gevestigd, afgegeven door de bevoegde instantie van die lid-staat, en van

    • b. een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn 95/19 voor de desbetreffende spoorweginfrastructuur, afgegeven door Onze Minister op grond van artikel 29c.

  • 5 De daadwerkelijke uitoefening van de diensten waarop de aanspraken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, betrekking hebben geschiedt uitsluitend:

    • a. op voet van daartoe strekkende besluiten houdende toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit door de toewijzende instantie op grond van artikel 29e, en

    • b. op grond van een gebruiksovereenkomst, bedoeld in artikel 29f, en

    • c. in voorkomend geval met inachtneming van de aanwijzingen van de instantie belast met de verkeersleiding gegeven krachtens artikel 31a.

§ 3. Exploitatievergunning

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 29a

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Onze Minister verleent een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2, onder b, van richtlijn 95/18 op aanvraag aan in Nederland gevestigde spoorwegondernemingen indien:

    • a. de bestuurders van de spoorwegonderneming beschikken over een met het oog op de vergunning verleende verklaring als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële gegevens,

    • b. jegens de spoorwegonderneming of haar bestuurders geen onherroepelijk faillissement is uitgesproken,

    • c. de financiële positie van de spoorwegonderneming toereikend is om gedurende ten minste een jaar te kunnen voldoen aan haar verplichtingen,

    • d. de spoorwegonderneming naar bestuurlijke inrichting, personele bezetting en materiële uitrusting een veilige dienstverlening en een adequaat toezicht op de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft waarborgt,

    • e. het met taken op het gebied van veiligheid belaste personeel en het personeel op de trein volledig zijn of zullen zijn gekwalificeerd voor hun werkzaamheden, en

    • f. de spoorwegonderneming de uit haar wettelijke aansprakelijkheid bij ongeval voortvloeiende financiële risico's door verzekering of door andere gelijkwaardige voorzieningen heeft gedekt.

  • 2 Onze Minister kan de vergunning beperken tot bepaalde categorieën van vervoerdiensten, bedoeld in artikel 29, eerste tot en met derde lid. Aan de vergunning kunnen met het oog op het eerste lid, onderdelen c tot en met f, voorschriften worden verbonden. Onze Minister kan ambtshalve of op aanvraag van de vergunninghouder de vergunning wijzigen, alsnog voorschriften aan de vergunning verbinden dan wel de voorschriften verbonden aan de vergunning aanvullen of wijzigen.

  • 3 De aanvraag om vergunning gaat in elk geval vergezeld van de gegevens, bedoeld in de bijlage bij richtlijn 95/18. Een wijziging van deze bijlage geldt voor de toepassing van de eerste volzin met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 4 Onze Minister beslist binnen dertien weken.

Artikel 29b

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 2 Onze Minister kan de vergunning intrekken of de werking van de vergunning voor een door hem te bepalen termijn schorsen indien:

    • a. de vergunninghouder niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 29a, eerste en tweede lid,

    • b. de vergunninghouder voornemens is zijn activiteiten ingrijpend te wijzigen of uit te breiden,

    • c. ten aanzien van de vergunninghouder een aanvraag tot faillissement of surséance van betaling is ingediend,

    • d. de veiligheid van het spoorvervoer door wijziging van de rechtspositie van de vergunninghouder ingeval van fusie of bedrijfsovername niet langer is gewaarborgd,

    • e. bij herhaling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis is vastgesteld dat de vergunninghouder of haar bestuurders het bepaalde bij of krachtens deze wet dan wel de van toepassing zijnde voorschriften omtrent arbeidsomstandigheden of arbeidstijden niet hebben nageleefd, of

    • f. de vergunninghouder niet binnen zes maanden na verlening van de vergunning een aanvang heeft gemaakt met de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft dan wel die activiteiten gedurende een periode van zes maanden heeft gestaakt;

    Onze Minister kan op aanvraag van de vergunninghouder een langere termijn dan zes maanden voor de aanvang van de activiteiten waarop de vergunning betrekking heeft toestaan.

§ 4. Veiligheidsattest

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 29c

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Onze Minister verleent een veiligheidsattest als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van richtlijn 95/19 op aanvraag indien:

    • a. de aanvrager voldoet of aantoont dat hij zal voldoen aan de met het oog op de veiligheid van het verkeer over de desbetreffende spoorweginfrastructuur bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, daaronder begrepen voorschriften voor de constructie van rollend materieel, en

    • b. het personeel op de trein voldoet aan de met het oog op de vakbekwaamheid bij of krachtens de wet gestelde voorschriften.

  • 2 Aan het veiligheidsattest kunnen met het oog op het eerste lid voorschriften worden verbonden. Onze Minister kan ambtshalve of op aanvraag van de houder alsnog voorschriften aan het veiligheidsattest verbinden dan wel de voorschriften verbonden aan het veiligheidsattest aanvullen of wijzigen.

Artikel 29d

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Het veiligheidsattest heeft een geldigheidsduur van drie jaar.

  • 2 Onze Minister kan het attest tussentijds intrekken wanneer de houder niet meer voldoet aan het bepaalde bij of krachtens artikel 29c.

§ 5. Toewijzing

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 29e

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit omvat de beschikbaarstelling van naar plaats, omvang, tijd en duur omschreven spoorweginfrastructuur ten behoeve van de vervoerdiensten, bedoeld in artikel 29, eerste tot en met derde lid.

  • 2 Toewijzing geschiedt op aanvraag. Indien het vertrekpunt van de dienst zich bevindt op het grondgebied van een andere lid-staat kan een aanvraag uitsluitend door tussenkomst van de bevoegde toewijzende instantie van die lid-staat worden gedaan. De toewijzende instantie stelt de betrokken toewijzende instanties van andere lid-staten onmiddellijk in kennis van aanvragen die mede betrekking hebben op infrastructuur in die lid-staten.

  • 3 De toewijzende instantie beslist binnen acht weken.

    Indien de aanvraag door tussenkomst van een toewijzende instantie van een andere lid-staat wordt ingediend, beslist de toewijzende instantie binnen vier weken.

  • 4 De toewijzende instantie weigert toewijzing wanneer de aanvrager niet beschikt over een exploitatievergunning voor de betreffende vervoerdiensten of over een veiligheidsattest voor de betreffende infrastructuur.

  • 5 De toewijzende instantie kent de aangevraagde capaciteit toe, tenzij de capaciteit niet toereikend is. Wanneer de capaciteit niet toereikend is om alle aanvragen in te willigen, stemt de toewijzende instantie de toewijzing zo veel mogelijk af op de aanvraag, zonder onderscheid naar het land van herkomst of bestemming. De toewijzende instantie kan daarbij:

    • a. afwijken van de aangevraagde tijdstippen,

    • b. afwijken van het aangevraagde traject,

    • c. capaciteit geheel of gedeeltelijk weigeren.

§ 6. Gebruiksovereenkomst

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 29f

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De daadwerkelijke uitoefening van de diensten waarop de aanspraken, bedoeld in artikel 29, eerste tot en met derde lid, betrekking hebben geschiedt op grondslag van een overeenkomst tussen de desbetreffende spoorwegmaatschappijen en internationale samenwerkingsverbanden met de terzake van de desbetreffende infrastructuur bevoegde instanties waarin, mede met het oog op de veiligheid van het verkeer, de noodzakelijke administratieve, technische en financiële bepalingen zijn neergelegd.

  • 2 Indien ten aanzien van de desbetreffende infrastructuur verschillende instanties bevoegd zijn inzake het beheer, de toewijzing en de verkeersleiding dragen de desbetreffende instanties zorg dat de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, tot stand komt door tussenkomst van één van hen.

Artikel 29g

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De toewijzende instantie stelt de spoorwegondernemingen en de internationale samenwerkingsverbanden die van de spoorweginfrastructuur gebruik maken voor het verrichten van de diensten, bedoeld in artikel 29, eerste tot en met derde lid, tijdig in kennis van alle belangrijke wijzigingen in de kwaliteit of de capaciteit van de betrokken infrastructuur.

§ 7. Gebruiksvergoeding

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 30

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De spoorwegondernemingen en internationale samenwerkingsverbanden die gebruik maken van de spoorweginfrastructuur zijn ter bestrijding van de daarmee gemoeide uitgaven aan de beheerder een door hem vast te stellen vergoeding verschuldigd.

Artikel 31

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De vergoeding, bedoeld in artikel 30, kan, zonder onderscheid naar land van herkomst of bestemming, worden berekend aan de hand van onder andere:

    • a. de afgelegde afstand,

    • b. de samenstelling van de trein,

    • c. de snelheid,

    • d. de asdruk,

    • e. de periode waarbinnen, het tijdstip waarop of de mate waarin van de infrastructuur gebruik wordt gemaakt,

    • f. de aard en de slijtage van de infrastructuur,

    • g. de aard van de dienst, en

    • h. de marktsituatie.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden, na overleg met de beheerder van de spoorweginfrastructuur, nadere regels gesteld omtrent de wijze waarop de vergoeding wordt vastgesteld en de hoogte daarvan.

  • 3 Een krachtens het tweede lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

§ 8. Verkeersleiding

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 31a

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Met het oog op een ongestoorde uitvoering van de toewijzingsbesluiten en, wanneer dit door calamiteiten of andere onvoorziene omstandigheden niet mogelijk blijkt, het bevorderen van een zo spoedig mogelijk herstel daarvan, kan de instantie belast met de verkeersleiding de spoorwegondernemingen, de internationale samenwerkingsverbanden en de beheerder aanwijzingen geven inzake het gebruik van de spoorweginfrastructuur, zonodig in afwijking van de toewijzingsbesluiten. Degene tot wie de aanwijzing is gericht, is verplicht daaraan onverwijld gevolg te geven.

§ 9. Beïnvloedingsmogelijkheden minister jegens beheerder, toewijzende instantie en instantie belast met verkeersleiding

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 31b

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De beheerder, de toewijzende instantie en de instantie belast met de verkeersleiding brengen Onze Minister jaarlijks voor 1 april verslag uit van hun werkzaamheden in het daaraan voorafgaande kalenderjaar verricht in het kader van hun in dit hoofdstuk opgedragen taken.

  • 2 De beheerder, de toewijzende instantie en de instantie belast met de verkeersleiding verstrekken Onze Minister desgevraagd de gevraagde inlichtingen omtrent hun werkzaamheden verricht in het kader van hun in dit hoofdstuk opgedragen taken. Onze Minister kan inzage vorderen van de op die werkzaamheden betrekking hebbende zakelijke gegevens en bescheiden.

Artikel 31c

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Onze Minister kan de beheerder, de toewijzende instantie en de instantie belast met de verkeersleiding algemene aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van hun in dit hoofdstuk opgedragen taken.

Artikel 31d

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Onze Minister kan besluiten van de beheerder, de toewijzende instantie en de instantie belast met de verkeersleiding vernietigen.

Artikel 31e

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Indien naar het oordeel van Onze Minister de beheerder, de toewijzende instantie of de instantie belast met de verkeersleiding de in dit hoofdstuk opgedragen taken ernstig verwaarloost, kan Onze Minister bepalen dat voor de duur van een door hem te bepalen tijdvak de in dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden door hem worden uitgeoefend.

§ 10. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 31f

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De houder van een exploitatievergunning en de houder van een veiligheidsattest stellen Onze Minister onverwijld in kennis van elke wijziging van omstandigheden, van belang voor de verlening, wijziging, schorsing of intrekking van een vergunning respectievelijk veiligheidsattest.

  • 2 Wanneer Onze Minister van oordeel is dat ernstige twijfel bestaat over de naleving van het bepaalde krachtens richtlijn 95/18 door een spoorwegonderneming waaraan door de bevoegde instantie van een andere lid-staat vergunning is verleend, stelt Onze Minister die bevoegde instantie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 31g

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Onze Minister doet onverwijld mededeling van zijn besluiten tot verlening, wijziging, schorsing of intrekking van een vergunning of veiligheidsattest aan de toewijzende instantie.

  • 2 Onze Minister doet onverwijld mededeling van zijn besluiten tot wijziging, schorsing of intrekking van een vergunning aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 31h

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Tegen een op grond van dit hoofdstuk door Onze Minister genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 2 Op een beroep tegen een besluit van de toewijzende instantie inzake de toewijzing of tegen een besluit van de beheerder inzake de gebruiksvergoeding doet de rechtbank zonodig in afwijking van artikel 8.66 van de Algemene wet bestuursrecht binnen acht weken na de sluiting van het onderzoek uitspraak. Een belanghebbende en de toewijzende instantie onderscheidenlijk de beheerder kunnen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven hoger beroep instellen tegen de uitspraak van de rechtbank en tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank in geval van toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht op een beroep als bedoeld in de eerste volzin.

  • 3 Besluiten van Onze Minister in de hoedanigheid van toewijzende instantie en beheerder op grond van artikel 28, derde lid, en artikel 31e gelden voor de mogelijkheid van beroep en hoger beroep als besluiten van de toewijzende instantie respectievelijk van de beheerder. Het eerste lid is niet van toepassing.

Artikel 32

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bepaalde in dit hoofdstuk.

  • 2 De nadere regels kunnen onder meer voorzien in de verplichting voor de aanvrager tot het stellen van zekerheid bij de indiening van een aanvraag om toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en het vervallen daarvan wanneer de aanvrager niet of niet volledig gebruik maakt van hem toegewezen capaciteit. Voorts kunnen de nadere regels voorzien in regels met betrekking tot het geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen van besluiten houdende toewijzing van capaciteit wanneer de gronden tot toewijzing zijn vervallen of gewijzigd dan wel de aanvrager niet of niet volledig gebruik maakt van hem toegewezen capaciteit.

  • 3 In de nadere regels kan bepaald worden dat bij de toewijzing voorrang wordt gegeven aan in het belang van het publiek verrichte diensten in de zin van Verordening (EEG) nr. 1191/69 en aan diensten die geheel of gedeeltelijk worden verricht op speciaal voor deze diensten aangelegde of uitgeruste spoorweginfrastructuur, zonder onderscheid naar land van herkomst of bestemming. Voorts kunnen de nadere regels voorzien in de verlening van bijzondere rechten inzake de toewijzing aan spoorwegondernemingen die bepaalde categorieën diensten dan wel diensten in bepaalde gebieden verrichten indien deze rechten onmisbaar zijn voor een goede openbare dienstverrichting of voor een doeltreffend gebruik van de spoorweginfrastructuurcapaciteit dan wel om financiering van spoorweginfrastructuur mogelijk te maken, zonder onderscheid naar het land van herkomst of bestemming en onverminderd de artikelen 85, 86 en 90 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap.

  • 4 Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Hoofdstuk IIIA. Het transeuropees hoge-snelheidsspoorwegsysteem

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 32a

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. richtlijn 96/48/EG: richtlijn nr. 96/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het transeuropees hoge-snelheidsspoorwegsysteem (PbEG L 235);

    • c. subsysteem van structurele aard: subsysteem als bedoeld in bijlage II, onder 1, onderdeel 1.1, van richtlijn 96/48/EG.

  • 2 De begripsbepalingen, bedoeld in artikel 2 van richtlijn 96/48/EG, zijn op dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

  • 3 Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op subsystemen en interoperabiliteitsonderdelen voor zover de toepassing in strijd zou zijn met bij of krachtens richtlijn 96/48/EG vastgestelde bepalingen.

Artikel 32b

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Het is verboden een interoperabiliteitsonderdeel in de handel te brengen dat niet voldoet aan de essentiële eisen. Degene die het onderdeel in de handel brengt, zorgt dat het onderdeel ter voldoening aan de essentiële eisen ten minste met inachtneming van de bepalingen van de toepasselijke technische specificaties inzake interoperabiliteit onderzocht is op overeenstemming met de relevante Europese specificaties.

  • 2 Interoperabiliteitsonderdelen waarvoor in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een EG-verklaring van conformiteit of een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van richtlijn 96/48/EG is opgesteld, worden vermoed te voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen.

  • 3 Degene die een interoperabiliteitsonderdeel gebruikt, zorgt dat het onderdeel binnen zijn toepassingsgebied wordt gebruikt overeenkomstig zijn bestemming, en dat het naar behoren wordt geïnstalleerd en onderhouden.

Artikel 32c

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Het is verboden een subsysteem van structurele aard in gebruik te nemen dat niet voldoet aan de essentiële eisen, of niet in overeenstemming is met de technische specificaties inzake interoperabiliteit.

  • 2 Degene die een subsysteem van structurele aard exploiteert of beheert, zorgt dat de exploitatie dan wel het beheer voldoet aan de essentiële eisen en geschiedt in overeenstemming met de technische specificaties inzake interoperabiliteit.

  • 3 Subsystemen waarvoor in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een EG-keuringsverklaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van richtlijn 96/48/EG is opgesteld, worden vermoed te voldoen aan de essentiële eisen en in overeenstemming te zijn met de technische specificaties inzake interoperabiliteit.

Artikel 32d

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Een EG-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik voor een interoperabiliteitsonderdeel kan worden opgesteld door de fabrikant indien deze in Nederland is gevestigd, of door een in Nederland gevestigde gemachtigde van de fabrikant.

  • 2 Indien het eerste lid geen toepassing vindt, kan de EG-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel worden opgesteld door degene die het interoperabiliteitsonderdeel in Nederland in de handel brengt.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op degene die in Nederland interoperabiliteitsonderdelen van diverse herkomst of delen daarvan assembleert of voor eigen gebruik vervaardigt.

  • 4 Indien de desbetreffende technische specificatie inzake interoperabiliteit bepaalt dat de beoordeling van de conformiteit of van de geschiktheid voor gebruik van het interoperabiliteitsonderdeel wordt uitgevoerd door een aangemelde instantie, wordt de EG-verklaring niet opgesteld, dan nadat voor het desbetreffende onderdeel een onderzoekcertificaat is afgegeven door een aangemelde instantie.

  • 5 De EG-keuringsverklaring bij een subsysteem kan worden opgesteld door de aanbestedende dienst indien deze in Nederland is gevestigd, of door een in Nederland gevestigde gemachtigde van de aanbestedende dienst. De EG-keuringsverklaring wordt niet opgesteld, dan nadat voor het subsysteem door een aangemelde instantie een conformiteitsverklaring is afgegeven.

  • 6 EG-verklaringen van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik en EG-keuringsverklaringen worden opgesteld met inachtneming van de technische specificaties inzake interoperabiliteit.

  • 7 Onze Minister kan op aanvraag een instantie erkennen als een op de voet van artikel 20, eerste lid, van richtlijn 96/48/EG aan te melden instantie, indien de instantie aantoont te voldoen aan de minimumcriteria van bijlage VII van de richtlijn, en aan de bij ministeriële regeling vastgestelde erkenningscriteria. Aan de erkenning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen tarieven worden vastgesteld voor de behandeling van de aanvraag tot erkenning als aan te melden instantie. Onze Minister kan bij ministeriële regeling maxima vaststellen voor de door aangemelde instanties voor hun werkzaamheden te rekenen bedragen.

Artikel 32e

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Onze Minister kan handel in en gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel beperken of verbieden, indien het onderdeel bij gebruik overeenkomstig zijn bestemming de naleving van de essentiële eisen in het gedrang dreigt te brengen. Onze Minister kan de fabrikant of diens gemachtigde en degene die het onderdeel in de handel brengt, gelasten om overeenkomstig daarbij gegeven aanwijzingen passende maatregelen te treffen om reeds in de handel gebrachte interoperabiliteitsonderdelen uit de handel te nemen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid is degene die ten onrechte een EG-verklaring van conformiteit heeft opgesteld, op last van Onze Minister verplicht het desbetreffende interoperabiliteitsonderdeel binnen een door Onze Minister te bepalen termijn en overeenkomstig daarbij gegeven aanwijzingen in overeenstemming te brengen met de EG-verklaring. Indien het onderdeel na afloop van de termijn niet in overeenstemming is gebracht, kan Onze Minister de handel in en de toepassing van het onderdeel beperken of verbieden. Voorts kan Onze Minister degene die ten onrechte de EG-verklaring heeft opgesteld en degene die het onderdeel in de handel brengt gelasten om overeenkomstig daarbij gegeven aanwijzingen passende maatregelen te treffen om reeds in de handel gebrachte interoperabiliteitsonderdelen uit de handel te nemen.

Artikel 32f

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Machtiging tot ingebruikneming als bedoeld in artikel 7 wordt ten aanzien van een subsysteem van structurele aard verleend indien:

    • a. de aanvrager aantoont dat het subsysteem zodanig is ontworpen, geconstrueerd, geïnstalleerd en kan worden geëxploiteerd, dat de inachtneming van de essentiële eisen niet in het gedrang komt door opneming van het subsysteem in het transeuropees hoge-snelheidsspoorwegsysteem en deze overigens niet in strijd is met bij of krachtens richtlijn 96/48/EG vastgestelde bepalingen of met toepasselijke wettelijke voorschriften; of

    • b. de aanvraag tot machtiging vergezeld gaat van een EG-keuringsverklaring met technisch dossier als bedoeld in artikel 18, derde lid, van richtlijn 96/48/EG.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, verzoekt Onze Minister de aanvrager voor eigen rekening bepaalde aanvullende keuringen te laten uitvoeren, indien het subsysteem ondanks de EG-keuringsverklaring niet in overeenstemming is met bij of krachtens richtlijn 96/48/EG vastgestelde bepalingen of met toepasselijke wettelijke voorschriften.

  • 3 Indien een subsysteem waarvoor machtiging als bedoeld in artikel 7 is verleend of dat met toestemming van de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in gebruik is genomen, niet in overeenstemming is met bij of krachtens richtlijn 96/48/EG vastgestelde bepalingen of in strijd met dergelijke bepalingen wordt geëxploiteerd, kan Onze Minister beperkingen en voorschriften verbinden aan de exploitatie of de exploitatie verbieden. Indien voor het subsysteem een EG-keuringsverklaring is opgesteld, verzoekt Onze Minister de exploitant op eigen rekening bepaalde aanvullende keuringen te laten uitvoeren.

Artikel 32g

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Ter uitvoering van dit hoofdstuk en richtlijn 96/48/EG worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld. Tevens kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen, voor zover dat nodig is voor uitvoering van andere bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Onze Minister kan met inachtneming van artikel 7 van richtlijn 96/48/EG een technische specificatie inzake interoperabiliteit geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren.

  • 3 Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

  • 4 Tegen een op grond van dit hoofdstuk genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

  • 5 Een wijziging van richtlijn 96/48/EG en vaststelling of wijziging van een technische specificatie inzake interoperabiliteit of een Europese specificatie gaat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen gelden met ingang van de dag waarop daaraan uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

  • 6 Vaststelling of wijziging van een technische specificatie inzake interoperabiliteit of een Europese specificatie is niet van toepassing op interoperabiliteitsonderdelen waarvoor op het moment van inwerkingtreding van de wijziging een EG-verklaring is opgesteld, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, anders wordt bepaald.

  • 7 Vaststelling of wijziging van een technische specificatie inzake interoperabiliteit of een Europese specificatie is niet van toepassing op subsystemen van structurele aard waarvoor op het moment van inwerkingtreding van de wijziging reeds machtiging als bedoeld in artikel 7 is verleend of een EG-keuringsverklaring is opgesteld, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, anders wordt bepaald.

Hoofdstuk IV. Van de zorg voor en het verkeer over de spoorwegen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

§ 1. Van de zorg voor de spoorwegen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 33

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Elke spoorweg wordt, op de bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen wijze en behoudens daarbij te omschrijven uitzonderingen, afgesloten.

  • 2 De kosten dier afsluiting worden gedragen door de ondernemers der over den spoorweg loopende dienst.

Artikel 33a

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Met betrekking tot door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen spoorwegen of gedeelten daarvan, aangelegd door of langs bos-, veen- of heidegronden of gronden met andere licht brandbare gewassen begroeid, zorgen bestuurders van de spoorwegdienst dat het terrein van de spoorweg, door het graven van sloten, het omspitten of het bedekken met onbrandbare stoffen van een doorgaande strook gronds of door enig ander middel, van de aangrenzende eigendommen wordt afgescheiden, aldus, dat bij het ontstaan van brand op het terrein van de spoorweg, de brand zich niet op de aangrenzende eigendommen uitbreidt.

Artikel 34

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Zij, wier landen of erven door den spoorweg van den gemeenen weg of de gemeene vaart worden gescheiden, hebben over den spoorweg een regt van uitweg.

  • 3 Uitweg over den spoorweg kan ook in andere gevallen, voor zoover met de veiligheid van het verkeer bestaanbaar is, bij overeenkomst, onder goedkeuring van Onzen Minister van Verkeer en Waterstaat, worden toegestaan.

Artikel 35

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De sluiting der hekken langs den spoorweg geschiedt door of van wege de ondernemers der spoorwegdienst.

  • 2 Waar de hekken tot afsluiting van uit- of overwegen dienen, geschiedt de sluiting door of van wege hen, die, hetzij als eigenaars, huurders of pachters of krachtens eenigen anderen titel, bruikers van landen of erven zijnde, genot van die wegen hebben.

Artikel 36

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Binnen den afstand van acht meter van een spoorweg en waar die in gebogen rigting is aangelegd, langs de binnenzijde van den boog, binnen den afstand van twintig meter, wordt geen gebouw, muur, schutting, aarden wal of ander verheven voorwerp opgerigt en worden geen boomen of houtgewas geplant of aangelegd.

  • 2 Ter plaatse van openbare overwegen buiten bebouwde kommen is het vorig lid, met uitbreiding van den daar genoemden afstand van acht meter, mede van toepassing op het terrein begrensd door vier lijnen, getrokken uit punten aan weerskanten van den spoorweg gelegen op den openbaren weg op een afstand van twintig meter van den spoorweg, naar punten, gelegen op den spoorweg op een afstand van vijfhonderd meter aan weerskanten van den overweg.

Artikel 37

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Binnen den afstand van zes meter van een spoorweg geschiedt geenerlei uitgraving.

Artikel 38

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Binnen den afstand van twintig meter van een spoorweg worden geene riet- of stroodaken geplaatst, noch ligt ontvlambare stoffen nedergelegd.

Artikel 39

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Van de bepalingen in de artt. 36, 37 en 38 kan door Onzen Minister van Waterstaat, waar het zonder nadeel voor de openbare veiligheid en voor den spoorweg kan geschieden, ontheffing worden verleend.

Artikel 40

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De afstand, in de artikelen 36, eerste lid, 37 en 38 bedoeld, wordt gemeten uit den teen der glooiing van den spoorweg, waar deze in ophooging, uit de bovenlijn der glooiing, waar de spoorweg in ingraving, en uit een lijn, gelegen op een afstand van drie meter uit de as van het naastbijgelegen spoor, waar de spoorweg noch in ophooging noch in ingraving ligt.

  • 2 Op stations en halten wordt de bedoelde afstand gemeten uit de afsluiting van den spoorweg of, waar deze door een sloot wordt gevormd, uit de bovenlijn van den buitensten boord.

  • 3 De afstand van twintig meter, bedoeld in artikel 36, tweede lid, wordt gemeten in de as van den openbaren weg uit de as van het naastbijgelegen spoor, de afstand van vijfhonderd meter in de as van den spoorweg uit de as van den overweg.

Artikel 41

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in de artikelen 36, 37 en 38. Hij kan hiertoe mandaat verlenen aan de bestuurders der spoorwegdienst.

§ 2. Van het verkeer over de spoorwegen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 42

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Het is verboden op de spoorwegen eenig voorwerp, dat het verkeer belemmeren kan, neder te leggen.

Artikel 43

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Het is aan elk, wien het uit den aard zijner betrekking niet vrij staat, verboden, buiten toestemming van de bestuurders der dienst, of van hem, wien dit door de bestuurders is opgedragen, langs of op den spoorweg te loopen of te rijden.

Artikel 44

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Het is verboden, buiten de toestemming in het vorig artikel bedoeld, paarden, vee of andere dieren langs of op den spoorweg te drijven of te laten loopen.

Hoofdstuk V. Van het beschikken over de spoorwegen in het belang van ’s Rijks dienst

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 50

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Het geheel of gedeeltelijk gebruik van elken spoorweg en van het aan eene spoorwegonderneming toebehoorende materieel kan ten allen tijde door Ons, in het belang van ’s Rijks dienst, tegen schadeloosstelling worden gevorderd.

  • 2 Indien het gebruik voor ’s Rijks dienst, als bedoeld in de eerste alinea, nodig is in het belang van ’s lands verdediging, kan de bedoelde vordering geschieden door de Minister van Defensie.

  • 3 De schadeloosstelling wordt, bij gebreke van minnelijke schikking, door den regter bepaald.

Artikel 51

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Regelen omtrent de aanwending van spoorwegen en spoorwegmaterieel in de gevallen, bedoeld in art. 24 en de 2de alinea van art. 50, worden door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur gesteld.

Artikel 52

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Kan in het geval, bij art. 50 bedoeld, het vervoer van reizigers of goederen niet langs den spoorweg plaats hebben, dan wordt in dat vervoer voorzien op de bij art. 18 bepaalde wijze.

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 53

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De bestuurders eener spoorwegdienst worden gestraft:

zoo zij de voorwaarden, waarop de vergunning tot uitoefening der dienst is verleend, niet naleven of daarmede in strijd handelen of doen handelen, met geldboete van de derde categorie;

zoo zij de bepalingen van deze wet niet naleven of daarmede in strijd handelen of doen handelen, voor zoover daaromtrent niet in het bijzonder is voorzien, met geldboete van de derde categorie;

zoo zij de dienst op den spoorweg openen, alvorens het dienstreglement, in art. 6 bedoeld, is goedgekeurd, of die hetzij openen hetzij hervatten, alvorens de in het 1ste lid van art. 7 bedoelde magtiging verleend is, met geldboete van de derde categorie bij de openstelling of hervatting van de dienst, en van de tweede categorie voor elke dag, dien de geopende of hervatte dienst heeft geduurd;

zoo zij de dienst voortzetten na bevel tot staking, of die hervatten zonder de toestemming, in art. 20 bedoeld, met geldboete van de derde categorie bij de voortzetting of hervatting van de dienst, en van de tweede categorie voor elke dag, dien de voortzetting of hervatting heeft geduurd;

zoo zij nieuwe of herstelde locomotieven, tenders, rijtuigen of wagens in gebruik nemen, alvorens zij daartoe, ten gevolge der opneming in het laatste lid van art. 7 voorgeschreven, zijn gemagtigd, met geldboete van de tweede categorie voor elke locomotief, tender, rijtuig of wagen;

zoo zij in gebreke blijven te voldoen aan de beslissing van den Minister van Verkeer en Waterstaat, in art 14 bedoeld, of aan den in de voorlaatste alinea van art. 13 bedoelden last, met geldboete van de eerste categorie voor elke dag verzuim;

zoo zij het in art. 5 bedoeld reglement op het gemeenschappelijk gebruik van een spoorweg, de aldaar en in art. 32 bedoelde regeling voor het gemeenschappelijk gebruik van stations en voor het doorgaand vervoer van reizigers en goederen, of een krachtens een der artikelen 27, 27c, 27d of 33 uitgevaardigden algemeenen maatregel van inwendig bestuur niet naleven of daarmede in strijd handelen of doen handelen, met geldboete van de derde categorie.

Artikel 54

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 [Red: Vervallen.]

  • 2 De boete, in het voorlaatste lid van art. 53 bedreigd, kan niet hooger gaan dan ten hoogste € 4 500. De aldaar bedoelde tijd houdt op te loopen, zoodra art. 15 wordt toegepast.

Artikel 56

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De beambten en bedienden van den spoorweg worden gestraft:

    zoo zij het in art. 5 bedoeld reglement op het gemeenschappelijk gebruik van een spoorweg, de aldaar bedoelde regeling voor het gemeenschappelijk gebruik van stations, een krachtens een der artikelen 27, 27c, 27d of 33 uitgevaardigden algemeenen maatregel van bestuur overtreden met geldboete van de tweede categorie;

    zoo zij de bepalingen van deze wet niet naleven of daarmede in strijd handelen of doen handelen, voor zoover daaromtrent niet in het bijzonder is voorzien, met geldboete van de tweede categorie.

  • 2 Zij zijn niet strafbaar, zoo hunne weigering of overtreding een gevolg is van den last, door de bestuurders van de spoorwegdienst gegeven.

Artikel 58

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Overtreding van de artt. 36, 37 en 38, of van de voorwaarden gesteld bij de besluiten, naar aanleiding van art. 39 genomen, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.

  • 2 De overtreders worden daarenboven, op de vordering van het openbaar ministerie, veroordeeld om binnen een bij het vonnis te bepalen termijn, de zaken in den vorigen stand te herstellen.

  • 3 Bij gebreke van voldoening aan die uitspraak, wordt, na verloop van den gestelden termijn, het vonnis van regeringswege ten koste van den overtreder ten uitvoer gelegd.

  • 4 De kosten worden op den overtreder verhaald door den ontvanger der registratie, naar een staat, opgemaakt door dengene, die met de uitvoering van het vonnis is belast.

Artikel 63

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Overtreding van de artt. 42, 43 en 44 wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie of met gevangenis van ten hoogste ééne maand.

  • 2 Gelijke straf wordt uitgesproken tegen de personen, in het tweede lid van art. 35 bedoeld, of die hen, volgens de wet, vertegenwoordigen, wanneer zij de sluiting der hekken geplaatst aan uit- of overwegen, waarvan zij genot hebben, verzuimen. Zijn door hen personen met de sluiting belast, dan zijn deze wegens het verzuim strafschuldig.

Artikel 64

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Overtreding van de bepalingen van een algemeenen maatregel van bestuur in een der artikelen 27, 27c of 27d bedoeld, door anderen dan de in artikel 53 en 56 genoemden, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.

  • 2 De beambten en bedienden van den spoorweg kunnen hen, die zich aan die overtreding schuldig maken, uit de rijtuigen weren of verwijderen.

  • 3 Ten aanzien van beschadiging van waterstaatswerken, in beheer of onderhoud bij ondernemers van spoorwegdiensten, voor welke schippers, reders, eigenaars of gebruikers van vaartuigen of vlotten volgens de wet aansprakelijk zijn, vindt § 6a der Waterstaatswet 1900 overeenkomstige toepassing.

Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Artikel 69

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Deze wet is van toepassing op de dienst en het gebruik der Staatsspoorwegen, zonder evenwel verandering te brengen in de bepalingen der wet van 3 Julij 1863 (Staatsblad n°. 100) en in die van de concessie, bij de wetten van 3 Junij 1863 (Staatsblad n°. 101) en van 7 Augustus 1865 (Staatsblad n°. 99) bekrachtigd.

Artikel 69a

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

Deze wet is niet van toepassing voor zover de Wet personenvervoer 2000 van toepassing is.

Artikel 70

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Wegen door het Rijk of door eene spoorwegonderneming aangelegd tot toegang naar een station worden, voor zoover dit nog niet mogt zijn geschied, aan de gemeenten, op welker grondgebied zij liggen, in behoorlijken staat overgedragen; daarna komt het onderhoud en de verlichting ten haren laste.

  • 2 Ligt een toegangsweg op het grondgebied van meer dan eene gemeente, dan wordt door Ons, den Raad van State gehoord, beslist aan welke gemeente die weg zal worden overgedragen.

  • 3 Onderhoud van wegen aan het Rijk, aan gemeenten of anderen toebehoorende, vóór den aanleg van een spoorweg aangelegd, die tot toegang naar een station van den spoorweg dienen, blijft ten laste van dengene, die daarmede vroeger was belast.

  • 4 Volgens voorschriften door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur te geven, wordt een ligger opgemaakt en bijgehouden van de toegangswegen tot stations, op welken ligger de onderhoudpligtigen vermeld zijn.

Artikel 71

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 De artikelen 5:13, 5:15 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de in artikel 72 bedoelde ambtenaren en politieambtenaren, met dien verstande dat zij alleen bevoegd zijn de spoorweg en de daarbij behorende gronden en gebouwen, die voor het gebruik van reizigers zijn bestemd, te betreden.

Artikel 72

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 2 Ook zijn daartoe bevoegd de beëedigde beambten en bedienden van den spoorwegen over de geheele uitgestrektheid van den weg, waarop zij dienst doen, en binnen den kring van honderd meter aan beide zijden van dien weg.

Artikel 73

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

De wet van 21 Augustus 1859 (Staatsblad n°. 98) wordt ingetrokken.

Artikel 74

[Regeling vervallen per 01-12-2015]

  • 1 Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

  • 2 Zij kan worden aangehaald onder den titel "Spoorwegwet".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Amsterdam , den 9den April 1875

WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

HEEMSKERK.

De Minister van Justitie,

VAN LYNDEN VAN SANDENBURG.

Uitgegeven den zestienden April 1875.

De Minister van Justitie,

VAN LYNDEN VAN SANDENBURG.