Tarieven van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken, vastgesteld bij de
Wetten van 28 augustus en 29 december 1843, 38, 39, 40, 66 en 67, in een doorlopende
reeks van artikelen vervat ingevolge artikel 2 der Wet van 28 augustus 1843, Stb.
41
Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben de noodzakelijkheid, om het, krachtens de
wet van den 15den December 1838 (Staatsblad n°. 43), bij reglement van openbaar bestuur van den 30sten November 1839 ( Staatsblad n°. 49) vastgesteld en krachtens de wet van den 15den December 1842 (Staatsblad n°. 26) nog in werking zijnde tarief van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke
zaken, door wettelijke bepalingen te doen vervangen;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast
te stellen de navolgende algemeene bepaling en titel, welke zullen uitmaken een gedeelte
van het tarief van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken: