Faillissementswet

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2003 en zichtdatum 28-05-2004.
Geldend van 01-01-2003 t/m 14-11-2003

Wet van 30 september 1893, op het faillissement en de surséance van betaling

In naam van Hare Majesteit WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Wij EMMA, Koningin-Weduwe, Regentes van het Koninkrijk;

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de wettelijke bepalingen omtrent het faillissement en de surséance van betaling herziening vereischen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. Van faillissement

Eerste afdeeling. Van de faillietverklaring

Artikel 1

  • 1 De schuldenaar, die in den toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, wordt, hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van een of meer zijner schuldeischers, bij rechterlijk vonnis in staat van faillissement verklaard.

  • 2 De faillietverklaring kan ook worden uitgesproken, om redenen van openbaar belang, op de vordering van het Openbaar Ministerie.

Artikel 2

  • 1 De faillietverklaring geschiedt door de rechtbank van de woonplaats des schuldenaars.

  • 2 Indien de schuldenaar zich buiten het Rijk in Europa heeft begeven, is de rechtbank zijner laatste woonplaats bevoegd.

  • 3 Ten aanzien van vennooten onder eene firma is de rechtbank, binnen welker gebied het kantoor der vennootschap is gevestigd, mede bevoegd.

  • 4 Indien de schuldenaar binnen het Rijk in Europa geene woonplaats heeft, doch aldaar een beroep of bedrijf uitoefent, is de rechtbank, binnen welker gebied hij een kantoor heeft, bevoegd.

  • 5 Wordt in het geval van het derde of vierde lid door meer dan ééne daartoe bevoegde rechtbank op verschillende dagen de faillietverklaring uitgesproken, dan heeft alleen de eerst gedane uitspraak rechtsgevolgen. Heeft de uitspraak van verschillende rechtbanken op denzelfden dag plaats, dan heeft alleen de uitspraak van de rechtbank, die in de wet van 10 augustus 1951, Stb. 347 het eerst genoemd wordt, rechtsgevolgen.

Artikel 3

  • 1 Indien een verzoek of een vordering tot faillietverklaring een natuurlijke persoon betreft en hij geen verzoekschrift heeft ingediend tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III, geeft de griffier de schuldenaar terstond bij brief kennis dat hij binnen veertien dagen na de dag van de verzending van die brief een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 kan indienen.

  • 2 De behandeling van het verzoek of de vordering tot faillietverklaring wordt geschorst totdat de in het eerste lid bedoelde termijn is verstreken.

Artikel 3a

  • 1 Indien een verzoek of een vordering tot faillietverklaring en een verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III gelijktijdig aanhangig zijn, komt eerst het laatste in behandeling.

  • 2 De behandeling van het verzoek of de vordering tot faillietverklaring wordt geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

  • 3 Het verzoek of de vordering tot faillietverklaring vervalt van rechtswege door de uitspraak tot de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Artikel 3b

De artikelen 3 en 3a blijven buiten toepassing indien een verzoek of een vordering tot faillietverklaring een schuldenaar betreft ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is.

Artikel 4

  • 1 De aangifte tot faillietverklaring wordt gedaan en het verzoek daartoe ingediend ter griffie en met den meesten spoed in raadkamer behandeld. Het Openbaar Ministerie wordt daarop gehoord. De griffier stelt de schuldenaar terstond ervan in kennis dat hij onverminderd artikel 15b, eerste lid, een verzoekschrift, als bedoeld in artikel 284, kan indienen.

  • 2 Een schuldenaar die gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan kan slechts aangifte doen met medewerking van zijn echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner tenzij iedere gemeenschap tussen echtgenoten onderscheidenlijk geregistreerde partners, is uitgesloten.

  • 3 Ten aanzien eener vennootschap onder eene firma, moet de aangifte inhouden den naam en de woonplaats van elk der hoofdelijk voor het geheel verbondene vennooten.

  • 4 Het vonnis van faillietverklaring wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken en is bij voorraad, op de minute uitvoerbaar, niettegenstaande eenige daartegen gerichte voorziening.

Artikel 5

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een hoger beroep dat wordt ingesteld tegen een beschikking van de rechter-commissaris, houdende machtiging aan de curator tot opzegging van een arbeidsovereenkomst.

Artikel 6

  • 1 De rechtbank kan bevelen, dat de schuldenaar worde opgeroepen, om in persoon of bij gemachtigde gehoord te worden. De griffier doet de oproeping op de wijze, bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen.

  • 2 Indien de schuldenaar, die is opgeroepen om gehoord te worden, gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, is zijn echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner mede bevoegd om in persoon of bij gemachtigde te verschijnen.

  • 3 De faillietverklaring wordt uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantoonen, dat de schuldenaar in den toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en, zoo een schuldeischer het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van dezen.

Artikel 7

  • 1 Hangende het onderzoek kan de rechtbank de verzoeker desverlangd verlof verlenen de boedel te doen verzegelen. Zij kan daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling tot een door haar te bepalen bedrag, verbinden.

  • 2 De verzegeling geschiedt door een bij dit verlof aan te wijzen notaris. Buiten de verzegeling blijven zaken die onder artikel 21 vallen; in het proces-verbaal wordt een korte beschrijving daarvan opgenomen.

Artikel 8

  • 1 De schuldenaar, die in staat van faillissement is verklaard, nadat hij op de aanvraag tot faillietverklaring is gehoord, heeft gedurende acht dagen, na den dag der uitspraak, recht van hooger beroep.

  • 2 Zoo hij niet is gehoord, heeft hij gedurende veertien dagen, na den dag der uitspraak, recht van verzet. Indien hij tijdens de uitspraak zich niet binnen het Rijk in Europa bevindt, wordt die termijn verlengd tot eene maand.

  • 3 Van het vonnis, op het verzet gewezen, kan hij gedurende acht dagen, na den dag der uitspraak, in hooger beroep komen.

  • 4 Het verzet of hooger beroep geschiedt bij een verzoekschrift in te dienen ter griffie van het rechtscollege, dat van de zaak kennis moet nemen. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. Uiterlijk op den vierden dag, volgende op dien waarop hij zijn verzoek heeft ingediend, wordt door den schuldenaar van het gedane verzet of ingestelde hooger beroep, alsmede van den tijd voor de behandeling bepaald, bij deurwaarders-exploot aan den procureur, die het verzoek tot faillietverklaring heeft ingediend, kennis gegeven.

  • 5 Deze kennisgeving geldt voor oproeping van den schuldeischer, die de faillietverklaring heeft uitgelokt.

  • 6 De behandeling geschiedt op de wijze bij artikel 4 voorgeschreven.

Artikel 9

  • 1 Bij afwijzing van de aangifte of aanvraag tot faillietverklaring bestaat recht van hooger beroep, gedurende acht dagen na den dag der afwijzing.

  • 2 Hetzelfde geldt bij vernietiging der faillietverklaring ten gevolge van verzet, in welk geval van het hooger beroep door den griffier van het gerechtshof, waarbij het is aangebracht, onverwijld wordt kennis gegeven aan den griffier van de rechtbank die de vernietiging heeft uitgesproken.

  • 3 De instelling en behandeling van het hooger beroep geschiedt op de wijze in de artikelen 4 en 6 voorgeschreven.

Artikel 10

  • 1 Elk schuldeischer, met uitzondering van hem die de faillietverklaring heeft verzocht, en elk belanghebbende heeft tegen de faillietverklaring recht van verzet gedurende acht dagen na den dag der uitspraak.

  • 2 Het verzet geschiedt bij een verzoekschrift in te dienen ter griffie van het rechtscollege, dat de faillietverklaring heeft uitgesproken.

  • 3 De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. Uiterlijk op den vierden dag, volgende op dien waarop hij zijn verzoek heeft ingediend, wordt door den verzoeker van het gedane verzet, alsmede van den tijd voor de behandeling bepaald, bij deurwaarders-exploot kennis gegeven aan den schuldenaar en, indien de faillietverklaring door een schuldeischer is verzocht, ook aan den procureur, die namens dezen het verzoek tot faillietverklaring heeft ingediend.

  • 4 Deze kennisgeving geldt voor oproeping van den schuldenaar en van dien schuldeischer.

  • 5 De behandeling geschiedt op de wijze bij artikel 4 voorgeschreven.

Artikel 11

  • 1 De schuldeischer of de belanghebbende, wiens in het vorige artikel bedoeld verzet door de rechtbank is afgewezen, heeft recht van hooger beroep, gedurende acht dagen na den dag der afwijzing.

  • 2 Hetzelfde geldt, bij vernietiging der faillietverklaring door de rechtbank ten gevolge van dat verzet, voor den schuldenaar, den schuldeischer, die de faillietverklaring verzocht heeft, en het Openbaar Ministerie, in welk geval tevens het tweede lid van artikel 9 van toepassing is.

  • 3 De instelling en behandeling van het hooger beroep geschiedt op de wijze in de artikelen 4 en 6 voorgeschreven.

  • 4 Is het verzet bij het gerechtshof gedaan, dan is hooger beroep uitgesloten.

Artikel 12

  • 1 Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kunnen de schuldenaar, de schuldeischer die de faillietverklaring verzocht, de in art. 10 bedoelde schuldeischer of belanghebbende en het Openbaar Ministerie, gedurende acht dagen na den dag der uitspraak, in cassatie komen.

  • 2 Het beroep in cassatie wordt aangebracht en behandeld op de wijze bij de artikelen 4, 6 en 8 bepaald.

  • 3 Indien de cassatie is gericht tegen een arrest, houdende vernietiging van het vonnis van faillietverklaring, geeft de griffier van den Hoogen Raad van het verzoek tot cassatie onverwijld kennis aan den griffier van het gerechtshof dat de vernietiging heeft uitgesproken.

Artikel 13

  • 1 Indien ten gevolge van verzet, hooger beroep of cassatie de faillietverklaring wordt vernietigd, blijven niettemin geldig en verbindend voor den schuldenaar de handelingen, door den curator verricht vóór of op den dag, waarop aan het voorschrift tot aankondiging overeenkomstig artikel 15 is voldaan.

  • 2 Hangende het verzet, het hooger beroep of de cassatie kan geene raadpleging over een akkoord plaats hebben, noch tot de vereffening van den boedel buiten toestemming van den schuldenaar worden overgegaan.

Artikel 13a

Indien de faillietverklaring wordt vernietigd wordt de opzegging van een arbeidsovereenkomst door een curator, in afwijking van artikel 13, eerste lid, met terugwerkende kracht beheerst door de wettelijke of overeengekomen regels die van toepassing zijn buiten faillissement, met dien verstande dat de termijnen, bedoeld in artikel 683 leden 1 en 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 9, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, aanvangen op het tijdstip waarop het faillissement wordt vernietigd.

Artikel 14

  • 1 Het vonnis van faillietverklaring houdt in de benoeming van een der leden van de rechtbank tot rechter-commissaris in het faillissement, en de aanstelling van een of meer curators. De rechter die de faillietverklaring uitspreekt, geeft in de uitspraak tevens last aan de curator tot het openen van aan de gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.

  • 2 Van de faillietverklaring wordt door den griffier onverwijld kennis gegeven aan de administratie der posterijen en der telegrafie. In de kennisgeving wordt melding gemaakt van de in het vorige lid bedoelde last.

  • 3 Een uittreksel uit het vonnis van faillietverklaring, houdende vermelding van den naam, de woonplaats of het kantoor en het beroep van den gefailleerde, van den naam van den rechter-commissaris, van den naam en de woonplaats of het kantoor des curators, van den dag der uitspraak, alsmede van den naam, het beroep en de woonplaats of het kantoor van ieder lid der voorloopige commissie uit de schuldeischers, zoo er eene benoemd is, wordt door den curator onverwijld geplaatst in de Nederlandsche Staatscourant en in een of meer door den rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen.

Artikel 15

  • 1 Zoodra een vonnis van faillietverklaring ten gevolge van verzet, hooger beroep of cassatie is vernietigd, en in de twee eerste gevallen de termijn, om in hooger beroep of in cassatie te komen, verstreken is zonder dat daarvan gebruik is gemaakt, wordt door den griffier van het rechtscollege, dat de vernietiging heeft uitgesproken, van die uitspraak kennis gegeven aan den curator en aan de administratie der posterijen en der telegrafie. De curator doet daarvan aankondiging in de bladen in artikel 14 genoemd.

  • 2 Gelijke kennisgeving geschiedt, in geval van vernietiging van een vonnis van faillietverklaring in hooger beroep of cassatie, aan den griffier van de rechtbank, die het vonnis heeft gewezen.

  • 3 De rechter, die de vernietiging van een vonnis van faillietverklaring uitspreekt, stelt tevens het bedrag vast van de faillissementskosten en van het salaris des curators. Hij brengt dit bedrag ten laste van dengene, die de faillietverklaring heeft aangevraagd, van den schuldenaar, of van beide in de door den rechter te bepalen verhouding. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. Een bevelschrift van tenuitvoerlegging zal daarvan worden uitgegeven ten behoeve van den curator.

Artikel 15a

Wordt faillietverklaring in hooger beroep of in cassatie uitgesproken met vernietiging van een vonnis of arrest, waarbij de aangifte of aanvrage tot faillietverklaring werd afgewezen, dan geeft de griffier van het rechtscollege, dat de faillietverklaring uitspreekt, van die uitspraak kennis aan den griffier van de rechtbank, waarbij de aangifte of aanvrage is ingediend.

Artikel 15b

  • 1 Indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar, kan de rechtbank, totdat de verificatievergadering is gehouden of, indien de verificatievergadering achterwege blijft, totdat de rechter-commissaris de beschikkingen als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, heeft gegeven, op verzoek van de gefailleerde diens faillissement opheffen onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III.

  • 2 De gefailleerde zal zich daartoe bij een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 wenden tot de rechtbank waarbij de aangifte, het verzoek of de vordering tot faillietverklaring werd ingediend. Het derde lid van artikel 284 is niet van toepassing.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. indien het faillissement is uitgesproken terwijl de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de schuldenaar van toepassing was;

    • b. indien de schuldenaar in staat van faillissement verkeert door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling;

    • c. indien het faillissement is uitgesproken op grond van artikel 340, vierde lid.

  • 4 Alvorens te beslissen kan de rechtbank de gefailleerde, de rechtercommissaris en de curator oproepen om te worden gehoord. Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.

  • 5 Bij toewijzing van het verzoek, spreekt de rechtbank de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit.

  • 6 Van de opheffing van het faillissement wordt door de griffier kennis gegeven in de aankondiging die is voorgeschreven in artikel 293. Indien in het faillissement overeenkomstig artikel 108 reeds het tijdstip voor de verificatievergadering was bepaald, zal in die aankondiging tevens mededeling worden gedaan dat die verificatievergadering niet zal worden gehouden.

Artikel 15c

  • 1 Tegen het vonnis, houdende uitspraak tot de opheffing van het faillissement en tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, kunnen noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden rechtsmiddelen worden ingesteld.

  • 2 Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, heeft de gefailleerde gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.

  • 3 De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoekschrift. De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.

  • 4 Indien het gerechtshof het faillissement handhaaft, kan de schuldenaar gedurende acht dagen na die van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier van de Hoge Raad geeft van het beroep in cassatie en van de uitspraak van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.

  • 5 Zolang niet op het verzoekschrift bedoeld in artikel 15b, tweede lid, is beslist en, indien de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, hangende het hoger beroep of de cassatie, kan in het faillissement geen raadpleging over een akkoord plaatshebben, noch tot uitdeling aan de schuldeisers worden overgegaan.

Artikel 15d

  • 1 Indien het faillissement wordt opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, gelden de volgende regelen:

    • a. handelingen door de curator tijdens het faillissement verricht, blijven geldend en verbindend;

    • b. boedelschulden, gedurende het faillissement ontstaan, gelden ook in de schuldsaneringsregeling als boedelschulden;

    • c. in het faillissement ingediende vorderingen gelden als ingediend in de schuldsaneringsregeling.

  • 2 Het tijdstip, waarop de termijnen vermeld in de artikelen 43 en 45 aanvangen, wordt berekend met ingang van de dag van de faillietverklaring.

Artikel 16

  • 1 Indien niet voldoende baten beschikbaar zijn voor de voldoening van de faillissementskosten en de overige boedelschulden, kan de rechtbank, op voordracht van den rechter-commissaris en na de commissie uit de schuldeischers, zoo die er is, gehoord te hebben, bevelen, hetzij de kostelooze behandeling, hetzij, na verhoor of behoorlijke oproeping van den gefailleerde, en in dit geval bij beschikking in het openbaar uit te spreken, de opheffing van het faillissement.

  • 2 De rechter, die de opheffing van het faillissement beveelt, stelt tevens het bedrag van de faillissementskosten vast en - zo daartoe gronden aanwezig zijn - van het salaris van de curator. Hij brengt deze bedragen ten laste van de schuldenaar. Zij worden bij voorrang boven alle andere schulden voldaan.

  • 3 Tegen deze vaststelling staat geen rechtsmiddel open. Een bevelschrift van tenuitvoerlegging zal daarvan worden uitgegeven ten behoeve van den curator.

  • 4 In afwijking van hetgeen in het tweede lid is bepaald, komen de kosten van de in deze titel bevolen publicaties, voorzover deze niet uit de boedel kunnen worden voldaan, ten laste van de Staat. De griffier van het rechtscollege dat de opheffing heeft bevolen, draagt zorg voor de voldoening van het door de rechtbank vast te stellen bedrag dat ten laste van de Staat komt.

Artikel 17

Het bevel tot kostelooze behandeling van het faillissement heeft ten gevolge vrijstelling van griffiekosten.

Artikel 18

De beschikking, bevelende de opheffing van het faillissement, wordt op dezelfde wijze openbaar gemaakt als het vonnis van faillietverklaring en daartegen kunnen de schuldenaar en de schuldeischers op dezelfde wijze en binnen dezelfde termijnen opkomen, als bepaald is ten aanzien van het vonnis, waarbij eene faillietverklaring wordt geweigerd. Indien na een dergelijke opheffing opnieuw aangifte of - binnen drie jaar - aanvraag tot faillietverklaring wordt gedaan, is de schuldenaar of de aanvrager verplicht aan te toonen, dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden.

Artikel 19

  • 1 Bij elke rechtbank wordt door den griffier een openbaar register gehouden, waarin hij, voor ieder faillissement afzonderlijk, achtereenvolgens, met vermelding der dagteekening, inschrijft:

    • 1°. een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij de faillietverklaring uitgesproken of de uitgesprokene weder opgeheven is;

    • 2°. den summieren inhoud en de homologatie van het akkoord;

    • 3°. de ontbinding van het akkoord;

    • 4°. het bedrag van de uitdeelingen bij vereffening;

    • 5°. de opheffing van het faillissement ingevolge artikel 15b of artikel 16;

    • 6°. de rehabilitatie.

  • 2 Omtrent vorm en inhoud van het register worden door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur nadere regels gegeven.

  • 3 De griffier is verplicht aan ieder kostelooze inzage van het register en tegen betaling een uittreksel daaruit te verstrekken.

Tweede afdeeling. Van de gevolgen der faillietverklaring

Artikel 20

Het faillissement omvat het geheele vermogen van den schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft.

Artikel 21

Niettemin blijven buiten het faillissement:

Artikel 21a

  • 1 Ten aanzien van een overeenkomst van levensverzekering als omschreven in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, vallen voorts buiten de boedel:

    • a. het recht op het doen afkopen van een levensverzekering voor zover de begunstigde of de verzekeringnemer door afkoop onredelijk benadeeld wordt;

    • b. het recht om de begunstiging te wijzigen, tenzij de wijziging geschiedt ten behoeve van de boedel en de begunstigde of de verzekeringnemer daardoor niet onredelijk benadeeld wordt;

    • c. het recht om de verzekering te belenen.

  • 2 Voor de uitoefening van het recht op het doen afkopen en het recht om de begunstiging te wijzigen, behoeft de curator de toestemming van de rechter-commissaris, die daarbij zonodig vaststelt tot welk bedrag deze rechten mogen worden uitgeoefend. Slechts met schriftelijke toestemming van de verzekeringnemer is de curator bevoegd tot overdracht van de verzekering.

  • 3 Indien de curator de begunstiging heeft gewijzigd, vervalt deze aanwijzing met de beëindiging van het faillissement.

Artikel 22

In het vorige artikel wordt onder «gefailleerde» mede begrepen de echtgenoot of de geregistreerde partner van de in enige gemeenschap van goederen gehuwde onderscheidenlijk als partner geregistreerde.

Artikel 23

Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behoorend vermogen, te rekenen van den dag waarop de faillietverklaring wordt uitgesproken, die dag daaronder begrepen.

Artikel 24

Voor verbintenissen van den schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk dan voor zooverre deze ten gevolge daarvan is gebaat.

Artikel 25

  • 1 Rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot den faillieten boedel behoorende ten onderwerp hebben, worden zoowel tegen als door den curator ingesteld.

  • 2 Indien zij, door of tegen den gefailleerde ingesteld of voortgezet, eene veroordeeling van den gefailleerde ten gevolge hebben, heeft die veroordeeling tegenover den faillieten boedel geene rechtskracht.

Artikel 26

Rechtsvorderingen, die voldoening eener verbintenis uit den boedel ten doel hebben, kunnen gedurende het faillissement ook tegen den gefailleerde op geene andere wijze ingesteld worden, dan door aanmelding ter verificatie.

Artikel 27

  • 1 Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door den schuldenaar ingesteld is, wordt het geding ten verzoeke van den gedaagde geschorst, ten einde dezen gelegenheid te geven, binnen een door den rechter te bepalen termijn, den curator tot overneming van het geding op te roepen.

  • 2 Zoo deze aan die oproeping geen gevolg geeft, heeft de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen; bij gebreke daarvan kan het geding tusschen den gefailleerde en den gedaagde worden voortgezet, buiten bezwaar van den boedel.

  • 3 Ook zonder opgeroepen te zijn, is de curator bevoegd het proces te allen tijde over te nemen en den gefailleerde buiten het geding te doen stellen.

Artikel 28

  • 1 Indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en tegen den schuldenaar ingesteld is, is de eischer bevoegd schorsing te verzoeken, ten einde, binnen een door den rechter te bepalen termijn, den curator in het geding te roepen.

  • 2 Door zijne verschijning neemt deze het proces over en is de gefailleerde van rechtswege buiten het geding.

  • 3 Indien de curator verschijnende dadelijk in den eisch toestemt, zijn de proceskosten van de tegenpartij geen boedelschuld.

  • 4 Zoo de curator niet verschijnt, is op het tegen den gefailleerde te verkrijgen vonnis de bepaling van het tweede lid van artikel 25 niet toepasselijk.

Artikel 29

Voor zooverre tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening eener verbintenis uit den boedel ten doel hebben, wordt het geding na de faillietverklaring geschorst, om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie der vordering betwist wordt. In dit geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van den gefailleerde, partij in het geding.

Artikel 30

  • 1 Indien vóór de faillietverklaring de stukken van het geding tot het geven van eene beslissing aan den rechter zijn overgelegd, zijn het tweede lid van artikel 25 en de artikelen 27-29 niet toepasselijk.

  • 2 De artikelen 27-29 worden weder toepasselijk, indien het geding voor den rechter, bij wien het aanhangig is, ten gevolge van zijne beslissing wordt voortgezet.

Artikel 31

Indien een geding door of tegen den curator, of ook in het geval van artikel 29 tegen een schuldeischer wordt voortgezet, kan door den curator of door dien schuldeischer de nietigheid worden ingeroepen van handelingen, door den schuldenaar vóór zijne faillietverklaring in het geding verricht, zoo bewezen wordt dat deze door die handelingen de schuldeischers desbewust heeft benadeeld en dat dit aan zijne tegenpartij bekend was.

Artikel 33

  • 1 Het vonnis van faillietverklaring heeft ten gevolge, dat alle gerechtelijke tenuitvoerlegging op eenig deel van het vermogen van den schuldenaar, vóór het faillissement aangevangen, dadelijk een einde neemt, en dat, ook van hetzelfde oogenblik af, geen vonnis bij lijfsdwang kan worden ten uitvoer gelegd.

  • 2 Gelegde beslagen vervallen; de inschrijving van een desbetreffende verklaring van de rechter-commissaris machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling. Het beslag herleeft, zodra het faillissement een einde neemt ten gevolge van vernietiging of opheffing van het faillissement, mits het goed dan nog tot de boedel behoort. Indien de inschrijving van het beslag in de openbare registers is doorgehaald, vervalt de herleving, indien niet binnen veertien dagen na de herleving een exploit is ingeschreven, waarbij van de herleving mededeling aan de schuldenaar is gedaan.

  • 3 Indien de schuldenaar zich in gijzeling bevindt, wordt hij ontslagen, zoodra het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan, behoudens toepassing van artikel 87.

  • 4 Het bepaalde bij dit artikel geldt niet voor lijfsdwang bij vonnissen, beschikkingen en authentieke akten, waarbij een uitkering tot levensonderhoud, krachtens het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verschuldigd, daaronder begrepen het verschuldigde voor verzorging en opvoeding van een minderjarige en voor levensonderhoud en studie van een meerderjarige die de leeftijd van een en twintig jaren niet heeft bereikt, is bevolen of toegezegd, alsmede beschikkingen, waarbij een uitkering, krachtens artikel 85 lid 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek door de ene partner aan de andere partner verschuldigd, is bevolen, alsmede besluiten op grond van Hoofdstuk VII van de Algemene bijstandswet.

Artikel 34

Indien vóór het faillissement van den schuldenaar de uitwinning zijner goederen zoo ver was gevorderd, dat de dag van den verkoop reeds was bepaald, kan de curator, op machtiging van den rechter-commissaris, den verkoop voor rekening van den boedel laten voortgaan.

Artikel 35

  • 1 Indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, kan de levering niet geldig meer geschieden.

  • 2 Heeft de schuldenaar voor de dag van de faillietverklaring een toekomstig goed bij voorbaat geleverd, dan valt dit goed, indien het eerst na de aanvang van die dag door hem is verkregen, in de boedel, tenzij het gaat om nog te velde staande vruchten of beplantingen die reeds voor de faillietverklaring uit hoofde van een zakelijk recht of een huur- of pachtovereenkomst aan de schuldenaar toekwamen.

Artikel 35a

Indien een beding als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek op de dag van de faillietverklaring nog niet in de openbare registers was ingeschreven, kan de curator het registergoed ten aanzien waarvan het is gemaakt, vrij van het beding overeenkomstig de artikelen 101 of 176 verkopen.

Artikel 35b

Aan een gift, door de schuldenaar gedaan onder een opschortende voorwaarde of een opschortende tijdsbepaling, die op de dag van de faillietverklaring nog niet was vervuld of verschenen, kan de begiftigde generlei recht tegen de boedel ontlenen.

Artikel 36

  • 1 Wanneer een verjaringstermijn betreffende een rechtsvordering, als bedoeld in artikel 26, zou aflopen gedurende het faillissement of binnen zes maanden na het einde daarvan, loopt de termijn voort totdat zes maanden na het einde van het faillissement zijn verstreken.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op van rechtswege aanvangende vervaltermijnen.

Artikel 36a

Wanneer een termijn die vóór de faillietverklaring uit hoofde van artikel 55, tweede lid, van Boek 3 of artikel 88 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek aan de schuldenaar was gesteld, ten tijde van de faillietverklaring nog niet was verstreken, loopt de termijn voort voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de curator in staat te stellen zijn standpunt te bepalen. De wederpartij kan de curator daartoe een nieuwe redelijke termijn stellen.

Artikel 37

  • 1 Indien een wederkerige overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring zowel door de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de curator zich niet binnen een hem daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaart de overeenkomst gestand te doen, verliest de curator het recht zijnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.

  • 2 Indien de curator zich wel tot nakoming van de overeenkomst bereid verklaart, is hij verplicht bij die verklaring voor deze nakoming zekerheid te stellen.

  • 3 De vorige leden zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarbij de gefailleerde slechts verbintenissen op zich heeft genomen tot door hem persoonlijk te verrichten handelingen.

Artikel 37a

Voor vorderingen die de wederpartij uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór de faillietverklaring met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de faillietverklaring op deze verkregen vordering, kan zij als concurrent schuldeiser in het faillissement opkomen.

Artikel 38

Indien in het geval van artikel 37 de levering van waren, die ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalden termijn, en dit tijdstip invalt of die termijn verstrijkt na de faillietverklaring, wordt de overeenkomst door de faillietverklaring ontbonden en kan de wederpartij van den gefailleerde zonder meer voor schadevergoeding als concurrent schuldeischer opkomen. Lijdt de boedel door de ontbinding schade, dan is de wederpartij verplicht deze te vergoeden.

Artikel 38a

  • 1 Indien de gefailleerde huurkooper is, kan zoowel de curator als de verkooper den huurkoop dan wel scheepshuurkoop ontbonden verklaren.

  • 2 Deze ontbinding heeft dezelfde gevolgen als ontbinding der overeenkomst wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen.

  • 3 De verkooper kan voor het hem verschuldigde bedrag als concurrent schuldeischer opkomen.

Artikel 39

  • 1 Indien de gefailleerde huurder is, kan zoowel de curator als de verhuurder de huur tusschentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn er huurpenningen vooruitbetaald, dan kan de huur niet eerder opgezegd worden, dan tegen den dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt. Van den dag der faillietverklaring af is de huurprijs boedelschuld.

  • 2 Indien de gefailleerde pachter is, vindt het bovenstaande overeenkomstige toepassing.

Artikel 40

  • 1 Werknemers in dienst van de gefailleerde kunnen de arbeidsovereenkomst  opzeggen en hun kan wederkerig door de curator de arbeidsovereenkomst worden opgezegd, en wel met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande echter dat in elk geval de arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd met een termijn van zes weken.

  • 2 Van de dag der faillietverklaring af zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschuld.

  • 3 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op agentuurovereenkomsten.

Artikel 41

  • 1 Erfenissen, gedurende het faillissement aan den gefailleerde opkomende, worden door den curator niet anders aanvaard dan onder voorrecht van boedelbeschrijving.

  • 2 Tot het verwerpen eener nalatenschap behoeft de curator machtiging van den rechter-commissaris.

Artikel 42

  • 1 De curator kan ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Artikel 50, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

  • 2 Een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht, kan wegens benadeling slechts worden vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn.

  • 3 Wordt een rechtshandeling om niet wegens benadeling vernietigd, dan heeft de vernietiging ten aanzien van de bevoordeelde, die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voor zover hij aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.

Artikel 43

  • 1 Indien de rechtshandeling waardoor de schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen een jaar voor de faillietverklaring en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die termijn daartoe had verplicht, wordt de aan het slot van artikel 42, eerste lid, eerste zin, bedoelde wetenschap, behoudens tegenbewijs, vermoed aan beide zijden te bestaan:

    • 1°. bij overeenkomsten, waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van de schuldenaar aanmerkelijk die der verbintenis aan de andere zijde overtreft;

    • 2°. bij rechtshandelingen ter voldoening van of zekerheidstelling voor een niet opeisbare schuld;

    • 3°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht met of jegens:

      • a. zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad;

      • b. een rechtspersoon waarin hij, zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad bestuurder of commissaris is, dan wel waarin deze personen, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;

    • 4°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een natuurlijk persoon,

      • a. die bestuurder of commissaris van de rechtspersoon is, dan wel met of jegens diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad:

      • b. die al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt;

      • c. wiens echtgenoot, pleegkinderen of bloed- of aanverwanten tot in de derde graad, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor tenminste de helft van het geplaatste kapitaal deelnemen;

    • 5°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een andere rechtspersoon, indien

      • a. een van deze rechtspersonen bestuurder is van de andere;

      • b. een bestuurder, natuurlijk persoon, van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, bestuurder is van de andere;

      • c. een bestuurder, natuurlijk persoon, of een commissaris van een van deze rechtspersonen, of diens echtgenoot, pleegkind of bloed- of aanverwant tot in de derde graad, afzonderlijk of tezamen, als aandeelhouder rechtstreeks of middellijk voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal deelneemt in de andere;

      • d. in beide rechtspersonen voor ten minste de helft van het geplaatste kapitaal rechtstreeks of middellijk wordt deelgenomen door dezelfde rechtspersoon, dan wel dezelfde natuurlijke persoon, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, zijn pleegkinderen en zijn bloed- of aanverwanten tot in de derde graad;

    • 6°. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die rechtspersoon is, verricht met of jegens een groepsmaatschappij.

  • 2 Met een echtgenoot wordt een geregistreerde partner of een andere levensgezel gelijkgesteld.

  • 3 Onder pleegkind wordt verstaan hij die duurzaam als eigen kind is verzorgd en opgevoed.

  • 4 Onder bestuurder, commissaris of aandeelhouder wordt mede verstaan hij die minder dan een jaar vóór de rechtshandeling bestuurder, commissaris of aandeelhouder is geweest.

  • 5 Indien de bestuurder van een rechtspersoon-bestuurder zelf een rechtspersoon is, wordt deze rechtspersoon met de rechtspersoon-bestuurder gelijkgesteld.

Artikel 45

In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft verricht binnen één jaar vóór de faillietverklaring, wordt vermoed dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn.

Artikel 47

De voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld kan alleen dan worden vernietigd, wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij die de betaling ontving, wist dat het faillissement van de schuldenaar reeds aangevraagd was, hetzij dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen.

Artikel 48

  • 1 Krachtens het vorige artikel kan geene terugvordering geschieden van hem, die als houder van een papier aan order of toonder, uit hoofde zijner rechtsverhouding tot vroegere houders, tot aanneming der betaling verplicht was.

  • 2 In dit geval is hij, te wiens bate het papier is uitgegeven, verplicht de door den schuldenaar betaalde som aan den boedel terug te geven, wanneer wordt aangetoond, hetzij dat hij bij de uitgifte van het papier de in het vorige artikel genoemde wetenschap bezat, hetzij dat de uitgifte het gevolg was van een overleg als in dat artikel bedoeld.

Artikel 49

  • 1 Rechtsvorderingen, gegrond op de bepalingen der artikelen 42-48, worden ingesteld door den curator.

  • 2 Niettemin kunnen de schuldeischers op gronden, aan die bepalingen ontleend, de toelating eener vordering bestrijden.

Artikel 50

Beëindiging van het faillissement door de homologatie van een akkoord doet de rechtsvorderingen in het vorige artikel bedoeld vervallen, tenzij het akkoord boedelafstand inhoudt, in welk geval zij ten behoeve van de schuldeischers vervolgd of ingesteld kunnen worden door de vereffenaars.

Artikel 51

  • 1 Hetgeen door de vernietigde rechtshandeling uit het vermogen van de schuldenaar gegaan is, moet door hen jegens wie de vernietiging werkt, aan de curator worden teruggegeven met inachtneming van afdeling 2 van titel 4 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Rechten, door derden te goeder trouw anders dan om niet op de terug te geven goederen verkregen, worden geëerbiedigd. Tegen een derde te goeder trouw die om niet heeft verkregen, heeft geen terugvordering plaats voor zover hij aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.

  • 3 Het door de schuldenaar uit hoofde van de vernietigde rechtshandeling ontvangene of de waarde daarvan, wordt door de curator teruggegeven, voor zover de boedel erdoor is gebaat. Voor het tekortkomende kunnen zij jegens wie de vernietiging werkt, als concurrent schuldeiser opkomen.

Artikel 52

  • 1 Voldoening na de faillietverklaring doch vóór de bekendmaking daarvan, aan den gefailleerde gedaan, tot nakoming van verbintenissen jegens dezen vóór de faillietverklaring ontstaan, bevrijdt hem, die haar deed, tegenover den boedel, zoolang zijne bekendheid met de faillietverklaring niet bewezen wordt.

  • 2 Voldoening, als in het vorig lid bedoeld, na de bekendmaking der faillietverklaring aan den gefailleerde gedaan, bevrijdt tegenover den boedel alleen dan, wanneer hij, die haar deed, bewijst dat de faillietverklaring te zijner woonplaatse langs den weg der wettelijke aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van den curator om aan te toonen, dat zij hem toch bekend was.

  • 3 In elk geval bevrijdt voldoening aan den gefailleerde den schuldenaar tegenover den boedel, voor zooverre hetgeen door hem voldaan werd ten bate van den boedel is gekomen.

Artikel 53

  • 1 Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, kan zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht.

  • 2 De vordering op de gefailleerde wordt zonodig berekend naar de regels in de artikelen 130 en 131 gesteld.

Artikel 54

  • 1 Niettemin is degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 Na de faillietverklaring overgenomen vorderingen of schulden kunnen niet worden verrekend.

Artikel 55

De schuldenaar van de gefailleerde die zijn schuld wil verrekenen met een vordering aan order of toonder, is gehouden te bewijzen dat hij het papier reeds op het ogenblik der faillietverklaring te goeder trouw had verkregen.

Artikel 56

Hij die met de gefailleerde deelgenoot is in een gemeenschap waarvan tijdens het faillissement een verdeling plaatsvindt, kan toepassing van artikel 184, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek verlangen, ook als de schuld van de gefailleerde aan de gemeenschap er een is onder een nog niet vervulde opschortende voorwaarde. De artikelen 130 en 131 zijn van toepassing.

Artikel 57

  • 1 Pand- en hypotheekhouders kunnen hun recht uitoefenen, alsof er geen faillissement was.

  • 2 Bij de verdeling kunnen uit eigen hoofde mede de beperkt gerechtigden opkomen, wier recht vóór de faillietverklaring was gevestigd, maar door de executie door een pand- of hypotheekhouder is vervallen, voor hun recht op schadevergoeding, bedoeld in artikel 282 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3 Bij de verdeling van de opbrengst oefent de curator ten behoeve van de boedel mede de rechten uit, die de wet aan beslagleggers op het goed toekent. Hij is gehouden mede de belangen te behartigen van de bevoorrechte schuldeisers die in rang boven de voormelde pand- en hypotheekhouders en beperkt gerechtigden gaan.

  • 4 Zo een rangregeling nodig is, wordt deze verzocht aan de voorzieningenrechter van de rechtbank waarvan de rechter-commissaris in het faillissement lid is. De verdeling geschiedt ten overstaan van deze rechter-commissaris op de wijze voorgeschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 58

  • 1 De curator kan de pand- en hypotheekhouders een redelijke termijn stellen om tot uitoefening van hun rechten overeenkomstig het vorige artikel over te gaan. Heeft de pand- of hypotheekhouder het onderpand niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator de goederen opeisen en met toepassing van de artikelen 101 of 176 verkopen, onverminderd het recht van de pand- en hypotheekhouders op de opbrengst. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de pand- of hypotheekhouder een of meer malen te verlengen.

  • 2 De curator kan een met pand of hypotheek bezwaard goed tot op het tijdstip van de verkoop lossen tegen voldoening van hetgeen waarvoor het pand- of hypotheekrecht tot zekerheid strekt, alsmede van de reeds gemaakte kosten van executie.

Artikel 59

Indien de opbrengst niet toereikend is om een pand- of hypotheekhouder of een dergenen wier beperkt recht door de executie is vervallen, te voldoen, kan hij voor het ontbrekende als concurrent schuldeiser in de boedel opkomen.

Artikel 59a

  • 3 De curator kan deze schuldeisers een redelijke termijn stellen om tot uitoefening van hun rechten overeenkomstig het vorige lid over te gaan. Heeft de schuldeiser het luchtvaartuig niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de curator het luchtvaartuig verkopen. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de schuldeiser een of meer malen te verlengen.

  • 4 Op verkoop door de curator zijn de artikelen 584d en 584f-584q van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de curator wordt aangemerkt als beslaglegger uit hoofde van een vordering die niet van enige voorrang is voorzien, en dat met het vonnis van faillietverklaring wordt gehandeld als voorgeschreven voor het proces-verbaal van beslag.

  • 6 De curator kan het luchtvaartuig tot op het tijdstip van de verkoop lossen tegen voldoening van het daarop verschuldigde, alsmede van de reeds gemaakte kosten van executie.

Artikel 60

  • 1 De schuldeiser die retentierecht heeft op een aan de schuldenaar toebehorende zaak, verliest dit recht niet door de faillietverklaring.

  • 2 De zaak kan door de curator worden opgeëist en met toepassing van artikel 101 of 176 worden verkocht, onverminderd de voorrang, aan de schuldeiser in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekend. De curator kan ook, voor zover dit in het belang is van de boedel, de zaak in de boedel terugbrengen door voldoening van de vordering waarvoor het retentierecht kan worden uitgeoefend.

  • 3 De schuldeiser kan de curator een redelijke termijn stellen om tot toepassing van het vorige lid over te gaan. Heeft de curator de zaak niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen betreffende parate executie door een pandhouder of, als het een registergoed betreft, die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de curator een of meer malen te verlengen.

  • 4 Betreft het een registergoed, dan dient de schuldeiser, op straffe van verval van het recht van parate executie, binnen veertien dagen na het verstrijken van de in het vorige lid bedoelde termijn, aan de curator bij exploit aan te zeggen dat hij tot executie overgaat, en dit exploit in de openbare registers te doen inschrijven.

Artikel 60a

  • 1 Indien tot het vermogen van de gefailleerde onder bewind staande goederen behoren en zich schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld, die deze goederen onbelast met het bewind kunnen uitwinnen, zal de curator deze goederen van de bewindvoerder opeisen, onder zijn beheer nemen en te gelde maken, voor zover dit voor de voldoening van deze schuldeisers uit de opbrengst nodig is. Door de opeising eindigt het bewind over het goed. De opbrengst wordt overeenkomstig deze wet onder deze schuldeisers verdeeld, voor zover zij zijn geverifieerd. De curator draagt hetgeen na deze verdeling van de opbrengst over is, aan de bewindvoerder af, tenzij de andere schuldeisers de onder bewind staande goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen in welk geval het restant overeenkomstig deze wet onder deze laatste schuldeisers verdeeld wordt.

  • 2 Indien zich slechts schuldeisers ter verificatie hebben aangemeld die de goederen onder de last van het bewind kunnen uitwinnen, worden deze goederen door de curator overeenkomstig de artikelen 101 of 176 onder die last verkocht.

  • 3 Buiten de gevallen, bedoeld in de vorige leden, blijven de onder bewind staande goederen buiten het faillissement en wordt slechts aan de curator uitgekeerd wat de goederen netto aan vruchten hebben opgebracht.

  • 4 De bewindvoerder is te allen tijde, zodra de curator dit verlangt, verplicht aan deze rekening en verantwoording af te leggen.

Artikel 60b

  • 1 Zijn krachtens het vorige artikel goederen buiten het faillissement gebleven en heeft de bewindvoerder opgehouden de schuldeisers te betalen die deze goederen onbelast met bewind kunnen uitwinnen, dan kan de rechtbank die de faillietverklaring heeft uitgesproken op verzoek van ieder van deze schuldeisers die niet in het faillissement kan opkomen, de curator opdragen ook het beheer van deze goederen op zich te nemen en voor de vereffening te hunnen behoeve zorg te dragen.

  • 2 De bepalingen betreffende faillietverklaring en faillissement zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 61

  • 1 De echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde neemt alle goederen die hem toebehoren en niet in de huwelijksgemeenschap onderscheidenlijk de gemeenschap van het geregistreerd partnerschap vallen, terug.

  • 2 De aanbrengst van de bij huwelijkse voorwaarden of bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap buiten de gemeenschap gehouden rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, kan slechts worden bewezen zoals bij artikel 130 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek ten opzichte van derden is voorgeschreven.

  • 3 Van de aan de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde opgekomen rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, moet, in geval van geschil, door beschrijving of bescheiden blijken. Hetzelfde geldt voor zodanige rechten en zaken, hem staande huwelijk of geregistreerd partnerschap bij erfenis, legaat of schenking opgekomen, die ingevolge de huwelijkse voorwaarden onderscheidenlijk de voorwaarden van geregistreerd partnerschap buiten de gemeenschap vallen.

  • 4 De goederen, voortgesproten uit de belegging of wederbelegging van gelden aan de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde buiten de gemeenschap toebehorende, worden insgelijks door die echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner teruggenomen, mits de belegging of wederbelegging, in geval van geschil, door voldoende bescheiden, ten genoege van de rechter, zij bewezen.

  • 5 Indien de goederen aan de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde toebehorende, door de gefailleerde zijn vervreemd, doch de koopprijs nog niet is betaald, of wel de kooppenningen nog onvermengd met de failliete boedel aanwezig zijn, kan de echtgenoot onderscheidenlijk geregistreerde partner zijn recht van terugneming op die koopprijs of op de voorhanden kooppenningen uitoefenen.

  • 6 Voor zijn persoonlijke schuldvorderingen treedt de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde als schuldeiser op.

Artikel 63

  • 1 Het faillissement van de persoon die in enige gemeenschap van goederen gehuwd is of in enige gemeenschap van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, wordt als faillissement van die gemeenschap behandeld. Het omvat, behoudens de uitzonderingen van artikel 21, alle goederen, die in de gemeenschap vallen, en strekt ten behoeve van alle schuldeischers, die op de goederen der gemeenschap verhaal hebben. Goederen die de gefailleerde buiten de gemeenschap heeft, strekken slechts tot verhaal van schulden die daarop verhaald zouden kunnen worden, indien er generlei gemeenschap was.

  • 2 Bij het faillissement van een schuldenaar die in gemeenschap van goederen gehuwd is of die in gemeenschap van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, zijn de bepalingen van deze wet omtrent handelingen door de schuldenaar verricht, toepasselijk op de handelingen waardoor de gemeenschap wettig verbonden is, onverschillig wie van de echtgenoten onderscheidenlijk van de geregistreerde partners deze verrichtte.

Artikel 63a

  • 1 De rechter-commissaris kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de gefailleerde of de curator bevinden, voor een periode van ten hoogste één maand niet dan met zijn machtiging kan worden uitgeoefend. De rechter-commissaris kan deze periode éénmaal voor ten hoogste één maand verlengen.

  • 2 De rechter-commissaris kan zijn beschikking beperken tot bepaalde derden en voorwaarden verbinden zowel aan zijn beschikking als aan de machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.

  • 3 Gedurende de in het eerste lid bedoelde perioden lopen aan of door de derden ter zake van hun bevoegdheid gestelde termijnen voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de derde dan wel de curator in staat te stellen na afloop van de periode zijn standpunt te bepalen. Degene die de termijn heeft gesteld kan opnieuw een redelijke termijn stellen.

  • 4 De in de eerste zin van het eerste lid bedoelde beslissing kan ook op verlangen van de aanvrager van het faillissement of van de schuldenaar worden gegeven door de rechter die de faillietverklaring uitspreekt.

Derde afdeeling. Van het bestuur over den faillieten boedel

§ 1. Van den rechter-commissaris

Artikel 64

De rechter-commissaris houdt toezicht op het beheer en de vereffening van den faillieten boedel.

Artikel 65

Alvorens in eenige zaak, het beheer of de vereffening des faillieten boedels betreffende, eene beslissing te geven, is de rechtbank verplicht den rechter-commissaris te hooren.

Artikel 66

  • 1 De rechter-commissaris is bevoegd ter opheldering van alle omstandigheden, het faillissement betreffende, getuigen te hooren of een onderzoek van deskundigen te bevelen.

  • 4 De echtgenoot of gewezen echtgenoot van de gefailleerde of degene met wie de gefailleerde een geregistreerd partnerschap is of was aangegaan, de kinderen en verdere afkomelingen en de ouders en grootouders van de gefailleerde kunnen zich van het geven van getuigenis verschonen.

Artikel 67

  • 2 In afwijking van het eerste lid vangt in het geval van hoger beroep tegen een machtiging van de rechter-commissaris aan de curator tot opzegging van een arbeidsovereenkomst de termijn van vijf dagen aan op de dag dat de werknemer die het beroep instelt van de machtiging kennis heeft kunnen nemen. Op straffe van vernietigbaarheid wijst de curator de werknemer bij de opzegging op de mogelijkheid van beroep en op de termijn daarvan. Het beroep op de vernietigbaarheid geschiedt door een buitengerechtelijke verklaring aan de curator, en kan worden gedaan gedurende veertien dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is opgezegd.

§ 2. Van den curator

Artikel 68

  • 1 De curator is belast met het beheer en de vereffening van den faillieten boedel.

Artikel 69

  • 1 Ieder der schuldeischers, de commissie uit hun midden benoemd en ook de gefailleerde kunnen bij verzoekschrift tegen elke handeling van den curator bij den rechter-commissaris opkomen, of van dezen een bevel uitlokken, dat de curator eene bepaalde handeling verrichte of eene voorgenomen handeling nalate.

  • 2 De rechter-commissaris beslist, na den curator gehoord te hebben, binnen drie dagen.

Artikel 70

  • 1 Indien meer dan één curator benoemd is, wordt voor de geldigheid hunner handelingen toestemming der meerderheid of bij staking van stemmen eene beslissing van den rechter-commissaris vereischt.

  • 2 De curator, aan wien bij het vonnis van faillietverklaring een bepaalde werkkring is aangewezen, is binnen de grenzen daarvan zelfstandig tot handelen bevoegd.

Artikel 71

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 15, derde lid, wordt het salaris van den curator in elk faillissement door de rechtbank vastgesteld.

  • 2 In geval van akkoord wordt het salaris bij het vonnis van homologatie bepaald.

Artikel 72

  • 1 Het ontbreken van de machtiging van den rechter-commissaris, waar die vereischt is, of de niet-inachtneming van de bepalingen vervat in de artikelen 78 en 79, heeft, voor zooveel derden betreft, geen invloed op de geldigheid van de door den curator verrichte handeling. De curator is deswege alleen jegens den gefailleerde en de schuldeischers aansprakelijk.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is de opzegging van een arbeidsovereenkomst door de curator zonder dat de rechter-commissaris daarvoor de machtiging, bedoeld in artikel 68, tweede lid, heeft gegeven, vernietigbaar. Daarnaast is de curator jegens de gefailleerde en de werknemer aansprakelijk. Het beroep op de vernietigbaarheid geschiedt door een buitengerechtelijke verklaring aan de curator, en kan worden gedaan gedurende vijf dagen, te rekenen vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is opgezegd.

Artikel 73

  • 1 De rechtbank heeft de bevoegdheid den curator te allen tijde, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen, of hem een of meer medecurators toe te voegen, een en ander hetzij op voordracht van den rechter-commissaris, hetzij op een met redenen omkleed verzoek van een of meer schuldeischers, de commissie uit hun midden, of den gefailleerde.

  • 2 De ontslagen curator legt rekening en verantwoording van zijn beheer af aan den in zijne plaats benoemden curator.

Artikel 73a

  • 1 De curator brengt, telkens na verloop van drie maanden, een verslag uit over de toestand van de boedel. De curator legt zijn verslag neder ter griffie van de rechtbank, ter kosteloze inzage van een ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.

  • 2 De termijn, bedoeld in het vorige lid, kan door de rechter-commissaris worden verlengd.

§ 3. Van de commissie uit de schuldeischers

Artikel 74

  • 1 Bij het vonnis van faillietverklaring of bij eene latere beschikking kan de rechtbank, zoo de belangrijkheid of de aard des boedels daartoe aanleiding geeft, uit de haar bekende schuldeischers eene voorloopige commissie van een tot drie leden benoemen, ten einde den curator van advies te dienen, zoolang over de benoeming van de in het volgende artikel genoemde commissie geen beslissing is genomen.

  • 2 Indien een lid van de voorloopige commissie zijne benoeming niet aanneemt, bedankt of overlijdt, voorziet de rechtbank, uit eene voordracht van een dubbeltal door den rechter-commissaris, in de daardoor ontstane vacature.

Artikel 75

  • 1 Hetzij al of niet eene voorloopige commissie uit de schuldeischers is benoemd, raadpleegt de rechter-commissaris op de verificatievergadering de schuldeischers, na afloop der verificatie, over de benoeming van eene definitieve commissie uit hun midden. Zoo de vergadering deze wenschelijk acht, gaat hij dadelijk tot de benoeming over. Ook deze commissie bestaat uit een tot drie leden.

  • 2 Een verslag van het hieromtrent verhandelde wordt in het proces-verbaal der vergadering opgenomen.

  • 3 Indien een lid van de definitieve commissie zijne benoeming niet aanneemt, bedankt of overlijdt, voorziet de rechter-commissaris in de daardoor ontstane vacature.

Artikel 76

De commissie kan te allen tijde raadpleging van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, op het faillissement betrekking hebbende, vorderen. De curator is verplicht aan de commissie alle van hem verlangde inlichtingen te verstrekken.

Artikel 77

Tot het inwinnen van het advies der commissie vergadert de curator met haar, zoo dikwijls hij het noodig acht. In deze vergaderingen zit hij voor en voert hij de pen.

Artikel 78

  • 1 De curator is verplicht het advies der commissie in te winnen, alvorens eene rechtsvordering in te stellen of eene aanhangige voort te zetten of zich tegen eene ingestelde of aanhangige rechtsvordering te verdedigen, behalve waar het geldt verificatie-geschillen; omtrent het al of niet voortzetten van het bedrijf des gefailleerden; alsmede in de gevallen van de artikelen 37, 39, 40, 58, tweede lid, 73, tweede lid, 100, 101, 175, laatste lid en 177, en in het algemeen omtrent de wijze van vereffening en tegeldemaking van den boedel en het tijdstip en het bedrag der te houden uitdeelingen.

  • 2 Dit advies wordt niet vereischt, wanneer de curator de commissie tot het uitbrengen daarvan, met inachtneming van een bekwamen termijn, ter vergadering heeft opgeroepen en er geen advies wordt uitgebracht.

Artikel 79

De curator is niet gebonden aan het advies der commissie. Zoo hij zich daarmede niet vereenigt, geeft hij hiervan onmiddellijk kennis aan de commissie, die de beslissing van den rechter-commissaris kan inroepen. Zoo zij verklaart dit te doen, is de curator verplicht de uitvoering van de voorgenomen, met het advies der commissie strijdige, handeling gedurende drie dagen op te schorten.

§ 4. Van de vergaderingen der schuldeischers

Artikel 80

  • 1 In de vergaderingen der schuldeischers is de rechter-commissaris voorzitter.

  • 2 De tegenwoordigheid van den curator of van iemand, die hem met goedvinden van den rechter-commissaris vervangt, is verplicht.

Artikel 81

  • 1 Op de vergaderingen van schuldeischers worden de besluiten genomen met volstrekte meerderheid van stemmen der aanwezige schuldeischers. Voor elke € 45 brengt ieder schuldeischer ééne stem uit. Voor vorderingen of overschietende gedeelten van vorderingen, beneden € 45, wordt mede ééne stem uitgebracht.

  • 2 Splitsing van vorderingen, na de faillietverklaring gedaan, doet geen stemrecht verwerven.

Artikel 82

Stemgerechtigd zijn de erkende en de voorwaardelijk toegelaten schuldeischers, alsmede de toonder eener ten name van "toonder" geverifieerde schuldvordering.

Artikel 83

  • 1 De schuldeisers kunnen ter vergadering verschijnen in persoon, bij schriftelijk gevolmachtigde of bij procureur.

  • 2 Ten behoeve van de schuldeischers, die zich op eene vergadering hebben doen vertegenwoordigen, worden alle oproepingen voor latere vergaderingen en alle kennisgevingen aan den gevolmachtigde gedaan, ten ware zij den curator schriftelijk verzoeken, dat die oproepingen en kennisgevingen aan hen zelve of aan een anderen gevolmachtigde geschieden.

Artikel 84

  • 1 Behalve de door deze wet voorgeschreven vergaderingen, wordt er eene vergadering van schuldeischers gehouden, zoo dikwijls de rechter-commissaris dit noodig oordeelt of hem daartoe door de commissie uit de schuldeischers of door ten minste vijf schuldeischers, vertegenwoordigende één vijfde deel der erkende en der voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen, een met redenen omkleed verzoek wordt gedaan.

  • 2 In elk geval bepaalt de rechter-commissaris dag, uur en plaats der vergadering, waartoe de stemgerechtigde schuldeischers ten minste tien dagen van te voren door den curator worden opgeroepen, bij advertentie in het nieuwsblad of de nieuwsbladen vermeld in artikel 14 en bij brieven, beide vermeldende het in de vergadering te behandelen onderwerp.

§ 5. Van de rechterlijke beschikkingen

Artikel 85

Alle beschikkingen in zaken, het beheer of de vereffening des faillieten boedels betreffende, worden door de rechtbank in het hoogste ressort gewezen, behalve in de gevallen waarin het tegendeel is bepaald.

Artikel 86

Alle beschikkingen in zaken, het beheer of de vereffening des faillieten boedels betreffende, ook die welke niet uitgaan van de rechtbank, zijn uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, tenzij het tegendeel is bepaald.

Vierde afdeeling. Van de voorzieningen na de faillietverklaring en van het beheer des curators

Artikel 87

  • 1 De rechtbank kan bij het vonnis van faillietverklaring of te allen tijde daarna, doch in het laatste geval niet dan op voordracht van den rechter-commissaris, of op verzoek van den curator of van een of meer der schuldeischers en na den rechter-commissaris gehoord te hebben, bevelen, dat de gefailleerde, wegens het niet nakomen van verplichtingen welke de wet hem in verband met zijn faillissement oplegt, dan wel wegens gegronde vrees voor het niet nakomen van zodanige verplichtingen, in verzekerde bewaring worde gesteld, hetzij in een huis van bewaring, hetzij in zijne eigene woning onder het opzicht van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, of een andere ambtenaar, voor zover die ambtenaar behoort tot een categorie die daartoe door Onze Minister van Justitie is aangewezen.

  • 2 Het bevel hiertoe wordt door het Openbaar Ministerie ten uitvoer gelegd.

  • 3 Dit bevel is voor niet langer dan dertig dagen geldig, te rekenen van den dag waarop het ten uitvoer is gelegd. Aan het einde van dien termijn kan de rechtbank, op voordracht van den rechter-commissaris of op een verzoek en na verhoor als in het eerste lid bedoeld, het bevel voor ten hoogste dertig dagen verlengen. Daarna kan hetzelfde telkens op dezelfde wijze voor ten hoogste dertig dagen geschieden.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde ambtenaar die door het Openbaar Ministerie is aangewezen om zijn medewerking te verlenen aan de tenuitvoerlegging van het bevel, is bevoegd elke plaats te betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel 88

  • 1 De rechtbank heeft de bevoegdheid, op voordracht van den rechter-commissaris, of op verzoek van den gefailleerde, dezen uit de verzekerde bewaring te ontslaan, met of zonder zekerheidstelling, dat hij te allen tijde op de eerste oproeping zal verschijnen.

  • 2 Het bedrag der zekerheidstelling wordt door de rechtbank bepaald en komt bij niet-verschijning des gefailleerden ten voordeele des boedels.

Artikel 90

  • 1 In alle gevallen, waarin de tegenwoordigheid van den gefailleerde bij deze of gene bepaalde werkzaamheid, den boedel betreffende, vereischt wordt, zal hij, zoo hij zich in verzekerde bewaring bevindt, op last van den rechter-commissaris uit de bewaarplaats kunnen worden overgebracht.

  • 2 De last hiertoe wordt door het Openbaar Ministerie ten uitvoer gelegd.

Artikel 91

Gedurende het faillissement mag de gefailleerde zonder toestemming van den rechter-commissaris zijne woonplaats niet verlaten.

Artikel 92

De curator zorgt, dadelijk na de aanvaarding zijner betrekking, door alle noodige en gepaste middelen voor de bewaring des boedels. Hij neemt onmiddellijk de bescheiden en andere gegevensdragers, gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde tegen ontvangbewijs onder zich. Hij is bevoegd de gelden aan den ontvanger voor de gerechtelijke consignatiën in bewaring te geven.

Artikel 93

  • 1 De curator doet, zoo hij of de rechter-commissaris dit noodig acht, dadelijk den boedel verzegelen door een notaris.

  • 2 Buiten de verzegeling blijven, doch worden in het proces-verbaal kortelijk beschreven, de goederen vermeld in de artikelen 21, nr. 1 en 92, alsmede de voorwerpen tot het bedrijf van den gefailleerde vereischt, indien dit wordt voortgezet.

Artikel 93a

De curator heeft toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. De rechter-commissaris is bevoegd tot het geven van een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.

Artikel 94

  • 1 De curator gaat zoo spoedig mogelijk over tot het opmaken van eene beschrijving des faillieten boedels.

  • 2 De boedelbeschrijving kan ondershands worden opgemaakt en de waardeering door den curator geschieden, een en ander onder goedkeuring van den rechter-commissaris.

  • 3 De leden der voorloopige commissie uit de schuldeischers zijn bevoegd bij de beschrijving tegenwoordig te zijn.

Artikel 95

Van de goederen, vermeld in artikel 21, nr. 1, wordt een staat aan de beschrijving gehecht; die, vermeld in artikel 92, worden in de beschrijving opgenomen.

Artikel 96

De curator gaat dadelijk na de beschrijving van den boedel over tot het opmaken van eenen staat, waaruit de aard en het bedrag van de baten en schulden des boedels, de namen en woonplaatsen der schuldeischers, alsmede het bedrag der vorderingen van ieder hunner blijken.

Artikel 97

  • 1 Door den curator gewaarmerkte afschriften van de boedelbeschrijving en van den staat, vermeld in het voorgaande artikel, worden ter kostelooze inzage van een ieder nedergelegd ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin zich de woonplaats, het kantoor of het verblijf van den gefailleerde bevindt, naar gelang de faillietverklaring is uitgesproken door het rechterlijk college van de woonplaats, het kantoor of het verblijf van den gefailleerde.

  • 2 De nederlegging geschiedt kosteloos.

Artikel 98

De curator is bevoegd het bedrijf van den gefailleerde voort te zetten. Indien er geene commissie uit de schuldeischers is benoemd, heeft hij daartoe de machtiging van den rechter-commissaris noodig.

Artikel 99

  • 1 De curator opent krachtens de last bedoeld in artikel 14, de brieven en telegrammen aan de gefailleerde gericht. Die, welke niet op den boedel betrekking hebben, stelt hij terstond aan den gefailleerde ter hand. De administratie der posterijen en der telegrafie is, na van den griffier ontvangen kennisgeving, verplicht den curator de brieven en telegrammen, voor den gefailleerde bestemd, af te geven, totdat de curator of de rechter-commissaris haar van die verplichting ontslaat of zij de kennisgeving ontvangt, bedoeld in artikel 15. De rechterlijke last tot het openen van brieven en telegrammen verliest zijn kracht op het in de vorige zin bedoelde tijdstip waarop de verplichting van de administratie tot afgifte van brieven en telegrammen eindigt.

  • 2 Protesten, exploiten, verklaringen en termijnstellingen betreffende de boedel geschieden door en aan de curator.

Artikel 100

De curator is bevoegd naar omstandigheden eene door den rechter-commissaris vast te stellen som ter voorziening in het levensonderhoud van den gefailleerde en zijn huisgezin uit te keeren.

Artikel 101

  • 1 De curator is bevoegd goederen te vervreemden, indien en voor zoo ver de vervreemding noodzakelijk is ter bestrijding der kosten van het faillissement, of de goederen niet dan met nadeel voor den boedel bewaard kunnen blijven.

Artikel 102

  • 1 De curator houdt alle gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde onder zijne onmiddellijke bewaring, tenzij door den rechter-commissaris eene andere wijze van bewaring wordt bepaald.

  • 2 Gereede gelden, die voor het beheer niet noodig zijn, worden door den curator belegd ten name van den boedel op de wijze door den rechter-commissaris goed te keuren.

Artikel 103

Over gelden, kleinoodiën, effecten en andere papieren van waarde, die, volgens bepaling van den rechter-commissaris, door een derde worden bewaard, en over belegde gelden mag de curator niet anders beschikken dan door middel van door den rechter-commissaris voor gezien geteekende stukken.

Artikel 104

De curator is, na ingewonnen advies van de commissie uit de schuldeischers, zoo die er is, en onder goedkeuring van den rechter-commissaris, bevoegd vaststellingsovereenkomsten of schikkingen aan te gaan.

Artikel 105

  • 1 De gefailleerde is verplicht voor den rechter-commissaris, den curator of de commissie uit de schuldeischers te verschijnen en dezen alle inlichtingen te verschaffen, zoo dikwijls hij daartoe wordt opgeroepen.

  • 2 Bij een faillissement van een persoon die in gemeenschap van goederen is gehuwd of in gemeenschap van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, rust de verplichting om inlichtingen te geven op ieder van de echtgenoten onderscheidenlijk van de geregistreerde partners voorzover hij gehandeld heeft.

Artikel 106

Bij het faillissement van een rechtspersoon zijn de bepalingen van de artikelen 87-91 op de bestuurders, die van artikel 105, eerste lid, op bestuurders en commissarissen toepasselijk.

Artikel 107

  • 1 De griffier is verplicht aan elken schuldeischer op diens verzoek en op diens kosten afschrift te geven van de stukken, die ingevolge eenige bepaling dezer wet ter griffie worden nedergelegd of zich aldaar bevinden.

  • 2 Evenzo is de griffier verplicht aan een ieder op diens verzoek en op diens kosten afschrift af te geven van de stukken waarvan een ieder ingevolge enige bepaling van deze wet ter griffie inzage kan verkrijgen.

Vijfde afdeeling. Van de verificatie der schuldvorderingen

Artikel 108

  • 1 De rechter-commissaris bepaalt uiterlijk binnen veertien dagen nadat het vonnis van faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan:

    • 1. den dag, waarop uiterlijk de schuldvorderingen ingediend moeten worden;

    • 2. dag, uur en plaats, waarop de verificatievergadering zal gehouden worden.

  • 2 Tusschen de dagen, onder 1 en 2 vermeld, moeten ten minste veertien dagen verloopen.

Artikel 109

De curator geeft van deze beschikkingen onmiddellijk aan alle bekende schuldeischers bij brieven kennis, en doet daarvan aankondiging in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14.

Artikel 110

  • 1 De indiening der schuldvorderingen geschiedt bij den curator door de overlegging eener rekening of andere schriftelijke verklaring, aangevende den aard en het bedrag der vordering, vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan, en van eene opgave, of op voorrecht, pand, hypotheek of retentierecht aanspraak wordt gemaakt.

  • 2 De schuldeischers zijn bevoegd van den curator een ontvangbewijs te vorderen.

Artikel 111

De curator toetst de ingezonden rekeningen aan de administratie en opgaven van den gefailleerde, treedt, als hij tegen de toelating eener vordering bezwaar heeft, met den schuldeischer in overleg, en is bevoegd van dezen overlegging van ontbrekende stukken alsook inzage van zijn administratie en van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.

Artikel 112

De curator brengt de vorderingen, die hij goedkeurt, op eene lijst van voorloopig erkende schuldvorderingen, en de vorderingen, die hij betwist, op eene afzonderlijke lijst, vermeldende de gronden der betwisting.

Artikel 113

In de lijsten, bedoeld in het vorige artikel, wordt elke vordering omschreven, en aangegeven of zij naar de meening van den curator bevoorrecht of door pand of hypotheek gedekt is, of wel ter zake der vordering retentierecht kan worden uitgeoefend. Betwist de curator alleen den voorrang, of het retentierecht, zoo wordt de vordering op de lijst der voorloopig erkende schuldvorderingen gebracht met aanteekening van deze betwisting en de gronden daarvan.

Artikel 114

  • 1 Van ieder der lijsten, in artikel 112 bedoeld, wordt een afschrift door den curator ter griffie van de rechtbank nedergelegd, om aldaar gedurende de zeven aan de verificatievergadering voorafgaande dagen kosteloos ter inzage te liggen van een ieder.

  • 2 De nederlegging geschiedt kosteloos.

Artikel 115

Van de krachtens artikel 114 gedane nederlegging der lijsten geeft de curator aan alle bekende schuldeischers schriftelijk bericht, waarbij hij eene nadere oproeping tot de verificatie-vergadering voegt en tevens vermeldt of een ontwerp-akkoord door den gefailleerde ter griffie is nedergelegd.

Artikel 116

De gefailleerde woont de verificatie-vergadering in persoon bij, ten einde aldaar alle inlichtingen over de oorzaken van het faillissement en den staat van den boedel te geven, die hem door den rechter-commissaris gevraagd worden. De schuldeischers kunnen den rechter-commissaris verzoeken omtrent bepaalde door hen op te geven punten inlichtingen aan den gefailleerde te vragen. De vragen aan den gefailleerde gesteld en de door hem gegeven antwoorden worden in het proces-verbaal opgeteekend.

Artikel 117

Bij het faillissement van een rechtspersoon rust op de bestuurders de verplichting in het vorig artikel de gefailleerde opgelegd.

Artikel 119

  • 1 Op de vergadering leest de rechter-commissaris de lijst der voorloopig erkende en die der door den curator betwiste schuldvorderingen voor. Ieder der op die lijsten voorkomende schuldeischers is bevoegd den curator omtrent elke vordering en hare plaatsing op een der lijsten inlichtingen te vragen, of wel hare juistheid, den beweerden voorrang of het beweerde retentierecht te betwisten, of te verklaren, dat hij zich bij de betwisting van den curator aansluit.

  • 2 De curator is bevoegd op de door hem gedane voorloopige erkenning of betwisting terug te komen, of wel te vorderen, dat de schuldeischer de deugdelijkheid zijner noch door den curator, noch door een der schuldeischers betwiste schuldvordering onder eede bevestige; indien de oorspronkelijke schuldeischer overleden is, zullen de rechthebbenden onder eede moeten verklaren, dat zij te goeder trouw gelooven dat de schuld bestaat en onvoldaan is.

  • 3 Bestaat er behoefte aan verdaging der vergadering, dan wordt deze binnen acht dagen, op het door den rechter-commissaris aan te wijzen tijdstip, zonder nadere oproeping, voortgezet.

Artikel 120

  • 1 De eed, bedoeld in het tweede lid van het vorige artikel, wordt in persoon of door een daartoe bijzonder gevolmachtigde afgelegd in handen van den rechter-commissaris, hetzij onmiddellijk op de vergadering, hetzij op een lateren door den rechter-commissaris te bepalen dag. De volmacht kan ondershands worden verleend.

  • 2 Indien de schuldeischer, aan wien de eed is opgedragen, niet ter vergadering aanwezig is, geeft de griffier hem onmiddellijk kennis van de eedsopdracht en van den voor de eedsaflegging bepaalden dag.

  • 3 De rechter-commissaris geeft den schuldeischer eene verklaring van de eedsaflegging, tenzij de eed wordt afgelegd in eene vergadering van schuldeischers, in welk geval van de aflegging aanteekening wordt gehouden in het proces-verbaal dier vergadering.

Artikel 121

  • 1 De vorderingen, welke niet betwist worden, worden overgebracht op eene in het proces-verbaal op te nemen lijst van erkende schuldeischers. Op het papier aan order en aan toonder wordt door den curator de erkenning aangeteekend.

  • 2 De schuldvorderingen, van welke de curator de beëediging heeft gevorderd, worden voorwaardelijk toegelaten, totdat door het al of niet afleggen van den eed, op den bij het eerste lid van artikel 120 bedoelden tijd, over hare toelating definitief zal zijn beslist.

  • 3 Het proces-verbaal der vergadering wordt onderteekend door den rechter-commissaris en den griffier.

  • 4 De in het proces-verbaal der vergadering opgeteekende erkenning eener vordering heeft in het faillissement kracht van gewijsde zaak. Alleen op grond van bedrog kan de curator vernietiging daarvan vorderen.

Artikel 122

  • 1 De rechter-commissaris verwijst, in geval van betwisting, de partijen, zoo hij ze niet kan vereenigen, en voor zoover het geschil niet reeds aanhangig is, naar eene door hem te bepalen terechtzitting van de rechtbank, zonder dat daartoe eene dagvaarding wordt vereischt.

  • 2 De procureurs, die voor partijen optreden, verklaren dit bij de oproeping der zaak ter terechtzitting.

  • 3 Verschijnt de schuldeischer, die de verificatie vraagt, op de bepaalde terechtzitting niet, dan wordt hij geacht zijne aanvrage te hebben ingetrokken; verschijnt hij, die de betwisting doet, niet, dan wordt hij geacht de betwisting te laten varen en erkent de rechter de vordering.

  • 4 Schuldeischers, die ter verificatie-vergadering geene betwisting hebben gedaan, kunnen in het geding zich niet voegen noch tusschenkomen.

Artikel 122a

  • 1 Wanneer de betwisting door den curator is gedaan, wordt de loop van het rechtsgeding van rechtswege geschorst door het in kracht van gewijsde gaan van de homologatie van een akkoord in het faillissement, tenzij de stukken van het geding reeds tot het geven van eene beslissing aan den rechter zijn overgelegd, in welk geval de vordering, indien zij wordt erkend, geacht wordt in het faillissement erkend te zijn, terwijl ten aanzien van de beslissing omtrent de kosten van het geding de schuldenaar in de plaats treedt van den curator.

  • 2 Het geding wordt hervat in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond doordat een der partijen, met instemming van de andere partij, een daartoe strekkende akte ter rolle neemt, dan wel bij exploot verklaart dat het geding wordt hervat.

  • 3 De partij die bij het in het tweede lid bedoelde exploot verklaart dat het geding wordt hervat, roept daarbij de andere partij op tegen de dag waarop zij de zaak ter rolle wil doen dienen. Voor deze oproeping moeten de voor de dagvaarding voorgeschreven termijnen in acht worden genomen. Partijen stellen opnieuw procureur.

  • 4 [Red: Vervallen.]

  • 5 Wanneer de betwisting is gedaan door een mede-schuldeischer, kan het geding, nadat de homologatie van een akkoord in het faillissement in kracht van gewijsde is gegaan, door partijen worden voortgezet uitsluitend ten einde den rechter te doen beslissen over de proceskosten.

Artikel 123

De schuldeischer, wiens vordering betwist wordt, is tot staving daarvan tot geen nader of meerder bewijs gehouden, dan hij tegen den gefailleerde zelf zoude moeten leveren.

Artikel 124

  • 1 Indien de schuldeischer, wiens vordering betwist wordt, niet ter vergadering aanwezig is, geeft de griffier hem onmiddellijk kennis van de gedane betwisting en verwijzing.

  • 2 De schuldeischer kan zich in het geding op het ontbreken dier kennisgeving niet beroepen.

Artikel 125

Vorderingen, die betwist worden, kunnen door den rechter-commissaris voorwaardelijk worden toegelaten tot een bedrag door hem te bepalen. Wanneer de voorrang betwist wordt, kan deze door den rechter-commissaris voorwaardelijk worden erkend.

Artikel 126

  • 1 Ook de gefailleerde is bevoegd, onder summiere opgaaf zijner gronden, tegen de toelating eener vordering, hetzij voor het geheel, hetzij voor een gedeelte, of tegen de erkenning van den beweerden voorrang, zich te verzetten. In dit geval geschiedt in het proces-verbaal aanteekening van de betwisting en van hare gronden, zonder verwijzing van partijen naar de rechtbank, en zonder dat daardoor de erkenning der vordering in het faillissement wordt verhinderd.

  • 2 Betwisting, waarvoor geene gronden worden opgegeven, of welke niet de geheele vordering omvat en toch niet uitdrukkelijk aanwijst, welk deel wordt erkend, en welk betwist, wordt niet als betwisting aangemerkt.

Artikel 127

  • 1 Vorderingen, na afloop van den in artikel 108, 1°. genoemden termijn, doch uiterlijk twee dagen vóór den dag, waarop de verificatie-vergadering zal worden gehouden, bij den curator ingediend, worden op daartoe ter vergadering gedaan verzoek geverifieerd, indien noch de curator noch een der aanwezige schuldeischers daartegen bezwaar maakt.

  • 2 Vorderingen, daarna ingediend, worden niet geverifieerd.

  • 3 De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet toepasselijk, indien de schuldeischer buiten het Rijk in Europa woont en daardoor verhinderd was zich eerder aan te melden.

  • 4 In geval van bezwaar, als in het eerste lid bedoeld, of van geschil over het al dan niet aanwezig zijn der verhindering, in het derde lid bedoeld, beslist de rechter-commissaris, na de vergadering te hebben geraadpleegd.

Artikel 128

Interesten, na de faillietverklaring loopende, kunnen niet geverifieerd worden, tenzij door pand of hypotheek gedekt. In dit geval worden zij pro memorie geverifieerd. Voor zooverre de interesten op de opbrengst van het onderpand niet batig gerangschikt worden, kan de schuldeischer uit deze verificatie geene rechten ontleenen.

Artikel 129

Eene vordering onder eene ontbindende voorwaarde wordt voor het geheele bedrag geverifieerd, onverminderd de werking der voorwaarde, wanneer zij vervuld wordt.

Artikel 130

  • 1 Eene vordering onder eene opschortende voorwaarde kan geverifieerd worden voor hare waarde op het oogenblik der faillietverklaring.

  • 2 Indien de curator en de schuldeischers het niet eens kunnen worden over deze wijze van verificatie, wordt zoodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.

Artikel 131

  • 1 Eene vordering, waarvan het tijdstip der opeischbaarheid onzeker is, of welke recht geeft op periodieke uitkeeringen, wordt geverifieerd voor hare waarde op den dag der faillietverklaring.

  • 2 Alle schuldvorderingen, vervallende binnen één jaar na den dag, waarop het faillissement is aangevangen, worden behandeld, alsof zij op dat tijdstip opeischbaar waren. Alle later dan één jaar daarna vervallende schuldvorderingen worden geverifieerd voor de waarde, die zij hebben na verloop van een jaar sedert den aanvang van het faillissement.

  • 3 Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op den bedongen rentevoet.

Artikel 132

  • 1 Schuldeischers, wier vorderingen door pand, hypotheek of retentierecht gedekt of op een bepaald voorwerp bevoorrecht zijn, maar die kunnen aantoonen dat een deel hunner vordering vermoedelijk niet batig gerangschikt zal kunnen worden op de opbrengst der verbonden goederen, kunnen verlangen dat hun voor dat deel de rechten van concurrente schuldeischers worden toegekend met behoud van hun recht van voorrang.

  • 2 Het bedrag waarvoor pand- en hypotheekhouders batig gerangschikt kunnen worden, wordt bepaald met inachtneming van artikel 483e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met dien verstande dat voor het tijdstip van het opmaken van de staat in de plaats treedt de aanvang van de dag waarop de faillietverklaring werd uitgesproken.

Artikel 133

Vorderingen, waarvan de waarde onbepaald, onzeker, niet in Nederlandsch geld of in het geheel niet in geld is uitgedrukt, worden geverifieerd voor hunne geschatte waarde in Nederlandsch geld.

Artikel 134

Schuldvorderingen aan toonder kunnen ten name van "toonder" geverifieerd worden. Iedere ten name van "toonder" geverifieerde vordering wordt als de vordering van een afzonderlijk schuldeischer beschouwd.

Artikel 136

  • 1 Indien van hoofdelijke schuldenaren een of meer in staat van faillissement verkeeren, kan de schuldeischer in het faillissement van dien schuldenaar, onderscheidenlijk in het faillissement van ieder dier schuldenaren opkomen voor en betaling ontvangen over het geheele bedrag, hem ten tijde der faillietverklaring nog verschuldigd, totdat zijne vordering ten volle zal zijn gekweten.

  • 2 Een hoofdelijke schuldenaar kan, zo nodig voorwaardelijk, worden toegelaten voor de bedragen waarvoor hij op de gefailleerde, krachtens hun onderlinge rechtsverhouding als hoofdelijke medeschuldenaren, een vordering heeft verkregen of zal verkrijgen. De toelating geschiedt echter slechts:

    • a. voor zover de schuldeiser daarvoor zelf niet kan opkomen of, hoewel hij het kan, niet opkomt;

    • b. voor het geval de schuldeiser gedurende het faillissement voor het gehele bedrag waarvoor hij is opgekomen, wordt voldaan;

    • c. voor zover om een andere reden de toelating geen voor de concurrente schuldeisers nadelige invloed heeft op de aan hen uit te keren percenten.

Artikel 137

  • 1 Na afloop der verificatie brengt de curator verslag uit over den stand van den boedel, en geeft hij daaromtrent alle door de schuldeischers verlangde inlichtingen. Het verslag wordt, met het proces-verbaal der verificatie-vergadering, na afloop dier vergadering ter griffie nedergelegd ter kosteloze inzage van een ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.

  • 2 Zoowel de curator, als de schuldeischers en de gefailleerde kunnen na de nederlegging van het proces-verbaal, aan de rechtbank verbetering daarvan verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt dat in het proces-verbaal een vergissing is geslopen.

Vijfde afdeling A

Vereenvoudigde afwikkeling van faillissement

Artikel 137a

  • 1 Indien aannemelijk is dat de beschikbare baten niet voldoende zijn om daaruit de concurrente vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, kan de rechter-commissaris op verzoek van de curator dan wel ambtshalve bepalen dat afhandeling van concurrente vorderingen achterwege blijft en dat geen verificatievergadering wordt gehouden.

  • 2 De curator geeft van de in het eerste lid bedoelde beschikking onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers bij brieven kennis en doet daarvan aankondiging in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14.

Artikel 137b

  • 1 De curator gaat na welke vorderingen bevoorrecht zijn of door pand, hypotheek of retentierecht gedekt zijn.

  • 2 Indien de curator een vordering dan wel de aan een vordering verbonden voorrang betwist, geeft hij de desbetreffende schuldeiser daarvan bericht en treedt hij met hem in overleg ter regeling van dit geschil.

  • 3 Indien de curator geen overeenstemming bereikt met de in het vorige lid bedoelde schuldeiser, legt hij het geschil aan de rechter-commissaris voor. Artikel 122, eerste, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De gefailleerde is bevoegd zijn bezwaren tegen een vordering dan wel tegen de aan een vordering verbonden voorrang aan de curator kenbaar te maken, die, als hij de bezwaren niet kan wegnemen, deze aan de rechter-commissaris voorlegt. Artikel 126 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 137c

  • 2 De curator maakt een uitdelingslijst op. De lijst houdt in een staat van de ontvangsten en uitgaven (daaronder begrepen het salaris van de curator), de namen van de schuldeisers die een bevoorrechte of door pand, hypotheek of retentierecht gedekte vordering hebben, het bedrag van ieders vordering en de daarop te ontvangen uitkering.

  • 3 Voor de vorderingen waarover een geschil als bedoeld in artikel 122 aanhangig is, trekt de curator op de lijst percenten over het volle bedrag uit, alsmede percenten voor in verband daarmee nog aan te wenden kosten. Artikel 194 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 137d

  • 1 De curator legt de uitdelingslijst ter goedkeuring aan de rechter-commissaris voor.

  • 2 De curator legt een afschrift van de door de rechter-commissaris goedgekeurde lijst alsmede een verslag over de toestand van de boedel ter griffie van de rechtbank neder om aldaar gedurende tien dagen kosteloos ter inzage te liggen voor een ieder.

  • 3 Van de nederlegging doet de curator aankondiging in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14, derde lid.

  • 4 De curator geeft daarvan schriftelijk bericht aan alle bekende schuldeisers, met mededeling dat de uitdelingslijst geen betrekking heeft op concurrente vorderingen.

Artikel 137e

  • 1 Gedurende de in artikel 137d, tweede lid, genoemde termijn kan iedere schuldeiser in verzet komen tegen de ter griffie nedergelegde uitdelingslijst door inlevering van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie; hem wordt door de griffier een bewijs van ontvangst gegeven.

  • 2 Het bezwaarschrift wordt als bijlage bij de uitdelingslijst gevoegd.

  • 3 Het verzet door een concurrente schuldeiser kan niet worden gegrond op het enkele feit dat zijn vordering niet op de ter griffie nedergelegde uitdelingslijst is geplaatst.

Artikel 137f

  • 1 Na afloop van de termijn, genoemd in artikel 137d, tweede lid, of, indien verzet is gedaan, nadat de beschikking op het verzet in kracht van gewijsde is gegaan, gaat de curator over tot het doen van de vastgestelde uitkering.

Artikel 137g

  • 1 Indien tijdens de vereffening baten opkomen die van zodanige omvang zijn dat uit de opbrengst daarvan ook concurrente vorderingen geheel of gedeeltelijk kunnen worden voldaan, bepaalt de rechter-commissaris dat alsnog een verificatievergadering wordt gehouden en stelt daartoe dag, uur en plaats vast, alsmede de dag waarop uiterlijk de vorderingen ingediend moeten worden. Artikel 108, tweede lid, is van toepassing.

  • 2 De curator geeft van de in het vorige lid genoemde beschikking onmiddellijk aan alle bekende schuldeisers kennis en doet daarvan aankondiging in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14, derde lid.

Zesde afdeeling. Van het akkoord

Artikel 138

De gefailleerde is bevoegd aan zijne gezamenlijke schuldeischers een akkoord aan te bieden.

Artikel 139

  • 1 Indien de gefailleerde een ontwerp van akkoord, ten minste acht dagen vóór de vergadering tot verificatie der schuldvorderingen, ter griffie van de rechtbank heeft nedergelegd, ter kostelooze inzage van een ieder, wordt daarover in die vergadering na afloop der verificatie dadelijk geraadpleegd en beslist, behoudens de bepaling van artikel 141.

  • 2 Een afschrift van het ontwerp van akkoord moet, gelijktijdig met de nederlegging ter griffie, worden toegezonden aan den curator en aan ieder der leden van de voorloopige commissie uit de schuldeischers.

Artikel 140

De curator en de commissie uit de schuldeischers zijn verplicht ieder afzonderlijk ter vergadering een schriftelijk advies over het aangeboden akkoord te geven.

Artikel 141

De raadpleging en beslissing worden tot eene volgende door den rechter-commissaris op ten hoogste drie weken later te bepalen vergadering uitgesteld:

  • 1°. indien staande de vergadering eene definitieve commissie uit de schuldeischers is benoemd, niet bestaande uit dezelfde personen als de voorloopige, en de meerderheid der verschenen schuldeischers van haar een schriftelijk advies over het aangeboden akkoord verlangt;

  • 2°. indien het ontwerp van akkoord niet tijdig ter griffie is neêrgelegd en de meerderheid der verschenen schuldeischers zich voor uitstel verklaart.

Artikel 142

Wanneer de raadpleging en stemming over het akkoord, ingevolge de bepalingen van het voorgaande artikel, worden uitgesteld tot eene nadere vergadering, wordt daarvan door den curator onverwijld aan de niet op de verificatie-vergadering verschenen, erkende of voorwaardelijk toegelaten schuldeischers kennis gegeven, bij brieven vermeldende den summieren inhoud van het akkoord.

Artikel 143

  • 1 Van de stemming over het akkoord zijn uitgesloten de schuldeisers aan wier vordering voorrang verbonden is daaronder begrepen diegenen, wier voorrang betwist wordt, tenzij zij, vóór den aanvang der stemming, van hun voorrang ten behoeve van den boedel afstand mochten doen.

  • 2 Deze afstand maakt hen tot concurrente schuldeischers, ook voor het geval het akkoord niet mocht worden aangenomen.

Artikel 144

De gefailleerde is bevoegd tot toelichting en verdediging van het akkoord op te treden en het, staande de raadpleging, te wijzigen.

Artikel 145

Tot het aannemen van het akkoord wordt vereischt de toestemming van twee derde der erkende en der voorwaardelijk toegelaten concurrente schuldeischers, welke drie vierde van het bedrag der door geen voorrang gedekte erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen.

Artikel 146

Indien twee derde der ter vergadering verschenen schuldeischers, meer dan de helft van het gezamenlijk bedrag der schuldvorderingen, waarvoor stemrecht kan worden uitgeoefend, vertegenwoordigende, in het akkoord bewilligen, zal ten hoogste acht dagen later eene tweede stemming gehouden worden, zonder dat daartoe eene nadere oproeping vereischt wordt. Bij deze stemming is niemand gebonden aan zijne de eerste maal uitgebrachte stem.

Artikel 147

Latere veranderingen, in het getal der schuldeischers of in het bedrag der vorderingen, hebben geen invloed op de geldigheid van de aanneming of verwerping van het akkoord.

Artikel 148

  • 1 Het proces-verbaal der vergadering vermeldt den inhoud van het akkoord, de namen der verschenen stemgerechtigde schuldeischers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, den uitslag der stemming en al wat verder op de vergadering is voorgevallen. Het wordt onderteekend door den rechter-commissaris en den griffier.

  • 2 Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kostelooze inzage van het proces-verbaal verkrijgen.

Artikel 149

Zoowel de schuldeischers, die vóór gestemd hebben, als de gefailleerde, kunnen gedurende acht dagen na afloop der vergadering aan de rechtbank verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt dat het akkoord door den rechter-commissaris ten onrechte als verworpen is beschouwd.

Artikel 150

  • 1 Indien het akkoord is aangenomen, bepaalt de rechter-commissaris vóór het sluiten der vergadering de terechtzitting, waarop de rechtbank de homologatie zal behandelen.

  • 2 Bij toepassing van artikel 149 geschiedt de bepaling der terechtzitting door de rechtbank in hare beschikking. Van deze beschikking geeft de curator aan de schuldeischers schriftelijk kennis.

  • 3 De terechtzitting zal gehouden worden ten minste acht en ten hoogste veertien dagen na de stemming over het akkoord of, bij toepassing van artikel 149, na de beschikking van de rechtbank.

Artikel 151

Gedurende dien tijd kunnen de schuldeischers aan den rechter-commissaris schriftelijk de redenen opgeven, waarom zij weigering der homologatie wenschelijk achten.

Artikel 152

  • 1 Op den bepaalden dag wordt ter openbare terechtzitting door den rechter-commissaris een schriftelijk rapport uitgebracht, en kan ieder der schuldeischers in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur de gronden uiteenzetten, waarop hij de homologatie wenscht of haar bestrijdt.

  • 2 De gefailleerde is mede bevoegd, tot verdediging zijner belangen op te treden.

Artikel 153

  • 1 Op denzelfden dag, of anders zoo spoedig mogelijk, geeft de rechtbank hare met redenen omkleede beschikking.

  • 2 Zij zal de homologatie weigeren:

    • 1°. indien de baten des boedels, de som, bij het akkoord bedongen, aanmerkelijk te boven gaan;

    • 2°. indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;

    • 3°. indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van een of meer schuldeischers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de gefailleerde dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt.

  • 3 Zij kan ook op andere gronden en ook ambtshalve de homologatie weigeren.

Artikel 154

Binnen acht dagen na de beschikking van de rechtbank kunnen, zoo de homologatie is geweigerd, zoowel de schuldeischers, die vóór het akkoord stemden, als de gefailleerde; zoo de homologatie is toegestaan, de schuldeischers, die tegenstemden of bij de stemming afwezig waren, tegen die beschikking in hooger beroep komen. In het laatste geval hebben ook de schuldeischers, die vóór stemden, ditzelfde recht, doch alleen op grond van het ontdekken na de homologatie van handelingen als in artikel 153 onder 3°. genoemd.

Artikel 155

  • 1 Het hooger beroep geschiedt bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak moet kennis nemen. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaats hebben binnen twintig dagen. Van het hooger beroep wordt door den griffier van het rechtscollege, waarbij het is aangebracht, onverwijld kennis gegeven aan den griffier van de rechtbank, die de beschikking omtrent de homologatie heeft gegeven.

  • 2 Op de behandeling van het hooger beroep zijn, met uitzondering van het bepaalde omtrent den rechter-commissaris, artikel 152 en artikel 153, eerste lid, toepasselijk.

Artikel 156

Cassatie wordt binnen dezelfde termijnen en op dezelfde wijze aangeteekend en behandeld.

Artikel 157

Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle geen voorrang hebbende schuldeischers, zonder uitzondering, onverschillig of zij al dan niet in het faillissement opgekomen zijn.

Artikel 158

Na verwerping of weigering van de homologatie van het akkoord kan de gefailleerde in hetzelfde faillissement geen akkoord meer aanbieden.

Artikel 159

Het in kracht van gewijsde gegane vonnis van homologatie levert, in verband met het proces-verbaal der verificatie, ten behoeve der erkende vorderingen, voor zoover zij niet door den gefailleerde overeenkomstig artikel 126 betwist zijn, een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar en de tot het akkoord als borgen toegetreden personen.

Artikel 160

Niettegenstaande het akkoord behouden de schuldeischers al hunne rechten tegen de borgen en andere medeschuldenaren van den schuldenaar. De rechten, welke zij op goederen van derden kunnen uitoefenen, blijven bestaan als ware geen akkoord tot stand gekomen.

Artikel 161

Zoodra de homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde is gegaan, eindigt het faillissement. De curator draagt zorg voor de bekendmaking daarvan in de in hetderde lid van artikel 14 bedoelde bladen.

Artikel 162

  • 1 Nadat de homologatie in kracht van gewijsde is gegaan, is de curator verplicht, ten overstaan van den rechter-commissaris rekening en verantwoording aan den schuldenaar te doen.

  • 2 Indien bij het akkoord geene andere bepalingen deswege zijn gemaakt, geeft de curator aan den schuldenaar tegen behoorlijke kwijting af alle goederen, gelden, boeken en papieren tot den boedel behoorende.

Artikel 163

  • 1 Het bedrag, waarop geverifieerde schuldeischers, krachtens een erkend voorrecht, aanspraak kunnen maken, alsmede de kosten van het faillissement, moeten in handen van den curator worden gestort, tenzij deswege door den schuldenaar zekerheid wordt gesteld. Zoolang hieraan niet is voldaan, is de curator verplicht alle goederen en gelden tot den boedel behoorende onder zich te houden, totdat dit bedrag en de bedoelde kosten aan de daarop rechthebbenden zijn voldaan.

  • 2 Wanneer ééne maand na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis van homologatie is verloopen, zonder dat vanwege den schuldenaar de voldoening van een en ander is geschied, zal de curator daartoe overgaan uit de voorhanden baten des boedels.

  • 3 Het bedrag in het eerste lid bedoeld, en het deel daarvan, aan ieder schuldeischer krachtens zijn recht van voorrang toe te kennen, wordt desnoodig door den rechter-commissaris begroot.

Artikel 164

Voor zooveel betreft vorderingen, waarvan het voorrecht voorwaardelijk erkend is, bepaalt de in het vorige artikel bedoelde verplichting van den schuldenaar zich tot het stellen van zekerheid en is de curator bij gebreke daarvan slechts gehouden tot het reserveeren uit de baten des boedels van het bedrag waarop het voorrecht aanspraak geeft.

Artikel 165

  • 1 Ontbinding van het gehomologeerde akkoord kan door elken schuldeischer gevorderd worden, jegens wien de schuldenaar in gebreke blijft aan den inhoud daarvan te voldoen.

  • 2 Op den schuldenaar rust het bewijs, dat aan het akkoord is voldaan.

  • 3 De rechter kan, ook ambtshalve, den schuldenaar uitstel van ten hoogste ééne maand verleenen, om alsnog aan zijne verplichtingen te voldoen.

Artikel 166

De vordering tot ontbinding van het akkoord wordt op dezelfde wijze aangebracht en beslist, als ten aanzien van het verzoek tot faillietverklaring in de artikelen 4, 6-9 en 12 is voorgeschreven.

Artikel 167

  • 1 In het vonnis, waarbij de ontbinding van het akkoord wordt uitgesproken, wordt tevens heropening van het faillissement bevolen met benoeming van eenen rechter-commissaris en curator, alsmede van eene commissie uit de schuldeischers, indien er in het faillissement reeds eene geweest is.

  • 2 Bij voorkeur zullen daartoe de personen gekozen worden, die vroeger in het faillissement die betrekkingen hebben waargenomen.

  • 3 De curator draagt zorg voor de bekendmaking van het vonnis op de wijze in artikel 14, derde lid, voorgeschreven.

Artikel 168

  • 2 Evenzoo zijn toepasselijk de bepalingen van de afdeeling over de verificatie der schuldvorderingen, behoudens deze wijziging, dat de verificatie beperkt blijft tot de schuldvorderingen, die niet reeds vroeger geverifieerd werden.

  • 3 Niettemin worden ook de reeds geverifieerde schuldeischers tot bijwoning der verificatie-vergadering opgeroepen en hebben zij het recht de vorderingen, waarvoor toelating verzocht wordt, te betwisten.

Artikel 169

De handelingen, door den schuldenaar in den tijd tusschen de homologatie van het akkoord en de heropening van het faillissement verricht, zijn voor den boedel verbindend, behoudens de toepassing van artikel 42 en volgende zoo daartoe gronden zijn.

Artikel 170

  • 1 Na de heropening van het faillissement kan niet op nieuw een akkoord aangeboden worden.

  • 2 De curator gaat zonder verwijl tot de vereffening over.

Artikel 171

  • 1 Indien tijdens de heropening jegens eenige schuldeischers reeds geheel of gedeeltelijk aan het akkoord is voldaan, worden bij de verdeeling aan de nieuwe schuldeischers en diegene onder de oude, die nog geene voldoening ontvingen, de bij het akkoord toegezegde percenten, en wordt aan hen, die gedeeltelijke betaling ontvingen, hetgeen aan het toegezegde bedrag nog ontbreekt, vooruitbetaald.

  • 2 In hetgeen alsdan nog overschiet, wordt door alle schuldeischers, zoo oude als nieuwe, gelijkelijk gedeeld.

Artikel 172

Het vorige artikel is eveneens toepasselijk, indien de boedel van den schuldenaar, terwijl door hem aan het akkoord nog niet volledig is voldaan, opnieuw in staat van faillissement wordt verklaard.

Zevende afdeeling. Van de vereffening des boedels

Artikel 173

  • 1 Indien op de verificatie-vergadering geen akkoord aangeboden of indien het aangeboden akkoord verworpen of de homologatie definitief geweigerd is, verkeert de boedel van rechtswege in staat van insolventie.

  • 2 De artikelen 98 en 100 houden op van toepassing te zijn, wanneer vaststaat, dat het bedrijf van den gefailleerde niet overeenkomstig de volgende artikelen zal worden voortgezet of wanneer de voortzetting wordt gestaakt.

Artikel 173a

  • 1 Indien ter verificatie-vergadering geen akkoord is aangeboden of indien het aangeboden akkoord is verworpen, kan de curator of een ter vergadering aanwezige schuldeischer voorstellen, dat het bedrijf van den gefailleerde worde voortgezet.

  • 2 De commissie uit de schuldeischers, indien deze er is, en, zoo het voorstel is gedaan door een schuldeischer, de curator geven hun advies over dit voorstel.

  • 3 Op verlangen van den curator of van een der aanwezige schuldeischers, stelt de rechter-commissaris de beraadslaging en beslissing over het voorstel uit, tot eene op ten hoogste veertien dagen later te bepalen vergadering.

  • 4 De curator geeft onverwijld aan de schuldeischers, die niet ter vergadering aanwezig waren, kennis van deze nadere vergadering bij brieven, waarin het ingediend voorstel wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 114 wordt herinnerd.

  • 5 Op deze vergadering zal, zoo noodig, tevens de verificatie plaats hebben van de schuldvorderingen, die na afloop van den in artikel 108, n°. 1, bepaalden termijn zijn ingediend en niet reeds ingevolge artikel 127 geverifieerd zijn. De curator handelt ten opzichte van deze vorderingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 111-114.

Artikel 173b

  • 1 Het voorstel is aangenomen, indien schuldeischers, vertegenwoordigende meer dan de helft der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen, welke niet door pand, hypotheek of retentierecht zijn gedekt, zich daarvóór verklaren.

  • 2 In dit geval vindt, indien eene commissie uit de schuldeischers niet bestaat, artikel 75 overeenkomstige toepassing.

  • 3 Het proces-verbaal der vergadering vermeldt de namen der verschenen schuldeischers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, den uitslag der stemming en al wat verder ter vergadering is voorgevallen.

  • 4 Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloos inzage van het proces-verbaal vragen.

Artikel 173c

  • 1 Indien binnen acht dagen, nadat de homologatie van een akkoord definitief is geweigerd, de curator of een schuldeischer bij den rechter-commissaris een voorstel indient tot voortzetting van het bedrijf van den gefailleerde, zal de rechter-commissaris op door hem terstond te bepalen dag, uur en plaats eene vergadering van schuldeischers beleggen ten einde over het voorstel te doen beraadslagen en beslissen.

  • 2 De curator roept de schuldeischers, ten minste tien dagen vóór de vergadering, op bij brieven, waarin het ingediend voorstel wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 114 wordt herinnerd. Bovendien plaatst hij gelijke oproeping in het nieuwsblad of de nieuwsbladen, bedoeld in artikel 14.

Artikel 173d

De curator en de schuldeischers kunnen gedurende acht dagen na afloop der vergadering aan de rechtbank vragen, alsnog te verklaren, dat het voorstel is aangenomen of verworpen, indien uit de stukken zelve blijkt, dat de rechter-commissaris dit ten onrechte als verworpen of aangenomen heeft beschouwd.

Artikel 174

  • 1 De rechter-commissaris kan op verzoek van een schuldeischer of van den curator gelasten, dat de voortzetting van het bedrijf worde gestaakt. Op dit verzoek worden gehoord de commissie uit de schuldeischers, indien deze er is, alsmede de curator, als het verzoek niet door hem is gedaan.

  • 2 Bovendien kan de rechter-commissaris ieder schuldeischer en den schuldenaar hooren.

Artikel 175

  • 1 Indien een voorstel tot voortzetting van het bedrijf niet of niet tijdig wordt gedaan of indien het wordt verworpen, of de voortzetting wordt gestaakt, gaat de curator onmiddellijk over tot vereffening en tegeldemaking van alle baten des boedels, zonder dat daartoe de toestemming of medewerking des gefailleerden noodig is.

  • 2 Niettemin kan den gefailleerde eenig huisraad, door den rechter-commissaris aan te wijzen, worden gelaten.

  • 3 Ook in geval van voortzetting van het bedrijf kunnen baten van den boedel, welke voor de voortzetting niet noodig zijn, worden te gelde gemaakt.

Artikel 176

  • 1 De goederen worden in het openbaar of met toestemming van den rechter-commissaris ondershands verkocht.

  • 2 Over alle niet spoedig of in het geheel niet voor vereffening vatbare baten beschikt de curator op de wijze door den rechter-commissaris goed te keuren.

Artikel 177

De curator kan ten behoeve der vereffening van de diensten des gefailleerden gebruik maken, tegen eene door den rechter-commissaris vast te stellen vergoeding.

Artikel 178

Nadat de boedel insolvent is geworden, kan de rechter-commissaris, op door hem te bepalen dag, uur en plaats, eene vergadering van schuldeischers beleggen, ten einde hen zoo noodig te raadplegen over de wijze van vereffening des boedels, en zoo noodig de verificatie te doen plaats hebben der schuldvorderingen, die na afloop van den in artikel 108, n°. 1 bepaalden termijn nog zijn ingediend en niet reeds ingevolge artikel 127 geverifieerd zijn. De curator handelt ten opzichte van deze vorderingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 111-114. Hij roept de schuldeischers, ten minste tien dagen vóór de vergadering, bij brieven op, waarin het onderwerp der vergadering wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 114 wordt herinnerd. Bovendien plaatst hij gelijke oproeping in het nieuwsblad of de nieuwsbladen bedoeld in artikel 14.

Artikel 179

Zoo dikwijls er, naar het oordeel van den rechter-commissaris, voldoende gereede penningen aanwezig zijn, beveelt deze eene uitdeeling aan de geverifieerde schuldeischers.

Artikel 180

  • 1 De curator maakt telkens de uitdeelingslijst op en onderwerpt die aan de goedkeuring van den rechter-commissaris. De lijst houdt in een staat der ontvangsten en uitgaven (daaronder begrepen het salaris van den curator), de namen der schuldeischers, het geverifieerde bedrag van ieders vordering, benevens de daarop te ontvangen uitkeering.

  • 2 Voor de concurrente schuldeisers worden de door de rechter-commissaris te bepalen percenten uitgetrokken. Voor de schuldeisers die voorrang hebben, ongeacht of deze betwist wordt, en die niet reeds overeenkomstig artikel 57 of 60 lid 3 voldaan zijn wordt het bedrag uitgetrokken waarvoor zij batig gerangschikt kunnen worden op de opbrengst der goederen waarop hun voorrang betrekking heeft. Zo dit minder is dan het gehele bedrag van hun vorderingen, worden voor het ontbrekende - zo de goederen waarop hun vordering betrekking heeft nog niet verkocht zijn, voor hun hele vordering - gelijke percenten als voor de concurrente schuldeisers uitgetrokken.

Artikel 181

Voor de voorwaardelijk toegelaten schuldvorderingen worden op de uitdeelingslijst de percenten over het volle bedrag uitgetrokken.

Artikel 182

  • 1 De algemene faillissementskosten worden omgeslagen over ieder deel van de boedel, met uitzondering van hetgeen na een executie overeenkomstig artikel 57 of artikel 60, derde lid, tweede zin, toekomt aan de pand- of hypotheekhouders, aan de schuldeisers met retentierecht en aan de beperkt gerechtigden, huurders en pachters wier recht door de executie is vervallen of verloren gegaan, maar met inbegrip van hetgeen krachtens een zodanige executie aan de curator is uitgekeerd ten behoeve van een schuldeiser die boven een of meer van voormelde personen bevoorrecht was.

  • 2 De in het vorige lid genoemde uitzondering geldt eveneens ten aanzien van luchtvaartuigen, welke overeenkomstig de bepaling van artikel 59a door een schuldeiser zelf zijn verkocht.

Artikel 183

  • 1 De door den rechter-commissaris goedgekeurde uitdeelingslijst ligt gedurende tien dagen ter griffie van de rechtbank ter kostelooze inzage van de schuldeischers.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 Van de nederlegging wordt door de zorg van den curator aankondiging gedaan in het nieuwsblad of de nieuwsbladen bedoeld in artikel 14, terwijl daarvan bovendien aan ieder der erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeischers schriftelijk kennis wordt gegeven, met vermelding van het voor hem uitgetrokken bedrag.

Artikel 184

  • 1 Gedurende den in het vorige artikel genoemden termijn kan ieder schuldeischer in verzet komen tegen de uitdeelingslijst, door inlevering van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie; hem wordt door den griffier een bewijs van ontvangst afgegeven.

  • 2 Het bezwaarschrift wordt als bijlage bij de lijst gevoegd.

Artikel 185

  • 1 Zoo er verzet gedaan is, bepaalt de rechter-commissaris, onmiddellijk na afloop van den termijn van inzage, den dag, waarop het ter openbare terechtzitting behandeld zal worden. Deze beschikking ligt ter griffie ter kostelooze inzage van een ieder. Bovendien doet de griffier daarvan aan de opposanten en den curator schriftelijk mededeeling. De dag van behandeling mag niet later gesteld worden dan veertien dagen na afloop van den termijn van artikel 183.

  • 2 Op den bepaalden dag wordt ter openbare terechtzitting door den rechter-commissaris een schriftelijk rapport uitgebracht, en kan de curator en ieder der schuldeischers in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur de gronden uiteenzetten ter verdediging of bestrijding van de uitdeelingslijst.

  • 3 Op denzelfden dag, of anders zoo spoedig mogelijk, geeft de rechtbank hare met redenen omkleede beschikking.

Artikel 186

  • 1 Ook een niet-geverifieerde schuldeischer, zoomede een schuldeischer, wiens vordering voor een te laag bedrag is geverifieerd, doch overeenkomstig zijn opgave, kan verzet doen, mits hij uiterlijk twee dagen vóór dien waarop het verzet ter openbare terechtzitting zal behandeld worden, de vordering of het niet-geverifieerde deel der vordering bij den curator indiene, een afschrift daarvan bij het bezwaarschrift voege, en in dit bezwaarschrift tevens verzoek doe om geverifieerd te worden.

  • 2 De verificatie geschiedt alsdan op de wijze, bij artikel 119 en volgende voorgeschreven, ter openbare terechtzitting, bestemd voor de behandeling van het verzet en voordat daarmede een aanvang wordt gemaakt.

  • 3 Indien dit verzet alleen ten doel heeft als schuldeischer geverifieerd te worden, en er niet tevens door anderen verzet is gedaan, komen de kosten van het verzet ten laste van den nalatigen schuldeischer.

Artikel 187

  • 1 Van de beschikking der rechtbank kan binnen acht dagen, nadat zij is gegeven, beroep in cassatie worden ingesteld door den curator en door iederen schuldeischer.

  • 2 Het beroep geschiedt bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van den Hoogen Raad. De Voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaats hebben binnen twintig dagen. De griffier geeft van het beroep onverwijld kennis aan den griffier van de rechtbank, welke de beschikking op het verzet heeft gegeven.

  • 3 Het beroep wordt ter openbare terechtzitting behandeld. De curator en alle schuldeischers kunnen aan de behandeling deelnemen.

  • 4 Door verloop van den termijn van artikel 183, of, zoo verzet is gedaan, doordat de beschikking op het verzet in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de uitdeelingslijst verbindend.

Artikel 188

  • 1 Door levering ingevolge verkoop door de curator en de voldoening van de koopprijs gaan alle op het verkochte goed rustende hypotheken teniet en vervallen de beperkte rechten die niet tegen alle geverifieerde schuldeisers ingeroepen kunnen worden.

  • 2 De rechter-commissaris geeft desverlangd aan de koper een verklaring af van dit tenietgaan en vervallen. De verklaring kan bij of na de levering in de registers worden ingeschreven. Zij machtigt dan de bewaarder der registers tot doorhaling van de betrokken inschrijvingen.

Artikel 189

  • 1 De uitdeeling, uitgetrokken voor een voorwaardelijk toegelaten schuldeischer, wordt niet uitgekeerd, zoolang niet omtrent zijne vordering beslist zal zijn. Blijkt het ten slotte dat hij niets of minder te vorderen heeft, dan komen de voor hem bestemde gelden geheel of ten deele ten bate van de andere schuldeischers.

  • 2 Uitdeelingen bestemd voor vorderingen, welker voorrang betwist wordt, worden, voor zooverre zij meer bedragen dan de percenten over de concurrente vorderingen uit te keeren, gereserveerd tot na de uitspraak over den voorrang.

Artikel 190

Indien enig goed met betrekking waartoe een schuldeiser voorrang heeft, wordt verkocht nadat hem ingevolge artikel 179 in verband met het slot van artikel 180, reeds een uitkering is gedaan, wordt hem bij een volgende uitdeling het bedrag waarvoor hij op de opbrengst van goed batig gerangschikt is, niet anders uitgekeerd dan onder aftrek van de percenten die hij reeds tevoren over dit bedrag ontving.

Artikel 191

  • 1 Aan schuldeischers, die, ten gevolge van hun verzuim om op te komen, eerst geverifieerd worden nadat er reeds uitdeelingen hebben plaats gehad, wordt uit de nog voorhanden baten een bedrag, evenredig aan het door de overige erkende schuldeischers reeds genotene, vooruitbetaald.

  • 2 Indien zij voorrang hebben, verliezen zij dien, voor zooverre de opbrengst van de zaak, waarop die voorrang kleefde, bij eene vroegere uitdeelingslijst aan andere schuldeischers bij voorrang is toegekend.

Artikel 192

Na afloop van den termijn van inzage, bedoeld bij artikel 183, of na uitspraak van het vonnis op het verzet, is de curator verplicht de vastgestelde uitkeering onverwijld te doen. De uitkeeringen, waarover niet binnen ééne maand daarna is beschikt of welke ingevolge artikel 189 gereserveerd zijn, worden door hem in de kas der gerechtelijke consignatiën gestort.

Artikel 193

  • 1 Zoodra aan de geverifieerde schuldeischers het volle bedrag hunner vorderingen is uitgekeerd, of zoodra de slotuitdeelingslijst verbindend is geworden, neemt het faillissement een einde, behoudens de bepaling van artikel 194. Door den curator geschiedt daarvan aankondiging op de wijze bij artikel 14 bepaald.

  • 2 Na verloop van eene maand doet de curator rekening en verantwoording van zijn beheer aan den rechter-commissaris.

  • 3 De boeken en papieren, door den curator in den boedel gevonden, worden door hem tegen behoorlijk bewijs aan den schuldenaar afgegeven.

Artikel 194

Indien na de slotuitdeeling ingevolge artikel 189 gereserveerde uitdeelingen aan den boedel terugvallen, of mocht blijken dat er nog baten van den boedel aanwezig zijn, welke ten tijde der vereffening niet bekend waren, gaat de curator, op bevel van de rechtbank, tot vereffening en verdeeling daarvan over op den grondslag van de vroegere uitdeelingslijsten.

Achtste afdeeling. Van den rechtstoestand des schuldenaars na afloop van de vereffening

Artikel 195

Door het verbindend worden der slotuitdeelingslijst herkrijgen de schuldeischers voor hunne vorderingen, in zooverre deze onvoldaan zijn gebleven, hunne rechten van executie op de goederen van den schuldenaar.

Artikel 196

De in het vierde lid van artikel 121 bedoelde erkenning eener vordering heeft kracht van gewijsde zaak tegen den schuldenaar; het proces-verbaal der verificatie-vergadering levert voor de daarin als erkend vermelde vorderingen den voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar.

Artikel 197

De bepaling van het vorige artikel geldt niet voor zoover de vordering door den gefailleerde overeenkomstig artikel 126 betwist is.

Tiende afdeeling. Bepalingen van internationaal recht

Artikel 203

Schuldeischers, die na de faillietverklaring hunne vordering geheel of gedeeltelijk afzonderlijk verhaald hebben op in het buitenland zich bevindende, aan hen niet bij voorrang verbonden, goederen van den in Nederland gefailleerden schuldenaar, zijn verplicht het aldus verhaalde aan den boedel te vergoeden.

Artikel 204

  • 1 De schuldeischer, die zijne vordering tegen den gefailleerde, geheel of gedeeltelijk, aan een derde overdraagt, ten einde dezen in de gelegenheid te stellen die vordering, geheel of gedeeltelijk, afzonderlijk of bij voorrang te verhalen op in het buitenland zich bevindende goederen van den gefailleerde, is verplicht het aldus verhaalde aan den boedel te vergoeden.

  • 2 De overdracht wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed met dit doel te zijn geschied, als zij is gedaan met de wetenschap, dat de faillietverklaring reeds was aangevraagd of aangevraagd zou worden.

Artikel 205

  • 1 Gelijke verplichting tot vergoeding jegens de boedel rust op hem die zijn vordering of zijn schuld geheel of gedeeltelijk aan een derde overdraagt, die daardoor in staat wordt gesteld in het buitenland een door deze wet niet toegelaten verrekening in te roepen.

  • 2 Het tweede lid van het vorige artikel is hier toepasselijk.

Elfde afdeeling. Van rehabilitatie

Artikel 206

Nadat het faillissement overeenkomstig de artikelen 161 of 193 geëindigd is, is de schuldenaar of zijn zijne erfgenamen bevoegd een verzoek van rehabilitatie in te leveren bij de rechtbank, die het faillissement heeft berecht.

Artikel 207

De schuldenaar of zijne erfgenamen zijn tot dit verzoek niet ontvankelijk, tenzij bij het verzoekschrift zij overgelegd het bewijs, waaruit blijkt, dat alle erkende schuldeischers, ten genoegen van elk hunner, zijn voldaan.

Artikel 208

Van het verzoek wordt aankondiging gedaan in de Nederlandsche Staatscourant en in een of meer door de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen.

Artikel 209

  • 1 Ieder erkend schuldeischer is bevoegd om binnen den tijd van twee maanden na voorschreven aankondiging verzet tegen het verzoek te doen, door inlevering van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie; hem wordt door den griffier een bewijs van ontvangst afgegeven.

  • 2 Dit verzet zal alleen daarop kunnen gegrond zijn, dat door den verzoeker niet behoorlijk aan het voorschrift van artikel 207 is voldaan.

Artikel 210

Na verloop van de voormelde twee maanden zal de rechtbank, om het even of er verzet of geen verzet is gedaan, op de conclusie van het Openbaar Ministerie het verzoek toestaan of weigeren.

Artikel 211

Van de beslissing der rechtbank wordt noch hooger beroep, noch cassatie toegelaten.

Artikel 212

Het vonnis, waarbij de rehabilitatie wordt toegestaan, wordt ter openbare terechtzitting uitgesproken, terwijl mede daarvan aanteekening geschiedt in het in artikel 19 bedoelde register.

Afdeling 11A. Van het faillissement van een kredietinstelling, een financiële instelling, een effecteninstelling of een andere instelling, genoemd in artikel 212a, onder a

Artikel 212a

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. instelling:

  • b. systeem:

    • 1°. een door de Minister van Financiën op grond van artikel 212d aangewezen systeem;

    • 2°. een formele overeenkomst waarop het recht van een lidstaat van de Europese Unie van toepassing is en die door een andere lidstaat van de Europese Unie als systeem in de zin van richtlijn nr. 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 mei 1998 (PbEG L 166) is aangemeld bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

  • c. centrale tegenpartij: een lichaam dat tussen de instellingen die deelnemen aan een systeem, in staat en dat optreedt als de exclusieve tegenpartij van deze instellingen met betrekking tot hun overboekingsopdrachten;

  • d. afwikkelende instantie: een lichaam dat aan instellingen of centrale tegenpartijen die deelnemen aan systemen, afwikkelingsrekeningen beschikbaar stelt via welke overboekingsopdrachten binnen die systemen worden afgewikkeld;

  • e. verrekeningsinstituut: een lichaam dat verantwoordelijk is voor de berekening van de netto posities van de instellingen, een eventuele centrale tegenpartij of een eventuele afwikkelende instantie;

  • f. deelnemer: een instelling, een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, dan wel een verrekeningsinstituut;

  • g. indirecte deelnemer: een kredietinstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, dan wel een financiële instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, die op grond van een overeenkomst met een instelling die deelneemt in een systeem via het systeem een geldsom ter beschikking van een ontvanger kan stellen door middel van een boeking in de rekening van een kredietinstelling, een financiële instelling, een centrale bank of een afwikkelende instantie;

  • h. centrale bank: een centrale bank van een lidstaat van de Europese Unie, de centrale bank van een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel de Europese Centrale Bank;

  • i. bijkantoor: één of meer onderdelen zonder rechtspersoonlijkheid van een instelling die in een andere staat zijn gevestigd dan die waarin die instelling gevestigd is;

  • j. effecten: effecten als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

  • k. overboekingsopdracht: een opdracht door een deelnemer om door middel van een boeking op de rekeningen van een kredietinstelling, een centrale bank of een afwikkelende instantie een geldsom ter beschikking van een ontvanger te stellen, of iedere opdracht die resulteert in het op zich nemen of het nakomen van een betalingsverplichting zoals gedefinieerd in de regels van het systeem, dan wel een opdracht door een deelnemer om door middel van een boeking in een register of anderszins, de rechten op of de rechten ten aanzien van één of meer effecten over te boeken;

  • 1. insolventieprocedure: elke collectieve maatregel waarin de wetgeving van een lidstaat of van een derde land voorziet, met het oog op de liquidatie of de sanering van de deelnemer indien een dergelijke maatregel gepaard gaat met opschorting van, of oplegging van beperkingen aan overboekingen en betalingen;

  • m. verrekening: het in één nettovordering of nettoverplichting omzetten van vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit overboekingsopdrachten die een deelnemer geeft aan of ontvangt van, dan wel die deelnemers geven aan of ontvangen van, één of meer andere deelnemers, met als gevolg dat er alleen een nettovordering of een nettoverplichting ontstaat;

  • n. afwikkelingsrekening: een rekening bij een centrale bank, een afwikkelende instantie of een centrale tegenpartij, die gebruikt wordt voor het houden van geld of effecten en waarmee ook transacties tussen deelnemers aan een systeem worden afgewikkeld.

Artikel 212b

  • 1 In afwijking van de artikelen 23 en 35 werkt de faillietverklaring van een instelling niet terug tot aan het begin van de dag waarop zij wordt uitgesproken, ten aanzien van een door die instelling vóór het tijdstip van faillietverklaring van die instelling gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig in het systeem uit te voeren.

  • 2 De artikelen 23, 24, 35, 53, eerste lid, en 54, tweede lid, van deze wet, alsmede artikel 72, aanhef en onder a, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, kunnen niet aan derden worden tegengeworpen ten aanzien van een door een instelling na het tijdstip van faillietverklaring van die instelling gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren, indien de opdracht in het systeem wordt uitgevoerd op de dag van faillietverklaring en de centrale tegenpartij, de afwikkelende instantie of het verrekeningsinstituut kan aantonen dat deze ten tijde van de uitvoering van de opdracht de faillietverklaring niet kende of behoorde te kennen.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op een goederenrechtelijk zekerheidsrecht dat door een instelling in verband met deelname aan het systeem is gevestigd ten behoeve van een centrale bank of ten behoeve van een andere instelling die deelneemt aan het systeem.

  • 4 De rechtbank vermeldt op het vonnis het tijdstip van de faillietverklaring tot op de minuut nauwkeurig.

Artikel 212c

  • 1 De griffier van de rechtbank stelt De Nederlandsche Bank N.V. terstond in kennis van de faillietverklaring.

  • 2 De Nederlandsche Bank N.V. stelt daarna terstond de door de Minister van Financiën op grond van artikel 212d aangewezen systemen, alsmede de bevoegde autoriteiten van de overige lidstaten van de Europese Unie en van de andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, in kennis van de faillietverklaring.

Artikel 212d

  • 1 De Minister van Financiën kan, De Nederlandsche Bank N.V. gehoord, als systeem aanwijzen een formele overeenkomst tussen drie of meer deelnemers, een afwikkelende instantie, een centrale tegenpartij, een verrekeningsinstituut of een indirecte deelnemer niet meegerekend, met gemeenschappelijke regels en standaardprocedures voor het uitvoeren van overboekingsopdrachten tussen de deelnemers, waarop het recht van toepassing is van een door de deelnemers gekozen lidstaat van de Europese Unie waarin ten minste één van de deelnemers zijn hoofdvestiging heeft.

  • 2 Indien dit noodzakelijk is met het oog op het vermijden van systeemrisico's, kan de Minister van Financiën, De Nederlandsche Bank N.V. gehoord, als systeem aanwijzen een formele overeenkomst tussen twee deelnemers, een afwikkelende instantie, een centrale tegenpartij, een verrekeningsinstituut of een indirecte deelnemer niet meegerekend, met gemeenschappelijke regels en standaardprocedures voor het uitvoeren van overboekingsopdrachten tussen de deelnemers, waarop het recht van toepassing is van een door de deelnemers gekozen lidstaat waarin ten minste één van de deelnemers zijn hoofdvestiging heeft.

  • 3 Aan de beschikking tot aanwijzing als systeem kan de Minister van Financiën voorschriften verbinden.

  • 4 Het systeem stelt de Minister van Financiën in kennis van de instellingen die direct of indirect deelnemen aan het systeem, alsmede van elke aanvang of beëindiging van deelname door een instelling aan het systeem.

  • 5 Van een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt in de Staatscourant mededeling gedaan.

  • 6 De Minister van Financiën meldt de aangewezen systemen aan bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 212e

Ingeval een insolventieprocedure wordt geopend tegen een instelling, worden de rechten en de verplichtingen die zij uit of in verband met deelname aan dat systeem heeft, bepaald door het recht waardoor dat systeem wordt beheerst.

Artikel 212f

Wanneer, in verband met deelname aan het systeem, ten behoeve van een deelnemer of een centrale bank, dan wel ten behoeve van een derde die namens een deelnemer of een centrale bank optreedt, een goederenrechtelijk zekerheidsrecht is gevestigd op effecten of op rechten ten aanzien van effecten, en deze effecten of rechten ten aanzien van effecten op grond van een wettelijke bepaling zijn opgenomen in een register, rekening of gecentraliseerd effectendepot dat zich bevindt in een lidstaat van de Europese Unie dan wel in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt de bepaling van de rechten van die personen als houders van goederenrechtelijke zekerheidsrechten ten aanzien van deze effecten beheerst door het recht van die lidstaat, onderscheidenlijk die andere lidstaat.

Titel II. Van surséance van betaling

Eerste afdeeling. Van de verleening van surséance van betaling en hare gevolgen

Artikel 213

  • 1 De schuldenaar die voorziet, dat hij met betalen van zijne opeischbare schulden niet zal kunnen voortgaan, kan surséance van betaling aanvragen.

  • 2 Surséance van betaling wordt niet verleend aan een natuurlijke persoon die geen zelfstandig beroep of bedrijf uitoefent.

Artikel 214

  • 1 Hij zal zich daartoe, onder overlegging van een door behoorlijke bescheiden gestaafden staat, als bedoeld in artikel 96, bij verzoekschrift, door hem zelf en zijn procureur onderteekend, wenden tot de rechtbank, aangewezen in artikel 2.

  • 2 Bij het verzoekschrift kan een ontwerp van akkoord worden gevoegd.

Artikel 215

  • 1 Het verzoekschrift met bijbehoorende stukken wordt ter griffie van de rechtbank neergelegd, ter kostelooze inzage van een ieder.

  • 2 De rechtbank zal dadelijk de gevraagde surséance voorloopig verleenen en een of meer bewindvoerders benoemen, ten einde met den schuldenaar het beheer over diens zaken te voeren. Bovendien beveelt zij, dat de bekende schuldeischers, benevens de schuldenaar, tegen een door haar op korten termijn bepaalden dag, door den griffier bij brieven worden opgeroepen, ten einde, alvorens beslist wordt omtrent het definitief verleenen van de gevraagde surséance, op het verzoekschrift te worden gehoord. Behalve de dag worden uur en plaats der bijeenkomst daarbij vermeld, alsmede of een ontwerp van akkoord bij het verzoekschrift is gevoegd.

Artikel 216

De griffier doet van de indiening van het verzoek, van de voorloopige verleening van surséance, van de naam van de rechter-commissaris zo die is benoemd, van de namen en woonplaatsen der benoemde bewindvoerders en van den overeenkomstig het tweede lid van het voorgaande artikel bepaalden dag onmiddellijk aankondiging in de Nederlandsche Staatscourant en in een of meer door de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen. Indien bij het verzoekschrift een ontwerp van akkoord is gevoegd, wordt daarvan in de aankondiging melding gemaakt.

Artikel 217

De surséance wordt geacht te zijn ingegaan bij den aanvang van den dag, waarop zij voorloopig is verleend.

Artikel 218

  • 1 Ten bepaalden dage hoort de rechtbank in raadkamer de schuldenaar, de rechter-commissaris zo die is benoemd, de bewindvoerders en de in persoon bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur opgekomen schuldeisers. Iedere schuldeischer is bevoegd om, zelfs zonder opgeroepen te zijn, op te komen.

  • 2 De rechtbank kan den schuldenaar definitief surséance verleenen, tenzij zich daartegen verklaren hetzij houders van meer dan één vierde van het bedrag der ter vergadering vertegenwoordigde, in artikel 233 bedoelde, schuldvorderingen, hetzij meer dan één derde der houders van zoodanige vorderingen.

  • 3 Over de toelating tot de stemming beslist, bij verschil, de rechtbank.

  • 4 Surséance kan nimmer definitief worden verleend, indien er gegronde vrees bestaat, dat de schuldenaar zal trachten de schuldeischers tijdens de surséance te benadeelen of het vooruitzicht niet bestaat, dat hij na verloop van tijd zijne schuldeischers zal kunnen bevredigen.

  • 5 De rechtbank, het verzoek afwijzende, kan bij dezelfde beschikking den schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft de voorloopig verleende surséance gehandhaafd tot de beschikking der rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 6 Indien eene aanvrage tot faillietverklaring en een verzoek tot surséance gelijktijdig aanhangig zijn, komt eerst het laatste in behandeling.

  • 7 De beschikking op het verzoek is met redenen omkleed en wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Artikel 219

  • 1 Gedurende acht dagen na den dag der uitspraak heeft, in geval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de surséance verleend is, iedere schuldeischer, die zich niet vóór het verleenen daarvan heeft verklaard, recht van hooger beroep.

  • 2 Het hooger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling.

  • 3 Indien het hooger beroep door een schuldeischer is ingesteld, geeft deze uiterlijk op den vierden dag volgende op dien, waarop hij zijn verzoek heeft gedaan, aan den procureur, die het verzoek tot surséance heeft ingediend, bij deurwaarders-exploot kennis van het hooger beroep en van den tijd voor de behandeling bepaald. Deze kennisgeving geldt voor oproeping van den schuldenaar.

  • 4 De griffier van het gerechtshof doet van het hooger beroep en van den tijd, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de nieuwsbladen, waarin het verzoek tot surséance volgens artikel 216 is aangekondigd. Tevens geeft hij van het ingestelde hooger beroep aan den griffier der rechtbank kennis, neemt van dezen de in artikel 214 bedoelde stukken over en legt die op zijne griffie voor een ieder ter kostelooze inzage.

Artikel 220

  • 1 Bij de behandeling van het hooger beroep wordt het verzoek niet opnieuw in stemming gebracht, maar ieder schuldeischer is bevoegd in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur aan de bestrijding of verdediging van de uitspraak, waartegen het beroep gericht is, deel te nemen.

  • 2 De behandeling heeft plaats in raadkamer; het arrest wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Artikel 221

  • 1 Van het arrest, door het gerechtshof gewezen, kan, ingeval van afwijzing van het verzoek, de schuldenaar, of, ingeval de surséance is verleend, iedere schuldeischer, die zich niet vóór het verleenen daarvan heeft verklaard, gedurende acht dagen na den dag der uitspraak, in cassatie komen.

  • 2 Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van den Hoogen Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling.

  • 3 De griffier van den Hoogen Raad doet van het beroep in cassatie en van den tijd, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de nieuwsbladen, waarin het verzoek tot surséance volgens artikel 216 is aangekondigd. Tevens geeft hij van het ingestelde beroep kennis aan den griffier van het gerechtshof, neemt van dezen de in artikel 214 bedoelde stukken over en legt die op zijne griffie voor een ieder ter kostelooze inzage.

Artikel 222

  • 1 De beschikking, waarbij de surséance definitief wordt toegestaan, is bij voorraad uitvoerbaar, niettegenstaande eenige daartegen gerichte voorziening.

  • 2 Zij wordt aangekondigd op de wijze, in artikel 216 voorgeschreven.

Artikel 222a

  • 1 Bij elke rechtbank wordt door de griffier een openbaar register aangehouden, waarin hij voor iedere surséance van betaling afzonderlijk, achtereenvolgens, met vermelding van de dagtekening, inschrijft:

    • 1°. een uittreksel van de rechterlijke beslissingen, waarbij voorlopig of definitief surséance van betaling is verleend, waarbij deze is verlengd of waarbij de surséance van betaling is ingetrokken;

    • 2°. de benoeming van een rechter-commissaris;

    • 3°. de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;

    • 4°. de ontbinding van het akkoord.

  • 2 Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.

  • 3 De griffier is verplicht aan ieder kosteloze inzage van het register en tegen betaling een uittreksel daaruit te verstrekken.

Artikel 223

  • 1 Bij het definitief verleenen der surséance bepaalt de rechtbank haar duur ten hoogste op anderhalf jaar. Indien de surséance is geëindigd door het verloop van de termijn waarvoor zij is verleend, doen de bewindvoerders daarvan aankondiging in de in artikel 216 bedoelde bladen.

  • 2 Vóór het einde der surséance kan door de schuldenaar eenmaal of meermalen haar verlenging voor ten hoogste anderhalf jaar worden gevraagd. Het verzoek wordt behandeld op dezelfde wijze als een verzoek tot verleening van surséance. Zoolang bij afloop der surséance op een verzoek tot verlenging nog niet is beschikt, blijft de surséance gehandhaafd. De door de rechtbank gewezen beschikking wordt bekendgemaakt op de wijze als in het eerste lid is bepaald.

Artikel 223a

Bij het voorlopig verlenen der surséance of bij een latere beschikking kan de rechtbank een harer leden tot rechter-commissaris benoemen, teneinde de bewindvoerders op hun verzoek van advies te dienen.

Artikel 223b

  • 1 Op verzoek van de bewindvoerders is de rechter-commissaris bevoegd ter opheldering van alle omstandigheden, de surséance betreffende, getuigen te horen of een onderzoek van deskundigen te bevelen. De getuigen worden gedagvaard namens de rechter-commissaris. Artikel 177 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De echtgenoot of gewezen echtgenoot van de schuldenaar of degene met wie de schuldenaar een geregistreerd partnerschap is of was aangegaan, de kinderen en verdere afkomelingen en de ouders en grootouders van de schuldenaar kunnen zich van het geven van getuigenis verschonen.

Artikel 224

  • 1 Indien meer dan één bewindvoerder is benoemd, wordt voor de geldigheid hunner handelingen toestemming der meerderheid of bij staking van stemmen eene beslissing van de rechter-commissaris zo die is benoemd of, bij gebreke van dien, van de voorzieningenrechter der rechtbank vereischt. Het tweede lid van artikel 70 vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 De rechtbank kan te allen tijde een bewindvoerder, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, ontslaan en door een ander vervangen of hem één of meer bewindvoerders toevoegen, een en ander op verzoek van hem zelven, van de andere bewindvoerders of van één of meer schuldeischers, op voordracht van de rechter-commissaris zo die is benoemd, dan wel ambtshalve.

Artikel 225

  • 1 Bij het voorloopig verleenen der surséance kan de rechtbank zoodanige bepalingen maken, als zij ter beveiliging van de belangen der schuldeischers noodig oordeelt.

  • 2 Zij kan dit ook gedurende de surséance doen op voordracht van de rechter-commissaris zo die is benoemd, op verzoek van de bewindvoerders of van één of meer schuldeisers dan wel ambtshalve.

Artikel 226

  • 1 Bij het voorloopig verleenen der surséance kan de rechtbank één of meer deskundigen benoemen teneinde binnen een door haar te bepalen termijn, die zoo noodig kan worden verlengd, een onderzoek naar den staat van den boedel in te stellen en een beredeneerd verslag van hunne bevinding uit te brengen. Het laatste lid van artikel 225 vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het verslag van de deskundigen bevat een met redenen omkleed oordeel over de betrouwbaarheid van de door den schuldenaar overgelegde staat en bescheiden, en over de vraag of er vooruitzicht bestaat, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijne schuldeischers zal kunnen bevredigen. Het verslag geeft zoo mogelijk de maatregelen aan, welke tot die bevrediging kunnen leiden.

  • 3 De deskundigen leggen hun verslag neder ter griffie van de rechtbank, ter kostelooze inzage van een ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.

Artikel 227

  • 1 De bewindvoerders brengen, telkens na verloop van drie maanden, een verslag uit over den toestand van den boedel. Met dit verslag wordt gehandeld, gelijk in het derde lid van artikel 226 is voorgeschreven.

  • 2 De termijn, bedoeld in het vorige lid, kan door de rechter-commissaris zo die is benoemd of, bij gebreke van dien, de rechtbank worden verlengd.

Artikel 228

  • 1 Gedurende de surséance is de schuldenaar onbevoegd eenige daad van beheer of beschikking betreffende den boedel te verrichten zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders. Indien de schuldenaar in strijd daarmede gehandeld heeft, zijn de bewindvoerders bevoegd alles te doen, wat vereischt wordt, om den boedel te dier zake schadeloos te houden.

  • 2 Voor verbintenissen van den schuldenaar, zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders na den aanvang der surséance ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk, dan voorzooverre deze tengevolge daarvan is gebaat.

Artikel 229

  • 1 Indien de schuldenaar in enige gemeenschap gehuwd is of in enige gemeenschap een geregistreerd partnerschap is aangegaan, worden onder de boedel de baten en lasten van die gemeenschap begrepen.

Artikel 230

  • 1 Gedurende de surséance kan de schuldenaar niet tot betaling zijner in artikel 233 bedoelde schulden worden genoodzaakt en blijven alle tot verhaal van die schulden aangevangen executiën geschorst.

  • 2 De gelegde beslagen vervallen en de schuldenaar, die zich in gijzeling bevindt, wordt daaruit ontslagen, zoodra de uitspraak, houdende definitieve verleening der surséance of homologatie van het akkoord, in kracht van gewijsde is gegaan, beide tenzij de rechtbank op verzoek van de bewindvoerders reeds een vroeger tijdstip daarvoor heeft bepaald. De inschrijving van een desbetreffende, op verzoek van de bewindvoerders af te geven verklaring van de rechtercommissaris of, zo geen rechtercommissaris is benoemd, van de voorzieningenrechter van de rechtbank, machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling.

  • 3 Het in de voorgaande leden bepaalde vindt geen toepassing ten aanzien van executies en beslagen ten behoeve van vorderingen waaraan voorrang is verbonden, voor zover het de goederen betreft, waarop de voorrang rust.

  • 4 Ter zake van schulden waarvoor het eerste lid geldt, is artikel 36 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 231

  • 1 De surséance stuit den loop niet van reeds aanhangige rechtsvorderingen, noch belet het aanleggen van nieuwe.

  • 2 Indien niettemin de rechtsgedingen blootelijk betreffen de vordering van betaling eener schuld, door den schuldenaar erkend, en de aanlegger geen belang heeft om vonnis te verkrijgen, teneinde rechten tegen derden te doen gelden, kan de rechter, na van de erkenning der schuld akte te hebben verleend, het uitspreken van het vonnis opschorten tot na het einde der surséance.

  • 3 De schuldenaar kan, voor zooveel betreft rechtsvorderingen, welke rechten of verplichtingen tot den boedel behoorende ten onderwerp hebben, noch eischende, noch verwerende in rechte optreden, zonder medewerking der bewindvoerders.

Artikel 232

De surséance werkt niet ten aanzien van:

  • 1°. vorderingen waaraan voorrang is verbonden, behoudens voor zover zij niet verhaald kunnen worden op de goederen waarop de voorrang rust;

  • 2°. vorderingen wegens kosten van levensonderhoud of van verzorging of opvoeding, verschuldigd krachtens de wet en vastgesteld bij overeenkomst of rechterlijke uitspraak, behoudens voor zover het gaat om vóór de aanvang der surséance vervallen termijnen, waarvan de rechtbank het bedrag heeft vastgesteld, waarvoor de surséance werkt;

  • 3°. termijnen van huurkoop en van scheepshuurkoop.

Artikel 233

De betaling van alle andere schulden, bestaande vóór den aanvang der surséance, kan, zoolang de surséance duurt, niet anders plaats hebben dan aan alle schuldeischers gezamenlijk, in evenredigheid hunner vorderingen.

Artikel 234

  • 1 Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de boedel is, kan zijn schuld met zijn vordering op de boedel verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de aanvang van de surséance of voortvloeien uit een handeling vóór de aanvang van de surséance met de schuldenaar verricht.

  • 2 De vordering op de schuldenaar wordt zo nodig berekend naar de regels in de artikelen 261 en 262 gesteld.

Artikel 235

  • 1 Niettemin is degene die een schuld aan de boedel of een vordering op de boedel vóór de aanvang van de surséance van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 Na de aanvang van de surséance overgenomen vorderingen of schulden kunnen niet worden verrekend.

Artikel 236

  • 1 Indien een wederkerige overeenkomst bij de aanvang van de surséance zowel door de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de schuldenaar en de bewindvoerder zich niet binnen een hun daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaren de overeenkomst gestand te doen, verliezen zij het recht hunnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.

  • 2 Indien de schuldenaar en de bewindvoerder zich wel tot nakoming van de overeenkomst bereid verklaren, zijn zij verplicht desverlangd voor deze nakoming zekerheid te stellen.

  • 3 De vorige leden zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarbij de schuldenaar slechts verbintenissen op zich heeft genomen tot door hem persoonlijk te verrichten handelingen.

Artikel 236a

Voor vorderingen die de wederpartij uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór de aanvang van de surséance met de schuldenaar gesloten overeenkomst op deze heeft verkregen, of die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de aanvang van de surséance op deze verkregen vordering, kan zij opkomen op de voet, in artikel 233 bepaald.

Artikel 237

Indien in het geval van artikel 236 de levering van waren, die ter beurze op termijn worden verhandeld, bedongen is tegen een vastgesteld tijdstip of binnen een bepaalden termijn, en dit tijdstip invalt of die termijn verstrijkt na den aanvang der surséance, wordt de overeenkomst door de voorloopige verleening van surséance ontbonden en kan de wederpartij van den schuldenaar zonder meer voor schadevergoeding opkomen op den voet, in artikel 233 bepaald. Lijdt de boedel door de ontbinding schade dan is de wederpartij verplicht deze te vergoeden.

Artikel 237a

  • 1 Zoodra de surséance een aanvang heeft genomen, kan zoowel de schuldenaar, die huurkooper is, als de verkooper den huurkoop dan wel scheepshuurkoop ontbonden verklaren.

  • 2 Deze ontbinding heeft dezelfde gevolgen als ontbinding der overeenkomst wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen.

  • 3 De verkooper kan voor het hem verschuldigde bedrag opkomen op den voet als in artikel 233 bepaald.

Artikel 238

  • 1 Zoodra de surséance een aanvang heeft genomen, kan de schuldenaar, die huurder is, met inachtneming van het bij artikel 228 bepaalde, de huur tusschentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiede tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn de huurpenningen vooruit betaald, dan kan de huur niet eerder worden opgezegd dan tegen den dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt.

  • 2 Van den aanvang der surséance af is de huurprijs boedelschuld.

  • 3 Indien de schuldenaar pachter is, vindt het bovenstaande overeenkomstige toepassing.

Artikel 239

  • 1 Zodra de surséance een aanvang heeft genomen, kan de schuldenaar, met inachtneming van het bij artikel 228 bepaalde, aan werknemers in zijn dienst, de arbeidsovereenkomst opzeggen, met inachtneming van de overeengekomen of wettelijke termijnen, met dien verstande echter, dat in elk geval de arbeidsovereenkomst kan worden geëindigd door opzegging met een termijn van zes weken of, indien de termijn, omschreven in artikel 672 lid 2 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek langer is dan zes weken, met inachtneming van die termijn.

  • 3 Van de aanvang der surséance af zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschuld.

  • 4 Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op agentuurovereenkomsten.

Artikel 240

  • 1 Voldoening nadat de surséance voorloopig is verleend doch vóór de bekendmaking daarvan, aan den schuldenaar gedaan, ter vervulling van verbintenissen jegens dezen vóórdien ontstaan, bevrijdt hem, die haar deed, tegenover den boedel, zoolang zijne bekendheid met de voorloopige verleening van de surséance niet bewezen wordt.

  • 2 Voldoening, als in het vorig lid bedoeld, nà de bekendmaking aan den schuldenaar gedaan, bevrijdt tegenover den boedel alleen dan, wanneer hij, die haar deed, bewijst, dat de voorloopige verleening van de surséance te zijner woonplaats langs den weg der wettelijke aankondiging nog niet bekend kon zijn, behoudens het recht van bewindvoerders om aan te toonen, dat zij hem toch bekend was.

  • 3 In elk geval bevrijdt voldoening aan den schuldenaar hem, die haar deed, tegenover den boedel, voor zooverre hetgeen door hem voldaan werd ten bate van den boedel is gekomen.

Artikel 241

De surséance werkt niet ten voordeele van de borgen en andere medeschuldenaren.

Artikel 241a

  • 1 De rechtbank kan op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder bepalen dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, voor een periode van ten hoogste één maand niet kan worden uitgeoefend dan met machtiging van de rechtbank of, zo een rechter-commissaris is benoemd, van deze. De rechtbank kan deze periode éénmaal voor ten hoogste één maand verlengen.

  • 2 De rechtbank kan haar beschikking beperken tot bepaalde derden en daaraan voorwaarden verbinden. De rechtbank en rechter-commissaris kunnen voorwaarden verbinden aan een door hen gegeven machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.

  • 3 Gedurende de in het eerste lid bedoelde perioden lopen aan of door de derden ter zake van hun bevoegdheid gestelde termijnen voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de derde dan wel de schuldenaar en de bewindvoerder in staat te stellen na afloop van de periode hun standpunt te bepalen. De wederpartij kan hun daartoe opnieuw een redelijke termijn stellen.

Artikel 242

  • 1 Nadat de surséance is verleend, kan zij, op voordracht van de rechter-commissaris zo die is benoemd, op verzoek van de bewindvoerders, van één of meer der schuldeisers of ook ambtshalve door de rechtbank worden ingetrokken:

    • 1°. indien de schuldenaar zich, gedurende den loop der surséance, aan kwade trouw in het beheer van den boedel schuldig maakt;

    • 2°. indien hij zijne schuldeischers tracht te benadeelen;

    • 3°. indien hij handelt in strijd met artikel 228, eerste lid;

    • 4°. indien hij nalaat te doen, wat in de bepalingen, door de rechtbank bij het verleenen der surséance of later gesteld, aan hem is opgelegd of wat naar het oordeel der bewindvoerders door hem in het belang des boedels moet worden gedaan;

    • 5°. indien, hangende de surséance, de staat des boedels zoodanig blijkt te zijn, dat handhaving der surséance niet langer wenschelijk is of het vooruitzicht, dat de schuldenaar na verloop van tijd zijne schuldeischers zal kunnen bevredigen, blijkt niet te bestaan.

  • 2 In de gevallen, vermeld onder 1° en 5°, zijn de bewindvoerders verplicht de intrekking te vragen.

  • 3 De verzoeker, de schuldenaar en de bewindvoerders worden gehoord of behoorlijk opgeroepen. De oproeping geschiedt door den griffier tegen een door de rechtbank te bepalen dag. De beschikking is met redenen omkleed.

  • 4 Indien op grond van dit artikel de surséance wordt ingetrokken, kan bij dezelfde beschikking de faillietverklaring van den schuldenaar worden uitgesproken. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan blijft de surséance gehandhaafd tot de beschikking der rechtbank in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 243

  • 1 Gedurende acht dagen na den dag der beschikking heeft, in geval van intrekking der surséance, de schuldenaar, en, ingeval de intrekking der surséance geweigerd is, hij, die het verzoek tot intrekking heeft gedaan, recht van hooger beroep tegen de beschikking der rechtbank.

  • 2 Het hooger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak moet kennis nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening terstond kennis aan dien van de rechtbank.

  • 3 De voorzitter van het gerechtshof bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling van het verzoekschrift. De griffier roept ten spoedigste hen, die het verzoek tot intrekking hebben gedaan, den schuldenaar en de bewindvoerders bij brieven tegen den bepaalden dag op.

  • 4 De beschikking van het gerechtshof wordt door den griffier terstond medegedeeld aan dien van de rechtbank.

Artikel 244

  • 1 Gedurende acht dagen na de beschikking van het gerechtshof kan de daarbij in het ongelijk gestelde partij in cassatie komen.

  • 2 Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van den Hoogen Raad. De griffier van den Hoogen Raad geeft van die indiening terstond kennis aan dien van de rechtbank.

  • 3 De voorzitter van den Hoogen Raad bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling van het verzoekschrift. De griffier roept ten spoedigste de partijen bij brieven tegen den bepaalden dag op. De beschikking van den Hoogen Raad wordt door den griffier terstond medegedeeld aan dien van de rechtbank.

Artikel 245

Zoodra eene beschikking, waarbij de surséance is ingetrokken, in kracht van gewijsde is gegaan, wordt zij aangekondigd, gelijk is voorgeschreven in artikel 216.

Artikel 246

  • 1 Indien de rechtbank van oordeel is, dat de behandeling van het verzoek tot intrekking van de surséance niet zal zijn beëindigd vóór den dag, waarop de schuldeischers krachtens artikel 215, tweede lid, worden gehoord, gelast zij, dat de griffier den schuldeischers bij brieven zal mededeelen, dat dit verhoor op dien dag niet zal worden gehouden.

  • 2 Zoo noodig bepaalt zij later den dag waarop dit verhoor alsnog zal plaats vinden; de schuldeischers worden door den griffier bij brieven opgeroepen.

Artikel 247

  • 1 De schuldenaar is steeds bevoegd aan de rechtbank de intrekking van de surséance te verzoeken, op grond dat de toestand des boedels hem weder in staat stelt zijne betalingen te hervatten. De bewindvoerders en, indien het eene definitief verleende surséance betreft, de schuldeischers worden gehoord of behoorlijk opgeroepen.

  • 2 Deze oproeping geschiedt bij brieven door den griffier tegen een door de rechtbank te bepalen dag.

Artikel 247a

  • 1 Uiterlijk op de achtste dag voorafgaande aan de dag bepaald overeenkomstig artikel 215, tweede lid, doch in ieder geval niet later dan twee maanden na de dag waarop de surséance voorlopig is verleend, kan de rechtbank op verzoek van de schuldenaar, zijnde een natuurlijke persoon, de hem voorlopig verleende surséance intrekken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III.

  • 2 De schuldenaar zal zich daartoe bij een verzoekschrift als bedoeld in artikel 284 wenden tot de rechtbank die de surséance voorlopig heeft verleend.

  • 3 Alvorens te beslissen kan de rechtbank de schuldenaar, de rechtercommissaris en de bewindvoerder oproepen om te worden gehoord.

  • 5 Bij toewijzing van het verzoek, spreekt de rechtbank de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit.

  • 6 Van de intrekking van de voorlopig verleende surséance wordt door de griffier kennis gegeven in de aankondiging die is voorgeschreven in artikel 293. In die aankondiging wordt tevens mededeling gedaan dat het verhoor van de schuldeisers, bepaald overeenkomstig artikel 215, tweede lid, niet zal worden gehouden. Indien op de voet van artikel 255 of 264 reeds een tijdstip was bepaald voor de raadpleging en stemming over een akkoord, wordt in die aankondiging mededeling gedaan dat die raadpleging en stemming niet zullen plaatsvinden.

Artikel 247b

  • 1 Tegen het vonnis, houdende uitspraak tot de intrekking van de voorlopig verleende surséance en tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, kunnen noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden rechtsmiddelen worden ingesteld.

  • 2 Indien het verzoek tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen, heeft de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.

  • 3 De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoekschrift. De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.

  • 4 De schuldenaar kan van de uitspraak van het gerechtshof gedurende acht dagen na die van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling. De griffier van de Hoge Raad geeft van het beroep in cassatie en van de uitspraak van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.

  • 5 Zolang niet op het verzoekschrift bedoeld in artikel 247a, tweede lid, is beslist en, indien de schuldsaneringsregeling niet is uitgesproken, hangende het hoger beroep of de cassatie, kan de surséance van betaling niet definitief worden verleend en kan geen raadpleging over een akkoord plaatshebben.

Artikel 247c

  • 1 Indien de surséance van betaling wordt ingetrokken onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, gelden de volgende regelen:

    • a. de bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling oefent de bevoegdheid uit, in artikel 228, eerste lid, tweede volzin, aan de bewindvoerder in de surséance toegekend;

    • b. boedelschulden, gedurende de toepassing van de surséance ontstaan, gelden ook in de toepassing van de schuldsaneringsregeling als boedelschulden;

    • c. in de surséance ingediende vorderingen gelden als ingediend in de schuldsaneringsregeling.

Artikel 248

  • 1 Gedurende eene surséance kan faillietverklaring niet rauwelijks worden gevorderd.

  • 2 Indien ingevolge eene der bepalingen van dezen titel eene faillietverklaring uitgesproken wordt, vindt artikel 14 overeenkomstige toepassing; wordt ingevolge die bepalingen een faillissement vernietigd, dan vinden de artikelen 13 en 15 overeenkomstige toepassing.

Artikel 249

  • 1 Indien de faillietverklaring wordt uitgesproken ingevolge eene der bepalingen van dezen titel of wel binnen ééne maand na het einde der surséance, gelden de volgende regelen:

    • 1°. het tijdstip, waarop de termijnen vermeld in de artikelen 43 en 45 van deze wet en in de artikelen 138, zesde lid, en 248, zesde lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aanvangen, wordt berekend van de aanvang der surséance af;

    • 2°. de curator oefent de bevoegdheid uit, in het eerste lid van artikel 228 aan de bewindvoerders toegekend;

    • 3°. handelingen, door den schuldenaar met medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders verricht, worden beschouwd als handelingen van den curator en boedelschulden, gedurende de surséance ontstaan, zullen ook in het faillissement als boedelschulden gelden;

    • 4°. de boedel is niet aansprakelijk voor verbintenissen van den schuldenaar, zonder medewerking, machtiging of bijstand van de bewindvoerders gedurende de surséance ontstaan, dan voor zooverre deze ten gevolge daarvan gebaat is.

  • 2 Is opnieuw surséance verzocht, binnen eene maand na afloop van eene vroeger verleende, dan geldt hetgeen in het eerste lid is bepaald mede voor het tijdvak der eerstvolgende surséance.

Artikel 250

  • 1 Het loon van de deskundigen, benoemd ingevolge de bepaling van artikel 226, en van de bewindvoerders wordt bepaald door de rechtbank en bij voorrang voldaan.

  • 2 Dit laatste is ook van toepassing op hunne verschotten en op die, door den griffier ten gevolge van de bepalingen van dezen titel gedaan.

Artikel 250a

  • 1 Ingeval een niet ingevolge artikel 52, tweede lid, onder a, b of c, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Stb. 1992, 722) geregistreerde onderneming of instelling, waarbij De Nederlandsche Bank N.V. op grond van die wet inlichtingen heeft ingewonnen, naar het oordeel van De Nederlandsche Bank N.V. niet zal kunnen voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden, kan De Nederlandsche Bank N.V. met machtiging van de voorzieningenrechter van de bevoegde rechtbank voor zodanige onderneming of instelling surséance van betaling aanvragen op de wijze, voorzien in artikel 214, eerste lid.

  • 2 De voorzieningenrechter van de rechtbank beslist over een verzoek tot machtiging als bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk, doch niet dan nadat de onderneming of instelling in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze terzake aan hem kenbaar te maken.

  • 3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, zal surséance nimmer definitief worden verleend, indien de onderneming of instelling zich daartegen verzet.

  • 5 Indien het verzoek wordt afgewezen anders dan op grond van het derde lid, heeft De Nederlandsche Bank N.V. recht van hoger beroep en kan zij in cassatie komen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 219 en 221. De Nederlandsche Bank N.V. is bevoegd zowel in hoger beroep als in cassatie aan de behandeling van het beroep deel te nemen.

Artikel 251

De bepalingen van internationaal recht van de artikelen 203-205 vinden bij surséance overeenkomstige toepassing.

Tweede afdeeling. Van het akkoord

Artikel 252

De schuldenaar is bevoegd bij of na het verzoek tot surséance aan hen, die vorderingen hebben, ten aanzien waarvan de surséance werkt, een akkoord aan te bieden.

Artikel 253

  • 1 Het ontwerp van akkoord wordt, indien het niet ingevolge artikel 215 ter griffie van de rechtbank berust, aldaar nedergelegd ter kostelooze inzage van een ieder.

  • 2 Een afschrift moet zoodra mogelijk aan de bewindvoerders en de deskundigen worden toegezonden.

Artikel 254

Het ontwerp van akkoord vervalt, indien, voordat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde is gegaan, eene rechterlijke beslissing houdende beëindiging der surséance in kracht van gewijsde gaat.

Artikel 255

  • 1 Indien het ontwerp van akkoord tegelijk met het verzoekschrift tot verleening van surséance ter griffie is nedergelegd, kan de rechtbank, de rechter-commissaris zo die is benoemd en bewindvoerders gehoord, gelasten, dat de in artikel 218 bedoelde behandeling van het verzoek niet zal plaats hebben, in welk geval zij tevens zal vaststellen:

    • 1°. den dag, waarop uiterlijk de schuldvorderingen, ten aanzien waarvan de surséance werkt, bij de bewindvoerders moeten worden ingediend;

    • 2°. dag en uur, waarop over het aangeboden akkoord ten overstaan van de rechter-commissaris of, bij gebreke van dien, in raadkamer zal worden geraadpleegd en beslist.

  • 2 Tusschen de dagen, onder 1°. en 2°. vermeld, moeten ten minste veertien dagen verloopen.

  • 3 Indien de rechtbank van deze bevoegdheid geen gebruik maakt of het ontwerp van akkoord niet tegelijk met het verzoekschrift tot het verleenen van surséance ter griffie is nedergelegd, zal de rechtbank de rechter-commissaris zo die is benoemd en, bewindvoerders gehoord, de dagen en uren, in het eerste lid bedoeld, vaststellen zoodra de beschikking, waarbij de surséance definitief is verleend, kracht van gewijsde heeft verkregen of, indien het ontwerp van akkoord eerst daarna ter griffie is nedergelegd, dadelijk na die nederlegging.

Artikel 256

  • 1 De bewindvoerders doen dadelijk zoowel van de in het vorige artikel bedoelde beschikking als van de nederlegging ter griffie van het ontwerp van akkoord - tenzij deze reeds ingevolge artikel 216 is bekend gemaakt - aankondiging in de Nederlandsche Staatscourant en in de door de rechtbank ingevolge artikel 216 aangewezen nieuwsbladen.

  • 2 Zij geven tevens van een en ander bij brieven kennis aan alle bekende schuldeischers. Daarbij wordt op het bepaalde bij artikel 257, tweede lid, gewezen.

  • 3 De schuldeischers kunnen verschijnen in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur.

  • 4 De bewindvoerders kunnen vorderen, dat de schuldenaar hun een door hen te bepalen bedrag ter bestrijding van de kosten dezer aankondigingen en kennisgevingen vooraf ter hand stelt.

Artikel 257

  • 1 De indiening der schuldvorderingen geschiedt bij de bewindvoerders door de overlegging eener rekening of andere schriftelijke verklaring, aangevende den aard en het bedrag der vordering, vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan.

  • 2 Vorderingen, ten aanzien waarvan de surséance niet werkt, komen voor indiening niet in aanmerking. Heeft nochtans indiening plaats gehad, dan werkt de surséance ook ten aanzien van die vorderingen en gaat een aan de vordering verbonden voorrecht, retentierecht, pandrecht of hypotheek verloren. Een en ander geldt niet voor zoover de vordering vóór den aanvang der stemming wordt teruggenomen.

  • 3 De schuldeischers zijn bevoegd van de bewindvoerders een ontvangbewijs te vorderen.

Artikel 258

De bewindvoerders toetsen de ingezonden rekeningen aan de administratie en opgaven van den schuldenaar, treden, als zij tegen de toelating eener vordering bezwaar hebben, met den schuldeischer in overleg, en zijn bevoegd van dezen overlegging van ontbrekende stukken alsook raadpleging van zijn administratie en van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.

Artikel 259

De bewindvoerders brengen de bij hen ingediende vorderingen op eene lijst, vermeldende de namen en woonplaatsen der schuldeischers, het bedrag en de omschrijving der vorderingen, alsmede of en in hoever de bewindvoerders die vorderingen erkennen of betwisten.

Artikel 260

  • 1 Eene rentedragende vordering wordt op de lijst gebracht met bijrekening der rente tot den aanvang der surséance.

Artikel 261

  • 1 Eene vordering onder eene opschortende voorwaarde kan op de lijst gebracht worden voor hare waarde bij den aanvang der surséance.

  • 2 Indien de bewindvoerders en de schuldeischers het niet eens kunnen worden over deze waardebepaling, wordt zoodanige vordering voor het volle bedrag voorwaardelijk toegelaten.

Artikel 262

  • 1 Eene vordering, waarvan het tijdstip der opeischbaarheid onzeker is, of welke recht geeft op periodieke uitkeeringen, wordt op de lijst gebracht voor hare waarde bij den aanvang der surséance.

  • 2 Alle schuldvorderingen, vervallende binnen één jaar na den aanvang der surséance, worden behandeld, alsof zij op dat tijdstip opeischbaar waren. Alle later dan één jaar daarna vervallende schuldvorderingen worden op de lijst gebracht voor de waarde, die zij hebben na verloop van een jaar na dat tijdstip.

  • 3 Bij de berekening wordt uitsluitend gelet op het tijdstip en de wijze van aflossing, het kansgenot, waar dit bestaat, en, indien de vordering rentedragend is, op den bedongen rentevoet.

Artikel 263

  • 1 Van de in artikel 259 bedoelde lijst wordt een afschrift door de bewindvoerders ter griffie van de rechtbank nedergelegd, om aldaar gedurende de zeven dagen voorafgaande aan de vergadering, in artikel 255 bedoeld, kosteloos ter inzage te liggen voor een ieder.

  • 2 De nederlegging geschiedt kosteloos.

Artikel 264

  • 1 De rechter-commissaris zo die is benoemd of, bij gebreke van dien, de rechtbank kan, op verzoek van de bewindvoerders of ambtshalve, de raadpleging en stemming over het akkoord tot een lateren dag uitstellen.

  • 2 Artikel 256 vindt alsdan overeenkomstige toepassing.

Artikel 265

  • 1 Ter vergadering brengen zoowel de bewindvoerders als de deskundigen, zoo die er zijn, schriftelijk verslag uit over het aangeboden akkoord. Artikel 144 vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 Vorderingen, na afloop van den in artikel 255, 1°., genoemden termijn, doch uiterlijk twee dagen vóór den dag, waarop de vergadering zal worden gehouden, bij de bewindvoerders ingediend, worden op daartoe ter vergadering gedaan verzoek op de lijst geplaatst, indien noch de bewindvoerders, noch een der aanwezige schuldeischers daartegen bezwaar maken.

  • 3 Vorderingen, daarna ingediend, worden niet op de lijst geplaatst.

  • 4 De bepalingen van de twee voorgaande leden zijn niet toepasselijk, indien de schuldeischer buiten het Rijk in Europa woont en daardoor verhinderd was zich eerder aan te melden.

  • 5 Ingeval van bezwaar, als in het tweede lid bedoeld, of van geschil over het al of niet aanwezig zijn der verhindering, in het vierde lid bedoeld, beslist de rechter-commissaris zo die is benoemd of bij gebreke van dien de rechtbank, na de vergadering te hebben geraadpleegd.

Artikel 266

  • 1 De bewindvoerders zijn bevoegd ter vergadering op elke door hen gedane erkenning of betwisting terug te komen.

  • 2 Zoowel de schuldenaar als ieder verschenen schuldeischer kan eene door de bewindvoerders geheel of gedeeltelijk erkende vordering betwisten.

  • 3 Betwistingen of erkenningen, op de vergadering gedaan, worden op de lijst aangeteekend.

Artikel 267

De rechter-commissaris zo die is benoemd of bij gebreke van dien de rechtbank bepaalt of en tot welk bedrag de schuldeisers, wier vorderingen betwist zijn, tot de stemming zullen worden toegelaten.

Artikel 268

  • 1 Tot het aannemen van het akkoord wordt vereischt de toestemming van twee derde der erkende en der toegelaten schuldeischers, welke drie vierde van het bedrag der erkende en der toegelaten schuldvorderingen vertegenwoordigen. Geen toestemming is vereist van een erkende of toegelaten schuldeiser, voor zover zijn schuldvordering is gegrond op een verbeurde dwangsom.

Artikel 269

  • 1 Het proces-verbaal van het verhandelde vermeldt den inhoud van het akkoord, de namen der verschenen stemgerechtigde schuldeischers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, den uitslag der stemming en al wat verder is voorgevallen. De door de bewindvoerders opgemaakte lijst van schuldeisers, zoals zij tijdens de raadpleging is aangevuld of gewijzigd, wordt, door de rechter-commissaris zo die is benoemd en bij gebreke van dien, door de voorzieningenrechter en de griffier gewaarmerkt, aan het proces-verbaal gehecht.

  • 2 Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloos inzage van het proces-verbaal verkrijgen.

Artikel 269a

Indien ten overstaan van een rechter-commissaris is geraadpleegd en beslist en het akkoord verworpen is verklaard, stelt de rechter-commissaris de rechtbank onverwijld in kennis van deze verwerping door toezending van het ontwerp van akkoord en het in artikel 269 bedoelde proces-verbaal. Zowel de schuldeisers, die vóór gestemd hebben, als de schuldenaar kunnen gedurende acht dagen na afloop der vergadering aan de rechtbank verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt dat het akkoord door de rechter-commissaris ten onrechte als verworpen is beschouwd.

Artikel 269b

  • 1 Indien het akkoord is aangenomen, bepaalt de rechter-commissaris vóór het sluiten der vergadering de terechtzitting, waarop de rechtbank de homologatie zal behandelen.

  • 2 Bij toepassing van artikel 269a geschiedt de bepaling der terechtzitting door de rechtbank in haar beschikking. Van deze beschikking geven de bewindvoerders schriftelijk kennis aan de schuldeisers.

  • 3 De terechtzitting zal gehouden worden ten minste acht en ten hoogste veertien dagen na de stemming over het akkoord of, bij toepassing van artikel 269a, na de beschikking der rechtbank.

  • 4 Gedurende die tijd kunnen de schuldeisers aan de rechter-commissaris schriftelijk de redenen opgeven, waarom zij weigering der homologatie wenselijk achten.

Artikel 270

  • 1 Indien de raadpleging en beslissing over het akkoord in raadkamer der rechtbank heeft plaats gehad, kunnen zowel de schuldeisers, die vóór gestemd hebben, als de schuldenaar gedurende acht dagen na afloop der stemming aan het gerechtshof verbetering van het proces-verbaal verzoeken, indien uit de stukken zelve blijkt, dat het akkoord door de rechtbank ten onrechte als verworpen is beschouwd.

  • 2 Indien het gerechtshof het proces-verbaal verbetert, bepaalt het bij zijne beschikking den dag, waarop de rechtbank de homologatie zal behandelen, welke dag gesteld wordt op niet vroeger dan acht en niet later dan veertien dagen na de beschikking. Van deze beschikking geven de bewindvoerders schriftelijk kennis aan de schuldeischers. Deze beschikking brengt van rechtswege vernietiging mede van een ingevolge artikel 277 uitgesproken faillissement.

Artikel 271

  • 1 Indien het akkoord is aangenomen, wordt op de bepaalde dag ter openbare terechtzitting door de rechter-commissaris zo die is benoemd een schriftelijk rapport uitgebracht en kunnen zoowel de bewindvoerders als elke schuldeischer de gronden uiteenzetten, waarop zij de homologatie wenschen of haar bestrijden. Artikel 152, tweede lid, vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 De rechtbank kan bepalen, dat de behandeling der homologatie op een lateren, terstond door haar vast te stellen, dag zal plaats vinden.

Artikel 272

  • 1 De rechtbank geeft zoo spoedig mogelijk hare met redenen omkleede beschikking.

  • 2 Zij zal de homologatie weigeren:

    • 1°. indien de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som te boven gaan;

    • 2°. indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;

    • 3°. indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van één of meer schuldeischers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de schuldenaar dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt;

    • 4°. indien het loon en de verschotten van de deskundigen en de bewindvoerders niet in handen van de bewindvoerders zijn gestort of daarvoor zekerheid is gesteld.

  • 3 Zij kan ook op andere gronden en ook ambtshalve de homologatie weigeren.

  • 4 De rechtbank, de homologatie weigerende, kan bij dezelfde beschikking den schuldenaar in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surséance zoodra de beschikking, waarbij de homologatie geweigerd is, in kracht van gewijsde is gegaan. Van deze beëindiging doen de bewindvoerders aankondiging in de in artikel 216 bedoelde bladen.

Artikel 273

Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle schuldeischers te wier aanzien de surséance werkt.

Artikel 274

Het in kracht van gewijsde gegane vonnis van homologatie levert, in verband met het in artikel 269 bedoelde proces-verbaal, ten behoeve der door den schuldenaar niet betwiste vorderingen een voor tenuitvoerlegging vatbaren titel op tegen den schuldenaar en de tot het akkoord als borgen toegetreden personen.

Artikel 275

Zoolang niet over het aangeboden akkoord uiteindelijk is beslist, eindigt de surséance niet door verloop van den termijn, waarvoor zij is verleend.

Artikel 276

De surséance neemt een einde zoodra de homologatie in kracht van gewijsde is gegaan. Van deze beëindiging doen de bewindvoerders aankondiging in de in artikel 216 bedoelde bladen.

Artikel 277

De rechtbank kan, wanneer het akkoord niet wordt aangenomen, den schuldenaar bij vonnis in staat van faillissement verklaren. Wordt het faillissement niet uitgesproken, dan eindigt de surséance zodra de termijn, in artikel 269a dan wel in artikel 270 bedoeld, ongebruikt verstreken is of verbetering van het proces-verbaal geweigerd is. Van deze beëindiging doen de bewindvoerders aankondiging in de in artikel 216 bedoelde bladen.

Artikel 278

  • 1 Indien de rechtbank de schuldenaar in staat van faillissement heeft verklaard, heeft deze recht van hoger beroep tegen de faillietverklaring gedurende acht dagen na de dag waarop de termijn van artikel 269a dan wel van artikel 270 ongebruikt verstreken is of verbetering van het proces-verbaal geweigerd is.

  • 2 Het hooger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen. De voorzitter bepaalt terstond dag en uur van de behandeling.

  • 3 De griffier doet van het hooger beroep en van dag en uur, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de nieuwsbladen, waarin het verzoek tot surséance volgens artikel 216 is aangekondigd. Elke schuldeischer is bevoegd bij de behandeling op te komen.

Artikel 279

  • 1 Tot het instellen van het beroep in cassatie is, indien het gerechtshof de faillietverklaring handhaaft, de schuldenaar en, indien het gerechtshof de faillietverklaring vernietigt, elke in hooger beroep opgekomen schuldeischer bevoegd.

  • 2 Het beroep in cassatie wordt binnen denzelfden termijn en op dezelfde wijze als het hooger beroep ingesteld en behandeld, met dien verstande, dat de aankondiging in de dagbladen wordt vervangen door een exploot, binnen vier dagen na de aanteekening van het beroep uit te brengen aan de wederpartij.

Artikel 280

  • 1 Ten aanzien van de ontbinding van het akkoord vinden de artikelen 165 en 166 overeenkomstige toepassing.

  • 2 Bij het vonnis, waarbij de ontbinding van het akkoord wordt uitgesproken, wordt de schuldenaar tevens in staat van faillissement verklaard.

Artikel 281

In een faillissement, uitgesproken krachtens de artikelen 272, 277 of 280 kan een akkoord niet worden aangeboden.

Tweede afdeling A. Bijzondere bepalingen

Artikel 281a

  • 1 Indien er meer dan 10 000 schuldeisers zijn, behoeven op de staat, welke de schuldenaar krachtens artikel 214 bij zijn verzoek moet overleggen, de namen en woonplaatsen der schuldeisers, alsmede het bedrag der vorderingen van ieder hunner, niet te worden vermeld, doch kan worden volstaan met vermelding van de verschillende groepen van crediteuren, al naar gelang van de aard hunner vorderingen, en van het globale aantal en het globale bedrag van de gezamenlijke vorderingen van iedere groep.

  • 2 Indien het aantal schuldeisers niet meer dan 10 000, doch wel meer dan 5000 bedraagt, kan de rechtbank toestaan dat de schuldenaar een staat overeenkomstig het vorige lid overlegt.

Artikel 281b

  • 1 Indien blijkt dat het aantal schuldeisers meer dan 5000 bedraagt, kan de rechtbank op verzoek van de bewindvoerders de voorzieningen treffen, omschreven in de artikelen 281c-281f.

  • 2 De voorzieningen krachtens de artikelen 281d en e kunnen slechts gezamenlijk worden getroffen.

Artikel 281c

De rechtbank kan bepalen dat de oproepingen van de schuldeisers, bedoeld in de artikelen 215, tweede lid, 256, tweede lid, en 264, tweede lid, niet bij brieven, doch door aankondigingen in de door de rechtbank aan te wijzen nieuwsbladen zullen plaatsvinden. In dat geval bepaalt de rechtbank tevens op welke datum uiterlijk deze aankondigingen moeten geschieden en welke punten in de aankondigingen moeten worden opgenomen.

Artikel 281d

De rechtbank kan bepalen, dat bepaalde soorten van vorderingen of vorderingen beneden een bepaald bedrag - dat echter niet hoger zal mogen zijn dan € 450 - niet op de lijst bedoeld in artikel 259, zullen behoeven te worden geplaatst.

Artikel 281e

  • 1 De rechtbank kan een commissie van vertegenwoordiging benoemen, bestaande uit ten minste 9 leden. Bij de samenstelling van de commissie wordt er op gelet, dat daarin personen zitting hebben die geacht kunnen worden de belangrijkste groepen van de schuldeisers te vertegenwoordigen.

  • 2 Bij de stemmingen, bedoeld in de artikelen 218 en 268, hebben alleen de leden van de commissie stemrecht.

  • 3 Surséance kan niet definitief worden verleend, indien zich daartegen verklaren meer dan een vierde van de ter vergadering, waarin daarover moet worden beslist, verschenen leden der commissie.

  • 4 Tot het aannemen van een akkoord wordt vereist de toestemming van drie vierde van de ter vergadering, waarin daarover moet worden beslist, verschenen leden der commissie. Indien ter vergadering niet ten minste twee derde van de leden verschenen is, wordt de stemming over het akkoord tot een latere dag uitgesteld. Een nadere oproeping van de schuldeisers is niet vereist, doch de leden der commissie zullen door de bewindvoerders bij brieven tot de volgende vergadering worden opgeroepen. In deze vergadering wordt de stemming gehouden onafhankelijk van het aantal verschenen leden der commissie.

Artikel 281f

Indien te voorzien is dat er meer dan één uitkering aan de schuldeisers zal moeten geschieden, kan de rechtbank bij de homologatie van het akkoord bepalen, dat bij de eerste uitkering aan de schuldeisers een of meer papieren aan toonder zullen worden ter hand gesteld en dat betaling van de volgende uitkeringen uitsluitend door middel van aanbieding van zodanig papier zal kunnen worden gevorderd.

Tweede afdeling B. Van de verlening van surséance van betaling aan een kredietinstelling, die ingevolge artikel 6, tweede of derde lid, is vrijgesteld onderscheidenlijk ontheven van artikel 6, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, een kredietinstelling, die ingevolge artikel 31, vierde of vijfde lid, is vrijgesteld onderscheidenlijk ontheven van artikel 31, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, een kredietinstelling, die ingevolge artikel 38, derde of vierde lid, is vrijgesteld onderscheidenlijk ontheven van artikel 38, eerste lid, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, een financiële instelling, een effecteninstelling of een andere instelling, genoemd in artikel 281g

Artikel 281g

Deze afdeling is van toepassing op:

Artikel 281h

De artikelen 212a, onderdelen b tot en met f, en 212b tot en met 212f zijn van overeenkomstige toepassing op de verlening van de surséance van betaling, met dien verstande dat:

Derde afdeeling. Slotbepalingen

Artikel 282

Tegen de beslissingen van den rechter, ingevolge de bepalingen van dezen titel gegeven, staat geen hoogere voorziening open, behalve in de gevallen, waarin het tegendeel is bepaald, en behoudens de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet.

Artikel 283

  • 2 Voor het instellen van beroep in cassatie is steeds de medewerking noodig van een advocaat bij den Hoogen Raad.

Titel III. Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen

Eerste afdeling. Het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling

Artikel 284

  • 1 Een natuurlijke persoon kan, indien redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.

  • 2 Hij zal zich daartoe bij een door hem of een gevolmachtigde ondertekend verzoekschrift wenden tot de rechtbank, aangewezen in artikel 2. Indien de gevolmachtigde niet als advocaat of procureur is ingeschreven, moet een geschrift waaruit de volmacht blijkt, bij het verzoekschrift worden overgelegd.

  • 3 Een gehuwde schuldenaar of een schuldenaar die een geregistreerd partnerschap is aangegaan kan het verzoek slechts doen met medewerking van zijn echtgenoot onderscheidenlijk zijn geregistreerde partner, tenzij iedere gemeenschap van goederen tussen de echtgenoten onderscheidenlijk de geregistreerde partners is uitgesloten.

  • 4 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan ten behoeve van een natuurlijke persoon ook worden gedaan door burgemeester en wethouders van de gemeente waar die persoon woon- of verblijfplaats heeft.

Artikel 285

  • 1 In het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage worden opgenomen:

    • a. een staat als bedoeld in artikel 96;

    • b. een gespecificeerde opgave van de inkomsten van de schuldenaar, hoe ook genaamd en ongeacht de titel van verkrijging, die de schuldenaar pleegt te verwerven of kan verwerven;

    • c. een gespecificeerde opgave van de vaste lasten van de schuldenaar;

    • d. indien de schuldenaar is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, een opgave van de gegevens, bedoeld onder b en c betreffende de echtgenoot onderscheidenlijk de geregistreerde partner;

    • e. een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldsanering te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden de verzoeker beschikt, afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de schuldenaar. Het college kan deze bevoegdheid mandateren aan een kredietbank als bedoeld in de Wet op het consumentenkrediet of aan krachtens artikel 48, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het consumentenkrediet aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen, dan wel categorieën daarvan.

  • 2 In het verzoekschrift of in een daarbij te voegen bijlage dan wel in een nadien, binnen een door de rechter in de uitspraak bedoeld in artikel 287, eerste of vierde lid, te bepalen termijn, doch uiterlijk op de vijftiende dag voorafgaande aan de dag waarop de verificatievergadering zal worden gehouden, ter griffie neer te leggen stuk worden opgenomen:

    • a. een ontwerp van een saneringsplan;

    • b. een beredeneerde opgave van redelijkerwijs voorzienbare wijzigingen omtrent de in het eerste lid, onder b, bedoelde inkomsten gedurende een termijn van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van de indiening van het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling;

    • c. een opgave van de goederen van de schuldenaar, met vermelding van eventueel daarop rustende rechten van pand en hypotheek en retentierechten die daarop uitgeoefend kunnen worden;

    • d. een opgave van de aard en het bedrag van de vorderingen ter zake waarvan de schuldenaar zich als borg of anderszins als medeschuldenaar heeft verbonden;

    • e. indien de schuldenaar aan zijn schuldeisers een buitengerechtelijk akkoord heeft aangeboden dat niet is aanvaard, de inhoud van het ontwerp van het akkoord, de reden waarom het akkoord niet is aanvaard alsmede met welke middelen, bij aanvaarding van het akkoord, bevrediging van schuldeisers zou kunnen plaatsvinden;

    • f. indien de schuldenaar is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, een opgave van de gegevens, bedoeld onder b betreffende de echtgenoot onderscheidenlijk de geregistreerde partner.

    • g. een opgave van andere gegevens van belang voor het vaststellen door de rechter van een saneringsplan.

  • 3 In het ontwerp van een saneringsplan doet de schuldenaar voorstellen omtrent door de rechtbank in het saneringsplan op te nemen regelingen.

  • 4 De colleges van burgemeester en wethouders, een daartoe gemandateerde kredietbank of een daartoe aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de afgifte van verklaringen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

Artikel 286

Het verzoekschrift met bijbehorende stukken en die bedoeld in artikel 285, tweede lid, worden ter griffie van de rechtbank neergelegd en zijn vanaf de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ter kosteloze inzage van een ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.

Artikel 287

  • 1 De rechtbank zal met de meeste spoed op het verzoekschrift uitspraak doen. Zij kan de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreken.

    De uitspraak geschiedt bij vonnis. De toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt geacht te zijn ingegaan bij de aanvang van de dag waarop de rechter die toepassing heeft uitgesproken.

  • 2 Indien in of bij het verzoekschrift gegevens als bedoeld in artikel 285, eerste lid, ontbreken, kan de rechtbank de schuldsaneringsregeling slechts voorlopig van toepassing verklaren, in welk geval zij de schuldenaar een termijn van ten hoogste eenentwintig dagen gunt om de ontbrekende gegevens te verstrekken.

  • 3 Het vonnis bedoeld in het eerste lid houdt in de benoeming van een van de leden van de rechtbank tot rechter-commissaris en de benoeming van een bewindvoerder.

  • 4 Heeft de rechtbank de schuldsaneringsregeling voorlopig van toepassing verklaard, dan beslist zij uiterlijk op de achtentwintigste dag na de dag van die uitspraak of de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken. Zij kan alvorens te beslissen de schuldenaar, de rechter-commissaris, de bewindvoerder en een of meer schuldeisers oproepen om te worden gehoord. Artikel 6, tweede lid, is van toepassing.

  • 5 De rechtbank spreekt de definitieve toepassing niet uit indien de schuldenaar niet binnen de termijn bedoeld in het tweede of achtste lid de ontbrekende gegevens heeft verstrekt. De rechtbank kan de definitieve toepassing wel uitspreken indien de verklaring, bedoeld in artikel 285, eerste lid, onderdeel e, ontbreekt op grond van een weigering of verzuim van de gemeente, de door haar gemandateerde kredietbank of van de aangewezen natuurlijke persoon of rechtspersoon om de verklaring af te geven, en de rechtbank van oordeel is dat de afgifte van de door de schuldenaar verzochte verklaring in redelijkheid niet geweigerd had mogen worden.

  • 6 Wordt geen definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, dan vervalt de voorlopige toepassing pas met ingang van de dag waarop de uitspraak waarbij de definitieve toepassing is afgewezen, in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 7 Indien het verzoekschrift op de voet van artikel 284, vierde lid, door burgemeester en wethouders is ingediend, kan de rechtbank de schuldsaneringsregeling slechts voorlopig van toepassing verklaren, in welk geval de schuldenaar wordt opgeroepen om te worden gehoord als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin.

  • 8 Indien het zevende lid toepassing vindt en in het verzoekschrift of in een daarbij gevoegde bijlage gegevens als bedoeld in artikel 285, eerste lid, ontbreken, stelt de rechtbank de schuldenaar in de gelegenheid om binnen een termijn van eenentwintig dagen de ontbrekende gegevens te verstrekken.

  • 9 De rechtbank geeft in het vonnis, bedoeld in het eerste lid, last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen.

Artikel 288

  • 1 Het verzoek wordt afgewezen:

    • a. indien de schuldenaar in staat geacht wordt te kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b. indien er gegronde vrees bestaat dat de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen;

    • c. indien de schuldsaneringsregeling reeds op de schuldenaar van toepassing is.

  • 2 Het verzoek kan worden afgewezen:

    • a. indien minder dan tien jaar voorafgaande aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, de schuldenaar ingevolge een bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak in staat van faillissement heeft verkeerd of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest;

    • b. indien aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest.

  • 3 Het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling kan niet worden geweigerd uitsluitend op grond dat er geen of onvoldoende vooruitzicht bestaat dat schuldeisers algehele of gedeeltelijke betaling op hun vorderingen zullen ontvangen.

  • 4 Indien het verzoek wordt afgewezen, kan de schuldenaar niet ambtshalve in staat van faillissement worden verklaard.

Artikel 289

  • 1 Het vonnis waarbij de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken, kan tevens de vaststelling inhouden van de dag, uur en plaats waarop de verificatievergadering zal worden gehouden. In de verificatievergadering worden tevens behandeld het ontwerp van een saneringsplan en, indien de schuldenaar dat heeft ingediend, het ontwerp van een akkoord.

  • 2 Indien de dag, uur en plaats waarop de verificatievergadering zal worden gehouden niet in het vonnis, bedoeld in het eerste lid, zijn vastgesteld, kunnen deze op een later tijdstip door de rechtbank worden vastgesteld, ambtshalve, of op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de schuldenaar of van de bewindvoerder. De rechtbank kan, zolang geen verificatievergadering is bepaald, te allen tijde ambtshalve, op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de schuldenaar of van de bewindvoerder een saneringsplan vaststellen.

  • 3 Indien de rechtbank de verificatievergadering bepaalt, stelt zij tevens vast de dag waarop uiterlijk de schuldvorderingen bij de bewindvoerder moeten worden ingediend.

  • 4 Tussen de in het derde lid bedoelde dag en de dag van de verificatievergadering moeten ten minste veertien dagen verlopen.

  • 5 De verificatievergadering zal niet eerder worden gehouden dan twee maanden na de dag van de uitspraak tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Artikel 290

  • 1 De rechter die de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreekt, kan in deze uitspraak tevens voorzieningen treffen die hij ter beveiliging van de belangen van de schuldeisers nodig oordeelt.

  • 2 De rechtbank kan dit ook terwijl de schuldsaneringsregeling van toepassing is op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder of van één of meer schuldeisers dan wel ambtshalve.

Artikel 291

  • 1 De rechter kan in de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling één of meer deskundigen benoemen ten einde binnen een door hem te bepalen termijn, die zo nodig kan worden verlengd, een onderzoek naar de staat van de boedel in te stellen en een beredeneerd verslag van hun bevindingen uit te brengen. Het tweede lid van artikel 290 vindt overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het verslag bevat een met redenen omkleed oordeel over de betrouwbaarheid van de door de schuldenaar overgelegde staat en bescheiden en, indien de rechter daarom heeft verzocht, een voorstel omtrent door de rechtbank in het saneringsplan op te nemen regelingen.

Artikel 292

  • 1 Tegen de uitspraak tot de voorlopige of definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling kan noch door schuldeisers noch door andere belanghebbenden verzet, hoger beroep of cassatie worden ingesteld.

  • 2 Indien het verzoek wordt afgewezen, heeft de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen.

  • 3 De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welke zal moeten plaatshebben binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoekschrift. De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting.

  • 4 Van het arrest, waarbij het verzoek van de schuldenaar door het gerechtshof is afgewezen, kan de schuldenaar gedurende acht dagen na die van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.

  • 5 Indien de schuldsaneringsregeling voorlopig van toepassing is verklaard en het hoger beroep of de cassatie zich richt tegen de afwijzing tot het definitief van toepassing verklaren van die regeling, geeft de griffier van het gerechtshof onderscheidenlijk de Hoge Raad van de indiening van het verzoek en van het arrest van het gerechtshof onderscheidenlijk de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.

  • 6 De schuldsaneringsregeling kan in hoger beroep of in cassatie slechts definitief van toepassing worden verklaard.

  • 7 Indien het verzoek van de schuldenaar in hoger beroep of cassatie wordt verworpen, kan de schuldenaar niet ambtshalve in staat van faillissement worden verklaard.

  • 8 Wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling pas in hoger beroep of cassatie uitgesproken, dan geeft de griffier van het rechtscollege daarvan onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank, waarbij de schuldenaar zijn verzoek heeft ingediend. De rechtbank gaat terstond na die kennisgeving over tot benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.

Artikel 293

  • 1 De griffier van de rechtbank doet van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, van de naam, de woonplaats en het beroep van de schuldenaar, van de naam van de rechter-commissaris, van de naam en de woonplaats of het kantoor van de bewindvoerder alsmede van de dagen, uur en plaats bedoeld in artikel 289, onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen nieuwsbladen.

  • 2 De griffier van de rechtbank geeft van de verlening van de schuldsanering onverwijld kennis aan de administratie der posterijen. In de kennisgeving wordt melding gemaakt van de in artikel 287, negende lid, bedoelde last.

Artikel 294

  • 1 Bij elke rechtbank wordt door de griffier een openbaar register gehouden, waarin hij, voor iedere van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling afzonderlijk, achtereenvolgens, met vermelding van de dagtekening, inschrijft:

    • a. een uittreksel van de rechterlijke uitspraken tot de voorlopige en definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot beëindiging daarvan;

    • b. de beëindiging en de herleving van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in artikel 312;

    • c. de summiere inhoud en de homologatie van het akkoord;

    • d. de ontbinding van het akkoord;

    • e. de summiere inhoud van het vastgestelde en gewijzigde saneringsplan;

    • f. het bedrag van de uitdelingen;

    • g. de summiere inhoud van de uitspraak bedoeld in artikel 354;

    • h. de datum waarop de schuldsaneringsregeling ingevolge het bepaalde in artikel 356, tweede lid, is geëindigd.

  • 2 Omtrent vorm en inhoud van het register worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven.

  • 3 De griffier is verplicht aan een ieder kosteloze inzage van het register en tegen betaling een uittreksel daaruit te verstrekken.

Tweede afdeling. De gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling

Artikel 295

  • 1 De boedel omvat de goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van die regeling verkrijgt.

  • 3 Totdat het saneringsplan is vastgesteld, kan de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar, de bewindvoerder dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking het bedrag bedoeld in het tweede lid verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag. De rechtercommissaris kan aan zijn beschikking voorwaarden verbinden. Een verhoging kan ook door de rechter worden vastgesteld in de uitspraak tot de voorlopige of definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling.

  • 4 Buiten de boedel vallen voorts:

    • a. de goederen die de schuldenaar, anders dan om niet, verkrijgt krachtens een tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot stand gekomen overeenkomst indien de met die verkrijging samenhangende prestatie van de schuldenaar niet ten laste van de boedel komt;

    • b. de inboedel, voor zover niet bovenmatig, bedoeld in artikel 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. hetgeen is vermeld in artikel 21, onder 1°, 3°, 5° en 6°;

    • d. het door de rechter of, totdat het saneringsplan is vastgesteld, door de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 21, onder 4°, vastgestelde bedrag.

  • 5 Niettemin valt een goed als bedoeld in het vierde lid, onder a, in de boedel indien de waarde van dat goed de waarde van de met de verkrijging samenhangende prestatie aanmerkelijk overtreft. In dat geval ontvangt de schuldenaar uit de boedel, indien dat goed op de voet van artikel 347 te gelde wordt gemaakt en voor zover de opbrengst daarvan toereikend is, de waarde van zijn prestatie tot verkrijging van dat goed, bij voorrang te voldoen voordat met betalingen uit de boedel aan schuldeisers kan worden begonnen.

  • 6 Ten aanzien van het tweede en vierde lid, onder c en d, is artikel 22 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 295a

  • 1 Ten aanzien van een overeenkomst van levensverzekering als omschreven in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, vallen voorts buiten de boedel:

    • a. het recht op het doen afkopen van een levensverzekering voor zover de begunstigde of de verzekeringnemer door afkoop onredelijk benadeeld wordt;

    • b. het recht om de begunstiging te wijzigen, tenzij de wijziging geschiedt ten behoeve van de boedel en de begunstigde of de verzekeringnemer daardoor niet onredelijk benadeeld wordt;

    • c. het recht om de verzekering te belenen.

  • 2 Voor de uitoefening van het recht op het doen afkopen en het recht om de begunstiging te wijzigen, behoeft de bewindvoerder de toestemming van de rechter-commissaris, die daarbij zonodig vaststelt tot welk bedrag deze rechten mogen worden uitgeoefend. Slechts met schriftelijke toestemming van de verzekeringnemer is de bewindvoerder bevoegd tot overdracht van de verzekering.

  • 3 Indien de bewindvoerder de begunstiging heeft gewijzigd, vervalt deze aanwijzing met de beëindiging van de schuldsaneringsregeling.

Artikel 296

  • 1 Door de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling verliest de schuldenaar van rechtswege:

    • a. de bevoegdheid om over de tot de boedel behorende goederen te beschikken;

    • b. de bevoegdheid om ten aanzien van die goederen feitelijke handelingen te verrichten en toe te laten.

  • 2 De schuldenaar is verplicht alle goederen die tot de boedel behoren op verzoek van de bewindvoerder aan hem af te leveren.

  • 3 De rechter-commissaris kan op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking ten aanzien van bepaaldelijk daartoe aan te wijzen goederen bepalen dat de schuldenaar daarover het beheer heeft.

Artikel 297

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 296 is de schuldenaar zelfstandig bevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen.

  • 2 De schuldenaar behoeft niettemin de toestemming van de bewindvoerder voor de volgende rechtshandelingen:

    • a. het aangaan van een krediettransactie als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het consumentenkrediet (Stb. 1990, 395);

    • b. overeenkomsten waarbij hij zich als borg of anderszins als medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor de schuld van een derde verbindt;

    • c. giften, met uitzondering van de gebruikelijke, voor zover niet bovenmatig.

  • 3 Een rechtshandeling in strijd met het tweede lid verricht, is vernietigbaar. Slechts de bewindvoerder kan deze vernietigingsgrond inroepen.

Artikel 298

Voor verbintenissen van de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk dan voor zover deze ten gevolge daarvan is gebaat.

Artikel 299

  • 1 De schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van:

    • a. vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling bestaan;

    • b. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan uit hoofde van ontbinding of vernietiging van een vóór die uitspraak met de schuldenaar gesloten overeenkomst;

    • c. vorderingen die strekken tot schadevergoeding ter zake van tekortschieten in de nakoming van een vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de schuldenaar verkregen vordering;

    • d. vorderingen op de schuldenaar die na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan door de vervulling van een vóór die uitspraak overeengekomen ontbindende voorwaarde;

    • e. vorderingen op de schuldenaar die ontstaan krachtens artikel 10 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek uit hoofde van een ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande rechtsbetrekking.

  • 2 Rechtsvorderingen die voldoening van een vordering uit de boedel ten doel hebben, kunnen gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ook tegen de schuldenaar op geen andere wijze worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie.

Artikel 299a

  • 1 De schuldsaneringsregeling werkt niet ten aanzien van vorderingen uit hoofde van studieschulden waarop hoofdstuk 6 van de Wet studiefinanciering 2000 van toepassing is, behoudens voor zover die vorderingen betrekking hebben op de in artikel 6.8 van die wet bedoelde achterstallige schulden die bestaan ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Artikel 299b

  • 1 De schuldeiser die retentierecht heeft op een aan de schuldenaar toebehorende zaak, verliest dit recht niet door het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling.

  • 2 De bewindvoerder kan, voor zover dit in het belang is van de boedel, de zaak in de boedel terugbrengen door voldoening van de vordering waarvoor het retentierecht kan worden uitgeoefend.

  • 3 De schuldeiser kan de bewindvoerder een redelijke termijn stellen om tot toepassing van het tweede lid over te gaan. Heeft de bewindvoerder niet binnen deze termijn de zaak in de boedel teruggebracht, dan kan de schuldeiser haar verkopen met overeenkomstige toepassing van de bepalingen betreffende parate executie door een pandhouder of, als het een registergoed betreft, die betreffende parate executie door een hypotheekhouder. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de bewindvoerder een of meermalen te verlengen.

  • 4 Betreft het een registergoed, dan dient de schuldeiser, op straffe van verval van het recht van parate executie, binnen veertien dagen na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, aan de bewindvoerder bij exploit aan te zeggen dat hij tot executie overgaat, en dit exploit in de openbare registers te doen inschrijven.

  • 5 De bewindvoerder kan de schuldeiser die overeenkomstig het derde lid het recht van parate executie kan uitoefenen, een redelijk termijn stellen daartoe over te gaan. Heeft de schuldeiser de zaak niet binnen deze termijn verkocht, dan kan de bewindvoerder haar opeisen en met toepassing van artikel 326 of 347, tweede lid, verkopen, onverminderd de voorrang, aan de schuldeiser in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek toegekend. De rechter-commissaris is bevoegd de termijn op verzoek van de schuldeiser een of meermalen te verlengen.

Artikel 300

De schuldsaneringsregeling werkt niet ten voordele van borgen en andere medeschuldenaren.

Artikel 301

  • 2 Alle ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot verhaal van zijn schulden aangevangen executies worden geschorst.

  • 3 De gelegde beslagen vervallen zodra de uitspraak, houdende de vaststelling van het saneringsplan, in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij de rechter op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder dan wel van de schuldenaar reeds een vroeger tijdstip daarvoor heeft bepaald. De inschrijving van een desbetreffende, op verzoek van de bewindvoerder af te geven verklaring van de rechter-commissaris machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling.

  • 4 Een vervallen beslag herleeft, zodra de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op grond van het bepaalde in artikel 350, derde lid, onder b, mits het goed dan nog tot de boedel behoort. Indien de inschrijving van het beslag in de openbare registers is doorgehaald, vervalt de herleving, indien niet binnen veertien dagen na de herleving een exploit is ingeschreven, waarbij van de herleving mededeling aan de schuldenaar is gedaan.

  • 5 Het tweede, derde en vierde lid zijn eveneens van toepassing ten aanzien van executies en beslagen, aangevangen of gelegd ten behoeve van vorderingen welke door pand of hypotheek zijn gedekt, voor zover die executies en beslagen niet zijn aangevangen en gelegd op goederen, welke voor die vorderingen bijzonderlijk zijn verbonden.

Artikel 302

Indien de schuldenaar zich in gijzeling bevindt, is hij daaruit van rechtswege ontslagen door de uitspraak tot de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling, tenzij de gijzeling plaatsvindt anders dan wegens een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt.

Artikel 303

  • 1 Met ingang van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is de schuldenaar wettelijke noch bedongen rente verschuldigd over vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt.

  • 2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet indien:

    • a. de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling niet wordt uitgesproken;

    • b. de schuldenaar tijdens het van toepassing zijn van de schuldsaneringsregeling bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak failliet is verklaard of door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement komt te verkeren.

Artikel 304

  • 1 Een wederpartij is niet bevoegd de nakoming van zijn verbintenis die voortvloeit uit een overeenkomst tot het geregeld afleveren van gas, water, elektriciteit of verwarming, benodigd voor de eerste levensbehoeften, jegens de schuldenaar op te schorten wegens het door de schuldenaar niet nakomen van een verbintenis tot betaling van een geldsom die is ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

  • 2 Een tekortkoming in de nakoming van de schuldenaar als in het eerste lid bedoeld, die plaatsvond vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, levert geen grond op voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Een beroep door de wederpartij op een beding dat een uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling grond oplevert voor ontbinding van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, dan wel dat die overeenkomst daardoor van rechtswege zal zijn ontbonden, is slechts toegelaten met goedvinden van de bewindvoerder.

Artikel 305

  • 1 Indien de schuldenaar huurder is, kan hij met machtiging van de bewindvoerder en, indien de schuldsaneringsregeling definitief van toepassing is verklaard, kan de bewindvoerder de huur tussentijds doen eindigen, mits de opzegging geschiedt tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. Bovendien moet bij de opzegging de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn in acht genomen worden, met dien verstande echter, dat een termijn van drie maanden in elk geval voldoende zal zijn. Zijn de huurpenningen vooruit betaald, dan kan de huur niet eerder worden opgezegd dan tegen de dag, waarop de termijn, waarvoor vooruitbetaling heeft plaats gehad, eindigt.

  • 2 De verhuurder is bevoegd de huur tussentijds te beëindigen indien de schuldenaar jegens de verhuurder een verplichting die ontstaat na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet nakomt, mits de opzegging geschiedt tegen een tijdstip, waarop dergelijke overeenkomsten naar plaatselijk gebruik eindigen. De tweede en derde volzin van het eerste lid zijn van toepassing.

  • 3 Indien de schuldenaar pachter is, vinden het eerste en tweede lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 306

Een betaling ten laste van niet tot de boedel behorende goederen van de schuldenaar verricht, op vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, is nietig.

Artikel 307

  • 1 Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, kan zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Artikel 308

Een betaling door de schuldenaar anders dan ten laste van de boedel verricht, wordt niet toegerekend op een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt.

Artikel 309

  • 1 De rechter-commissaris kan op verzoek van elke belanghebbende of ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar of de bewindvoerder bevinden, voor een periode van ten hoogste één maand niet dan met machtiging van de rechter-commissaris kan worden uitgeoefend.

  • 2 De rechter-commissaris kan de periode telkens met een maand verlengen, met dien verstande dat de periode in ieder geval eindigt op het tijdstip waarop de uitspraak, houdende de vaststelling van het saneringsplan, in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 3 De rechter-commissaris kan de beschikking beperken tot bepaalde derden en voorwaarden verbinden zowel aan de beschikking als aan de machtiging van een derde tot uitoefening van een aan deze toekomende bevoegdheid.

  • 4 Gedurende de in het eerste en tweede lid bedoelde perioden lopen aan of door de derden ter zake van hun bevoegdheid gestelde termijnen voort, voor zover dit redelijkerwijze noodzakelijk is om de derde dan wel de bewindvoerder in staat te stellen na afloop van de periode zijn standpunt te bepalen. Degene die de termijn heeft gesteld kan opnieuw een redelijke termijn stellen.

  • 5 De in de eerste volzin van het eerste lid bedoelde beslissing kan ook op verzoek van de schuldenaar dan wel ambtshalve worden gegeven door de rechter die de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitspreekt.

Artikel 310

  • 1 De rechter-commissaris kan op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat betaling op niet tot de boedel behorende vorderingen van de schuldenaar tot betaling van een geldsom, moet geschieden aan de bewindvoerder. De rechter-commissaris kan de beschikking beperken tot een bepaalde periode en tot bepaalde vorderingen.

  • 2 De bewindvoerder brengt de schuldenaren die het aangaat bij brief van de beschikking bedoeld in het eerste lid op de hoogte.

  • 3 De door de bewindvoerder ingevolge het eerste lid ontvangen gelden behoren niet tot de boedel. De bewindvoerder voert ter zake een afzonderlijke administratie.

  • 4 De bewindvoerder voldoet uit de door hem ingevolge het eerste lid ontvangen gelden voor en namens de schuldenaar vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling niet werkt en die ter voldoening door de rechter-commissaris zijn aangewezen.

Artikel 311

  • 1 De rechter-commissaris kan op verzoek van de bewindvoerder of de schuldenaar dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking bepalen dat de schuldenaar gedurende een in die beschikking vast te stellen periode bevoegd is ten behoeve van de boedel de uitoefening van zijn zelfstandig beroep of bedrijf voort te zetten. De rechter-commissaris kan een periode telkens verlengen en aan zijn beschikking voorwaarden verbinden.

  • 2 Een beschikking als bedoeld in het eerste lid heeft tot gevolg dat de schuldenaar bevoegd is alle handelingen waartoe de bewindvoerder toestemming heeft gegeven en die voor de normale uitoefening van het beroep of bedrijf nodig zijn, te verrichten.

  • 3 Vorderingen die voortvloeien uit een voortzetting van de uitoefening van het beroep of bedrijf waartoe de schuldenaar op grond van dit artikel bevoegd is, waaronder te begrijpen de verschuldigde huurpenningen, voor zover aan die voortzetting toe te rekenen, zijn boedelschulden.

Artikel 312

  • 1 Gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling kan de schuldenaar in staat van faillissement worden verklaard ter zake van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling niet werkt.

  • 2 Door de faillietverklaring van de schuldenaar eindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege. Van de beëindiging wordt door de curator melding gemaakt in de publicatie bedoeld in artikel 14, derde lid.

  • 3 Indien tengevolge van verzet, hoger beroep of cassatie de faillietverklaring wordt vernietigd, herleeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege. Daarvan wordt melding gemaakt in de aankondiging bedoeld in artikel 15, eerste lid, tweede volzin. Artikel 15d, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

DERDE AFDELING. Het bestuur over de boedel

Artikel 314

  • 1 De rechter-commissaris houdt toezicht op de vervulling door de bewindvoerder van de door hem ingevolge deze titel te verrichten taken.

Artikel 315

  • 1 Van alle beschikkingen van de rechter-commissaris staat gedurende vijf dagen hoger beroep op de rechtbank open. De rechtbank beslist na verhoor of behoorlijke oproeping van de belanghebbenden.

Artikel 316

  • 1 De bewindvoerder is belast met:

    • a. het toezicht op de naleving door de schuldenaar van diens verplichtingen die uit de schuldsaneringsregeling voortvloeien;

    • b. het beheer en de vereffening van de boedel;

    • c. de uitvoering van het saneringsplan.

Artikel 317

  • 1 Ieder der schuldeisers van vorderingen waarvoor de schuldsaneringsregeling werkt en de schuldenaar kunnen bij verzoekschrift tegen elke handeling van de bewindvoerder bij de rechter-commissaris opkomen, of van deze een bevel uitlokken dat de bewindvoerder een bepaalde handeling zal verrichten of een voorgenomen handeling zal nalaten.

  • 2 De rechter-commissaris beslist, na de bewindvoerder te hebben gehoord, binnen drie dagen.

Artikel 318

  • 1 De bewindvoerder brengt uiterlijk tien dagen voor de dag waarop de verificatievergadering zal worden gehouden een verslag uit over de toestand van de boedel en vervolgens telkens na verloop van zes maanden, een verslag over de uitvoering van het saneringsplan. De bewindvoerder legt zijn verslag neder ter griffie van de rechtbank, ter kosteloze inzage van schuldeisers. De nederlegging geschiedt kosteloos.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden, kan op verzoek van de bewindvoerder of ambtshalve door de rechter-commissaris worden verlengd.

Artikel 319

  • 1 De rechtbank is bevoegd de bewindvoerder, na hem gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, te ontslaan en door een ander te vervangen, hetzij op voordracht van de rechter-commissaris hetzij op een met redenen omkleed verzoek van de bewindvoerder, een of meer schuldeisers dan wel de schuldenaar.

  • 2 De ontslagen bewindvoerder legt rekening en verantwoording af aan de in zijn plaats benoemde bewindvoerder.

Artikel 320

  • 2 De rechtbank kan op verzoek van de bewindvoerder tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling telkens voor een daarbij door de rechtbank vast te stellen periode een voorschot op het salaris toekennen.

  • 3 Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt beëindigd op de voet van artikel 338, vierde lid, of artikel 350, stelt de rechtbank daarbij tevens het salaris vast.

  • 4 Eindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van het bepaalde in artikel 312, tweede lid, dan stelt de rechtbank het salaris vast zodra de uitspraak tot faillietverklaring in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 5 In geval van akkoord wordt het salaris bij het vonnis van homologatie bepaald.

  • 6 Het salaris van de bewindvoerder wordt vastgesteld volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

  • 7 Het salaris van de bewindvoerder is schuld van de boedel en wordt bij voorrang voldaan boven alle andere schulden en boven een betaling bedoeld in artikel 295, vijfde lid. Het in de vorige volzin bepaalde is ook van toepassing op de verschotten en op de publicaties die ingevolge deze titel zijn voorgeschreven.

  • 8 De kosten van de ingevolge deze titel voorgeschreven publicaties die niet uit de boedel kunnen worden voldaan, en het salaris van deskundigen komen ten laste van de Staat. De griffier van de rechtbank waarbij de schuldenaar zijn verzoekschrift tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, draagt zorg voor de voldoening van het door de rechtbank vast te stellen bedrag dat ten laste van de Staat komt.

VIERDE AFDELING. De voorzieningen na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de taak van de bewindvoerder

Artikel 322

De bewindvoerder geeft van de dagen, uur en plaats bedoeld in artikel 289 onverwijld aan alle bekende schuldeisers bij brieven kennis. In de kennisgeving wordt melding gemaakt dat gedurende een termijn van veertien dagen voorafgaande aan de verificatievergadering een ontwerp van een saneringsplan op de griffie ter inzage ligt. Indien de schuldenaar een ontwerp van akkoord ter griffie heeft neergelegd, wordt daarvan eveneens melding gemaakt.

Artikel 323

De bewindvoerder zorgt, dadelijk na zijn benoeming, door alle nodige en gepaste middelen voor de bewaring van de boedel. Tenzij de rechtercommissaris anders bepaalt, neemt de bewindvoerder de tot de boedel behorende bescheiden en andere gegevensdragers, gelden, kleinodiën, effecten en andere papieren van waarde tegen ontvangstbewijs onder zich, behoudens voor zover het beheer daarover op grond van een beslissing als bedoeld in artikel 296, derde lid, toekomt aan de schuldenaar.

Artikel 324

Artikel 325

Een afschrift van de boedelbeschrijving en, indien toepassing is gegeven aan artikel 324, derde lid, van de staat in dat artikellid bedoeld, worden ter kosteloze inzage van een ieder nedergelegd ter griffie van de rechtbank die de schuldsaneringsregeling van toepassing heeft verklaard.

De nederlegging geschiedt kosteloos.

Artikel 326

  • 1 De bewindvoerder is, voordat de uitspraak houdende de vaststelling van het saneringsplan in kracht van gewijsde is gegaan, bevoegd tot de boedel behorende goederen te vervreemden, voor zover de vervreemding noodzakelijk is ter bestrijding van de kosten van de schuldsaneringsregeling of de goederen niet dan met nadeel voor de boedel bewaard kunnen blijven.

  • 2 De goederen worden ondershands verkocht, tenzij de rechtercommissaris bepaalt dat de verkoop in het openbaar zal geschieden.

VIJFDE AFDELING. Verificatie van vorderingen, behandeling van ontwerp van akkoord en raadpleging over voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en het ontwerp van saneringsplan

Paragraaf 1. Verificatie van vorderingen

Artikel 328

  • 2 Renten, na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling lopende ten aanzien van door pand of hypotheek gedekte vorderingen, worden pro memorie geverifieerd. Voor zover de renten op de opbrengst daarvan niet batig gerangschikt worden, kan de schuldeiser aan deze verificatie geen rechten ontlenen.

Paragraaf 2. Het ontwerp van akkoord

Artikel 329

  • 1 De schuldenaar is bevoegd ten aanzien van vorderingen waarvoor de schuldsaneringsregeling werkt aan de schuldeisers van die vorderingen een akkoord aan te bieden.

  • 2 Het ontwerp van akkoord wordt ter griffie van de rechtbank nedergelegd ter kosteloze inzage van een ieder. De nederlegging geschiedt kosteloos.

  • 3 Aanbieding van een akkoord op een tijdstip nadat een saneringsplan is vastgesteld, is ook toegelaten indien vóór die vaststelling een akkoord is verworpen of de homologatie is geweigerd. De in de vorige volzin bedoelde bevoegdheid kan één keer worden uitgeoefend.

  • 4 Vóórdat een saneringsplan is vastgesteld, kan aanbieding van een akkoord slechts geschieden door nederlegging van het ontwerp van akkoord ter griffie uiterlijk op de vijftiende dag vóór de dag waarop de verificatievergadering zal worden gehouden.

  • 5 Is een ontwerp van akkoord gevoegd bij het verzoekschrift tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, dan doet de griffier daarvan opgave in de aankondiging bedoeld in artikel 293.

  • 6 Indien de nederlegging van een ontwerp van akkoord geschiedt na de indiening van het verzoekschrift tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, doet de bewindvoerder daarvan onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechtercommissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen. Tevens geeft de bewindvoerder van de nederlegging onverwijld bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers, tenzij daarvan reeds melding is gemaakt in de kennisgeving bedoeld in artikel 322.

Artikel 330

Het ontwerp van een akkoord vervalt:

  • a. indien de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling niet wordt uitgesproken;

  • b. indien, voordat het vonnis van homologatie van het akkoord in kracht van gewijsde is gegaan, een rechterlijke uitspraak tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde gaat;

  • c. indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op grond van het bepaalde in artikel 312, tweede lid.

Artikel 331

  • 1 Indien het ontwerp van akkoord is nedergelegd overeenkomstig artikel 329, vierde lid, wordt daarover in de vergadering na afloop van de verificatie dadelijk geraadpleegd en beslist.

  • 2 Indien het ontwerp van akkoord is nedergelegd nadat een saneringsplan is vastgesteld, zal de rechter-commissaris dadelijk dag, uur en plaats vaststellen waarop over het aangeboden akkoord ten overstaan van de rechter-commissaris zal worden geraadpleegd en beslist.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid doet de bewindvoerder van de dag, uur en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen.

    Tevens geeft de bewindvoerder daarvan onverwijld bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers.

Artikel 332

  • 1 De schuldenaar is ter vergadering bevoegd tot toelichting en verdediging van het akkoord op te treden en het, staande de raadpleging, te wijzigen.

  • 2 Tot stemming over het akkoord zijn bevoegd de schuldeisers van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt. Pandhouders, hypotheekhouders en schuldeisers als bedoeld in artikel 299b zijn tot stemmen bevoegd, indien zij vóór de aanvang van de stemming van hun recht van parate executie afstand doen. Zij herkrijgen dat recht niet, ongeacht of het akkoord wordt aanvaard, verworpen of overeenkomstig het vierde lid wordt vastgesteld.

  • 3 Tot het aannemen van het akkoord wordt vereist:

    • a. de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering verschenen erkende en voorwaardelijk toegelaten schuldeisers van vorderingen waaraan voorrang is verbonden, welke tezamen ten minste de helft van het totale bedrag van hun vorderingen vertegenwoordigen; en

    • b. de toestemming van de gewone meerderheid van de ter vergadering verschenen erkende en voorwaardelijk toegelaten concurrente schuldeisers, welke tezamen ten minste de helft van het totale bedrag van hun vorderingen vertegenwoordigen.

  • 4 In afwijking van het derde lid kan de rechter-commissaris op verzoek van de schuldenaar of de bewindvoerder bij gemotiveerde beschikking een aangeboden akkoord vaststellen als ware het aangenomen, indien:

    • a. drie vierde van de schuldeisers van vorderingen waaraan voorrang is verbonden en drie vierde van de concurrente schuldeisers voor het akkoord hebben gestemd; en

    • b. de verwerping van het akkoord het gevolg is van het tegenstemmen van een of meer schuldeisers die, alle omstandigheden in aanmerking genomen en in het bijzonder het percentage dat die schuldeisers, zou de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden voortgezet, naar verwachting aan betaling op hun vorderingen zullen ontvangen, in redelijkheid niet tot dit stemgedrag hebben kunnen komen.

  • 5 Het proces-verbaal van de vergadering vermeldt de inhoud van het akkoord, de namen van de verschenen stemgerechtigde schuldeisers, de door ieder hunner uitgebrachte stem, de uitslag van de stemming en, indien toepassing is gegeven aan het vierde lid, de beschikking van de rechter-commissaris.

Paragraaf 3. Raadpleging over voortzetting van de schuldsaneringsregeling en het ontwerp van saneringsplan

Artikel 334

  • 1 In de verificatievergadering stelt de rechter-commissaris iedere verschenen schuldeiser van een of meer vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, in de gelegenheid zijn standpunt kenbaar te maken omtrent het al dan niet voortzetten van de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsmede omtrent het ontwerp van een saneringsplan.

  • 2 De schuldenaar is bevoegd tot verdediging van de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot toelichting en verdediging van het ontwerp van een saneringsplan. Hij kan het ontwerp staande de vergadering wijzigen.

  • 3 Over de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en over het ontwerp van een saneringsplan wordt niet door ter vergadering verschenen schuldeisers bij stemming beslist.

  • 4 Het proces-verbaal van de verificatievergadering vermeldt het standpunt van de schuldeisers bedoeld in het eerste lid.

Artikel 335

  • 1 De rechter-commissaris bepaalt vóór het sluiten van de verificatievergadering de terechtzitting waarop de rechtbank achtereenvolgens zal behandelen:

    • a. verzoekschriften, indien deze op de voet van artikel 149 zijn ingediend;

    • b. de homologatie van het akkoord, indien een akkoord is aangenomen of vastgesteld;

    • c. de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling;

    • d. het door de schuldenaar ingediende ontwerp van een saneringsplan.

  • 2 De terechtzitting zal gehouden worden ten minste acht en ten hoogste veertien dagen na de dag waarop de verificatievergadering heeft plaatsgevonden. Artikel 151 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 336

  • 1 Het proces-verbaal van de verificatievergadering wordt ondertekend door de rechter-commissaris en de griffier. Bij het proces-verbaal worden gevoegd het ontwerp van een saneringsplan en, indien van toepassing, het akkoord.

  • 2 Gedurende acht dagen kan een ieder ter griffie kosteloze inzage verkrijgen van de stukken bedoeld in het eerste lid.

Zesde afdeling. Behandeling door de rechtbank

Artikel 337

  • 1 Op de openbare terechtzitting, bepaald ingevolge artikel 335, eerste lid, wordt door de rechter-commissaris verslag uitgebracht.

  • 2 Ieder van de schuldeisers ten aanzien van wier vorderingen de schuldsaneringsregeling werkt, kan in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur:

    • a. de gronden uiteenzetten waarop hij de homologatie van een akkoord wenst of haar bestrijdt;

    • b. de gronden uiteenzetten waarop hij de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wenst of haar bestrijdt;

    • c. zijn standpunt verklaren omtrent het ontwerp van een saneringsplan.

  • 3 De schuldenaar is bevoegd tot verdediging van zijn belangen op te treden.

Artikel 338

  • 1 Op de dag van de terechtzitting bedoeld in artikel 337, of anders uiterlijk op de achtste dag daarna, doet de rechtbank uitspraak.

  • 2 Zij zal, voor zover van toepassing, eerst bij met redenen omklede beschikking uitspraak doen op verzoekschriften als bedoeld in artikel 149 en tot homologatie van het akkoord dan wel tot weigering daarvan. Artikel 153, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Indien de homologatie wordt geweigerd, kan de rechter de schuldenaar niet in staat van faillissement verklaren.

  • 4 Indien de schuldenaar geen akkoord heeft aangeboden of de homologatie is geweigerd, bepaalt de rechtbank of de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet of dat de toepassing wordt beëindigd. Artikel 350, derde lid, is van toepassing. De uitspraak geschiedt bij vonnis.

  • 5 In de uitspraak tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt tevens een saneringsplan vastgesteld.

  • 6 Wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigd, dan vervalt de toepassing pas met ingang van de dag waarop de desbetreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Artikel 350, vijfde en zesde lid, is van toepassing.

Artikel 339

  • 1 Ten aanzien van de uitspraak tot weigering dan wel verlening van homologatie, zijn de artikelen 154, 155, eerste lid, en 156 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het recht van hoger beroep en cassatie slechts toekomt aan schuldeisers die op de terechtzitting bedoeld in artikel 337 zijn verschenen.

  • 3 Indien de homologatie in hoger beroep of cassatie is verleend, verliest een door de rechter vastgesteld saneringsplan van rechtswege zijn kracht zodra de uitspraak tot verlening van homologatie in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 4 Wordt de homologatie in hoger beroep of cassatie vernietigd, dan geeft de griffier van het rechtscollege daarvan onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank. Zodra de uitspraak tot vernietiging in kracht van gewijsde is gegaan, doet de rechtbank uitspraak als bedoeld in artikel 338, vierde lid.

Artikel 340

  • 1 De toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt van rechtswege zodra de homologatie in kracht van gewijsde is gegaan. Van de beëindiging doet de bewindvoerder aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen.

  • 2 Het gehomologeerde akkoord is verbindend voor alle schuldeisers ten aanzien van wier vorderingen de schuldsaneringsregeling werkt, onverschillig of zij al dan niet in de schuldsaneringsregeling opgekomen zijn.

  • 4 Bij het vonnis, waarbij de ontbinding van het akkoord wordt uitgesproken, wordt de schuldenaar tevens in staat van faillissement verklaard.

  • 5 In een faillissement, uitgesproken overeenkomstig het vierde lid, kan geen akkoord worden aangeboden.

Artikel 341

  • 1 Van het vonnis, houdende beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen.

  • 2 Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen. De griffier van het gerechtshof geeft van die indiening onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.

  • 3 De voorzitter bepaalt terstond dag en uur voor de behandeling, welk zal moeten plaatsvinden binnen twintig dagen na de dag van de indiening van het verzoekschrift.

  • 4 De griffier van het gerechtshof doet van het hoger beroep en van de dag en uur, voor de behandeling bepaald, aankondiging in de Staatscourant en in de nieuwsbladen waarin de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling is aangekondigd.

  • 6 De uitspraak vindt niet later plaats dan op de achtste dag na die van de behandeling van het verzoekschrift ter terechtzitting. Van het arrest van het gerechtshof wordt door de griffier onverwijld mededeling gedaan aan de griffier van de rechtbank.

  • 7 Van het arrest kunnen de schuldeisers die op de voet van het vijfde lid bij de behandeling van het hoger beroep zijn verschenen en de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad geeft van die indiening en van het arrest van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.

Artikel 342

  • 1 Van het vonnis, houdende uitspraak tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een saneringsplan, kunnen de schuldeisers die op de terechtzitting bedoeld in artikel 337 zijn verschenen, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. De schuldenaar heeft dezelfde bevoegdheid voor zover het de vaststelling van het saneringsplan betreft.

  • 3 Gedurende acht dagen na het arrest van het gerechtshof kan de daarbij in het ongelijk gestelde partij in cassatie komen. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad. De griffier van de Hoge Raad geeft van die indiening en van het arrest van de Hoge Raad onverwijld kennis aan de griffier van de rechtbank.

Zevende afdeling. Het saneringsplan

Artikel 343

  • 1 De rechtbank is vrij in het saneringsplan bepalingen op te nemen die haar, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk en billijk voorkomen.

  • 2 In een saneringsplan stelt de rechter in ieder geval de termijn vast gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, welke termijn ten hoogste drie jaar zal zijn, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, die dag daaronder begrepen. In afwijking van de eerste volzin kan de termijn op ten hoogste vijf jaar worden vastgesteld, indien voor de gehele termijn vanaf de vaststelling van het saneringsplan in dat plan tevens een nominaal bedrag wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 295, derde lid.

  • 3 De rechter kan in een saneringsplan onder meer:

    • a. een nominaal bedrag vaststellen als bedoeld in artikel 295, derde lid;

    • b. ten aanzien van goederen van de boedel waarop geen recht van pand, hypotheek of retentie rust, bepalen dat deze niet of gedurende een daarvoor vast te stellen termijn niet bij de vereffening en tegeldemaking betrokken zullen worden;

    • c. ten aanzien van goederen als bedoeld onder b bepalen dat de schuldenaar daarover het beheer zal voeren;

    • d. een bedrag vaststellen als bedoeld in artikel 21, onder 4°.

  • 4 Een vóór de vaststelling van het saneringsplan gegeven beslissing op de voet van de artikelen 21, onder 4°, 295, derde lid, en 296, derde lid, verliest haar kracht zodra de uitspraak houdende vaststelling van het saneringsplan in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 344

Een door de rechter vastgesteld saneringsplan is verbindend voor alle schuldeisers van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, zonder uitzondering en onverschillig of zij in de schuldsaneringsregeling zijn opgekomen.

Artikel 345

  • 1 De rechtbank kan een saneringsplan op voordracht van de rechtercommissaris, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar dan wel een of meer schuldeisers wijzigen op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid het plan niet ongewijzigd in stand kan blijven. De uitspraak geschiedt bij vonnis.

  • 2 Alvorens te beslissen bepaalt de rechtbank dag en uur voor de terechtzitting waarop de zaak zal worden behandeld en kan zij tevens de oproeping bevelen van schuldeisers ten aanzien van wier vorderingen de schuldsaneringsregeling werkt.

  • 3 De bewindvoerder doet van de dag, uur en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen. Tevens geeft de bewindvoerder bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers. Artikel 337, tweede lid, aanhef en onder c, en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Van het vonnis bedoeld in het eerste lid kunnen de schuldeisers die bij de behandeling van de zaak zijn verschenen en de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. De artikelen 341, tweede, derde en zesde lid, en 342, derde lid, zijn van toepassing.

Artikel 346

Het saneringsplan verliest van rechtswege zijn kracht door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Achtste afdeling. De vereffening van de boedel

Artikel 347

  • 1 Zodra de uitspraak waarbij het saneringsplan is vastgesteld in kracht van gewijsde is gegaan, verkeert de boedel van rechtswege in staat van insolventie en gaat de bewindvoerder over tot vereffening en tegeldemaking van de tot de boedel behorende goederen voor zover daaromtrent in het saneringsplan niet anders is bepaald, zonder dat daartoe toestemming of medewerking van de schuldenaar nodig is.

  • 2 De goederen worden ondershands verkocht, tenzij de rechtercommissaris bepaalt dat de verkoop in het openbaar zal geschieden.

Artikel 348

De rechter-commissaris kan op een door hem te bepalen dag, uur en plaats een vergadering van schuldeisers beleggen, ten einde hen zo nodig te raadplegen over de wijze van vereffening van de boedel en zo nodig verificatie te doen plaatsvinden van de schuldvorderingen die na afloop van de ingevolge artikel 289, derde lid, bepaalde termijn zijn ingediend en niet reeds overeenkomstig artikel 127 geverifieerd zijn. De bewindvoerder handelt ten opzichte van deze vorderingen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 111 tot en met 114. Hij roept de schuldeisers ten minste tien dagen vóór de vergadering, bij brieven op waarin het onderwerp van de vergadering wordt vermeld en hun tevens de bepaling van artikel 114 wordt herinnerd. Bovendien plaatst hij gelijke oproeping in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen.

Artikel 349

  • 1 Zo dikwijls er voldoende gerede penningen aanwezig zijn, gaat de bewindvoerder over tot een uitdeling aan de geverifieerde schuldeisers.

    Niettemin vindt geen uitdeling plaats, indien de verkoop van een goed nog moet plaatsvinden en daarop pand of hypotheek rust of ten aanzien van dat goed voorrang geldt als bedoeld in artikel 292 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel op dat bepaalde goed een voorrecht rust.

    Indien een goed als bedoeld in de vorige volzin in de boedel valt nadat een uitdeling heeft plaatsgevonden, heeft dat geen invloed op de geldigheid van die uitdeling.

  • 2 De uitdeling geschiedt naar evenredigheid van ieders vordering, met dien verstande dat, zolang de vorderingen waaraan voorrang is verbonden niet volledig zijn voldaan, daarop een twee keer zo groot percentage wordt betaald als op de concurrente vorderingen.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid worden de vorderingen van de schuldeisers die voorrang hebben, ongeacht of deze wordt betwist, en die niet reeds overeenkomstig artikel 57 of 299b, derde lid, voldaan zijn, bepaald op het bedrag waarvoor zij batig gerangschikt kunnen worden op de opbrengst der goederen waarop hun voorrang betrekking heeft. Zo dit minder is dan het gehele bedrag van hun vorderingen, worden zij voor het ontbrekende als concurrent behandeld.

  • 4 De bewindvoerder maakt telkens een uitdelingslijst op. De lijst houdt in een staat van de ontvangsten en uitgaven, de namen van de schuldeisers, het geverifieerde bedrag van ieders vordering, benevens de daarop te ontvangen uitkering.

  • 5 De artikelen 181, 182 (in welk artikel in de plaats van 60, derde lid, tweede zin, wordt gelezen: 299b, derde lid, tweede volzin), 183 tot en met 189, 191 en 192 zijn van overeenkomstige toepassing.

Negende afdeling. Beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling

Artikel 350

  • 1 De rechtbank kan de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, van de schuldenaar dan wel van een of meer schuldeisers. Zij kan zulks ook ambtshalve doen.

  • 2 Alvorens te beslissen roept de rechtbank de schuldenaar op ten einde door haar te worden gehoord. Tevens kan zij schuldeisers daartoe oproepen.

  • 3 Een beëindiging bedoeld in het eerste lid kan geschieden indien:

    • a. de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, zijn voldaan;

    • b. de schuldenaar in staat is zijn betalingen te hervatten;

    • c. de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt;

    • d. de schuldenaar bovenmatige schulden doet of laat ontstaan;

    • e. de schuldenaar tracht zijn schuldeisers te benadelen.

  • 4 De uitspraak geschiedt bij vonnis. De toepassing van de schuldsaneringsregeling vervalt pas met ingang van de dag waarop de uitspraak tot de beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 5 Indien de beëindiging geschiedt op grond van het bepaalde in het derde lid, onder c, d of e, verkeert de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank benoemt terstond een rechter-commissaris en een curator.

  • 6 Van de beëindiging wordt door de bewindvoerder aankondiging gedaan in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen of, indien het vijfde lid toepassing vindt, door de curator in de publicatie bedoeld in artikel 14, derde lid.

Artikel 351

  • 1 Van het vonnis bedoeld in artikel 350 heeft, in geval van beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, de schuldenaar, of, in geval de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd is, hij die het verzoek tot die beëindiging heeft gedaan, gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak recht van hoger beroep.

Artikel 352

  • 1 Indien de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet reeds is beëindigd, bepaalt de rechtbank op voordracht van de rechtercommissaris, op verzoek van de bewindvoerder dan wel van de schuldenaar hetzij ambtshalve uiterlijk een maand vóór het einde van de termijn bedoeld in het tweede lid van artikel 343, dag, uur en plaats voor de terechtzitting waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld.

  • 2 Indien nog geen dag voor de verificatievergadering is bepaald en een jaar is verstreken sinds de uitspraak tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling, kan de rechter op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder dan wel van de schuldenaar een dag bepalen voor de terechtzitting waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld. De rechtbank bepaalt die zitting slechts als de voordracht of het verzoek vergezeld gaat van een beredeneerde verklaring van de bewindvoerder dat redelijkerwijs niet de verwachting bestaat dat de schuldenaar geheel of gedeeltelijk aan zijn verplichtingen kan voldoen.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde zitting zal niet eerder dan veertien dagen en niet later dan eenentwintig dagen na de beschikking van de rechtbank bedoeld in het eerste lid gehouden worden.

  • 4 De bewindvoerder doet van de dag, uur en plaats onverwijld aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen. Tevens geeft de bewindvoerder bij brieven kennis aan alle bekende schuldeisers.

Artikel 353

  • 1 Op de terechtzitting, bepaald ingevolge artikel 352, wordt door de bewindvoerder een schriftelijk verslag uitgebracht. De schuldenaar woont de zitting in persoon bij.

  • 2 De rechtbank kan iedere verschenen schuldeiser in de gelegenheid stellen in persoon, bij schriftelijk gemachtigde of bij procureur het woord te voeren.

Artikel 354

  • 1 Op de dag van de terechtzitting, of anders uiterlijk op de achtste dag daarna, doet de rechtbank bij vonnis uitspraak of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, indien er sprake is van een tekortkoming, of deze aan de schuldenaar kan worden toegerekend.

  • 2 Ingeval van een toerekenbare tekortkoming, kan de rechter daarbij bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft.

  • 3 Indien de terechtzitting is bepaald ingevolge artikel 352, tweede lid, beëindigt de rechtbank de schuldsanering slechts indien redelijkerwijs niet de verwachting bestaat dat de schuldenaar geheel of gedeeltelijk aan zijn verplichtingen kan voldoen en van omstandigheden als bedoeld in artikel 350, derde lid onderdeel c, d of e niet is gebleken. De rechtbank kan een of meer keren haar beslissing aanhouden, hetzij voor nader onderzoek, hetzij indien uit het verslag van de bewindvoerder blijkt dat de schuldenaar op een later tijdstip geheel of gedeeltelijk aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen. De rechtbank bepaalt de dag waarop de schuldsaneringsregeling eindigt met inachtneming van de termijn, bedoeld in artikel 343, tweede lid.

  • 4 Indien de rechtbank de voordracht of het verzoek om beëindiging van de schuldsaneringsregeling afwijst, en geen toepassing geeft aan artikel 350, vijfde lid, bepaalt de rechtbank alsnog een verificatievergadering. Tussen de uitspraak en de verificatievergadering moeten ten minste veertien dagen verlopen.

Artikel 355

  • 1 Van het vonnis bedoeld in artikel 354 kunnen de schuldeisers die op de voet van artikel 353, tweede lid, bij de behandeling van de zaak zijn verschenen en de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen.

Artikel 356

  • 1 De bewindvoerder gaat, zodra de uitspraak bedoeld in artikel 354 in kracht van gewijsde is gegaan, onverwijld over tot het opmaken van een slotuitdelingslijst.

  • 2 De toepassing van de schuldsaneringsregeling is van rechtswege beëindigd zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. De bewindvoerder doet daarvan aankondiging in de Staatscourant en in de door de rechter-commissaris ingevolge artikel 293 aangewezen nieuwsbladen.

  • 3 Na verloop van een maand na de beëindiging doet de bewindvoerder rekening en verantwoording van zijn beheer aan de rechter-commissaris.

Artikel 357

Indien na de slotuitdeling ingevolge artikel 189 gereserveerde uitdelingen aan de boedel terugvallen, of mocht blijken dat er nog baten van de boedel aanwezig zijn, welke ten tijde van de vereffening niet bekend waren, gaat de bewindvoerder, op bevel van de rechtbank, tot vereffening en verdeling daarvan over op de grondslag van de vroegere uitdelingslijsten.

Artikel 358

  • 1 Door de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikei 356, tweede lid, [tekstcorrectie :“artikei” moet zijn “artikel”.] is een vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar, onverschillig of de schuldeiser al dan niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en onverschillig of de vordering al dan niet is geverifieerd.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de rechter in het vonnis bedoeld in artikel 354 heeft vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten en de rechter daarbij geen toepassing heeft gegeven aan hettweede lid van artikel 354.

Tiende afdeling. Bijzondere bepalingen

Artikel 358a

  • 1 Indien na de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling waardoor het rechtsgevolg bedoeld in artikel 358, eerste lid, is ingetreden, blijkt dat zich voordien feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die grond zouden hebben opgeleverd voor de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 350, derde lid, onder e, kan de rechter op verzoek van iedere belanghebbende bepalen dat artikel 358, eerste lid, verder geen toepassing vindt.

  • 2 Alvorens te beslissen roept de rechtbank de schuldenaar op ten einde door haar te worden gehoord.

  • 3 Van het vonnis kan gedurende acht dagen na de uitspraak in hoger beroep worden gekomen. Het hoger beroep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof, dat van de zaak kennis moet nemen.

  • 4 Gedurende acht dagen na het arrest van het gerechtshof kan beroep in cassatie worden ingesteld. Het beroep in cassatie wordt ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.

  • 5 Zodra de uitspraak bedoeld in het eerste lid in kracht van gewijsde is gegaan, doet de griffier van het gerecht dat deze uitspraak heeft gedaan daarvan onverwijld aankondiging in de Staatscourant.

Artikel 359

  • 1 Indien de faillietverklaring van de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt uitgesproken of indien de schuldenaar door beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling in staat van faillissement komt te verkeren, gelden de volgende regelen:

    • a. handelingen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling door de bewindvoerder verricht, blijven geldend en verbindend;

    • b. boedelschulden, gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ontstaan, gelden als boedelschulden in het faillissement;

    • c. in de schuldsaneringsregeling ingediende vorderingen gelden als ingediend in het faillissement.

  • 3 Het tijdstip, waarop de termijnen vermeld in de artikelen 43 en 45 aanvangen, wordt berekend met ingang van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Elfde afdeling. Slotbepalingen

Artikel 360

Tegen de beslissingen van de rechter, ingevolge de bepalingen van deze titel gegeven, staat geen hogere voorziening open, behalve in de gevallen, waarin het tegendeel is bepaald, en behoudens de mogelijkheid van cassatie in het belang der wet.

Artikel 361

  • 2 Voor het instellen van beroep in cassatie is steeds de medewerking nodig van een advocaat bij de Hoge Raad.

Algemene slotbepaling

Artikel 362

  • 2 De derde titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is niet van toepassing op verzoeken ingevolge deze wet.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven op het Loo , den 30sten September 1893

EMMA.

De Minister van Justitie.

SMIDT.

Uitgegeven den zesden October 1893.

De Minister van Justitie,

SMIDT.