Ziektewet

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 03-02-2006 en zichtdatum 21-09-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m 07-03-2006

Wet van 5 juni 1913, tot regeling der arbeiders-ziekteverzekering

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is aan arbeiders een geldelijke uitkeering bij ziekte te verzekeren, en bepalingen te maken omtrent de voorziening tegen ziekte van arbeiders;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Eerste afdeling. Algemene bepalingen

§ 1. Algemeen

Artikel 1

  • 2 Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    • c. gehuwd: als partner geregistreerd.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 4 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 5 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid.

Artikel 2

  • 1 Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen die binnen Nederland hun thuishaven hebben, beschouwd als deel van Nederland.

§ 2. De werknemer

Artikel 3

  • 1 Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

  • 2 Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voor zover een werkgever:

    • a. in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of

    • b. in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen, wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat:

    • a. personen, die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen;

    • b. personen, die in Nederland wonen, ook als werknemer worden beschouwd, voor zover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen en hun werkgever buiten Nederland woont of gevestigd is.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan van het eerste, tweede en derde lid worden afgeweken ten aanzien van:

    • a. vreemdelingen;

    • b. personen, op wie een regeling van toepassing is inzake verzekering tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid van de Nederlandse Antillen, van Aruba, van een andere mogendheid, of van een volkenrechtelijke organisatie; en

    • c. personen, die slechts tijdelijk in Nederland verblijven of tijdelijk in Nederland werkzaam zijn.

Artikel 3a

Zo nodig in afwijking van artikel 3 en de daarop berustende bepalingen:

  • a. wordt als werknemer beschouwd de persoon van wie de verzekering op grond van deze wet voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;

  • b. wordt niet als werknemer beschouwd de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

Artikel 4

  • 1 Als dienstbetrekking wordt mede beschouwd de arbeidsverhouding van:

    • a. degene, die anders dan als zelfstandige en anders dan als thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt;

    • b. degene, die de onder a bedoelde persoon bij het tot stand brengen van dat werk bijstaat;

    • c. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    • d. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan;

    • e. [Red: vervallen;]

    • f. degene, die als lid van de bemanning van een vissersvaartuig aanspraak heeft op een aandeel in de besomming, tenzij hij

      • 1°. als zodanig tegen geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid verzekerd is bij het Sociaal Fonds voor de Maatschapsvisserij of

      • 2°. exploitant of mede-exploitant van het vaartuig is;

    • g. degene, die werkzaam is om vakbekwaamheid te verwerven, onder wie mede wordt begrepen degene, die als leerling van een instelling van onderwijs praktisch werkzaam is, alsmede degene, die aan een bedrijfsschool opleiding ontvangt, een en ander indien een beloning wordt genoten, die niet uitsluitend bestaat in het ontvangen van onderricht;

    • h. degene, die als bestuurder werkzaam is ten behoeve van een coöperatie die met haar leden uitsluitend arbeidsovereenkomsten als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluit, indien hij lid is van de coöperatie en deze blijkens haar statuten en met inachtneming van de vereisten gesteld in het derde lid en krachtens het vierde lid kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur;

    • i. de persoon die op grond van de Kaderwet dienstplicht zijn militaire dienstplicht vervult dan wel de persoon die op grond van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst is verplicht tot het verrichten van vervangende dienst;

    • j. de persoon die op grond van artikel 37 van de Oorlogswet voor Nederland is aangemerkt als militair.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid, onder a en b, blijft buiten toepassing, indien de onder a bedoelde overeenkomst rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijk persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden.

  • 3 Een coöperatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, dient te voldoen aan de vereisten, dat:

    • a. doorgaans ten minste twee derde deel van het aantal van de personen met wie de coöperatie een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek heeft gesloten, lid van de coöperatie is;

    • b. het lidmaatschap van de coöperatie door ieder van de in onderdeel a bedoelde personen onder dezelfde voorwaarden kan worden verkregen en voorwaarden van geldelijke aard geen wezenlijke belemmering vormen voor de verkrijging van het lidmaatschap;

    • c. de leden van de coöperatie ieder één stem hebben;

    • d. de arbeidsvoorwaarden van de leden van de coöperatie niet wezenlijk verschillen van hetgeen gebruikelijk is bij gelijksoortige ondernemingen in de desbetreffende bedrijfstak;

    • e. een lid van de coöperatie, behoudens in geval van liquidatie van de coöperatie, bij beëindiging van zijn lidmaatschap ten hoogste aanspraak kan maken op het door hem uit hoofde van een geldelijke voorwaarde als bedoeld in onderdeel b, hetzij uit anderen hoofde aan de coöperatie betaalde bedrag, herrekend naar geldontwaarding.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarbij de in het derde lid genoemde vereisten

    • a. nader worden bepaald;

    • b. worden aangevuld met andere vereisten op grond waarvan de coöperatie kan worden beschouwd als een coöperatie met werknemerszelfbestuur.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder zelfstandige verstaan de persoon die:

    • a. in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft; of

    • b. niet in Nederland woont en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming geniet als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;

    • c. directeur-grootaandeelhouder is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is.

Artikel 5

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld, ingevolge welke eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van:

  • a. degene, die als thuiswerker arbeid verricht;

  • b. degene, die de onder a bedoelde persoon als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

  • c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent;

  • d. degene, die tegen beloning persoonlijk arbeid verricht en wiens arbeidsverhouding niet reeds ingevolge de voorgaande bepalingen als dienstbetrekking wordt beschouwd, doch hiermede maatschappelijk gelijk kan worden gesteld.

Artikel 6

  • 1 Als dienstbetrekking wordt niet beschouwd de arbeidsverhouding van:

    • a. degene, die minister, staatssecretaris, Nationale ombudsman, substituut-ombudsman, lid van gedeputeerde staten of wethouder, waaronder begrepen een lid van het dagelijks bestuur van een deelgemeente, is;

    • b. degene die als vrijwilliger werkzaamheden verricht als politiebeambte, alsmede van degene die als vrijwilliger al dan niet tegen loon werkzaamheden verricht bij een gemeentelijke brandweer;

    • c. degene, die ten behoeve van de natuurlijke persoon, tot wie hij in dienstbetrekking staat, uitsluitend of nagenoeg uitsluitend huiselijke of persoonlijke diensten in diens huishouding verricht en die diensten doorgaans op minder dan drie dagen per week verricht;

    • d. de directeur-grootaandeelhouder;

    • e. een persoon, indien degene met wie hij de arbeidsverhouding heeft, met betrekking tot die arbeidsverhouding op grond van artikel 6a van de Wet op de loonbelasting 1964 niet als inhoudingsplichtige wordt beschouwd;

    • f. degene die als vrijwilliger als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, uitsluitend vergoedingen of verstrekkingen als bedoeld in dat lid ontvangt met een gezamenlijke waarde van ten hoogste € 150 per maand en € 1 500 per kalenderjaar.

  • 2 Geen dienstbetrekking wordt geacht aanwezig te zijn op dagen, waarop geen arbeid wordt verricht en geen uitkering of een uitkering van minder dan de helft van het normale loon van de werkgever wordt genoten, tenzij het niet verrichten van de arbeid zijn oorzaak vindt in:

    • a. een normale onderbreking van of verhindering tot het verrichten van de arbeid, zolang deze onderbreking of verhindering niet langer dan een maand heeft geduurd;

    • b. weersinvloeden, gebrek aan materialen of dergelijke omstandigheden;

    • c. [Red: vervallen;]

    • d. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht;

    • e. de omstandigheid, dat de dienstbetrekking er toe strekt, dat niet regelmatig in elke kalenderweek arbeid wordt verricht, voor zover het betreft de kalenderweek waarin arbeid wordt verricht of arbeid zou worden verricht, indien de betrokkene niet arbeidsongeschikt was geworden;

    • f. arbeidsongeschiktheid terzake waarvan ziekengeld op grond van deze wet is toegekend of terzake waarvan recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 3 Het bepaalde in de vorige leden is alleen van toepassing op de aldaar bedoelde arbeidsverhoudingen.

  • 4 Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, wordt verstaan.

Artikel 7

Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:

  • a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt;

  • b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet, doch aan wie geen uitkering wordt verleend op grond van enige bepaling van die wet of van het uitkeringsreglement werkloosheidsverzekeringen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 8

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:

  • a. degene, die krachtens de verplichte verzekering ingevolge deze wet ziekengeld ontvangt;

  • b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen degene, die wegens ziekte niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld wordt verleend op grond van enige bepaling van deze wet;

  • c. degene, die wegens ziekte niet werkt, doch aan wie geen ziekengeld wordt betaald op grond van artikel 29, eerste lid, maar wel een toeslag op grond van de Toeslagenwet.

Artikel 8a

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op diegene die niet in Nederland woont.

Artikel 8b

  • 1 Tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister tezamen met Onze Minister van Binnenlandse Zaken, te bepalen tijdstip:

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde tijdstip kan voor groepen van overheidswerknemers als bedoeld in onderdeel a van dat lid, alsmede voor groepen van overheidswerknemers en gewezen overheidswerknemers met recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering als bedoeld in onderdeel b van dat lid, verschillend worden vastgesteld.

  • 3 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kunnen nadere en, zo nodig, tijdelijk van deze wet afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 8c

Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:

  • a. de werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg aan wie uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van die wet;

  • b. in door Onze Minister aan te wijzen gevallen, degene die in verband met zwangerschap en bevalling niet werkt, anders dan bedoeld in artikel 29a, doch aan wie geen uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg.

§ 3. De werkgever

Artikel 9

Werkgever is de overheidswerkgever onderscheidenlijk de natuurlijke persoon tot wie of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan.

Artikel 10

Als werkgever wordt beschouwd:

  • 1°. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder:

    a en b: de aanbesteder;

    c en d: degene, met wie de overeenkomst tot bemiddeling is gesloten;

    f: de exploitant of mede-exploitant van het vaartuig;

    g: degene, bij wie de werkzaamheden worden verricht of de opleiding wordt genoten;

    h: de coöperatie;

    i: Onze Minister van Defensie onderscheidenlijk Onze Minister;

    j: Onze Minister van Defensie.

  • 2°. in de gevallen, bedoeld in artikel 5, onder: a: de opdrachtgever;

    b: de thuiswerker;

    c: degene, met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen;

    d: degene, die bij de in artikel 5 bedoelde algemene maatregel van bestuur als werkgever wordt aangewezen.

Artikel 11

  • 3 Ingeval het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de uitkering of toeslag, bedoeld in de artikelen genoemd in het eerste lid, vermeerderd met de daarover door de werkgever verschuldigde premies en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, betaalt aan de werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12, teneinde deze uitkering of toeslag door diens tussenkomst te doen uitbetalen, treedt voor de toepassing van het eerste lid, deze in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de door de werkgever verschuldigde premies, bedoeld in het derde lid, nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 11a

  • 2 In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, waarbij de werkgever, bedoeld in het eerste lid, de onderneming overdraagt is het eerste lid niet langer van toepassing.

  • 3 Indien de onderneming van de werkgever, bedoeld in het eerste lid, wordt overgenomen, als bedoeld in het tweede lid, en de werkgever die de onderneming verkrijgt het in het eerste lid bedoelde risico zelf draagt, wordt de uitbetaling van het ziekengeld voortgezet door tussenkomst van laatstbedoelde werkgever.

  • 4 Indien slechts een deel van een onderneming wordt overgenomen, als bedoeld in het tweede lid, blijft, in afwijking van het tweede lid, het eerste lid van toepassing als de werknemer bedoeld in dat lid in dienstbetrekking blijft staan tot de werkgever bedoeld in dat lid. Indien de werknemer in dienstbetrekking komt te staan tot de werkgever die een deel van de onderneming verkrijgt en die werkgever het in het eerste lid bedoelde risico zelf draagt, wordt de uitbetaling van het ziekengeld voortgezet door tussenkomst van die werkgever.

Artikel 12

Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, in afwijking van het bepaalde in de artikelen 9 en 10 een ander dan de aldaar bedoelde personen aanwijzen als werkgever met betrekking tot:

  • a. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander;

  • b. degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat;

  • c. degene, die als musicus of anderszins als artiest optreedt dan wel als beroep een tak van sport beoefent.

Artikel 13

De werkgever is verplicht de werknemer gelegenheid te geven tot het uitoefenen van de hem bij of krachtens deze wet toegekende bevoegdheden en tot het nakomen van de hem bij of krachtens deze wet opgelegde verplichtingen, voor zover de uitoefening van die bevoegdheden en de nakoming van die verplichtingen niet buiten de arbeidstijd kan geschieden.

§ 4. Het loon

Artikel 14

  • 2 Loon, door verschillende personen tezamen onverdeeld genoten, wordt, voor zover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te zijn genoten.

Artikel 15

  • 1 Voor de berekening van het ziekengeld waarop op grond van deze wet recht bestaat wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ongeschiktheid tot werken is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.

Artikel 16

  • 2 Onze Minister maakt in de Staatscourant bekend met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.

Tweede afdeling. Van de verzekering van uitkering van ziekengeld

Artikel 19

  • 1 De verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 2 De vrouwelijke verzekerde heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van haar arbeid die haar oorzaak vindt in zwangerschap of bevalling recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde.

  • 4 Voor de toepassing van deze wet worden onder ziekte mede verstaan gebreken.

Artikel 19a

  • 1 Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de periode dat hij niet in Nederland woont.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ziekengeld kan bestaan.

  • 3 Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan, wordt betrokkene vanaf de dag:

    • a. dat hij in Nederland woont; of

    • b. dat hij in een land woont waarmee een verdrag in werking is getreden dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie van kracht is geworden, op grond waarvan recht op ziekengeld kan bestaan; weer als verzekerde aangemerkt indien hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in artikel 19, voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van het recht op ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, dan wel artikel 29a, vierde lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet. Artikel 44, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:

    • a. de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;

    • b. de verzekerde, die in de Nederlandse Antillen of Aruba woont; of

    • c. de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.

  • 5 Onze Minister deelt mede in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op ziekengeld kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:

    • a. de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en

    • b. de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.

Artikel 19b

  • 1 Geen recht op ziekengeld heeft de verzekerde gedurende de periode dat hem rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd. Indien de eerste dag van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid is gelegen in een periode dat de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, ontstaat geen recht op ziekengeld.

  • 2 Indien het recht op ziekengeld op grond van het eerste lid is geëindigd dan wel niet is ontstaan wordt betrokkene vanaf de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld weer als verzekerde aangemerkt, indien hij op die dag aan de overige voorwaarden, bedoeld in artikel 19, voldoet. Deze verzekerde heeft aanspraak op heropening dan wel toekenning van het recht op ziekengeld voor de resterende periode, bedoeld in artikel 29, vijfde lid, dan wel artikel 29a, vierde lid, met inachtneming van de bepalingen van deze wet. Artikel 44, eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing en het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel buiten een justitiële inrichting plaatsvindt.

Hoofdstuk I. Van de verzekerden

Artikel 21

In afwijking van artikel 20 wordt voor de toepassing van de tweede afdeling, hoofdstuk II en van artikel 64, de werknemer niet als verzekerde beschouwd voor zover hij werknemer is als bedoeld in artikel 8a.

Artikel 26a

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan nadere regelen geven in geval van samenloop van verzekering ingevolge deze wet uit meerderen hoofde.

Artikel 28

  • 1 De verzekerde is bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht, zo dikwijls dit nodig wordt geoordeeld, zich te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek door een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen arts, zich op last van de arts tot het ondergaan van zodanig onderzoek te laten opnemen in de hem aangewezen inrichting, en in het algemeen de voorschriften van de arts die ertoe strekken om een geneeskundig onderzoek mogelijk te maken, op te volgen.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd met het oog op de toepassing van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, onder a, een geneeskundig onderzoek te gelasten bij de aanvang der verzekering.

  • 3 [Red: vervallen;]

  • 4 De voor de verzekerde aan een geneeskundig onderzoek verbonden kosten worden aan hem door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoed. Door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen dienaangaande regelen worden gesteld.

Hoofdstuk II. Van het ziekengeld

Artikel 29

  • 2 Het ziekengeld wordt uitgekeerd over iedere dag van de ongeschiktheid tot werken, doch niet over de zaterdagen en de zondagen, aan:

    • a. de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4 of 5 als dienstbetrekking wordt beschouwd, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;

    • b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;

    • c. de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, binnen het in het vijfde lid genoemde tijdvak van 104 weken eindigt, vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;

    • d. de verzekerde die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;

    • e. de verzekerde die wegens orgaandonatie ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken;

    • f. de vrouwelijke verzekerde, overeenkomstig artikel 29a;

    • g. de werknemer, bedoeld in artikel 29b.

  • 3 Als eerste dag van de ongeschiktheid tot werken geldt de eerste werkdag waarop wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere en afwijkende regels worden gesteld in verband met het voor bijzondere gevallen vaststellen van welke dag als eerste werkdag wordt aangemerkt.

  • 5 Geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken. Voor het bepalen van dit tijdvak worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. In de gevallen waarin de tweede volzin toepassing vindt, worden gedurende de desbetreffende periode van 104 weken de eerste twee dagen van de ongeschiktheid tot werken, waarover op grond van het tweede lid, onderdelen a en b, geen ziekengeld wordt uitgekeerd, slechts eenmaal in aanmerking genomen.

  • 6 Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a tot en met d, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.

  • 7 Het ziekengeld, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, wordt gesteld op het dagloon.

  • 8 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan nadere regels stellen met betrekking tot het tweede lid, onderdeel e.

  • 10 Het tweede lid, onderdeel a, b of c, is niet van toepassing indien onderdeel g van dat lid van toepassing is.

Artikel 29a

  • 1 De vrouwelijke verzekerde heeft, indien zij, voorafgaand aan de dag waarop zij recht heeft op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, tweede lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de zwangerschap, behoudens over de zaterdagen en de zondagen, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon vanaf de eerste dag waarop die ongeschiktheid bestaat.

  • 2 De vrouwelijke verzekerde die in de periode, waarin zij recht had kunnen hebben op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, tweede lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg doch die uitkering nog niet is aangevangen, wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid, heeft recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken.

  • 4 Nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, derde lid, of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg is geëindigd, heeft de vrouwelijke verzekerde, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap, recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon, zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken. Dit ziekengeld wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag nadat het recht op uitkering, bedoeld in de eerste zin, is geëindigd.

  • 5 Artikel 29, vijfde lid, blijft buiten toepassing ten aanzien van de vrouwelijke verzekerde die, op grond van het tweede of vierde lid van dit artikel, recht heeft op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon.

  • 6 Artikel 30 blijft buiten toepassing ten aanzien van de vrouwelijke verzekerde die op grond van dit artikel recht heeft op ziekengeld.

Artikel 29b

  • 1 De werknemer:

    • a. die onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen,

    • b. die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking met een werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening, een indicatiebeschikking als bedoeld in artikel 11 van die wet had,

    • c. van wie in een arbeidskundig onderzoek is vastgesteld dat hij op de eerste dag na afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen of van het tijdvak, bedoeld in artikel 24 of 25, negende lid, van die wet:

      • 1°. minder dan 35% arbeidsongeschikt is,

      • 2°. op de eerste dag van dertien weken voorafgaand aan die dag geen dienstbetrekking had met een andere dan zijn eigen werkgever,

      • 3°. niet in staat is tot het verrichten van eigen of andere passende arbeid bij de eigen werkgever, en

      • 4°. binnen vijf jaar na die dag in dienstbetrekking werkzaamheden gaat verrichten bij een werkgever,

    • d. die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, of

    • e. die geen werknemer is als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, achttien jaar is of ouder en in verband met ziekte of gebrek een belemmering ondervindt of heeft ondervonden bij het volgen van onderwijs en binnen vijf jaar na afronding van dat onderwijs arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten,

    heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na aanvang van de dienstbetrekking.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de werknemer die, onmiddellijk voorafgaand aan een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3, 4 of 5, naar het oordeel van de Centrale organisatie werk en inkomen een structurele functionele beperking had en voor wiens ondersteuning bij arbeidsinschakeling het college van burgemeester en wethouders, onmiddellijk voorafgaand aan die dienstbetrekking, op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet werk en bijstand, verantwoordelijk was.

  • 3 De werknemer die:

    heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking.

  • 4 De werknemer die recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en ten aanzien van wie een dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, 4 of 5, bij diens werkgever wordt voortgezet nadat dat recht is vastgesteld, heeft vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen in de vijf jaren na vaststelling van het recht op uitkering.

  • 5 Het ziekengeld, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid wordt het ziekengeld in het tijdvak van 52 weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken van de werknemer, bedoeld in artikel 3, op verzoek van de werkgever gesteld op het dagloon, met dien verstande dat het ziekengeld niet meer kan bedragen dan de aanspraak van de werknemer op het loon dat de werkgever verschuldigd zou zijn, indien daarop geen ziekengeld in mindering zou zijn gebracht. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken zijn de tweede en derde zin van artikel 29, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 9 Ter uitvoering van het tweede lid wordt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in dat lid, de aanwezigheid van een structurele functionele beperking vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor het tweede lid en dit lid in ieder geval met betrekking tot de gegevens, die bij de aanvraag worden verstrekt en de kosten die voor de beoordeling van de aanvraag bij de aanvrager in rekening worden gebracht.

  • 10 Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid.

Artikel 30

  • 1 De zieke werknemer die in staat is hem passende arbeid te verrichten is verplicht te trachten deze arbeid te verkrijgen en, indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, deze arbeid te verrichten.

  • 2 Weigert de werknemer die aanspraak maakt op ziekengeld zonder deugdelijke grond de in het vorige lid bedoelde arbeid te verrichten, dan stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het ziekengeld op het bedrag, waarmede het dagloon overtreft het loon dat hij zou hebben ontvangen, indien hij deze arbeid wel verricht had.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde werknemer verplichten zich als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

  • 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de door hem daartoe aangewezen deskundige kunnen degene aan wie ziekengeld is toegekend voorschriften geven in het belang van een behandeling of van genezing dan wel voorzover dit voortvloeit uit de taak, bedoeld in artikel 30 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tot behoud, herstel en bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.

Artikel 30a

  • 1 Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van ziekengeld en terzake van weigering van ziekengeld, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt hij dat in:

    • a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 30, 31, 38, 45 of 49 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld;

    • b. indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 31 of 49 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ziekengeld bestaat.

  • 2 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.

Artikel 30b

  • 1 De intrekking of verlaging van een uitkering, die voortvloeit uit het door de werkgever ingesteld bezwaar of beroep, vindt niet eerder plaats dan de dag volgend op die waarop de beslissing op bezwaar is bekendgemaakt of de uitspraak is gedaan. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van het bezwaar of beroep omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan het bezwaar of beroep van de werkgever.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien de uitkering door eigen schuld of toedoen van de werknemer ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 31

  • 1 De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens loon, inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking of ouderdomspensioen ontvangt, is verplicht hiervan vóór de uitkering van ziekengeld op door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in zijn reglement te bepalen wijze mededeling te doen.

  • 2 De verzekerde ontvangt aan ziekengeld niet meer dan het bedrag waarmede zijn dagloon het bedrag van het door hem ontvangen loon overtreft.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid worden onder loon mede verstaan inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking, met dien verstande, dat deze inkomsten buiten aanmerking blijven, voor zover deze ook reeds werden verworven onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte of de dag met ingang waarvan de uitkering op grond van artikel 3:7, 3:8, 3:9 of 3:10, van de Wet arbeid en zorg werd toegekend.

  • 4 Indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte tevens recht heeft op ouderdomspensioen wordt, volgens door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te stellen regels en behoudens in door hem aan te geven gevallen, het ziekengeld slechts uitbetaald voor zover dit het ouderdomspensioen overtreft.

  • 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan met betrekking tot het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 32

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd in bijzondere gevallen van het ziekengeld een hoger bedrag uit te betalen, dan in het eerste en tweede lid is bepaald.

Artikel 32a

Indien de verzekerde ter zake van de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte zowel recht heeft op ziekengeld op grond van deze wet als op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 20 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 19 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, dan wel artikel 43a van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt het ziekengeld slechts uitbetaald voorzover het:

Artikel 33

  • 1 Het ziekengeld, de voorziening of de kosten van de voorziening, bedoeld in artikel 52d, dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30, tweede lid, 30a, 44 of 45 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:

    • a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 3 De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

  • 5 Het besluit tot terugvordering vermeldt hetgeen wordt teruggevorderd, de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, alsmede dat het besluit bij gebreke van tijdige betaling zal worden tenuitvoergelegd op de wijze als omschreven in artikel 33a.

  • 6 Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.

  • 7 In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.

Artikel 33a

  • 1 Het besluit tot terugvordering levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 33b

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de artikelen 33, eerste, tweede, derde, vierde, vijfde en zesde lid, en 33a.

Artikel 35

  • 1 Na het overlijden van degene, aan wie ziekengeld is toegekend, wordt met ingang van de dag na het overlijden, ziekengeld in de vorm van een overlijdensuitkering uitbetaald:

    • a. aan de langstlevende van de echtgenoten;

    • b. bij ontstentenis van de in onderdeel a bedoelde persoon, aan de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;

    • c. bij ontstentenis van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 2 Met degene aan wie ziekengeld is toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld, degene wiens overlijden heeft plaats gevonden in de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt doch voor het bereiken van deze leeftijd is overleden, en die uitsluitend ingevolge artikel 29, vierde lid, over de dag van zijn overlijden geen recht op ziekengeld had.

  • 3 De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van het ziekengeld over één maand doch niet over de zaterdagen en zondagen, berekend naar de hoogte van dat ziekengeld op de dag of laatstelijk voor de dag van overlijden van degene aan wie het ziekengeld is toegekend.

  • 4 In verband met het overlijden van degene aan wie ziekengeld is toegekend, is artikel 29, vierde lid, niet van toepassing.

  • 5 De overlijdensuitkering wordt op verzoek aan de rechthebbende of rechthebbenden genoemd in het eerste lid, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uitbetaald.

  • 6 De overlijdensuitkering wordt in een bedrag ineens uitbetaald.

  • 7 Het bedrag van de overlijdensuitkering wordt verminderd met het bedrag aan ziekengeld dat, over na het overlijden gelegen dagen, reeds is uitbetaald.

  • 8 De overlijdensuitkering is niet vatbaar voor beslag.

Artikel 36

  • 1 In de gevallen, waarin op de dag van het overlijden van de verzekerde of van degene die verzekerd is geweest, nog geen ziekengeld is toegekend omdat aan het overlijden geen periode van arbeidsongeschiktheid voorafging, dient de uitbetaling als bedoeld in artikel 35, eerste lid, plaats te vinden, alsof hem met ingang van de dag na het overlijden ziekengeld is toegekend.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, wordt onder degene die verzekerd is geweest uitsluitend verstaan degene die, ware hij niet overleden, doch arbeidsongeschikt geworden, nog aanspraak op ziekengeld had kunnen ontlenen aan artikel 46.

Artikel 37

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd verzekerden bij ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte op te roepen en te ondervragen op plaats, dag en uur, door hem te bepalen.

  • 2 Opgeroepenen en, indien hun toestand geleide nodig maakt, mede hun geleiders, worden reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies vergoed in de gevallen en volgens regels, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen.

Artikel 38

  • 1 De werkgever van de verzekerde die bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, doet, uiterlijk op de eerste dag nadat de ongeschiktheid van die werknemer dertien weken heeft geduurd, aangifte van die ongeschiktheid bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De werkgever geeft daarbij de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken op. Voor het bepalen van het tijdvak van dertien weken worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van het tijdvak van dertien weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.

  • 2 Onverminderd het eerste lid doet de werkgever van de verzekerde, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel c, aangifte van de ongeschiktheid tot werken van die verzekerde aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking eindigt. Indien tussen de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken en de laatste werkdag, bedoeld in de eerste zin, ten minste zes weken is gelegen stelt de werkgever, die geen eigenrisicodrager is, uiterlijk op die laatste werkdag in overleg met de werknemer een reïntegratieverslag op en verstrekt de werkgever hiervan een afschrift aan de werknemer. De werknemer verstrekt op diens verzoek het reïntegratieverslag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.

  • 3 Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt de werkgever aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de achtentwintigste dag van die geschiktheid dan wel, indien die achtentwintigste dag van geschiktheid gelegen is vóór de eerste dag nadat de ongeschiktheid dertien weken heeft geduurd, bedoeld in het eerste lid, in elk geval niet later dan die eerste dag, de eerste dag waarop de verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 5 Dit artikel is, met uitzondering van de tweede en derde zin van het tweede lid en het achtste lid, niet van toepassing op de verzekerde, die aanspraak maakt op ziekengeld op grond van artikel 29, tweede lid, onderdeel e, f of g, en de werkgever van die verzekerde.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aangifte van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, bedoeld in het eerste lid, en met betrekking tot het tweede lid.

  • 7 Indien bij de behandeling van de aangifte, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat de werkgever zijn verplichting om een reïntegratieverslag op te stellen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werkgever een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt of aangevuld.

  • 8 Indien bij de behandeling van de aangifte, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat de werknemer zijn verplichting tot het verstrekken van het reïntegratieverslag aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet of niet volledig is nagekomen, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werknemer een termijn waarbinnen het reïntegratieverslag wordt verstrekt onderscheidenlijk aangevuld.

Artikel 38a

  • 1 De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld is in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte verplicht dit zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die ongeschiktheid, te melden aan zijn werkgever, of, indien de verzekerde geen werkgever heeft als bedoeld in paragraaf 3 van deze wet, aan de het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen..

  • 2 De werkgever meldt, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde melding, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de vierde dag van die ongeschiktheid tot werken, de eerste werkdag waarop die verzekerde wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 3 Indien de werkgever jegens wie de verzekerde recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de melding, bedoeld in het tweede lid, later doet dan in dat lid is voorgeschreven, wordt het ziekengeld niet uitbetaald tot de datum van die melding.

  • 4 Indien de verzekerde, na een ziekmelding als bedoeld in het eerste en tweede lid, weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, meldt hij aan de werkgever, of, indien de verzekerde geen werkgever heeft als bedoeld in paragraaf 3 van de eerste afdeling van deze wet, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag van die geschiktheid, de eerste dag waarop hij weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 5 De werkgever meldt, na ontvangst van de in het vierde lid bedoelde melding, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval niet later dan op de tweede dag na de hersteldmelding door de verzekerde, de eerste dag waarop die verzekerde weer geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

  • 6 Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in het vijfde lid, niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem een boete op van ten hoogste € 454. De artikel 45a, [tekstcorrectie :“De artikel 45a,” moet zijn “De artikelen 45a,”.] vierde, vijfde en zevende lid, 45b, 45c, 45e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en 45g, eerste, vierde, zesde, achtste en negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 38b

  • 1 Op verzoek informeert de werknemer zijn werkgever over zijn mogelijke aanspraak op ziekengeld op grond van artikel 29b. De eerste zin is niet van toepassing gedurende de eerste twee maanden na aanvang van zijn dienstbetrekking.

  • 2 In afwijking van artikel 38a, tweede lid, meldt de werkgever zo spoedig mogelijk doch in elk geval niet later dan de vierde dag na het tijdstip waarop het hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de werknemer aanspraak op ziekengeld kan maken op grond van artikel 29a of 29b, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de eerste werkdag waarop die werknemer wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kent alsdan het ziekengeld met terugwerkende kracht over de verstreken periode, doch ten hoogste over een jaar, toe.

Artikel 39

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verricht bij verzekerden van wie op grond van artikel 38, tweede lid of 38a een aangifte van ziekte of van wie een ziekmelding is ontvangen, controle op het bestaan van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en hij beoordeelt bij gebleken ongeschiktheid of de werkgever zijn taak met betrekking tot verzuimbegeleiding op adequate wijze uitoefent.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt ter uitvoering van de controle op het bestaan van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid controlevoorschriften vast, die voor een of meer bepaalde groepen van werknemers kunnen verschillen.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd zijn controlebevindingen mee te delen aan de werkgever tot wie de aan controle onderworpen werknemer in dienstbetrekking staat. Het deelt de werkgever op diens verzoek mee of een bepaalde, tot hem in dienstbetrekking staande werknemer volgens de gegevens die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter beschikking staan geschikt is tot het verrichten van zijn arbeid.

Artikel 39a

  • 1 Indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van de tweede zin van dat lid of artikel 71a, eerste, tweede, of vijfde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel de krachtens het zevende lid van dat artikel gestelde regels of op grond van artikel 25, eerste, tweede, of vijfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel de krachtens het zevende lid van dat artikel gestelde regels, niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op die werkgever het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, dat zal worden betaald over een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vast te stellen tijdvak. Dit tijdvak vangt aan op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd en wordt afgestemd op de periode waarin de werkgever de in de vorige volzin bedoelde verplichtingen of regels niet is nagekomen of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht. Het tijdvak bedraagt ten hoogste 52 weken. Indien binnen het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde tijdvak een periode van ongeschiktheid tot werken gedurende een periode van vier weken of meer wordt onderbroken door geschiktheid tot werken, wordt het ziekengeld over de periode van ongeschiktheid tot werken die is gelegen na die vier weken of meer weken, niet verhaald op de werkgever, bedoeld in de eerste zin. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt regels met betrekking tot het vaststellen van het in de tweede zin bedoelde tijdvak. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Indien de werkgever, bedoeld in het eerste lid, niet meer bestaat, wordt voor de toepassing van het eerste lid onder werkgever verstaan de rechtsopvolger van die werkgever. De eerste zin is niet van toepassing met betrekking tot de rechtsopvolger na faillissement.

  • 3 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies en vergoeding worden verhaald, vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moeten worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig het vierde tot en met zesde lid zal worden ten uitvoer gelegd.

  • 4 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies en vergoeding worden verhaald, levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De titel heeft mede betrekking op de rente en kosten, bedoeld in het zesde lid.

  • 5 Het besluit waarbij de in het eerste lid bedoelde uitkering, premies en vergoeding worden verhaald, wordt bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op kosten van de werkgever of diens rechtsopvolger betekend en ten uitvoer gelegd.

  • 6 Bij gebreke van tijdige betaling wordt het te verhalen bedrag verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 39b

  • 1 Een beschikking tot verhaal van uitkering, premies en vergoeding als bedoeld in artikel 39a, eerste lid, wordt niet meer gegeven indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar zijn verstreken, waarin zij zijn betaald of afgedragen.

  • 2 Uitkeringen, premies en vergoedingen die niet zijn ingevorderd binnen tien jaren na het geven van de beschikking tot verhaal, worden niet meer ingevorderd.

  • 3 De rechtsvordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag in verband met verhaal van uitkering, premies en vergoeding verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarin de beschikking tot verhaal is gegeven.

Artikel 39c

De vordering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens verhaal als bedoeld in artikel 39a, eerste lid, is bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 40

  • 1 Indien de degene aan wie ziekengeld is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd het ziekengeld tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene aan wie het ziekengeld is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.

  • 2 Indien degene, aan wie ziekengeld is toegekend, in een inrichting ter verpleging van geesteszieken of van zwakzinnigen is opgenomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, van de desbetreffende inrichting of van de gemeente die de opnamekosten betaalt, het verzoek ontvangt om het ziekengeld aan die inrichting of die gemeente uit te betalen, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bevoegd dat verzoek zonder het stellen van andere voorwaarden in te willigen.

  • 3 Indien het eerste lid toepassing vindt, heeft de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid betrekking op het gedeelte van het ziekengeld, dat niet aan het College voor zorgverzekeringen wordt uitbetaald.

Artikel 41

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van het ziekengeld op indien degene aan wie ziekengeld is toegekend een vreemdeling is die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt als bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2 De betaling van het ziekengeld wordt hervat indien betrokkene daartoe een aanvraag indient en het het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is gebleken dat hij feitelijk buiten Nederland woont of verblijf houdt.

Artikel 43

De verzekerde, aan wie een ontheffing wegens gemoedsbezwaren als bedoeld in artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen is verleend, komt geen ziekengeld toe.

Artikel 44

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd de uitkering van ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren, indien de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, anders dan wegens zwangerschap of bevalling:

    • a. bestond op het tijdstip dat de verzekering een aanvang nam;

    • b. binnen een half jaar na het tijdstip waarop de verzekering een aanvang nam, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de betrokkene ten tijde van de aanvang van zijn verzekering het intreden van de ongeschiktheid tot werken binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.

  • 2 Het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, waarop de verzekering een aanvang nam, ononderbroken onbetaald verlof, tot een maximum van achttien maanden, heeft genoten, behoudens voorzover het betreft ongeschiktheid tot werken in de zin van het eerste lid, die bestond op de dag, voorafgaande aan de eerste dag van dit verlof. Als ononderbroken onbetaald verlof wordt aangemerkt perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip, dat de verzekering een aanvang nam, in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet verzekerd was.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de in dit artikel bepaalde bevoegdheid van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkering van het ziekengeld geheel of gedeeltelijk te weigeren.

Artikel 45

  • 2 Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, 38, tweede lid, derde zin, of 49, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.

  • 5 Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in artikel 45a wordt opgelegd.

  • 6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 45a

  • 1 Indien de verzekerde een verplichting als bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem een boete op van ten hoogste € 2 269.

  • 2 De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 3 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.

  • 4 Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien.

  • 5 Degene aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.

  • 6 Voorzover de boete nog niet is geïnd, vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.

Artikel 45b

  • 1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen jegens de verzekerde een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de verzekerde niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De verzekerde wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voornemens is om aan de verzekerde een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de verzekerde onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Op verzoek van de verzekerde die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de verzekerde worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verzekerde in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5 Indien de verzekerde zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van de verzekerde die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de verzekerde kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 45c

  • 1 Het besluit waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop het besluit bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig artikel 45g zal worden tenuitvoergelegd.

  • 2 Op verzoek van de verzekerde die het in het eerste lid bedoelde besluit wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zoveel mogelijk zorg voor dat de in dat besluit vermelde informatie aan de verzekerde wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Artikel 45d

  • 1 Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2 De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de verzekerde een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3 Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 45e

  • 1 Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verzekerde overeenkomstig het bepaalde in artikel 45b, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2 Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 45f

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde wijzigen.

Artikel 45g

  • 4 Indien degene aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het tweede of derde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het tweede of derde lid niet mogelijk is, wordt het besluit waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.

  • 5 De tenuitvoerlegging van een besluit waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.

  • 6 Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

  • 7 Op het executoriaal beslag ingevolge dit artikel door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op loon, sociale uitkeringen of andere periodieke betalingen, welke derden verschuldigd zijn of worden aan degene aan wie een boete is opgelegd, zijn de artikelen 479b tot en met 479g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. De in artikel 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid, aan de raad voor de kinderbescherming toegekende bevoegdheid komt gelijkelijk toe aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 9 Het achtste lid geldt niet, zolang de verzekerde zijn verplichting bedoeld in artikel 45a, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.

Artikel 45h

Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verzekerde de uitkering van ziekengeld op grond van deze wet tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk heeft geweigerd dan wel hem een boete heeft opgelegd, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het reïntegratiebedrijf dat ten behoeve van die verzekerde werkzaamheden gericht op vergroting van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in de arbeid verricht, van die beschikking in kennis voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door het reïntegratiebedrijf.

Artikel 46

  • 1 Degene, die:

    • a. gedurende twee maanden onafgebroken op alle dagen verzekerd is geweest of

    • b. in de loop van de twee maanden, voorafgaande aan het einde van zijn verzekering, op ten minste 16 dagen verzekerd is geweest,

    heeft, indien hij in het onder a bedoelde geval binnen een maand na het einde van die twee maanden en in het onder b bedoelde geval binnen 8 dagen na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3 ontstaat de in de eerste zin bedoelde aanspraak op ziekengeld eerst na het eindigen van die dienstbetrekking.

  • 2 Voor de toepassing van het in het vorige lid, onder a, bepaalde, wordt de daargenoemde termijn van twee maanden geacht niet te zijn onderbroken, indien de betrokkene gedurende niet meer dan zeven dagen niet verzekerd is geweest. Voor de toepassing van het bepaalde in dit en het vorige lid wordt arbeid, in een aaneengesloten nachtdienst op twee dagen verricht, gerekend als arbeid op één dag.

  • 3 Voor de vaststelling van het bedrag van het ziekengeld wordt de ongeschiktheid tot werken geacht te zijn ingetreden in de kalenderweek, waarin de verzekering is geëindigd.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde aanspraak komt niet toe aan:

    • a. degene die de eerste dag van de maand waarin hij 65 jaar wordt heeft bereikt, of in verband met artikel 6, eerste lid, onderdeel a of b niet verzekerd is.

    • b. degene, die ingevolge de wetgeving van een andere Mogendheid aanspraak heeft op uitkering bij ziekte.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde aanspraak komt mede toe, voor zover het betreft de toepassing van artikel 29a, aan de vrouw, wier bevalling waarschijnlijk is, onderscheidenlijk wier bevalling plaatsvindt binnen een tijdsverloop van tien weken na het einde van haar verplichte verzekering.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel is ongeschikt tot werken degene, die ongeschikt is tot het verrichten van de arbeid, waarmede hij in zijn onderhoud placht te voorzien.

Artikel 47

Het ziekengeld wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand nadat het recht op die uitkering is vastgesteld, uitbetaald.

Artikel 47a

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan het ziekengeld over een door hem te bepalen tijdvak bij wege van voorschot betaalbaar stellen, indien onzekerheid bestaat over het recht op of de hoogte van het ziekengeld of de hoogte van het te betalen bedrag aan ziekengeld. Een verleend voorschot wordt verrekend met het definitief vastgestelde bedrag aan ziekengeld dat over het desbetreffende tijdvak wordt betaald.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen schort de betaling van ziekengeld op of schorst de betaling, indien het van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat:

    • a. het recht op ziekengeld niet of niet meer bestaat;

    • b. recht op een lagere ziekengelduitkering bestaat;

    • c. artikel 44, eerste lid, van toepassing is of de verzekerde of zijn wettelijk vertegenwoordiger een verplichting als bedoeld in artikel 30, 31, 45 of 49 niet of niet behoorlijk is nagekomen.

  • 4 Indien een reïntegratiebedrijf aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft gemeld dat het gegronde vermoeden bestaat dat een persoon aan wie ziekengeld is toegekend, onvoldoende medewerking verleent aan de op hem betrekking hebbende werkzaamheden van het reïntegratiebedrijf, neemt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een besluit omtrent de gehele of gedeeltelijke opschorting of schorsing van de betaling van het ziekengeld aan die persoon voor de duur van ten hoogste acht weken.

  • 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt het reïntegratiebedrijf in kennis van een besluit tot opschorting of schorsing als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 48

Voor zover betreft het in ontvangst nemen van een uitkering ingevolge deze wet en het verlenen van kwijting voor de betaling daarvan, wordt een minderjarige met een meerderjarige gelijkgesteld. Indien de wettelijke vertegenwoordiger zich tegen de betaling aan de minderjarige schriftelijk verzet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geschiedt de uitbetaling aan de wettelijke vertegenwoordiger.

Artikel 49

De verzekerde is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering dan wel op de verstrekking of op de duur of de hoogte van een voorziening als bedoeld in artikel 52d.

Artikel 50

  • 1 Het ziekengeld is:

    • a. onvervreemdbaar;

    • b. niet vatbaar voor verpanding of belening.

  • 2 Volmacht tot ontvangst van het ziekengeld, onder welke vorm of benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.

  • 3 Elk beding, strijdig met enige bepaling van dit artikel, is nietig.

Artikel 51

Het Rijk is niet aansprakelijk voor het doen van uitkeringen of de verstrekking van bijdragen als bedoeld in artikel 59.

Artikel 52

Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, houdt de rechter rekening met de aanspraken, die hij krachtens deze wet heeft.

Artikel 52a

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van ongeschiktheid tot werken jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 2 De eigenrisicodrager treedt voor de toepassing van het eerste lid in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 52b

  • 1 Het bepaalde in het vorige artikel geldt ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de ongeschiktheid tot werken is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk verzekerde.

Artikel 52c

  • 3 Verzoekt de belanghebbende binnen een redelijke termijn echter om bekendmaking van de in het eerste of tweede lid bedoelde beschikking, dan wordt deze zo spoedig mogelijk verstrekt.

Hoofdstuk IIA. Reïntegratie-instrumenten

Artikel 52d

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld op grond waarvan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag aan de persoon aan wie ziekengeld is toegekend, in het kader van de bevordering van en ondersteuning bij de inschakeling in de arbeid als zelfstandige voorzieningen kan verstrekken.

Artikel 52e. Proefplaatsing

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, in het kader van de bevordering van de inschakeling in de arbeid, toestemming verlenen aan de persoon aan wie ziekengeld is toegekend, om op een proefplaats bij een werkgever gedurende maximaal drie maanden onbeloonde werkzaamheden te verrichten.

  • 2 Tijdens het verrichten van werkzaamheden op een proefplaats wordt het ziekengeld niet ingetrokken of herzien.

  • 3 De onbeloonde werkzaamheden op een proefplaats zijn:

    • a. werkzaamheden, waartoe de persoon, bedoeld in het eerste lid, met zijn krachten en bekwaamheden in staat is;

    • b. werkzaamheden, waarbij de werkgever, bij wie de proefplaatsing geschiedt, een aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering ten behoeve van de persoon, bedoeld in het eerste lid, heeft afgesloten;

    • c. werkzaamheden, die de persoon, bedoeld in het eerste lid, niet reeds eerder onbeloond op een proefplaats bij die werkgever of diens rechtsvoorganger heeft verricht; en

    • d. werkzaamheden waarbij er, naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, een reëel uitzicht is op een op de onbeloonde werkzaamheden aansluitende dienstbetrekking van dezelfde of grotere omvang voor ten minste 6 maanden.

  • 4 De persoon, bedoeld in het eerste lid, die werkzaamheden verricht als bedoeld in het eerste lid, doet daarvan onverwijld mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 5 Indien de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wegens ziekte worden onderbroken, wordt de periode van onderbreking, voor de toepassing van dat lid buiten beschouwing gelaten.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 52f. Nadere regels m.b.t. aanvraag proefplaatsing

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag van toestemming als bedoeld in artikel 52e.

Hoofdstuk III. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Artikel 53

In de uitvoering van deze wet wordt voorzien door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 54

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt een ziekengeldreglement vast.

  • 2 Het ziekengeldreglement mag geen bepalingen bevatten, welke strijdig zijn met deze wet en de daarop berustende bepalingen of met de statuten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 3 Het ziekengeldreglement mag geen bepalingen bevatten inzake hogere, langere of andere uitkeringen dan deze wet vaststelt dan wel bepaalt.

Artikel 55

  • 1 De werknemer is verzekerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet gelden aaneensluitende verzekeringen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als één verzekering.

Artikel 59

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat in bij die maatregel aan te wijzen gevallen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de bevoegdheid wordt verleend, te bepalen, dat aan een of meer bij hem verzekerde groepen van werknemers, met inachtneming van bij die maatregel te stellen regels, behalve het in deze wet geregelde ziekengeld andere uitkeringen worden gedaan of bijdragen worden verstrekt voor een of meer sociale fondsen.

Artikel 60

De uitkeringen op grond van deze wet komen ten laste van de wachtgeldfondsen en ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, bedoeld in de artikelen 94 en 93 van de Wet financiering sociale verzekeringen.

Artikel 61

  • 2 In afwijking van het eerste lid en artikel 60 komen de uitgaven en de kosten verbonden aan de verstrekking van uitkeringen en aan de reïntegratie van personen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdelen i en j, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkeringen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verschuldigde premies die niet op deze uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, ten laste van het Rijk.

Artikel 62

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt, volgens nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, uit de door dit instituut gevoerde administratie aan een daartoe door Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaar, gegevens omtrent het ziekteverzuim van werknemers.

Hoofdstuk IIIA. Eigenrisicodragen door de werkgever

Artikel 63a

  • 2 Bij de uitvoering van het eerste lid treedt de eigenrisicodrager voor de toepassing van de artikelen 28, eerste lid, 30, derde lid, 37, eerste lid, en 39, eerste en tweede lid, in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eerste zin blijft buiten toepassing voorzover noodzakelijk voor het verrichten van werkzaamheden op grond van het vierde of vijfde lid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 3 De eigenrisicodrager betaalt het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.

  • 4 Op verzoek van een eigenrisicodrager verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden als bedoeld in de eerste zin van het eerste lid, of onderdelen hiervan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.

  • 5 Indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet, niet voldoende of niet juist verricht, verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen die werkzaamheden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.

  • 6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoedt aan de eigenrisicodrager op aanvraag de schade die deze lijdt door toepassing van artikel 30b, eerste lid.

  • 7 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt, onder goedkeuring van Onze Minister, nadere regels met betrekking tot dit artikel.

Artikel 63b

  • 2 Indien het zelf dragen van het risico eindigt of wordt beëindigd blijft de werkgever ten aanzien van een persoon het risico, bedoeld in artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen, dragen, voorzover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen voor het einde van het eigenrisicodragen. Indien de werkgever in staat van faillissement is verklaard, of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel indien hij ophoudt werkgever te zijn, betaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het ziekengeld en verhaalt het deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, op de kredietinstelling of verzekeraar, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen.

  • 3 In geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, waarbij de werkgever die de onderneming overdraagt eigenrisicodrager is, gaat het risico van de betaling van ziekengeld dat is of wordt toegekend aan de werknemer die op de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen alsmede aan degene die op grond van artikel 46 van deze wet aanspraak op ziekengeld heeft en laatstelijk voor het einde van de verzekering tot voornoemde werkgever in dienstbetrekking stond, over op de werkgever die de onderneming verkrijgt, ook indien deze geen eigenrisicodrager is.

  • 4 Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het derde lid overgaat, blijft het in dat lid bedoelde risico berusten bij de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.

Artikel 63c

Indien de werkgever zich met betrekking tot de begeleiding van zijn zieke werknemers niet meer laat bijstaan door een arbodienst meldt hij dat zo spoedig mogelijk. Indien de werkgever deze verplichting niet is nagekomen legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem een boete op van ten hoogste € 454. De artikelen 45a, vierde, vijfde en zevende lid, 45b, 45c, 45e, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en 45g, eerste, vierde, zesde, achtste en negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 63d

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de ongeschiktheid tot werken geacht niet te zijn onderbroken, indien de tijdvakken van ongeschiktheid tot werken elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

Hoofdstuk IV. De vrijwillige verzekering

Artikel 64

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is verplicht overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde tot de vrijwillige verzekering toe te laten, mits hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en hier te lande woont:

    • a. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en te wiens aanzien op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat onderbreking van die verplichte verzekering van korte duur zal zijn, dan wel dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;

    • b. degene, die, terwijl hij hier te lande woonde, in het buitenland verplicht verzekerd was tegen geldelijke gevolgen van ziekte, mits:

      • 1°. hij niet meer in het buitenland verzekerd is, omdat hij niet langer werkzaamheden verricht in het buitenland;

      • 2°. op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;

    • c. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en die als zelfstandige als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, werkzaamheden verricht of gaat verrichten, of als echtgenoot van die zelfstandige meewerkt of gaat meewerken in diens onderneming, indien gedurende één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het einde van zijn verplichte verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest;

    • d. degene wiens dienstbetrekking ertoe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht - niet uitsluitend als gevolg van een voor betrokkene geldende werktijdregeling, krachtens welke een normale werkweek van gemiddeld minder dan zes dagen van toepassing is - en die uit hoofde van die dienstbetrekking verplicht verzekerd is, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet hier te lande, ingevolge het bepaalde bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest;

    • e. degene, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd;

    • f. degene wiens recht op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is beëindigd;

    • g. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

    • h. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

    • i. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, is ingetrokken;

    • j. degene, die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd en tevens als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen of als echtgenoot van die zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaand aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat eveneens ten aanzien van de persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en

    • a. wiens verplichte verzekering is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van de verplichte verzekering een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;

    • b. die Nederlander is en die is uitgezonden om door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen werkzaamheden in het kader van ontwikkelingssamenwerking te verrichten;

    • c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;

    • d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of

    • e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

  • 3 Aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, dient een aaneengesloten periode van verplichte verzekering van tenminste één jaar te zijn voorafgegaan.

  • 4 Met de Nederlander, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 704, datum inwerkingtreding 23-12-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is verplicht overeenkomstig het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde tot de vrijwillige verzekering toe te laten, mits hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en hier te lande woont:

  • a. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en te wiens aanzien op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat onderbreking van die verplichte verzekering van korte duur zal zijn, dan wel dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;

  • b. degene, die, terwijl hij hier te lande woonde, in het buitenland verplicht verzekerd was tegen geldelijke gevolgen van ziekte, mits:

    • 1°. hij niet meer in het buitenland verzekerd is, omdat hij niet langer werkzaamheden verricht in het buitenland;

    • 2°. op grond van gebleken omstandigheden redelijkerwijze valt aan te nemen, dat het zijn bedoeling is bij geboden gelegenheid opnieuw een dienstbetrekking aan te gaan;

  • c. degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd en die als zelfstandige als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, werkzaamheden verricht of gaat verrichten, of als echtgenoot van die zelfstandige meewerkt of gaat meewerken in diens onderneming, indien gedurende één jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het einde van zijn verplichte verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest;

  • d. degene wiens dienstbetrekking ertoe strekt, dat slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid wordt verricht - niet uitsluitend als gevolg van een voor betrokkene geldende werktijdregeling, krachtens welke een normale werkweek van gemiddeld minder dan zes dagen van toepassing is - en die uit hoofde van die dienstbetrekking verplicht verzekerd is, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaande aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet hier te lande, ingevolge het bepaalde bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest;

  • e. degene, wiens arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, niet als dienstbetrekking wordt beschouwd;

  • f. degene wiens recht op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is beëindigd;

  • g. degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering is toegekend, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

  • h. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, wegens afneming van de arbeidsongeschiktheid is herzien naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 45%;

  • i. degene, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 45%, is ingetrokken;

  • j. degene, die op grond van artikel 7 als werknemer wordt beschouwd en tevens als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen of als echtgenoot van die zelfstandige in dat bedrijf of beroep meewerkt of gaat meewerken, indien gedurende de drie jaren, onmiddellijk voorafgaand aan de dag van aanvang van zijn vrijwillige verzekering, onafgebroken, al dan niet in Nederland, bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van ziekte op hem van toepassing is geweest.

2 De in het eerste lid bedoelde verplichting bestaat eveneens ten aanzien van de persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 3, tweede, vierde en vijfde lid, niet als werknemer wordt beschouwd, en

  • a. wiens verplichte verzekering is geëindigd en die buiten Nederland woont, aldaar direct aansluitend op de beëindiging van de verplichte verzekering een dienstbetrekking vervult voor de duur van maximaal vijf jaar en wiens werkgever binnen Nederland woont of gevestigd is;

  • b. die Nederlander is en die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;

  • c. die Nederlander is en die is uitgezonden om, in of buiten Nederland, werkzaamheden te verrichten voor een volkenrechtelijke organisatie, waarvan Nederland lid is dan wel waarvan de werkzaamheden door Nederland worden ondersteund;

  • d. die in Nederland woont, en buiten Nederland een dienstbetrekking vervult; of

  • e. die Nederlander is en buiten Nederland werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie.

3 Aan het vervullen van een dienstbetrekking, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, dient een aaneengesloten periode van verplichte verzekering van tenminste één jaar te zijn voorafgegaan.

4 Met de Nederlander, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, c en e, wordt gelijkgesteld de persoon, die onderdaan is van één van de lidstaten van de Europese Gemeenschap of onderdaan is van een Staat, waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, mits hij voor hij werd uitgezonden in Nederland woonde.

Artikel 65

Artikel 66

  • 1 Het verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering wordt ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde personen worden geacht een verzoek om toelating binnen vier weken na de dagtekening van de beschikking te hebben gedaan, indien dit verzoek geschiedt binnen vier weken na de dag, waarop zij redelijkerwijze hebben kunnen kennis nemen van die beschikking.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd te verklaren dat een verzoek om toelating tot de vrijwillige verzekering, ingediend na de daartoe op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen gestelde termijn, geacht wordt tijdig te zijn ingekomen, indien de persoon die het verzoek heeft gedaan, redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.

Artikel 67a

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beëindigt de vrijwillige verzekering:

  • a. op verzoek van de vrijwillig verzekerde met ingang van een door hem te bepalen datum;

  • b. met ingang van de dag, waarop de termijn van vijf jaar, bedoeld in artikel 64, tweede lid, onderdeel a, is verstreken;

  • c. met ingang van de dag, waarop de werkzaamheden bedoeld in artikel 64, tweede lid, worden beëindigd en de vrijwillige verzekerde niet langer geacht kan worden inkomsten te verkrijgen wegens eindiging van die werkzaamheden dan wel inkomsten te derven in geval van ziekte

  • d. met ingang van de dag, waarop de vrijwillig verzekerde verplicht verzekerd wordt ingevolge deze wet;

  • e. indien de verschuldigde premie over een periode van twee volle kalendermaanden niet, niet volledig of niet tijdig wordt betaald; of

  • f. indien niet langer wordt voldaan aan andere vereisten voor toelating tot de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 64, tweede lid.

Artikel 68

  • 1 De persoon, die om toelating tot de vrijwillige verzekering verzoekt, bedoeld in artikel 64, eerste en tweede lid, bepaalt bij de aanvang van de vrijwillige verzekering de hoogte van het dagloon, met dien verstande dat:

    • a. dit niet meer kan bedragen dan het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekering bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag, eventueel verhoogd of verlaagd op grond van artikel 18 van die wet;

    • b. dit niet meer kan bedragen dan het loon of het inkomen dat hij in geval van ziekte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen derft; en

    • c. dit, ingeval naast de vrijwillige verzekering een vrijwillige verzekering als bedoeld in hoofdstuk III van de Werkloosheidswet is afgesloten, gelijk is aan het dagloon dat ten grondslag ligt aan de vrijwillige werkloosheidsverzekering.

  • 2 De uitkering op grond van de vrijwillige verzekering wordt berekend naar het in het eerste lid bedoelde dagloon.

Artikel 69

  • 1 De vrijwillig verzekerde heeft recht op ziekengeld, indien hij wegens ziekte, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot het verrichten van hem passende arbeid.

Artikel 70

  • 2 Het ziekengeld bedraagt 70% van het dagloon van de verzekerde.

Artikel 71

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt nadere regels met betrekking tot de vrijwillige verzekering. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen met betrekking tot:

  • a. de toelating tot de vrijwillige verzekering;

  • b. het einde van de vrijwillige verzekering; en

  • c. het dagloon, bedoeld in artikel 68, eerste lid.

Artikel 72

Met betrekking tot het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk zijn, met inachtneming van de wijzigingen, welke de aard van het onderwerp vordert, de overige bepalingen van deze wet en de ter uitvoering van die bepalingen genomen besluiten, voor zoveel nodig, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde niet is afgeweken.

Derde afdeling. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie

§ 1. Algemeen

Artikel 72a

In afwijking van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht is de werkgever geen belanghebbende bij een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen over het verzekerd zijn op grond van deze wet als bedoeld in artikel 72c, eerste lid.

Artikel 72b

  • 1 Onverminderd artikel 72b, worden beschikkingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde lid is gedaan.

  • 3 Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 4 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 72c

  • 1 Een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verzekerd zijn op grond van deze wet kan door de werknemer uitsluitend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen geeft de beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 Een beschikking die uitsluitend betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken wordt gegeven binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, de aangifte van de ongeschiktheid of van de ziekmelding aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in de artikelen 29a, vierde lid, 38, tweede lid, en 38a, eerste en tweede lid.

  • 3 Indien een beschikking als bedoeld in het eerste of tweede lid niet binnen de toepasselijke termijn kan worden gegeven, wordt dit schriftelijk aan de aanvrager medegedeeld onder vermelding van een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 4 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste of tweede lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen de toepasselijke termijn gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 72d

In afwijking van artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gestelde redelijke termijn, verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.

Artikel 73

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de behandeling van bezwaarschriften tegen besluiten, waaraan een medische beoordeling ten grondslag ligt.

Artikel 74

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

§ 2. Medische besluiten

Artikel 75

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 75a

  • 1 Stukken die medische gegevens bevatten worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet aan de eigenrisicodrager of de werkgever ter inzage of ter kennisname gegeven of toegezonden, tenzij de werknemer hiervoor schriftelijk toestemming heeft gegeven.

  • 2 De toestemming kan te allen tijde schriftelijk worden ingetrokken.

  • 3 Tijdens het horen in bezwaar kan de toestemming ook mondeling worden ingetrokken.

Artikel 75b

  • 1 Indien door de werknemer geen toestemming is gegeven als bedoeld in artikel 75a, is de inzage in, dan wel kennisname of toezending van stukken die medische gegevens bevatten, voorbehouden aan de bedrijfsarts of de arbodienst van de eigenrisicodrager dan wel aan een gemachtigde van de eigenrisicodrager of van de werkgever die advocaat of arts is dan wel daarvoor van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bijzondere toestemming heeft gekregen.

  • 2 De gemachtigde, bedoeld in het eerste lid, treedt in de plaats van de eigenrisicodrager of van de werkgever bij de voorbereiding van een medische beschikking voorzover betrekking hebbend op medische gegevens.

  • 3 De arbodienst of de bedrijfsarts dan wel de gemachtigde, bedoeld in het eerste lid, treedt in de plaats van de eigenrisicodrager bij:

    • a. het opstellen van een bezwaar- of beroepschrift; en

    • b. de behandeling van een bezwaar;

    voorzover betrekking hebbend op medische gegevens.

Artikel 75c

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vermeldt de motivering van een medische beschikking, voorzover betrekking hebbend op medische gegevens, in een aparte bijlage.

  • 2 Indien de werknemer geen toestemming heeft gegeven als bedoeld in artikel 75a, wordt de bijlage, bedoeld in het eerste lid, niet aan de eigenrisicodrager of de werkgever verstrekt.

  • 3 De bijlage wordt verstrekt aan de bedrijfsarts of de arbodienst van de eigenrisicodrager dan wel aan de gemachtigde van de eigenrisicodrager of van de werkgever, bedoeld in artikel 75b.

  • 4 Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een rapport of een advies van een arts of een psycholoog, waarnaar bij de motivering van een medische beschikking wordt verwezen.

Artikel 75e

De gronden van het bezwaar of beroep, bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht, worden in een aparte bijlage vermeld voorzover ze betrekking hebben op medische gegevens.

Artikel 75f

Artikel 75g

Artikel 75f is van overeenkomstige toepassing bij de behandeling van het hoger beroep en bij de behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening.

§ 3. Geschillen van geneeskundige aard

Artikel 75j

Deze paragraaf is van toepassing op geschillen van geneeskundige aard over het al dan niet bestaan of voortbestaan van ongeschiktheid tot werken.

Artikel 75k

In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j twee weken.

Artikel 75l

  • 2 In afwijking van artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en met inachtneming van de overige artikelen van deze paragraaf, worden in een geschil als bedoeld in artikel 75j het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken:

    • a. voorafgaand aan het horen aan belanghebbenden gezonden, dan wel

    • b. ten minste twee dagen voorafgaand aan de hoorzitting voor belanghebbenden ter inzage gelegd.

§ 4. Beroep in cassatie

Artikel 75m

  • 2 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen de uitspraken van de gerechtshoven inzake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

Vierde afdeling. Aanspraak op bezoldiging en reïntegratieverplichtingen overheidspersoneel

Artikel 76

Deze afdeling is van toepassing op personen die:

  • a. in dienst zijn van staat, provincie, gemeente, waterschap, enig ander publiekrechtelijk lichaam dan wel van de NV Nederlandse Spoorwegen; en

  • b. op grond van de Kaderwet dienstplicht de militaire dienst vervullen dan wel die op grond van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst zijn verplicht tot het verrichten van vervangende dienst.

Artikel 76a

  • 1 Bij verhindering wegens ongeschiktheid als gevolg van ziekte, zwangerschap of bevalling om de dienst te verrichten of het ambt te vervullen bestaat ten aanzien van de werkgever jegens wie de persoon, bedoeld in artikel 76, krachtens publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, gedurende een tijdvak van 104 weken aanspraak op 70% van de bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt, voorzover deze bezoldiging niet meer bedraagt dan hetgeen overeenkomt met het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen. De aanspraak bedraagt de eerste 52 weken echter minimaal het bedrag van het minimumloon dat voor betrokkene zou gelden indien de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag op hem van toepassing zou zijn. De eerste twee volzinnen zijn van overeenkomstige toepassing voorzover in verband met ziekte, zwangerschap of bevalling ook na ontslag aanspraak bestaat op betaling van bezoldiging of van hetgeen daarmee overeenkomt.

  • 2 Is bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt, op een andere wijze dan naar tijdruimte vastgesteld, dan is deze afdeling van toepassing, met dien verstande dat als bezoldiging wordt beschouwd de gemiddelde bezoldiging die betrokkene, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen.

  • 3 Van het eerste lid kan bij algemeen verbindend voorschrift ten nadele van betrokkene slechts in zoverre worden afgeweken dat betrokkene voor de eerste twee dagen van het in het eerste lid bedoelde tijdvak van 104 weken geen aanspraak heeft op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste en derde lid worden perioden waarin betrokkene wegens ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is om zijn dienst te verrichten of zijn ambt te vervullen, samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.

  • 7 Het eerste lid is niet van toepassing op zakgeldgenietenden.

Artikel 76b

  • 1 Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald dat de aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, niet bestaat indien:

    • a. de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven is voorgesteld, dat reden voor verhindering niet kan worden aangenomen;

    • b. de ziekte door opzet van de betrokkene is veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

    • c. de verhindering het gevolg is van een ziekte of gebrek waarover betrokkene bij het aangaan van de arbeidsverhouding opzettelijk valse inlichtingen aan de werkgever jegens wie de persoon, bedoeld in artikel 76, krachtens publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, heeft verstrekt.

  • 2 Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald dat de aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, vervalt wanneer en voor zolang betrokkene:

    • a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    • b. weigert de volledige medewerking te verlenen aan een geneeskundig onderzoek, een observatie of een maatregel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid, tenzij de maatregel een ingreep van heelkundige aard mocht zijn;

    • c. zonder voldoende gronden nalaat zich onder behandeling van een geneeskundige te stellen of blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;

    • d. zich zodanig gedraagt dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    • e. tijdens de verhindering dienst te verrichten, voor zichzelf of derden arbeid verricht tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    • f. in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige bepaalde tijdstip en in de door deze bepaalde mate zijn dienst te hervatten, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen, door deze als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    • g. weigert passende arbeid te verrichten welke door het bevoegd gezag wordt opgedragen en waartoe hij door de bedrijfsgeneeskundige of een daarmee gelijk te stellen geneeskundige in staat wordt geacht;

    • h. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn de betrokkene in staat te stellen passende arbeid te verrichten;

    • i. zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en artikel 71a, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 3 Bij algemeen verbindend voorschrift kan worden bepaald dat de aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, geheel of ten dele vervallen kan worden verklaard indien betrokkene de voor hem terzake van afwezigheid tijdens ziekte gestelde voorschriften overtreedt.

  • 4 Algemeen verbindende voorschriften waarin geen speciale regeling is getroffen voor de aanspraken bij ziekte op bezoldiging of hetgeen daarmee overeenkomt gelden voor de toepassing van 76a, derde lid, als voorschriften waarbij van artikel 76a, eerste lid, wordt afgeweken.

Artikel 76c

De aanspraak, bedoeld in artikel 76a, eerste lid, wordt verminderd met:

  • a. het bedrag van de vergoeding of uitkering welke betrokkene ontvangt krachtens een wettelijk voorgeschreven verzekering;

  • b. het bedrag van bezoldiging of het loon, door betrokkene in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij zijn dienst had kunnen verrichten of zijn ambt had kunnen vervullen, zo hij daartoe wegens ziekte niet verhinderd was geweest.

Artikel 76d

Indien betrokkene voor de aanvang van zijn dienstbetrekking of ambtsvervulling een overeenkomst had gesloten tot verzekering van de geldelijke gevolgen van verhindering tot werken wegens ziekte, mag hij die overeenkomst voorzover hij daaraan rechten kan ontlenen die gelijkwaardig zijn aan die welke voor hem uit deze afdeling voortvloeien, voor het vervolg, echter niet eerder dan met ingang van de aanvang van de dienstbetrekking of ambtvervulling opzeggen. De door betrokkene vooruitbetaalde premie wordt door de verzekeraar naar gelang van het opgezegde gedeelte van de overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25% van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.

Artikel 76e

  • 1 De werkgever jegens wie de persoon, bedoeld in artikel 76, krachtens publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, bevordert ten aanzien van de werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever, bedoeld in de eerste volzin, geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert die werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van deze afdeling, artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.

  • 2 Uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in het eerste lid, is de werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten.

  • 4 Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verstaan alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.

  • 5 De werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, en degene, door wie die werkgever zich op grond van artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 laat bijstaan, verstrekken een reïntegratiebedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, gegevens voorzover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de door de werkgever, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, aan dit bedrijf opgedragen werkzaamheden, alsmede het sociaal-fiscaalnummer van de persoon wiens inschakeling in de arbeid door dat reïntegratiebedrijf wordt bevorderd. Het reïntegratiebedrijf verwerkt deze gegevens slechts voorzover dat noodzakelijk is voor deze werkzaamheden en gebruikt slechts met dat doel het sociaal-fiscaalnummer bij die verwerking. Onder sociaal-fiscaalnummer wordt in dit artikel verstaan het nummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Vijfde afdeling. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk I. Strafbepalingen

Artikel 77

Hij, die niet voldoet aan een der verplichtingen, omschreven in artikel 13 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 81

Het recht tot strafvordering vervalt indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de verzekerde ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

Artikel 83

De bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Hoofdstuk II. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 85

De termijnen van het ziekengeld, welke niet zijn ingevorderd binnen twee jaren na de dag der betaalbaarstelling, worden niet meer uitbetaald.

Artikel 86

Artikel 15 en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel A, van de Wet administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten, blijven van toepassing op de persoon wiens recht op ziekengeld is ontstaan voor de datum van inwerkingtreding van dat artikel met betrekking tot die uitkering.

Artikel 87

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor bepaalde groepen van personen bijzondere zo nodig van het bepaalde bij of krachtens deze wet afwijkende bepalingen worden gemaakt ten aanzien van de verzekering en de ziekengelduitkering.

Artikel 87a

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in afwijking van artikel 29, eerste lid, ziekengeld wordt uitgekeerd aan verzekerden die in dienstbetrekking staan tot bij of krachtens die maatregel te bepalen werkgevers.

  • 3 De werkgever kan een verzekeringsovereenkomst met betrekking tot zijn verplichting tot doorbetaling van loon als bedoeld in 629, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of bezoldiging als bedoeld in artikel 76a, eerste lid opzeggen met ingang van de dag dat de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, te zijnen aanzien in werking treedt, of, indien de opzegging later geschiedt, met ingang van de dag waarop deze de verzekeraar bereikt. In het geval dat de premie is vooruitbetaald wordt deze door de verzekeraar naar evenredigheid aan de werkgever terugbetaald.

  • 4 Een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 88

  • 1 Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geldelijke gevolgen van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, gesloten door degene, die verplicht verzekerd wordt, vervalt met ingang van de dag, waarop de verzekeraar van de verzekerde mededeling van het verplicht verzekerd worden ontvangt, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke uit de in deze wet geregelde verplichte verzekering voortvloeien. Bereikt deze mededeling de verzekeraar vóór de dag, waarop de betrokkene verplicht verzekerd wordt, dan vervalt de overeenkomst met ingang van die dag.

  • 2 De premie, welke degene, wiens verzekering krachtens het bepaalde in het eerste lid geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25 procent van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.

Artikel 89

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in deze wet gestelde termijnen van uitkering van geldelijke schadeloosstelling alsmede op de termijnen, gesteld in de artikelen 6, tweede lid, onder a en c, 29, vijfde lid, 35 en 46, eerste en vijfde lid.

Artikel 90

  • 1 Als werknemer in de zin van artikel 29b, eerste lid, wordt, naast de werknemers bedoeld in dat lid, eveneens aangemerkt de persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen arbeidsgehandicapte was op grond van artikel 2 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de dag waarop dat artikel vervalt op grond van artikel 2.10 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voor de duur van:

    • a. zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering en vijf jaar na die periode voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    • b. de toekenning van de voorziening en vijf jaar na die periode voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    • c. de indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking op grond van de Wet sociale werkvoorziening voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    • d. vijf jaar na de beëindiging van zijn dienstbetrekking op grond van de Wet sociale werkvoorziening voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    • e. vijf jaar na de herindicatiebeschikking op grond van de Wet sociale werkvoorziening voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

    • f. vijf jaar na beëindiging van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering of de eindiging van de voorziening, bedoeld in dat artikel 2, eerste lid, onderdeel b van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in het tweede lid van dat artikel;

    • g. vijf jaar na de dag waarop, in verband met ziekte of gebrek een belemmering bij het verkrijgen of verrichten van arbeid is ontstaan voor de arbeidsgehandicapte, bedoeld in dat artikel 2, derde of vierde lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, geldt geen duurbeperking voor de persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering en financiering Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen arbeidsgehandicapte was op grond van zijn recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

Artikel 91

Artikel 29b, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, blijft van toepassing op de werknemer die op of voor die dag recht had op ziekengeld op grond van dat artikel. Het ziekengeld, bedoeld in de eerste volzin, wordt niet betaald na de periode waarover de werknemer op grond van artikel 29b, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel 1.4, onderdeel G, van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, recht had.

Artikel 91a. Overgangsrecht no risk polis i.v.m. gewijzigd loonsanctiesysteem

Met betrekking tot personen die op of na 1 januari 2004 maar voor 15 augustus 2004 ziek zijn geworden wordt in artikel 29b, eerste lid, onderdeel c, aanhef, voor «bedoeld in artikel 24 of 25, negende lid, van die wet» gelezen: bedoeld in artikel 24 van die wet of het tijdvak dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 123b, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven op het Loo , den 5den Juni 1913

WILHELMINA.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,

A. S. TALMA.

Uitgegeven den negenden Juni 1913.

De Minister van Justitie ad interim,

HEEMSKERK.