Artikel I
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
Aan den Staat wordt, als ware voor de ontginning van zoutlagen volgens de wet van
21 April 1810 (Bulletin des Lois n°. 285) concessie verleend, de eigendom toegekend van de zoutmijn in het terrein
der provincie Overijssel, groot 3030 H.A., dat op de bij deze wet behoorende kaart
door eene roode grenslijn is aangeduid.
Dit terrein wordt begrensd als volgt:
ten Zuiden:
van punt A, Rijksgrenspaal 834, volgend de grensscheiding tusschen Nederland en Pruissen,
naar punt B, Rijksgrenssteen 19;
ten Oosten:
van punt B, de grensscheiding tusschen Nederland en Pruissen volgend naar punt C,
Rijksgrenssteen 32;
ten Noorden:
van punt C in rechte lijn naar punt D, snijpunt van de as van de Schuine brug in den
kunstweg van Haaksbergen naar Enschede, met de as van de Bruninkbeek, ter plaatse
ook wel genaamd de Nieuwe beek;
van punt D de as van evengenoemden kunstweg volgend naar punt E, snijpunt van de as
van meergenoemden kunstweg met de as van den weg, welke loopt van Rutbekerveld over
de Heegdebeek naar de Schip- of Buurserbeek;
ten Westen:
van punt E, de as van laatstgenoemden weg volgend naar punt F, snijpunt van de as
van de Rietbrug in dezen weg met de as van de Schip- of Buurserbeek;
van punt F in rechte lijn naar het uitgangspunt A.
Artikel IV
[Regeling vervallen per 01-01-2003]
De wetten van 21 April 1810 (Bulletin des Lois n°. 285), van 27 April 1904 (Staatsblad n°. 73), gewijzigd bij de wet van 29 Juni 1912 (Staatsblad n°. 202) en bij de wet van 16 December 1916 (Staatsblad n°. 552), en van 6 Maart 1915 (Staatsblad n°. 141) zijn op de in deze wet bedoelde ontginning van toepassing, de eerstgenoemde
wet (van 1810) voor zoover daarvan niet bij deze wet wordt afgeweken, de in de tweede
plaats genoemde wet (van 1904) met uitzondering van de artikelen 1-8.