Wet tot uitbreiding van het Staatsmijnveld

[Regeling vervallen per 01-01-2003.]
Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 21-12-2005.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-12-2002

Wet van 27 september 1920, tot uitbreiding van het Staatsmijnveld

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is van Staatswege een Steenkolenmijn in het terrein bij Vlodrop te ontginnen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De ontginning van een steenkolenmijn in het terrein bij Vlodrop, dat op de bij deze wet behoorende kaart in gele kleur met rood omlijnd is aangeduid, zal geschieden van Staatswege; aan den Staat wordt de eigendom van deze mijn toegekend als ware voor de ontginning volgens de wet van 21 April 1810 (Bulletin des Lois n°. 285) concessie verleend.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Het in artikel 1 bedoelde terrein in de provincie Limburg, groot plm. 2200 H.A., is begrensd als volgt:

ten westen door een rechte lijn, getrokken van grenspaal 407 naar grenspaal n°. 373;

ten Zuiden, ten Oosten en ten Noorden door de Rijksgrens met Duitschland.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

De eigenaren van grond, gelegen boven de in de artikelen 1 en 2 aangewezen mijn, hebben recht op uitkeering uit 's Rijks schatkist van € 5,67 per H.A.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

  • 1 Hij, die een uitkeering, als in artikel 3 bedoeld, meent te kunnen vorderen, moet zich ter verkrijging daarvan binnen één jaar na het in werking treden van deze wet, met overlegging van bewijsstukken tot staving van zijn recht, wenden tot Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, die hem binnen zes maanden na dien termijn kennis geeft, of hij zich met de vordering, en tot welk bedrag, vereenigt.

  • 2 Wordt aan den belanghebbende het bedrag, waarop hij aanspraak maakt, niet binnen zes maanden na dagteekening van de in het eerste lid voorgeschreven kennisgeving uitbetaald, zoo kan hij, binnen zes maanden na het verstrijken van dien termijn, zijne vordering in rechte doen gelden.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2003]

Met uitzondering van de bepalingen betreffende de uitkeeringen aan de schatkist en betreffende de mijnpolitie, alsmede van die, welke onderwerpen regelen, waarin bij deze Wet is voorzien, is de wet van 21 April 1810 (Bulletin des Lois n°. 285) op ontginning van deze mijn door den Staat toepasselijk.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Het Loo, den 27sten September 1920

WILHELMINA.

De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel,

H. A. van IJsselsteijn.

Uitgegeven den vijftienden October 1920.

De Minister van Justitie,

Heemskerk.