-
1 In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende
rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen,
waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet
tot antwoorden verplicht.
-
3 De verklaringen van den verdachte, bepaaldelijk die welke eene bekentenis van schuld
inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zooveel mogelijk in zijne eigen
woorden opgenomen. De mededeling bedoeld in het tweede lid wordt in het proces-verbaal
opgenomen.
-
1 Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek staat de rechter-commissaris, en overigens
tijdens het voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie, aan den verdachte op
diens verzoek toe van de processtukken kennis te nemen.
-
2 Niettemin kan de rechter-commissaris of het openbaar ministerie, indien het belang
van het onderzoek dit vordert, den verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken
onthouden. In dit geval wordt den verdachte schriftelijk medegedeeld dat de hem ter
inzage gegeven stukken niet volledig zijn.
Aan den verdachte mag niet worden onthouden de kennisneming van:
-
a. de processen-verbaal van zijne verhooren;
-
b. de processen-verbaal betreffende verhooren of handelingen van onderzoek, waarbij hij
of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zoover
uit een proces-verbaal blijkt van eenige omstandigheid waarvan hij in het belang van
het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmede een bevel als
bedoeld in artikel 50, tweede lid, is gegeven;
-
c. de processen-verbaal van verhooren, van welker inhoud hem mondeling volledig mededeeling
is gedaan.
Ingeval den verdachte de kennisneming van processtukken wordt onthouden, kan hij daartegen
binnen veertien dagen na de mededeeling vermeld in het tweede lid van artikel 30, een bezwaarschrift indienen bij het gerecht waartoe het openbaar ministerie of de
rechter-commissaris behoort, dat zo spoedig mogelijk beslist.
De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijk of in afschrift mag de
verdachte niet worden onthouden zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of
geëindigd of, indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra
de kennisgeving van verdere vervolging of de dagvaarding ter terechtzitting in eerste
aanleg aan hem is betekend.
-
1 Wordt eene vervolging niet voortgezet, dan kan het gerecht in feitelijken aanleg,
voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, op het verzoek van den verdachte, verklaren
dat de zaak geëindigd is.
-
2 Het gerecht is bevoegd, de beslissing op het verzoek telkens gedurende een bepaalden
tijd aan te houden, indien het openbaar ministerie aannemelijk maakt dat alsnog verdere
vervolging zal plaats vinden.
-
1 De verdachte, jegens wie door of vanwege de Staat een handeling is verricht waaraan
hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald
feit in Nederland een vervolging zal worden ingesteld, kan de rechter-commissaris
binnen wiens rechtsgebied de handeling is verricht, verzoeken dienaangaande enig onderzoek
in te stellen.
-
2 Indien ter zake van een bepaald feit de vervolging is aangevangen doch geen gerechtelijk
vooronderzoek is ingesteld, kan de verdachte, zolang het onderzoek op de terechtzitting
nog niet is aangevangen, een verzoek bedoeld in het eerste lid indienen bij de rechter-commissaris
binnen wiens rechtsgebied het feit wordt vervolgd.
-
2 De verdachte wordt, tenzij hij in zijn verzoek kennelijk niet ontvankelijk of het
verzoek kennelijk ongegrond is, gehoord althans behoorlijk opgeroepen. De verdachte
is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan.
-
4 De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk. De beschikking is met redenen
omkleed en wordt schriftelijk ter kennis van de verdachte en de officier van justitie
gebracht. In geval van toewijzing van het verzoek, vermeldt de beschikking het feit
waarop het onderzoek betrekking heeft en verricht de rechter-commissaris zo spoedig
mogelijk de verzochte handeling van onderzoek.
-
1 Zolang de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, kan de rechter-commissaris
ten aanzien van het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, ambtshalve bepaalde
handelingen van onderzoek verrichten.
Titel IIIA. De benadeelde partij
-
1 Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de
inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van
justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt
plaats door middel van een door Onze Minister van Justitie vastgesteld formulier en
bevat de naam, voornamen, geboortedatum en woon- en verblijfplaats van de benadeelde
partij.
-
2 Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid,
eerste volzin, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid
is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.
Zij die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of
vertegenwoordigd moeten worden, hebben om zich overeenkomstig artikel 51b te voegen, in het strafproces de bijstand of vertegenwoordiging eveneens nodig. Een
machtiging van de kantonrechter, als bedoeld in artikel 349, lid 1, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, is voor die vertegenwoordiger niet vereist. Ten aanzien van de verdachte zijn de
bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken,
niet van toepassing.
-
2 Niettemin kan het in het vorige lid bedoelde gerecht of de officier van justitie
aan de benadeelde partij de kennisneming van bepaalde processtukken of gedeelten daarvan
onthouden in het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing of vervolging van strafbare feiten of
op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.
-
3 Ingeval de officier van justitie, met toepassing van het tweede lid, de kennisneming
van processtukken of gedeelten daarvan aan de benadeelde partij onthoudt, deelt hij
zulks aan de benadeelde partij schriftelijk mee. Binnen veertien dagen na deze mededeling
kan laatstgenoemde een bezwaarschrift indienen bij het gerecht waartoe de officier
van justitie behoort. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk.
-
2 Zij kan zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe
bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of door een daartoe bij bijzondere volmacht door
haar schriftelijk gemachtigde.
-
2 Indien het eerste lid van toepassing is, doet de officier van justitie de verdachte
zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling dat de benadeelde partij zich heeft gevoegd.
De mededeling bevat de inhoud van de vordering en de gronden waarop deze berust, als
vermeld in de opgave, bedoeld in artikel 51b, eerste lid.
Titel V. Bijzondere bevoegdheden tot opsporing voor het onderzoek naar het beramen
of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband
-
1 Indien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd
verband misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, worden beraamd of gepleegd die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven
die in dat georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op
de rechtsorde opleveren, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek
bevelen dat een opsporingsambtenaar stelselmatig een persoon volgt of stelselmatig
diens aanwezigheid of gedrag waarneemt.
-
2 De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering
van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming
van de rechthebbende.
-
3 De officier van justitie kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel een technisch
hulpmiddel wordt aangewend, voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt
opgenomen. Een technisch hulpmiddel wordt niet op een persoon bevestigd, tenzij met
diens toestemming.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen
dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onderdeel b, aan het georganiseerd verband deelneemt of medewerking verleent.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar
goederen afneemt van of diensten verleent aan een persoon ten aanzien van wie uit
feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat deze betrokken is
bij het in het georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven.
-
4 Onder een opsporingsambtenaar als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan een
persoon in de openbare dienst van een vreemde staat, die voldoet aan bij algemene
maatregel van bestuur te stellen eisen.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar
als bedoeld in artikel 141, onderdeel b, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie
inwint over een persoon ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk
vermoeden voortvloeit dat deze betrokken is bij het in het georganiseerd verband beramen
of plegen van misdrijven.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar
zonder toestemming van de rechthebbende een besloten plaats, niet zijnde een woning,
betreedt, dan wel een technisch hulpmiddel aanwendt, teneinde:
-
a. die plaats op te nemen,
-
b. aldaar sporen veilig te stellen, of
-
c. aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen teneinde de aanwezigheid of verplaatsingen
van een goed vast te kunnen stellen.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen
dat een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141, onderdeel b, met een technisch hulpmiddel vertrouwelijke communicatie opneemt waaraan een persoon
deelneemt ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden
voortvloeit dat deze betrokken is bij het in het georganiseerd verband beramen of
plegen van misdrijven.
-
2 De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering
van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming
van de rechthebbende. Hij kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel een woning
zonder toestemming van de rechthebbende wordt betreden, indien het onderzoek dit dringend
vordert en in het georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd waarop
naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld.
Artikel 2, eerste lid, laatste volzin van de Algemene wet op het binnentreden is niet van toepassing.
-
4 Het bevel kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging, op vordering van
de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. De machtiging betreft
alle onderdelen van het bevel. Indien ter uitvoering van het bevel een woning mag
worden betreden, wordt dat uitdrukkelijk in de machtiging vermeld.
-
6
Artikel 126g, zesde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de officier van justitie
voor wijziging, aanvulling of verlenging een machtiging van de rechter-commissaris
behoeft. Indien de officier van justitie bepaalt dat ter uitvoering van het bevel
een woning wordt betreden, kan het bevel niet mondeling worden gegeven. Zodra niet
meer wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de tweede volzin van het tweede
lid, bepaalt de officier van justitie dat de uitvoering van het bevel wordt beëindigd.
-
7 Bij dringende noodzaak kan de machtiging van de rechter-commissaris, bedoeld in het
vierde en zesde lid, mondeling worden gegeven, tenzij toepassing wordt gegeven aan
de tweede volzin van het tweede lid. De rechter-commissaris stelt in dat geval de
machtiging binnen drie dagen op schrift.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen
dat een opsporingsambtenaar met een technisch hulpmiddel telecommunicatie opneemt
ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat daaraan een persoon deelneemt ten aanzien
van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat deze betrokken
is bij het in het georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven.
-
4 Indien bij de afgifte van het bevel, bedoeld in het eerste lid, bekend is dat de gebruiker
van het nummer, bedoeld in het derde lid, onderdeel c, zich op het grondgebied van
een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing
van dat verdrag, die andere staat van het voornemen tot het opnemen van telecommunicatie
in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer
wordt gelegd.
-
5 De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in het eerste lid eveneens geven,
indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken
telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te
tappen en rechtstreeks naar Nederland door te geleiden ter fine van opname met een
technisch hulpmiddel in Nederland.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering doen
inlichtingen te verstrekken terzake van alle verkeer dat over een openbaar telecommunicatienetwerk,
dan wel met gebruikmaking van openbare telecommunicatiediensten heeft plaatsgevonden
en ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat, dat daaraan een persoon heeft deelgenomen
ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit
dat deze betrokken is bij het in het georganiseerd verband beramen of plegen van misdrijven.
-
2 De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan worden gericht tot ieder die werkzaam
is bij een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk, onderscheidenlijk een
aanbieder van openbare telecommunicatiediensten.
Artikel 126ub
[Treedt in werking op 01-09-2004]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek van een ieder die beroeps-
of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde
identificerende gegevens van een persoon te verstrekken.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van een ieder die beroeps-
of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent en van wie redelijkerwijs kan worden
vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen
deze gegevens te verstrekken.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bepalen dat de vordering,
bedoeld in artikel 126ud, eerste lid, betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden
verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken.
De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Artikel 126ud, tweede en derde lid, is van toepassing.
-
2 In een geval als bedoeld in het eerste lid bepaalt de officier van justitie dat de
uitvoering van de vordering wordt beëindigd zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden,
bedoeld in artikel 126ud, eerste lid. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering maakt
de officier van justitie proces-verbaal op.
-
3 Indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, kan de officier van justitie
in een geval als bedoeld in het eerste lid in de vordering bepalen dat degene tot
wie de vordering is gericht de gegevens direct na de verwerking verstrekt, dan wel
telkens binnen een bepaalde periode na de verwerking verstrekt. De officier van justitie
behoeft hiervoor een voorafgaande schriftelijke machtiging, op zijn vordering te verlenen
door de rechter-commissaris.
-
1 In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert,
van een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een financiële dienst verleent en van
wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot de gegevens, bedoeld
in artikel 126nd, tweede lid, derde volzin, deze gegevens vorderen.
-
2 De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan niet worden gericht tot de verdachte.
Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
3 De vordering, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gedaan na voorafgaande
schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door
de rechter-commissaris.
Titel VI. Beteekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen
Onder opsporingsambtenaren worden verstaan alle personen met de opsporing van het
strafbare feit belast.
Waar van misdrijf in het algemeen of van enig misdrijf in het bijzonder gesproken
wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van dat misdrijf
begrepen, voorzover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
Waar een termijn in dagen is uitgedrukt, worden daaronder verstaan vrije dagen, voor
zoover niet uit eenige bepaling het tegendeel volgt.
Onder ouders van een minderjarige worden verstaan de ouders die het gezag over de
minderjarige uitoefenen.
Onder het voorbereidende onderzoek wordt verstaan het onderzoek hetwelk aan de behandeling
ter terechtzitting voorafgaat.
Onder het opsporingsonderzoek wordt verstaan het onderzoek onder leiding van de officier
van justitie naar aanleiding van een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is
begaan of dat in georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd, als
omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd
verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren,
met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Onder voorloopige hechtenis wordt verstaan de vrijheidsbeneming ingevolge eenig bevel
van bewaring, gevangenneming of gevangenhouding.
Bij de beantwoording der vraag of eene zaak al dan niet is geëindigd, wordt het rechtsgevolg,
bij artikel 255 aan het bekend worden van nieuwe bezwaren verbonden, buiten beschouwing gelaten.
-
1 Onder maand wordt verstaan een tijd van dertig dagen, onder dag, behoudens voor de
toepassing van de Algemene termijnenwet, een tijd van vierentwintig uren.
-
1 Wordt verstaan:
onder schipper: elke gezagvoerder van een Nederlands schip of zeevissersschip of degene
die deze vervangt;
onder opvarende: ieder ander die zich aan boord van een Nederlands schip of zeevissersschip
bevindt; opvarende blijft wie buiten het rijk in Europa het vaartuig gedurende de
reis tijdelijk verlaat;
onder schepeling: ieder die zich als scheepsofficier of scheepsgezel aan boord van
een Nederlands schip of zeevissersschip bevindt;
onder gezagvoerder van een luchtvaartuig: elke gezagvoerder van een Nederlands burgerlijk
luchtvaartuig of degene die deze vervangt.
Onder bedreigde getuige wordt verstaan een getuige ten aanzien van wie door de rechter
bevel is gegeven dat ter gelegenheid van het verhoor zijn identiteit verborgen wordt
gehouden.
Onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken wordt begrepen die tot het
maken van aanteekeningen daaruit.
Worden verstaan:
onder rechterlijke beslissingen zoowel de beschikkingen als de uitspraken;
onder beschikkingen de niet op de terechtzitting gegeven beslissingen;
onder uitspraken de op de terechtzitting gegeven beslissingen;
onder einduitspraken de uitspraken tot schorsing der vervolging of tot verklaring
van onbevoegdheid, niet-ontvankelijkheid of nietigheid van dagvaarding, en die welke
na afloop van het geheele onderzoek op de terechtzitting over de zaak worden gedaan.
Onder DNA-onderzoek wordt verstaan het onderzoek van celmateriaal dat slechts gericht
is op het vergelijken van DNA-profielen of het vaststellen van uiterlijk waarneembare
persoonskenmerken van de onbekende verdachte.
Onder een verkort proces-verbaal wordt verstaan een proces-verbaal dat uitsluitend
bevat de uitspraken, die niet in het verkorte vonnis zijn opgenomen, en de aantekeningen,
waarvan opneming door de wet, anders dan door artikel 326, eerste of tweede lid, wordt verlangd.