Wet van 17 maart 1923, betreffende afstand van een gedeelte van voor ontginning van
Staatswege gereserveerde terreinen
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is om in het algemeen
belang het recht tot ontginning van steenkolen binnen bepaalde terreinen, behoorende
tot het Staatsmijnveld in Zuid-Limburg, toe te kennen aan derden, zoomede de terreinen,
ten aanzien waarvan bij de wetten van 24 Juni 1901 (Staatsblad n°. 170), 13 Februari 1911 (Staatsblad n°. 68) en 23 September 1912 (Staatsblad n°. 307) is bepaald, dat de ontginning van steenkolenmijnen daarbinnen zal geschieden
van Staatswege en waarvoor niet krachtens deze wet het recht tot ontginning van steenkolen
aan derden zal worden toegekend, samen te voegen en nader te omschrijven, en ten slotte
de grenzen te wijzigen tusschen de mijnvelden "Oranje-Nassau" en "Carl" en tusschen
de mijnvelden "Laura" en "Vereeniging";
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: