Wet van 20 juni 1924, betreffende opsporing van delfstoffen
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is het vindersrecht van
den Staat op de ingevolge de wet van 6 October 1908 (Staatsblad n°. 312) opgespoorde delfstoffen vast te leggen, alsmede, in verband met het aantoonen
van aardolie, voor een bepaald gebied de vrijheid van het opsporen van delfstoffen
op te heffen;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: