Wet van 29 juni 1925, houdende bijzondere regeling voor het verleenen van mijnconcessiën
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is eene bijzondere regeling
te maken voor het verleenen van concessiën tot ontginning van delfstoffen in terreinen,
waarin de Rijksopsporingsdienst van Delfstoffen de aanwezigheid van mineralen heeft
aangetoond;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: