Wet van 13 mei 1927, tot opheffing van privaatrechtelijke belemmeringen
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat er noodzakelijkheid bestaat, de mogelijkheid
te openen, op meer eenvoudige wijze dan thans kan geschieden, de belemmeringen op
te heffen, welke door hen, die ten aanzien van onroerende goederen eenig recht kunnen
doen gelden, aan de totstandkoming en de instandhouding van werken, in het openbaar
belang bevolen of ondernomen, in den weg worden gelegd;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: