Wegenwet

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2009 en zichtdatum 01-01-2011.
Geldend van 08-03-2006 t/m 30-06-2015

Wet van 31 juli 1930, houdende vaststelling van voorschriften omtrent openbare wegen

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is voorschriften vast te stellen omtrent openbare wegen, hetgeen ingevolge artikel 190 der Grondwet bij de wet zal moeten geschieden;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Deze wet is uitsluitend van toepassing op openbare wegen.

  • 2 Onder wegen worden in deze wet mede verstaan:

    • I. voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik;

    • II. bruggen.

Artikel 2

Onder waterschappen worden in deze wet begrepen veenschappen en veenpolders.

Artikel 3

Onder rechthebbende wordt in deze wet verstaan de rechthebbende krachtens burgerlijk recht.

Hoofdstuk II. De openbaarheid

Artikel 4

  • 1 Een weg is openbaar:

    • I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;

    • II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende dien tijd is onderhouden door het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap;

    • III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbaren weg heeft gegeven.

  • 2 Het onder I en II bepaalde lijdt uitzondering wanneer, loopende den termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is.

  • 3 Dit kenbaar maken kan geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kenteekenen.

Artikel 5

  • 1 Na de inwerkingtreding dezer wet kan de onder III van het eerste lid van het voorgaande artikel bedoelde bestemming slechts worden gegeven met medewerking van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.

  • 2 Deze medewerking wordt niet vereischt wanneer die bestemming gegeven wordt door het Rijk, door eene provincie of door een waterschap.

  • 3 Op een verzoek tot medewerking wordt door den Raad binnen zestig dagen beslist. Die termijn kan bij een besluit van den Raad éénmaal voor gelijken tijd worden verlengd; dit besluit wordt onverwijld ter kennis gebracht van hem, die de medewerking heeft verzocht.

  • 4 Bij weigering van deze medewerking van een gemeente staat aan hem, die de medewerking heeft verzocht beroep op Gedeputeerde Staten open.

  • 5 Van een besluit tot medewerking als bedoeld in dit artikel wordt, indien dit wordt genomen door de gemeenteraad, mededeling gedaan aan gedeputeerde staten door toezending van een afschrift ervan.

Artikel 6

Het bestaan van eene beperking in het gebruik, anders dan krachtens een wettelijk voorschrift tot regeling van het verkeer, mag mede worden aangenomen op grond van de gesteldheid van den weg en van het gebruik, dat van den weg pleegt gemaakt te worden.

Artikel 7

Een weg heeft opgehouden openbaar te zijn:

  • I. wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor een ieder toegankelijk is geweest;

  • II. wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer is onttrokken.

Artikel 8

  • 1 Een weg, welke door het Rijk wordt onderhouden, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een door Ons te nemen besluit.

  • 2 Een weg, welke door eene provincie wordt onderhouden of door een waterschap, en een weg, niet vallende onder de hiervoren genoemde, waarop een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, kunnen aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de Provinciale Staten.

Artikel 9

  • 1 Een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, kan aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.

  • 2 Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt meegedeeld aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 11

  • 1 Ieder belanghebbende bij een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, heeft het recht aan den raad der gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van dien weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.

  • 3 Weigert de raad aan het verzoek te voldoen, dan staat aan den verzoeker beroep op Gedeputeerde Staten open.

Artikel 12

Een afschrift van een uitspraak in beroep waarbij een weg aan het openbaar verkeer wordt onttrokken wordt door Burgemeester en Wethouders van de gemeente waarin de weg is gelegen gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter gemeentesecretarie ter inzage gelegd, nadat van die terinzagelegging vooraf op de in die gemeente gebruikelijke wijze mededeling is gedaan.

Hoofdstuk III. Bepalingen in het bijzonder betreffende burgerlijke rechten ten aanzien van wegen

Artikel 13

  • 1 De eigendom van wegen wordt, zoolang en voor zoover niet het tegendeel blijkt, vermoed te zijn bij de provincie, de gemeente of het waterschap, door welke of door hetwelk de weg wordt onderhouden.

  • 2 Dit vermoeden werkt niet tegen dengene, van wien wel het onderhoud is overgenomen doch niet de eigendom.

Artikel 14

  • 1 Behoudens de beperkingen in het gebruik, als bedoeld in artikel 6 en behoudens het bepaalde bij het volgend lid, hebben de rechthebbende op en de onderhoudplichtige van een weg alle verkeer over den weg te dulden.

  • 2 De rechthebbende op en de onderhoudplichtige van een tot den weg behoorenden berm hebben alle verkeer over den berm te dulden, voor zoover het door omstandigheden wordt gebillijkt.

  • 3 De rechthebbende op en de onderhoudplichtige van een weg of een tot den weg behoorenden berm of een tot den weg behoorende bermsloot hebben bovendien te dulden:

    • I. de uitvoering van alle werken tot onderhoud of verbetering van den weg;

    • II. de uitvoering van alle werken vereischt voor aansluiting van wegen en uitwegen;

    • III. het aanwezig zijn, plaatsen en onderhouden van voorwerpen, boven, op en in den weg, of den daartoe behoorenden berm of de daartoe behoorende bermsloot ten behoeve van het verkeer over den weg, van de onder I en II omschreven werken en van de uitvoering daarvan.

  • 4 De rechthebbende op en de onderhoudplichtige van een tot den weg behoorenden berm of een tot den weg behoorende bermsloot hebben ter zake, in het voorgaande lid omschreven, recht op schadevergoeding doch, voor zooveel schade wordt geleden door hetgeen strekt tot onderhoud of verbetering van den weg, alleen dan, wanneer het recht op den berm of de bermsloot meer is beperkt, of de onderhoudslast daarvan meer is verzwaard, dan gebruikelijk was ten opzichte van dien berm of die bermsloot.

Hoofdstuk IV. Het onderhoud

Artikel 15

  • 1 Het Rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap is verplicht een weg te onderhouden, wanneer dat openbare lichaam dien tot openbaren weg heeft bestemd.

  • 2 Het Rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap is verplicht een weg en een in een weg zich bevindenden duiker te onderhouden, wanneer dat openbare lichaam dien weg of dien duiker gedurende tien achtereenvolgende jaren heeft onderhouden, ook al was bij den aanvang van die tien jaren de weg, welke is onderhouden of waarin de duiker is gelegen, nog niet openbaar.

  • 3 Tot het onderhoud van een weg als in het eerste en het tweede lid bedoeld, behoort mede het onderhoud van een tot dien weg behoorenden berm of een tot dien weg behoorende bermsloot, echter slechts voor zoover het onderhoud van den berm of de bermsloot dient ten behoeve van de instandhouding en de bruikbaarheid van den weg en voor zoover het onderhoud niet, uit welken hoofde ook, tot de verplichting van anderen behoort.

Artikel 16

De gemeente heeft te zorgen, dat de binnen haar gebied liggende wegen, met uitzondering van de wegen, welke door het Rijk of eene provincie worden onderhouden, van die bedoeld in artikel 17 en van die, waarop door een ander tol wordt geheven, verkeeren in goeden staat.

Artikel 17

Het waterschap heeft te zorgen, dat de wegen welke het onderhoudt, en die waarop het krachtens zijne inrichting of krachtens zijn reglement heeft toe te zien, verkeeren in goeden staat.

Artikel 18

De gemeente en het waterschap worden geacht aan het in de artikelen 16 en 17 bepaalde te hebben voldaan:

  • I. in het geval dat een ander dan de gemeente of het waterschap tot het onderhouden van den weg verplicht is, wanneer diens verplichting is nagekomen;

  • II. in de overige gevallen, wanneer:

de weg goed is onderhouden;

aard, breedte en lengte van de verharding gelijk zijn aan aard, breedte en lengte van de verharding, zooals die zijn aangegeven op den in artikel 27 bedoelden legger.

Artikel 18a

  • 1 Overdracht eener verplichting tot onderhoud van een weg door een gemeente of waterschap aan een gemeente of waterschap vereischt de goedkeuring van Gedeputeerde Staten der provincie, waarin de weg is gelegen.

  • 2 In het geval dat een gemeente haar verplichting tot onderhoud van een weg aan een andere gemeente overdraagt, is in afwijking van het eerste lid geen goedkeuring vereist. De overeenkomst tot overdracht wordt aan gedeputeerde staten medegedeeld.

Artikel 19

  • 1 De Gedeputeerde Staten kunnen het onderhoud van een weg, welke door de provincie wordt onderhouden, brengen ten laste van de gemeente, waarin de weg is gelegen.

  • 2 Bij dit besluit zal de provincie zich verbinden tot eene afkoopbare jaarlijksche uitkeering aan de gemeente, die met onderhoud wordt belast, welke uitkeering niet lager mag worden gesteld dan hetgeen per jaar voor behoorlijk onderhoud werd vereischt.

  • 3 Het bestuur van een waterschap kan onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten het onderhoud van een weg, waarop het krachtens zijne inrichting of zijn reglement heeft toe te zien, ten laste van het waterschap brengen, voor zoover de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk bij het reglement der instelling is toegekend.

  • 4 Bij het besluit van het waterschapsbestuur, als in het derde lid bedoeld, kunnen zij, die van het onderhoud of het geven van bijdragen tot het onderhoud worden bevrijd, worden verplicht tot afkoopbare jaarlijksche uitkeeringen, welke gezamenlijk niet hooger mogen worden gesteld dan hetgeen per jaar voor behoorlijk onderhoud werd vereischt.

  • 5 Indien echter voor het gebruik van den weg tol wordt geheven, wordt wegens het gemis van de opbrengst der tolheffing eene schadevergoeding toegekend, welke in het besluit van het waterschapsbestuur, in het derde lid bedoeld, wordt opgenomen.

Artikel 20

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen het onderhoud van een binnen de gemeente liggenden weg ten laste van de gemeente brengen. Het besluit van burgemeester en wethouders wordt aan Gedeputeerde Staten meegedeeld.

  • 2 Deze bepaling is niet van toepassing op wegen, welke door het Rijk of eene provincie worden onderhouden, en op wegen, welke door een waterschap worden onderhouden of waarop een waterschap krachtens zijne inrichting of zijn reglement heeft toe te zien.

  • 3 Bij het besluit van burgemeester en wethouders als in het eerste lid bedoeld kunnen zij, die van het onderhoud of het geven van bijdragen tot het onderhoud worden bevrijd worden verplicht tot afkoopbare jaarlijksche uitkeeringen, welke gezamenlijk niet hooger mogen worden gesteld, dan hetgeen per jaar voor behoorlijk onderhoud werd vereischt.

  • 4 Indien echter voor het gebruik van den weg tol wordt geheven, wordt behoudens het geval dat ingevolge artikel 54 schadevergoeding wordt gegeven, wegens het gemis van de opbrengst der tolheffing eene schadevergoeding toegekend, welke in het besluit van burgemeester en wethouders in het eerste lid bedoeld, wordt opgenomen.

Artikel 20a

Het in artikel 19, tweede, vierde en vijfde lid en het in artikel 20, derde en vierde lid, bepaalde is alleen van toepassing, indien omtrent de overneming geen overeenstemming is verkregen.

Artikel 21

  • 2 De mededeeling aan bijzondere personen geschiedt bij aangeteekenden brief.

  • 3 Wanneer degene, aan wien mededeeling moet geschieden, geen bekende woonplaats binnen het Rijk in Europa heeft, en mede wanneer de onderhoudsplicht op grondstukken rust, kan met eene openbare kennisgeving worden volstaan, met dien verstande echter, dat wanneer degene, die geen bekende woonplaats binnen het Rijk in Europa heeft, een hier te lande aan het daarbij betrokken bestuur bekenden gemachtigde, die een aan dat bestuur bekende woonplaats heeft, heeft aangesteld, de mededeeling aan dien gemachtigde geschiedt.

  • 4 De openbare kennisgeving, als in het vorig lid bedoeld, geschiedt door aanplakking in de gemeente, waarin de weg is gelegen, en verder op de in die gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 22

  • 1 Gedeputeerde Staten maken hun besluit op een verzoek om goedkeuring van een krachtens artikel 19, derde, vierde en vijfde lid, genomen besluit onverwijld bekend aan het bestuur van het waterschap of aan burgemeester en wethouders, alsmede aan hen, die volgens het besluit van het bestuur van het waterschap of het besluit van burgemeester en wethouders van onderhoud worden bevrijd, en aan degenen, die volgens dat besluit van het bestuur van het waterschap of dat besluit van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 19, vierde lid, verplicht worden tot jaarlijkse afkoopbare uitkeringen.

Artikel 23

  • 1 De verplichting om een weg te onderhouden is te niet gegaan, wanneer gedurende twintig achtereenvolgende jaren daaraan door den verplichte in geenerlei opzicht is voldaan. De werking van deze bepaling wordt gestuit door een bevel van de bevoegde macht om aan de verplichting te voldoen, tenzij dat bevel wordt ingetrokken of ongegrond verklaard.

  • 2 De verplichting om een weg of een duiker in een weg te onderhouden is te niet gegaan, wanneer gedurende tien achtereenvolgende jaren daaraan niet is voldaan en tevens gedurende dien tijd de weg of de duiker is onderhouden door het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap.

Artikel 24

  • 1 De verplichting om tot het onderhoud van een weg eene geldsom bij te dragen is te niet gegaan, wanneer gedurende twintig achtereenvolgende jaren aan die verplichting in geenerlei opzicht is voldaan.

  • 2 De werking van deze bepaling wordt gestuit door het instellen van eene vordering tot voldoening, tenzij de vordering niet wordt toegewezen, alsmede door eene aanmaning aan den verplichte tot voldoening, uitgebracht bij deurwaardersexploit.

Artikel 25

  • 1 Het verschuldigde uit hoofde van eene op een grondstuk rustende verplichting om een weg of een deel daarvan te onderhouden of om tot het onderhoud daarvan bij te dragen kan alleen worden verhaald op de gronden, waarop de verplichting rust, en op de rechten van erfpacht, vruchtgebruik en beklemming waaraan deze onderworpen zijn.

  • 2 Indien een grondstuk als in het eerste lid bedoeld, in eigendom overgaat of aan een recht van erfpacht, vruchtgebruik of beklemming wordt onderworpen, blijft het verbonden voor al hetgeen over de laatste twee onderhoudsjaren en het loopende onderhoudsjaar uit hoofde van eene verplichting, als in het eerste lid bedoeld, is verschuldigd.

  • 3 Het verschuldigde, als in het eerste en tweede lid bedoeld, is bevoorrecht op de gronden, waarop de verplichting rust, en op de rechten van erfpacht, vruchtgebruik en beklemming waaraan deze zijn onderworpen. Dit voorrecht gaat boven hypotheek en wordt gerangschikt onmiddellijk na het voorrecht der besturen van waterschappen, omschreven in artikel 68, vierde lid, van de Waterschapswet. Het strekt zich uit tot het verschuldigde over de laatste twee onderhoudsjaren en het loopende onderhoudsjaar.

Artikel 26

  • 1 De verplichting om een weg te onderhouden of tot het onderhoud daarvan bij te dragen kan worden overgedragen bij een schriftelijke overeenkomst, goed te keuren door burgemeester en wethouders van de gemeente of het bestuur van het waterschap, dat volgens artikel 16 of artikel 17 heeft te zorgen, dat de weg in goeden staat verkeert, en gaat over op den dag volgende op dien, waarop de goedkeuring is verleend, of zooveel later als bij de overeenkomst is bepaald. De verplichting om tot het onderhoud van een weg bij te dragen, kan worden afgekocht of kwijtgescholden bij een schriftelijke overeenkomst, welke gelijke goedkeuring behoeft als hiervoren is aangegeven; zoodanige overeenkomst wordt van kracht op den dag, volgende op dien, waarop de goedkeuring is verleend.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, wanneer de verplichting op grondstukken rust of op den weg tol wordt geheven.

  • 3 Overdracht, afkoop of kwijtschelding als in het eerste lid bedoeld, door of aan het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een waterschap kan krachtens deze bepaling niet geschieden.

  • 4 De overeenkomst en het besluit, waarbij deze is goedgekeurd, worden in afschrift medegedeeld aan Gedeputeerde Staten. Is de goedkeuring verleend door het bestuur van een waterschap, dan worden die stukken bovendien in afschrift medegedeeld aan burgemeester en wethouders van de gemeente, waarin de weg is gelegen.

Hoofdstuk V. De leggers der wegen

§ 1. De inhoud van den legger

Artikel 27

  • 1 In iedere gemeente wordt van de buiten de bebouwde kom, of kommen gelegen wegen alsmede van de toegangswegen naar stations als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Spoorwegwet, ook al zijn deze binnen een bebouwde kom gelegen, een legger opgemaakt.

  • 2 Gedeputeerde Staten stellen vast, welke voor de toepassing van deze wet de grenzen van de bebouwde kom of kommen der gemeente zijn.

Artikel 28

Van wegen, welke deels binnen deels buiten de bebouwde kom of kommen der gemeente zijn gelegen, wordt ook het binnen een bebouwde kom gelegen deel op den legger gebracht, indien en voorzoover dat deel niet door de gemeente wordt onderhouden.

Artikel 29

  • 1 Naast elkander gelegen wegen kunnen onder één nommer op den legger worden gebracht.

  • 2 Bruggen worden alleen dan onder een afzonderlijk nommer op den legger gebracht, wanneer ze geen deel uitmaken van een op den legger gebrachten weg.

Artikel 30

  • 1 De legger houdt in:

    • I. het nommer van den weg;

    • II. den naam, waaronder de weg bekend staat;

    • III. de eindpunten en de richting van den weg;

    • IV. de beperkingen in het gebruik van den weg, als bedoeld in artikel 6, alsmede de afschuttingen, welke zich op den weg bevinden;

    • V. de verharding met vermelding van haren aard, breedte en lengte;

    • VI. de zich in den weg bevindende bruggen en duikers, met vermelding van hunnen aard, hoofdafmetingen en samenstelling;

    • VII. de onderhoudsplichtigen van den weg en van de zich daarin bevindende bruggen en duikers;

    • VIII. den omvang van den onderhoudsplicht;

    • IX. degenen, die tot het onderhoud hebben bij te dragen, met vermelding van de hoegrootheid der bijdrage;

    • X. het gezag, dat volgens de artikelen 16 of 17 heeft te zorgen, dat de weg in goeden staat verkeert.

  • 2 Van bruggen, welke onder een afzonderlijk nommer op den legger worden gebracht, worden aard, hoofdafmetingen en samenstelling onder VI vermeld.

  • 3 Tot den legger behoort eene overzichtskaart op geen kleinere schaal dan 1 op 25 000, waarop de wegen met hunne nommers zijn aangewezen.

Artikel 31

De omvang van een op het Rijk of eene provincie rustenden onderhoudsplicht wordt met afwijking van het onder VIII van artikel 30 bepaalde in den legger niet omschreven.

Artikel 32

Rust de verplichting om een weg te onderhouden of tot het onderhoud daarvan bij te dragen op grondstukken, dan worden op den legger in plaats van de onderhoudsplichtigen of de verplichten tot bijdragen de kadastrale perceelen of gedeelten van die perceelen vermeld, waarop de verplichting rust.

Artikel 33

De legger wordt overigens ingericht volgens bij algemeenen maatregel van bestuur vast te stellen model.

§ 2. Het opmaken en vaststellen van den legger

Artikel 34

  • 1 Het ontwerp van den legger wordt door Burgemeester en Wethouders opgemaakt.

  • 2 Op de voorbereiding van het ontwerp is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het opgemaakte ontwerp wordt, vergezeld van de naar voren gebrachte zienswijzen en van het oordeel van burgemeester en wethouders daaromtrent, toegezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 35

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen den legger vast al dan niet met afwijking van het door Burgemeester en Wethouders opgemaakte ontwerp.

Artikel 38

De legger wordt opgemaakt in twee exemplaren. Een exemplaar wordt bewaard in het archief van de provincie en het ander in het archief van de gemeente.

§ 3. Het wijzigen van den legger

Artikel 39

  • 1 De legger wordt door Gedeputeerde Staten gewijzigd in geval van:

    • I. het onttrokken worden van een weg aan het openbaar verkeer krachtens een besluit als bedoeld in Hoofdstuk II;

    • II. afkoop en kwijtschelding van de verplichting om bij te dragen tot onderhoud van den weg;

    • III. het krachtens eene wet, een besluit, als bedoeld bij de artikelen 19 of 20 dezer wet of bij artikel 2 der Waterstaatswet 1900, of een bij een besluit als bedoeld in de artikelen 18a of 26 dezer wet goedgekeurde of toegezonden overeenkomst overgaan van de verplichting om een weg te onderhouden;

    • IV. het in gewijsde gaan van een vonnis, als bedoeld in paragraaf 4 van dit hoofdstuk;

    • V. de overgang van onderhoudsplicht als bedoeld in art. 54, voor zoover deze nog niet onder de overige bepalingen van dit artikel mocht zijn begrepen;

    • VI. de wijziging of overgang van onderhoudsplicht, als gevolg van het in werking treden van een besluit tot vaststelling of wijziging van eene provinciale verordening, het reglement van een waterschap, eene gemeenteverordening of een waterschapsverordening, waarbij onderhoudsplicht van wegen wordt opgelegd, aan onderhoudsplichtigen van wegen verplichtingen worden opgelegd of de verplichtingen van onderhoudsplichtigen van wegen worden vastgesteld;

    • VII. het inwerking treden van een besluit tot vaststelling of wijziging van het reglement van een waterschap, waardoor een ander gezag, dan het in den legger vermelde, wordt aangewezen als het gezag, dat volgens de artikelen 16 of 17 heeft te zorgen, dat de weg in goeden staat verkeert.

  • 2 Voor zoover dit niet reeds ingevolge de overige bepalingen dezer wet moet geschieden, deelen burgemeester en wethouders en waterschapsbesturen vanwege de gemeente of het waterschap genomen besluiten en vastgestelde verordeningen, waarvan wijziging of overgang van onderhoudsplicht als in het eerste lid onder V of VI bedoeld, het gevolg is, in afschrift aan Gedeputeerde Staten mede.

Artikel 40

  • 1 In andere gevallen, dan de in het vorig artikel bedoelde, wordt de legger door Gedeputeerde Staten gewijzigd met inachtneming van het bepaalde in artikel 41.

  • 2 Tot afvoering van een weg van den legger en tot wijziging van hetgeen de legger ter voldoening aan het onder III, IV, V, VII, VIII, IX of X van artikel 30 bepaalde reeds inhoudt, wordt door hen slechts overgegaan op grond dat een weg heeft opgehouden openbaar te zijn krachtens het bepaalde onder I van artikel 7, dat de verplichting om een weg of duiker te onderhouden krachtens het bepaalde in artikel 23, of die om tot het onderhoud van een weg bij te dragen krachtens het bepaalde in artikel 24 is te niet gegaan of in het algemeen, op grond van een feit, dat na de vaststelling van hetgeen gewijzigd wordt, heeft plaats gehad, of eindelijk naar aanleiding van een gewijsde, als bedoeld in paragraaf 4 van dit hoofdstuk, dat eene verdere wijziging van den legger noodig maakt.

Artikel 41

  • 1 Betreft de in het vorig artikel bedoelde, door Gedeputeerde Staten voorgenomen, wijziging van den legger uitsluitend hetgeen de legger ter voldoening aan het onder I, II of VI van artikel 30 bepaalde inhoudt, dan wordt enkel het advies van Burgemeester en Wethouders der gemeente of het bestuur van het waterschap, bedoeld in de artikelen 16 en 17 ingewonnen.

  • 2 In alle overige gevallen, in het vorig artikel bedoeld, vinden ten aanzien van de behandeling van de wijziging van den legger de artikelen 34 en 35 overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat voor wijziging van den legger het ontwerp in artikel 34 bedoeld ook door Gedeputeerde Staten kan worden opgemaakt en daarvoor ook in de plaats kan treden een verzoek van belanghebbenden aan Gedeputeerde Staten tot wijziging van den legger om redenen als in artikel 40, tweede lid, bedoeld, waarbij duidelijk de reden, de aard en de strekking van de beoogde wijziging wordt omschreven.

Artikel 42

De wijzigingen welke de legger heeft ondergaan, worden door Gedeputeerde Staten in beide exemplaren van dien legger aangeteekend. Aan ieder dier exemplaren wordt een afschrift of uittreksel van de wet, het besluit, de overeenkomst of het vonnis gehecht.

§ 4. Het beroep op den rechter

Artikel 43

Wijziging van den legger kan worden gevorderd op grond:

  • I. dat de legger ten onrechte aangeeft:

    • a. dat een weg of een deel daarvan is openbaar;

    • b. dat het gebruik van den weg, als bedoeld in artikel 6, niet is beperkt of op andere wijze is beperkt dan in werkelijkheid het geval is;

    • c. dat iemand verplicht is een weg of duiker te onderhouden of tot het onderhoud daarvan bij te dragen;

  • II. dat de omvang van den onderhoudsplicht, zooals die op den legger is aangegeven, anders, of de geldsom, die volgens den legger tot het onderhoud moet worden bijgedragen, grooter is dan in werkelijkheid het geval is.

Artikel 44

  • 1 De rechtsvordering, bedoeld in artikel 43, staat ter kennisneming van de rechtbank, binnen wier gebied de gemeente is gelegen, waarvoor de legger geldt.

  • 2 De wettelijke voorschriften omtrent twistgedingen over burgerlijke rechten zijn, voor zoover daarvan niet bij deze wet is afgeweken, van toepassing.

  • 3 In kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraken, welke wijzigingen van den legger tengevolge kunnen hebben, worden door den Griffier van het betrokken rechtscollege in afschrift aan Gedeputeerde Staten medegedeeld.

Artikel 45

  • 1 Wijziging op de in artikel 43 onder I, a en b vermelde gronden kan alleen worden gevorderd door den eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker en beklemden meier van den weg of van den tot den weg behoorenden berm en door hem, die bij den legger is aangewezen als onderhoudsplichtige of als belast met het bijdragen van eene geldsom tot het onderhoud van den weg.

  • 2 Wijziging op de in artikel 43 onder I, c en II vermelde gronden kan alleen worden gevorderd door hem, die bij den legger is aangewezen als onderhoudsplichtige of als belast met het bijdragen van eene geldsom tot het onderhoud.

Artikel 46

  • 1 De rechtsvordering, bedoeld in artikel 43, wordt ingesteld tegen de provincie.

  • 2 Onze Commissaris is verplicht onmiddellijk een afschrift van de dagvaarding te doen toekomen aan burgemeester en wethouders van de gemeente, binnen wier gebied de weg is gelegen, en aan het bestuur van het waterschap dat heeft te zorgen, dat de weg in goeden staat verkeert.

  • 3 De gemeente en het waterschap kunnen zonder vormelijke toelating in het geding als gevoegde of tusschenkomende partij optreden.

Artikel 47

De rechtsvordering tot wijziging in de gevallen in artikel 43 vermeld vervalt, voor zooveel zij niet steunt op feiten, die na de vaststelling van de betrokken bepalingen van den legger hebben plaats gevonden, indien zij niet is ingesteld binnen één jaar, nadat de bepaling van den legger, tegen welke men opkomt, bij eindbeslissing is vastgesteld of gehandhaafd.

Artikel 48

De gemeente, waarin de weg is gelegen, vergoedt aan de provincie de kosten van het geding, waarin deze mocht zijn veroordeeld, indien en voor zoover de vermelding op den legger, die ingevolge het vonnis op de in artikel 43 genoemde gronden is gewijzigd, door Gedeputeerde Staten overeenkomstig het door Burgemeester en Wethouders opgemaakte ontwerp van den legger of ontwerp tot wijziging van den legger - voor zoover door Burgemeester en Wethouders volgens artikel 34 of artikel 41 advies is uitgebracht, met inachtneming van dat advies - was vastgesteld.

§ 5. De kracht van den legger

Artikel 49

Een weg, welke op den legger voorkomt, wordt aangemerkt als te zijn openbaar onder geen andere dan de uit den legger blijkende beperkingen in het gebruik, tenzij bewezen mocht worden dat na de vaststelling van den legger of na de wijziging, waarbij de weg op den legger is gebracht, de weg heeft opgehouden openbaar te zijn.

Artikel 50

Hij, die door den legger wordt aangewezen als onderhoudsplichtige van een weg of van een duiker of als verplichte om tot het onderhoud eene geldsom bij te dragen, is onderhoudsplichtig of verplicht om tot het onderhoud bij te dragen in voege als bij den legger is bepaald, voor zoover hij niet bewijst, dat na de vaststelling van den legger of na de wijziging, waarbij de aanwijzing als onderhoudsplichtige of als verplichte om tot onderhoud bij te dragen heeft plaats gehad, de verplichting om te onderhouden of om tot het onderhoud bij te dragen is te niet gegaan of gewijzigd.

Hoofdstuk VI. Onteigening van wegen, bruggen, bermen, bermslooten en onteigening voor aanleg en verbetering van wegen en bruggen

Hoofdstuk VII. Tolheffing

Artikel 52

  • 1 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn op tolheffingen op eene brug slechts van toepassing, voor zoover die heffingen geschieden voor het verkeer over de brug.

  • 2 De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op tolheffingen krachtens een in een tolrecht of een brugrecht omgezet veerrecht.

Artikel 54

  • 1 De bij concessie of octrooi of anderszins verleende rechten tot tolheffing kunnen bij een besluit van Ons of bij een besluit van de Staten der provincie of van den raad der gemeente, waarbinnen de weg, waarop de tol wordt geheven, is gelegen, worden vervallen verklaard.

  • 2 Een zoodanig besluit is niet van kracht, dan nadat overeenkomstig de bestaande wettelijke bepalingen te dezen, het onderhoud van den weg waarop de tol wordt geheven, onderscheidenlijk ten laste van het Rijk, de provincie of de gemeente is gebracht.

  • 3 Degene, wiens recht tot tolheffing wordt vervallen verklaard, heeft recht op schadevergoeding van het Rijk, de provincie of de gemeente, al naar gelang het vervallen verklaren geschiedt bij een besluit van Ons, van de Staten der provincie of van de raad der gemeente. Het bedrag der schadevergoeding wordt, tenzij bij minnelijke schikking daaromtrent is overeengekomen, door den bevoegden rechter bepaald.

  • 4 De bepalingen van de voorgaande leden van dit artikel doen niet te kort aan de bestaande bepalingen krachtens welke rechten tot tolheffing, als in het eerste lid bedoeld, eindigen of kunnen worden beëindigd, terwijl het bepaalde in het derde lid alsdan niet van toepassing is.

Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 55

  • 1 Binnen 25 jaar en 3 maanden, te rekenen van af de dag van inwerkingtreding van deze wet, moeten de in artikel 27 bedoelde leggers zijn vastgesteld.

  • 2 Voor zoover voor het einde van dien termijn de leggers nog niet zijn vastgesteld blijven de bij de inwerkingtreding dezer wet uit anderen hoofde vastgestelde leggers en de daarop betrekking hebbende bepalingen, alsmede de verdere bepalingen betreffende openbaarheid en onderhoudsplicht van wegen, van kracht, met dien verstande echter, dat hierdoor niet wordt belet dat de artikelen 6 tot en met 11, 11a,12 tot en met 17, 18a en 19 tot en met 26 van deze wet aanstonds bij de inwerkingtreding van kracht zijn.

Artikel 56

Artikel 25 dezer wet geldt niet ten aanzien van hetgeen op het oogenblik van het in werking treden dezer wet reeds verschuldigd is uit hoofde van eene op een grondstuk rustende verplichting om een weg of een deel daarvan te onderhouden of om tot het onderhoud daarvan bij te dragen.

Artikel 57

Bij provinciale en gemeentelijke verordeningen, alsmede bij verordeningen van waterschappen, kunnen met inachtneming van de overige te dien opzichte bestaande wettelijke bepalingen regelen worden gesteld omtrent punten, waarin bij deze wet niet is voorzien.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Soestdijk, den 31sten Juli 1930

WILHELMINA.

De Minister van Waterstaat,

P. J. REYMER.

Uitgegeven den een en twintigsten Augustus 1930.

De Minister van Justitie,

J. DONNER.