Stb. 2004, 688, datum inwerkingtreding 29-12-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.
1 Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of ingevolge het bepaalde
bij artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement,
de artikelen 95, 96, 96a, 96b, 96c en 97 van dit besluit en bij artikel 125e, tweede lid, van de Ambtenarenwet, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
-
a. het verlies van een vereiste voor de benoembaarheid, door het bevoegde gezag gesteld
bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de
aanvang van het ambt geldt;
-
b. het aangaan van een graad van zwagerschap, die de benoembaarheid tot het ambt zou
uitsluiten;
-
c. onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, waarbij de ambtenaar onder curatele
is gesteld;
-
d. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke
uitspraak;
-
e. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
-
f. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
-
g. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond
van ziels- of lichaamsgebreken;
-
h. het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
-
i. het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring verstrekken van onjuiste of
onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring
zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw
heeft gehandeld.
2 Een ontslag op grond van het bepaalde in het eerste lid onder a, b, f, g en h wordt steeds eervol verleend.
3 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan slechts plaatsvinden indien:
-
a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende
een ononderbroken periode van twee jaar,
-
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel
a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
-
c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het
gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar
geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.
4 Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onder c, wordt verstaan gedurende het
eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens
ziekte passende arbeid, als bedoeld in artikel 35, onderdeel l, en gedurende de periode
daarna gangbare arbeid, als bedoeld in artikel 35, onderdeel e.
5 Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het derde lid, onder
a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens
door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin
van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.
6 Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar
worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte
samengeteld:
-
a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen,
-
b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling
veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het
einde van het bevallingsverlof,
-
c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een
periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.
7 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie, bedoeld in het derde lid, onderdelen
a en b, vraagt het bevoegd gezag het oordeel van een daartoe door het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, die de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering uitvoert ten
aanzien van de ambtenaar, aangewezen arts.
8 De in het zevende lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door het bevoegd
gezag aangewezen arts en, indien de ambtenaar dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen
arts.
9 Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar er schriftelijk van in kennis dat de procedure,
bedoeld in het zevende lid, wordt ingesteld.
Daarbij wijst het bevoegd gezag de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn
keuze te laten deelnemen aan de procedure.
10 De kennisgeving, bedoeld in het negende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ambtenaar
gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten
van zijn arbeid wegens ziekte. Het zesde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
11 De in het zevende lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een
rapport op. Hij zendt dit rapport aan het bevoegd gezag. Tevens zendt hij een afschrift
van dit rapport aan de ambtenaar.
12 Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking
voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag
uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.