-
2 Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van hetgeen geschiedt in de sfeer van
de particuliere huishouding of van een daarmee bij algemene maatregel van bestuur
gelijkgestelde andere huishouding, met dien verstande dat bij algemene maatregel van
bestuur ten aanzien van technische voortbrengselen anders kan worden bepaald.
-
3 Deze wet is ten aanzien van het voorhanden of in voorraad hebben van een waar niet
van toepassing indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de waar niet voor aflevering
en indien het een technisch voortbrengsel betreft, tevens niet voor gebruik bestemd
is. Voorts is deze wet ten aanzien van het afleveren van een waar niet van toepassing
indien aannemelijk kan worden gemaakt dat het afleveren geschiedt ter vernietiging
van de waar of om de waar in overeenstemming te brengen met regels, bij of krachtens
deze wet met betrekking tot die waar gesteld.
-
5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van verplichtingen voortvloeiende
uit een internationaal verdrag voorts krachtens deze wet gestelde regels, bij de maatregel
aangegeven, ten aanzien van waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie,
of voor bij de maatregel omschreven categorieën van gevallen geheel of gedeeltelijk
buiten toepassing worden verklaard. Van de plaatsing van de algemene maatregel van
bestuur wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn mede van toepassing op:
-
a. technische voortbrengselen die worden gebruikt in de exclusieve economische zone bij
de arbeid op, vanaf of ten behoeve van civieltechnische werken, dan wel bij het afbreken
van een dergelijk werk;
-
b. eet- en drinkwaren die worden verhandeld op civieltechnische werken in de exclusieve
economische zone.
-
3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk
besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het
eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
-
4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling
die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra
de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
-
5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen
wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
-
6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst
in het Staatsblad.
Artikel 2a
[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Met betrekking tot waren kunnen ter uitvoering van de artikelen 1a en 4 tot en met 9, regels worden gesteld:
-
a. in het belang van de volksgezondheid, van de veiligheid, van de eerlijkheid in de
handel of van goede voorlichting omtrent waren, en
-
b. indien het technische voortbrengselen betreft, tevens in het belang van de gezondheid
van de mens of van de veiligheid van zaken.
-
1 Ten behoeve van het weren van waren
-
a. die bij aanwending overeenkomstig redelijkerwijze te verwachten gebruik uit het oogpunt
van gezondheid of veiligheid schadelijk kunnen zijn,
-
b. die, indien het technische voortbrengselen betreft, een gevaar kunnen opleveren voor
de gezondheid van de mens of de veiligheid van zaken, of
-
c. waarvan bij zodanige aanwending de voedings- of gebruikswaarde geringer is dan in
redelijkheid ten minste mag worden verlangd,
kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden waren, behorende tot een bij
de maatregel aangewezen categorie, te bereiden, te vervaardigen, te verhandelen of
voor een bij het verbod aangegeven doel te verwerken of te bezigen, die niet voldoen
aan de eisen, bij de maatregel gesteld met betrekking tot hun samenstelling of uitvoering
of met betrekking tot hun hoedanigheid of eigenschappen.
-
4 Met betrekking tot eet- of drinkwaren die een wezenlijk onderdeel van het gangbare
voedingspakket uitmaken, kan bij algemene maatregel van bestuur aan het eerste lid
overeenkomstige toepassing worden gegeven ter bevordering van de aanwezigheid in die
waren van uit het oogpunt van gezondheid belangrijke voedingsstoffen. Bij zodanige
maatregel wordt tevens voorzien in een vrijstelling voor de betrokken eet- of drinkwaren
waarin de desbetreffende voedingsstoffen niet of in geringere mate aanwezig zijn,
onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan bij die maatregel gestelde voorschriften
met betrekking tot het bezigen van vermeldingen of voorstellingen betreffende de afwezigheid
of de geringere mate van aanwezigheid van de desbetreffende voedingsstoffen.
-
5 In de gevallen waarin ter zake van het verwerken of bezigen van een waar een krachtens
het eerste of vierde lid gesteld verbod geldt, is het tevens verboden die waar voorhanden
of in voorraad te hebben. Het in de vorige volzin bepaalde geldt niet indien aannemelijk
kan worden gemaakt dat de waar niet voor een met het gestelde verbod stijdige toepassing
bestemd is.
-
6 Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het vierde lid,
wordt alvorens de voordracht wordt gedaan, aan beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd.
Binnen 30 dagen vanaf de dag, waarop de overlegging is geschied kan door een der Kamers
of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers
de wens worden te kennen gegeven dat het in het ontwerp te regelen onderwerp bij de
wet wordt geregeld. Alsdan wordt een daartoe strekkend wetsvoorstel zo spoedig mogelijk
ingediend.
-
1 Voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a, b en c, en vierde lid, kan voorts bij algemene maatregel van bestuur worden verboden waren, behorende tot
een bij de algemene maatregel aangewezen categorie, te bereiden, te vervaardigen,
te behandelen, te bewerken, te verwerken, te verpakken, te bewaren, te vervoeren of
te gebruiken:
-
a. anders dan met inachtneming van daaromtrent bij de maatregel gestelde voorschriften,
-
1°. betrekking hebbende op de wijze waarop bedoelde handelingen worden verricht, op voorwerpen,
gereedschappen of materialen die bij het verrichten van bedoelde handelingen worden
gebezigd, of op de - al dan niet besloten - ruimten waarin bedoelde handelingen plaatshebben,
en hetgeen in of bij die ruimten aanwezig is, of
-
2°. bevattende de eisen van hygiëne, geldende ten aanzien van personen die bij het verrichten
van bedoelde handelingen betrokken zijn;
-
b. zonder vergunning, verleend door Onze Minister of door een bij de maatregel aangewezen
bestuursorgaan;
-
c. voordat Onze Minister of een bij de maatregel aangewezen bestuursorgaan op de hoogte
is gesteld van bij de maatregel aangewezen gegevens betreffende de samenstelling van
de waar.
-
2 Voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a en b, kan ten aanzien van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen technische
voortbrengselen, tevens bij algemene maatregel van bestuur worden verboden die technische
voortbrengselen te gebruiken, te installeren, te monteren, te herstellen, te onderhouden,
na te zien of ten toon te stellen:
-
a. anders dan met inachtneming van daaromtrent bij algemene maatregel van bestuur gestelde
voorschriften,
-
1°. bevattende eisen van deskundigheid, geldende ten aanzien van personen die bij het
verrichten van bedoelde handelingen betrokken zijn;
-
2°. betrekking hebbende op het voorhanden zijn en bijhouden van documenten, zoals certificaten,
logboeken of gebruiksaanwijzingen;
-
3°. betrekking hebbende op het stilzetten, het afsluiten, het voorzien van opschriften,
het merk van afkeuring of het niet bestemd zijn voor gebruik.
-
b. zonder vergunning, verleend door Onze Minister of door een bij algemene maatregel
van bestuur aangewezen bestuursorgaan.
-
3 Onze Minister kan in gevallen waarin bij toepassing van het eerste lid, onder b, de bevoegdheid tot verlening van vergunning is toegekend aan een ander bestuursorgaan,
niet zijnde een of meer van Onze Ministers, ten aanzien van de uitoefening van die
bevoegdheid regels stellen.
-
4 Een vergunning als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan slechts worden geweigerd
indien gegronde vrees bestaat dat de uitoefening van de werkzaamheid waarvoor zij
is gevraagd, niet zal voldoen aan hetgeen met betrekking tot de onderwerpen, in het
eerste lid, onder a, en het tweede lid, omschreven, voor de in de aanhef van die leden
bedoelde doeleinden moet worden verlangd. Een vergunning kan onder beperkingen worden
verleend. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden, betrekking hebbende
op de in de eerste volzin bedoelde onderwerpen. Voor zover zulks bij algemene maatregel
van bestuur is bepaald, kan een verleende vergunning worden gewijzigd of ingetrokken.
-
5 Bij toepassing van het eerste lid, onder b, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld betreffende de wijze waarop
de aanvrage om een vergunning dient te geschieden, en de gegevens die van de aanvrager
kunnen worden verlangd.
-
6 In gevallen waarin toepassing is gegeven aan het eerste of het tweede lid, kan bij
algemene maatregel van bestuur tevens worden verboden waren te verhandelen, met betrekking
tot welke in afwijking van de bij of krachtens de voorgaande leden gestelde voorschriften
is gehandeld.
Voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, kan eveneens bij algemene maatregel van bestuur worden verboden:
-
a. waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen of
voor wat betreft technische voortbrengselen, tevens te gebruiken, die in een toestand
verkeren, welke niet voldoet aan de daaromtrent bij de maatregel gestelde eisen;
-
b. waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te bereiden, te vervaardigen
of te verhandelen, die niet voldoen aan de eisen, bij de maatregel gesteld met betrekking
tot hun houdbaarheid;
-
c. waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen of
voor wat betreft technische voortbrengselen, tevens te gebruiken na het verstrijken
van een bij de maatregel met het oog op hun houdbaarheid gestelde termijn;
-
d. waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen anders
dan in een verpakking, dan wel zodanige waren te verhandelen in verpakkingen die niet
voldoen aan de daaromtrent bij de maatregel gestelde eisen.
Voor de doeleinden, omschreven in artikel 4, kan bij algemene maatregel van bestuur worden verboden technische voortbrengselen,
behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, te verhandelen of te gebruiken,
indien ten aanzien van die technische voortbrengselen bij of krachtens die maatregel
voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures niet in acht zijn genomen.
-
1 Onze Minister wijst op aanvraag een of meerdere instellingen aan, die met betrekking
tot door hem te bepalen technische voortbrengselen bevoegd zijn tot het uitvoeren
van de door hem aan te wijzen werkzaamheden in de voor die technische voortbrengselen
voorgeschreven keurings- of beoordelingsprocedures.
Onze Minister ziet toe op de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van het bepaalde
bij of krachtens deze wet door een krachtens artikel 7a aangewezen instelling.
-
2 Een krachtens artikel 7a aangewezen instelling zendt Onze Minister jaarlijks een verslag betreffende de door
de instelling krachtens de aanwijzing uitgevoerde werkzaamheden, de rechtmatigheid
en doeltreffendheid van die werkzaamheden en de werkwijze in het afgelopen jaar. Onze
Minister kan met betrekking tot dit verslag nadere regels stellen.
-
1 Indien naar het oordeel van Onze Minister een krachtens artikel 7a aangewezen instelling de werkzaamheden, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, niet of niet naar behoren vervult, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen
treffen.
-
2 De voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden spoedeisende gevallen uitgezonderd,
niet eerder getroffen dan nadat de instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen
een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar werkzaamheden naar behoren uit
te voeren.
-
2 Het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder c, kan zich tevens uitstrekken tot het
gebruik van technische voortbrengselen.
De krachtens de artikelen 1a en 4 tot en met 9 ten aanzien van waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, gestelde
eisen of voorschriften kunnen betrekking hebben op een bij die maatregel omschreven
groep van waren.
-
1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat degenen die zich bezighouden
met het verhandelen van waren, behorende tot een daartoe bij de maatregel aangewezen
categorie, verplicht zijn de daarbij omschreven maatregelen te treffen, strekkende
ter bevordering van een goede naleving van het ten aanzien van die waren bij of krachtens
deze wet bepaalde. Tot deze maatregelen kunnen behoren het onderwerpen van waren aan
een onderzoek, het toetsen van waren aan de hand van een onderzoek van uit die waren
genomen steekproeven, al dan niet met toepassing van een erkend bedrijfscontrole-systeem,
het voeren van een administratie en het aanbrengen of het aangebracht houden van kentekens
of vermeldingen ten behoeve van een doelmatig toezicht dan wel een doelmatige douanecontrole
als bedoeld in de Algemene douanewet op bedoelde naleving, een en ander overeenkomstig de voorschriften, bij algemene
maatregel van bestuur daaromtrent gesteld.
-
2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het degene voor wie een
krachtens het eerste lid gestelde verplichting geldt, verboden is waren te verhandelen,
ten aanzien waarvan de vereiste maatregelen niet zijn genomen.
-
3 Bij algemene maatregel van bestuur kan voorts worden bepaald, dat het degene voor
wie krachtens het eerste lid de verplichting geldt tot het toetsen van waren aan de
hand van een onderzoek van een uit die waren genomen steekproef, is verboden waren
met betrekking waartoe bij zodanige toetsing een ongunstig resultaat wordt verkregen,
te verhandelen, dan wel te verhandelen alvorens ten aanzien van die waren de maatregelen
zijn genomen die bij die algemene maatregel van bestuur zijn voorgeschreven.
-
4 Bij een algemene maatregel van bestuur, waarbij met toepassing van het eerste lid
de verplichting is opgelegd tot het toetsen van waren met toepassing van een erkend
bedrijfscontrolesysteem, worden regelen gesteld omtrent de aanvrage tot erkenning
van een zodanig systeem, de hoogte van het bedrag dat voor de werkzaamheden, voortvloeiende
uit de behandeling van de aanvrage, is verschuldigd, de betaling van dat bedrag, de
wijze van mededeling van een besluit inzake erkenning en omtrent de weigering of intrekking
van een erkenning. Bij een zodanige maatregel kan aan Onze Minister de bevoegdheid
of de verplichting worden opgelegd de instantie aan te wijzen die de erkenning van
een bedrijfscontrolesysteem kan verlenen en intrekken.
-
5 Bij een algemene maatregel van bestuur waarbij met toepassing van het eerste lid de
verplichting is opgelegd tot het aanbrengen of het aangebracht houden van kentekens
of vermeldingen, kan worden bepaald dat het verboden is waren die niet behoren tot
de categorie waarop de kentekens of vermeldingen moeten zijn aangebracht, te verhandelen
met gebruikmaking van die - of daarop gelijkende - kentekens of vermeldingen.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden voorgeschreven dat de eigenaar of houder
van bij de maatregel aangewezen technische voortbrengselen, verplicht is aangifte
te doen van elke aanleg, opbouw of plaatsing van die technische voortbrengselen bij
Onze Minister dan wel bij een door Onze Minister aangewezen instelling, met inachtneming
van de bij die algemene maatregel van bestuur bepaalde termijnen.
Bij algemene maatregel van bestuur kan een daartoe omschreven methode van onderzoek
worden aangewezen, die bij uitsluiting beslissend is voor de vaststelling of met betrekking
tot een waar, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, al dan niet
is voldaan aan bij of krachtens deze wet gestelde regels, bij de maatregel aangegeven.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts regels worden gesteld ter uitvoering
van een met betrekking tot waren tot stand gekomen bindend besluit van de Raad van
de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen dat betreft:
-
1 Ter uitvoering van een krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
met betrekking tot waren tot stand gekomen bindend besluit inzake de toelating van
eet- of drinkwaren, kan Onze Minister, voor zover van toepassing in overeenstemming
met Onze Ministers wie het mede aangaat, op aanvraag een instantie aanwijzen die belast
zal zijn met:
Ingeval bij of krachtens deze wet wordt verwezen naar door de Voedsel- en Landbouworganisatie
en de Wereldgezondheidsorganisatie tot stand gebrachte voedselstandaarden, codes voor
goede praktijken of richtsnoeren, kan overtreding daarvan ook als strafbaar feit worden
aangemerkt dan wel worden bestraft met een bestuurlijke sanctie indien deze voedselstandaarden,
codes voor goede praktijken of richtsnoeren in de Engelse taal zijn gesteld en bekend
gemaakt.
Bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 1a of de artikelen 4 tot en met 13a kan worden bepaald dat Onze Minister, met betrekking tot onderwerpen die in de maatregel
zijn geregeld, nadere regels kan dan wel moet stellen. Bij de maatregel kan worden
bepaald dat het stellen van zodanige regels geschiedt in overeenstemming met een of
meer van Onze daarbij aangewezen andere Ministers, dan wel door Onze daarbij aangewezen
Ministers gezamenlijk.
-
1 In gevallen waarin een spoedige voorziening krachtens de artikelen 1 of 1a, dan wel krachtens de artikelen 4 tot en met 14 in het belang van de volksgezondheid of de veiligheid en indien het technische voortbrengselen
betreft tevens in het belang van de gezondheid van de mens of de veiligheid van zaken,
dan wel op grond van een regeling als bedoeld in artikel 13 zo dringend geboden is dat de totstandkoming van een daartoe strekkende algemene
maatregel van bestuur niet kan worden afgewacht, kan Onze Minister ter zake bij ministeriële
regeling voorlopig geldende regels stellen en daarbij bepalingen van op die artikelen
berustende algemene maatregelen van bestuur zo nodig buiten toepassing verklaren.
Onze Minister treft een ministeriële regeling als bedoeld in de eerste volzin in overeenstemming
met Onze Minister van Economische Zaken en, ingeval het betrekking heeft op producten
van de landbouw of de visserij, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De laatste volzin geldt niet voor een besluit of een onderwerp als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o.
-
2 Het besluit vervalt een jaar nadat het in werking is getreden, of, indien binnen die
termijn een algemene maatregel van bestuur ter vervanging van dat besluit in werking
is getreden, op het tijdstip waarop de maatregel in werking treedt. De termijn kan
door Onze Minister eenmaal met ten hoogste een jaar worden verlengd. Hij verlengt
de termijn in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en, ingeval
het besluit betrekking heeft op producten van de landbouw of de visserij, in overeenstemming
met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, tenzij het besluit betrekking
heeft op een in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o, bedoeld onderwerp.
-
1 Onze Minister kan met betrekking tot waren, behorende tot een bij zijn besluit aangewezen
categorie, van regels, geldende ingevolge toepassing van artikel 1a of van de artikelen 4 tot en met 15, vrijstelling verlenen.
-
2 Door Onze Minister kan voorts met betrekking tot waren, behorende tot een bij het
desbetreffende besluit aangewezen categorie, van zodanige regels op aanvrage ontheffing
worden verleend. Bij algemene maatregel van bestuur kan de bevoegdheid tot verlening
van ontheffing in bij de maatregel omschreven categorieën van gevallen aan een ander
bestuursorgaan worden overgedragen. Onze Minister kan ten aanzien van de uitoefening
van een aldus overgedragen bevoegdheid regels stellen.
-
3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld inzake het verlenen
van vrijstellingen of ontheffingen als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede
lid. Daarbij kan worden bepaald dat bij het indienen van een aanvrage om een ontheffing
een bedrag moet worden betaald, waarvan de hoogte bij die maatregel wordt vastgesteld.
Onze Minister kan regels stellen omtrent de wijze van betaling.
-
5 Tot de voorschriften die aan een ontheffing worden verbonden, kan een voorschrift
behoren, inhoudende dat de houder van de ontheffing verplicht is bij het verhandelen
van waren waarvoor de ontheffing geldt, op of bij de waar of op haar verpakking ten
behoeve van degenen die haar verder verhandelen, aanwijzingen op te nemen met betrekking
tot het bewaren, vervoeren of behandelen van de waar.
-
6 Onze Minister neemt een besluit als bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid in
overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en, ingeval het betrekking
heeft op produkten van de landbouw of visserij, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer
en Visserij. De vorige volzin geldt niet voor een besluit of een onderwerp als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o.
-
1 De houder van een ontheffing als bedoeld in artikel 16, tweede lid, is verplicht bij het verhandelen van waren waarvoor de ontheffing geldt, op of bij
de waar of op haar verpakking een vermelding met betrekking tot het besluit waarbij
de ontheffing werd verleend, te plaatsen. Ingeval bij het verlenen van de ontheffing
toepassing is gegeven aan artikel 16, vijfde lid, is hij voorts verplicht zulks bij de aldaar bedoelde aanwijzingen te vermelden.
-
2 Voor degenen die waren waarvoor een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 16, verder verhandelen, geldt met betrekking tot die waren vrijstelling van de voorschriften
waarvan de ontheffing is verleend.
-
3 Degenen die waren waarvoor een ontheffing is verleend, verder verhandelen, zijn verplicht
ervoor zorg te dragen dat op of bij zodanige waren of op haar verpakking een vermelding
met betrekking tot het besluit waarbij de ontheffing werd verleend, is geplaatst.
Ingeval bij het verlenen van de ontheffing toepassing is gegeven aan artikel 16, vijfde lid, zijn zij voorts verplicht de aldaar bedoelde aanwijzingen in acht te nemen.
-
4 Onze Minister kan regels stellen met betrekking tot de in het eerste en derde lid
bedoelde vermeldingen. Hij stelt deze regels in overeenstemming met onze Ministers
van Economische Zaken en van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, tenzij deze betrekking
hebben op de in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o, bedoelde onderwerpen.
Onverminderd het bij of krachtens de voorgaande artikelen bepaalde is het verboden:
-
a. waren, niet zijnde eet en drinkwaren, te verhandelen waarvan degene die deze waren
verhandelt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij bij het gezien hun bestemming
te verwachten gebruik bijzondere gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid
van de mens, of indien het technische voortbrengselen betreft, tevens voor de veiligheid
van zaken;
-
b. eet- of drinkwaren, dan wel waren, behorende tot een hiertoe bij algemene maatregel
van bestuur aangewezen categorie, te verhandelen, waarvan degene die de waren verhandelt,
weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hun samenstelling, uitvoering, hoedanigheid,
eigenschappen of toestand in ernstige mate minder is dan wat in redelijkheid mag worden
verlangd.
-
1 Waren die voldoen aan bij regeling van Onze Minister aangewezen normen, worden voor
wat betreft de risico’s geregeld in die normen vermoed geen gevaren op te leveren
als bedoeld in artikel 18, onder a.
-
2 Onverminderd het eerste lid, onder b, is het verboden technische voortbrengselen te
verhandelen met gebruikmaking van vermeldingen of voorstellingen met betrekking tot
de uitwerking van het technisch voortbrengsel op de veiligheid van zaken die, doordat
zij onjuist zijn of een onjuiste indruk wekken, tot gevolg kunnen hebben dat die veiligheid
in gevaar wordt gebracht.
-
4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen vermeldingen of voorstellingen worden aangewezen,
die in elk geval worden beschouwd als vermeldingen of voorstellingen, bedoeld in het
eerste en tweede lid.
-
1 Het is een ieder verboden in de uitoefening van een beroep of bedrijf een waar aan
te prijzen op een wijze waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij
strijdig is met het ter zake van het verhandelen van die waar, met betrekking tot
het daarbij bezigen van aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen, krachtens artikel 8, eerste lid, onder a tot en met e, bepaalde.
-
3 Onverminderd het tweede lid, onder b, is het verboden in de uitoefening van een beroep
of bedrijf technische voortbrengselen aan te prijzen met gebruikmaking van vermeldingen
of voorstellingen met betrekking tot de uitwerking van het technisch voortbrengsel
op de veiligheid van zaken, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat
zij, doordat zij onjuist zijn of een onjuiste indruk wekken, tot gevolg kunnen hebben
dat die veiligheid in gevaar wordt gebracht.
-
6 Ten behoeve van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de mens, alsmede
ter uitvoering van internationale verplichtingen kan bij algemene maatregel van bestuur
worden verboden waren, behorende tot een bij de maatregel aangewezen categorie, met
betrekking waartoe krachtens artikel 8, onder a tot en met e, voorschriften zijn gegeven, in de uitoefening van een beroep of bedrijf op een bij
de maatregel aangewezen wijze aan te prijzen, anders dan met gebruikmaking van bij
de maatregel aangewezen aanduidingen, vermeldingen of voorstellingen.
-
1 Indien waren naar het oordeel van Onze Minister gevaar opleveren voor de veiligheid
of de gezondheid van de mens, of indien het technische voortbrengselen betreft, tevens
gevaar opleveren voor de veiligheid van zaken, kan hij met het oog op de bescherming
van die belangen degene die de waar of het voortbrengsel verhandelt of heeft verhandeld,
gelasten om de houders dan wel de vermoedelijke houders van die waar onverwijld en
op doeltreffende wijze op de hoogte te stellen van het gevaar. Degene tot wie de last
is gericht, geeft daaraan onverwijld gevolg.
-
2 Indien waren, niet zijnde eet- of drinkwaren, naar het oordeel van Onze Minister gevaar
opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de consument, kan hij met het oog op
de bescherming van die belangen degenen die de waar verhandelt of heeft verhandeld,
gelasten de verhandeling daarvan te staken dan wel al de noodzakelijke maatregelen
te treffen om die waar bij de consument terug te nemen. Degene tot wie de last is
gericht, geeft daaraan onverwijld gevolg.
-
1 Onze Minister stelt de hem beschikbare informatie over de risico’s van waren, niet
zijnde eet- of drinkwaren, betreffende de veiligheid of de gezondheid van de consument
aan het publiek beschikbaar, onverminderd de beperkingen die daarbij voor controles
en onderzoek noodzakelijk zijn. Indien de informatie veiligheidskenmerken van producten
betreft die gelet op de omstandigheden openbaar moeten worden gemaakt om de gezondheid
en de veiligheid van consumenten te beschermen, is artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
-
1 Degene die waren, niet zijnde eet- of drinkwaren, voor zover die in de particuliere
sfeer kunnen worden gebruikt, verhandelt of heeft verhandeld waarvan hij weet, of
op grond van de hem ter beschikking staande gegevens beroepshalve behoort te weten,
dat die waren een gevaar opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens, stelt
Onze Minister daarvan onmiddellijk op de hoogte en deelt daarbij Onze Minister tevens
mede welke maatregelen door hem zijn genomen ter bescherming van de genoemde belangen.
-
3 Degene die waren, niet zijnde eet- of drinkwaren, voor zover die in de particuliere
sfeer kunnen worden gebruikt, verhandelt of heeft verhandeld, verleent Onze Minister
desgevraagd, en binnen het bestek van zijn activiteiten, medewerking bij de acties
die ondernomen zijn om de risico’s van die waren te vermijden. Bij regeling van Onze
Minister worden regels gesteld over de wijze waarop die medewerking wordt verleend.
Voor de toepassing van de artikelen 21, 21a, 21b, 32 of 32a kan bij algemene maatregel van bestuur ten aanzien van bij die maatregel aan te wijzen
waren, niet zijnde eet- of drinkwaren, voor zover die in de particuliere sfeer kunnen
worden gebruikt, een andere minister dan Onze Minister of ander bestuursorgaan worden
aangewezen.
-
2 Een krachtens toepassing van het vorige lid vastgestelde verordening behoeft de goedkeuring
van Onze Minister. Krachtens de verordening vastgestelde nadere voorschriften en genomen
besluiten behoeven eveneens zodanige goedkeuring voor zover zulks bij de betrokken
algemene maatregel van bestuur is bepaald. Onze Minister neemt een besluit over de
goedkeuring in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en, ingeval
de verordening betrekking heeft op produkten van de landbouw of de visserij, Onze
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
-
4 In een algemene maatregel van bestuur waarbij toepassing wordt gegeven aan het eerste
lid, onder a, kan artikel 16, eerste tot en met vijfde lid, met betrekking tot nadere regels die krachtens die maatregel worden gesteld, van
overeenkomstige toepassing worden verklaard, met dien verstande dat de bevoegdheid
tot verlening van vrijstelling of ontheffing, als in dat artikel bedoeld, met betrekking
tot zodanige regels komt te berusten bij een bestuursorgaan, daartoe bij de maatregel
aangewezen.
Artikel 23
[Vervallen per 01-01-2013]
-
2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de persoon, bedoeld in het eerste lid,
de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en bij het aanbrengen van de tatoeage of
piercing wordt vergezeld van zijn wettige vertegenwoordiger in burgerlijke zaken.
-
4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan de naleving van bij of krachtens
dit artikel gestelde regels, als voorschrift worden verbonden aan een vergunning,
als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder 2°, onderdeel b.
-
2 Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens verordeningen van
een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, als bedoeld in artikel 93 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, voor zover deze betrekking hebben op waren, zijn belast de ingevolge het eerste
lid, onder a, door Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen
ambtenaren en de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.
-
4 Bij de taakverdeling, bedoeld in het derde lid, kan tevens worden bepaald op welke
wijze het toezicht dan wel de douanecontrole wordt uitgeoefend. De wijze waarop het
toezicht dan wel de douanecontrole wordt uitgeoefend kan inhouden dat de toezichthouder
onderscheidenlijk de inspecteur, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene douanewet, op door Onze Minister vast te stellen tijdstippen en in door hem vast te stellen
gevallen, onderzoek doet naar de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde
regels en in daarbij aan te geven gevallen rapporteert aan door Onze Minister aan
te wijzen personen of instanties.
-
6 De minister die op grond van artikel 21c bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen, komt de bevoegdheid toe, als bedoeld
in het eerste lid, aanhef en onder a, voor zover het betreft de bij die maatregel
aangewezen waren en voor zover die waren in de particuliere sfeer kunnen worden gebruikt.
In het geval op grond van artikel 21c een ander bestuursorgaan is aangewezen, kan in afwijking van het eerste lid bij algemene
maatregel van bestuur worden bepaald dat door een andere minister dan Onze Minister
ten aanzien van de waren, bedoeld in de eerste volzin, de onder dat bestuursorgaan
ressorterende ambtenaren met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
artikel 21b worden belast. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
-
2 De last tot het houden van toezicht als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden
opgelegd aan personen in dienst van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid
en zonder winstoogmerk, mits die rechtspersoon in ieder geval ten doel heeft, door
middel van het uitoefenen van toezicht, de goede hoedanigheid, veiligheid, verpakking,
vorm en etikettering van een of meer waren te bevorderen.
-
3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de
organisatie, werkwijze, statuten, reglementen en de benoeming van bestuurders van
de rechtspersoon alsmede met betrekking tot de kosten van het toezicht, bedoeld in
het eerste lid.
-
4 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze betrokken Ministers nadere regels stellen
over de taakverdeling tussen de ambtenaren, behorende tot de onderscheidene in artikel 25, eerste en tweede lid bedoelde categorieën, en de personen, bedoeld in het eerste lid.
-
6 Indien een last tot het houden van toezicht als bedoeld in het eerste lid wordt gegeven,
zijn de verplichtingen en bevoegdheden ingevolge de artikelen 27 tot en met 31, 32c en 32l van overeenkomstige toepassing.
-
2 Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Ministers van Economische Zaken en van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ten aanzien van het bepaalde in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover van belang voor deze wet, en ten aanzien van het bepaalde in het eerste
lid regels stellen.
-
1 De in artikel 25 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd technische voortbrengselen te beproeven, te onderzoeken,
te doen beproeven of te doen onderzoeken. Onze Minister kan schriftelijk herstelling
of behandeling binnen een daarbij vast te stellen termijn van het technische voortbrengsel
gelasten of besluiten dat een voor een technisch voortbrengsel afgegeven certificaat
van goedkeuring of overeenstemming of een op een technisch voortbrengsel aangebracht
merk van goedkeuring of overeenstemming zijn geldigheid verliest indien bij een beproeving
of onderzoek blijkt dat het voortbrengsel niet aan de krachtens deze wet gestelde
regels voldoet. De in artikel 25 bedoelde ambtenaar brengt ten bewijze van de afkeuring een merk van afkeuring aan
op het technische voortbrengsel. Een krachtens de tweede zin gestelde eis moet worden
nageleefd door degene aan wie hij is gesteld.
De in artikel 25 bedoelde ambtenaren zijn, behoudens tegenover hen aan wier gezag zij uit kracht van
hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding van de namen der personen door
wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding van het bij
of krachtens deze wet bepaalde, behoudens wanneer deze personen schriftelijk hebben
verklaard tegen de mededeling van hun namen geen bedenkingen te hebben.
De in artikel 25 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een
woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, voor zover deze bevoegdheid
strekt tot het zich begeven naar en het betreden van in de woning aanwezige bedrijfsruimten.
-
1 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat, ingeval aan artikel 10 toepassing is gegeven of in andere bij die maatregel aangewezen categorieën van gevallen,
de krachtens artikel 25 aangewezen ambtenaren volgens bij of krachtens die maatregel gestelde regels aan
de hand van een onderzoek van een deel, dat als steekproef is genomen uit een bij
die maatregel omschreven groep of partij waren, kunnen vaststellen of die groep of
partij voldoet aan de bij die maatregel aangewezen eisen of voorschriften, gesteld
krachtens de artikelen 1a en 4 tot en met 9.
-
2 Bij een maatregel als bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval regels gegeven
omtrent de grootte van de steekproef, de maatstaven aan de hand waarvan de uitslag
van het onderzoek van de steekproef als gunstig of ongunstig voor de betrokken groep
of partij wordt aangemerkt, en omtrent de mededeling van de voor de betrokken groep
of partij vastgestelde uitslag van het onderzoek dat met toepassing van het krachtens
het eerste lid bepaalde is verricht, aan degene die bij het nemen van de steekproef
alle tot die steekproef behorende waren onder zich had, en omtrent de wijze waarop
die mededeling wordt gedaan.
-
4 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat, ingeval met toepassing
van het krachtens het eerste lid bepaalde wordt vastgesteld, dat de betrokken groep
of partij waren niet aan de bij die maatregel aangewezen eisen of voorschriften, bedoeld
in het eerste lid voldoet:
-
a. volgens bij die maatregel gestelde regels aan de betrokkene of betrokkenen de gelegenheid
wordt geboden om tegenbewijs te leveren;
-
b. de desbetreffende groep, partij of een deel van die groep of partij niet mag worden
verhandeld, dan wel niet mag worden verhandeld alvorens ten aanzien van die groep
of partij of dat deel van die groep of partij de maatregelen zijn genomen die bij
algemene maatregel van bestuur zijn voorgeschreven.
Onze Minister is in het belang van de volksgezondheid of van de veiligheid, en indien
het technische voortbrengselen betreft, tevens in het belang van de gezondheid van
de mens of van de veiligheid van zaken bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang
ter handhaving van:
-
a. regels gesteld bij of krachtens deze wet;
-
b. regels gesteld bij of krachtens een verordening, vastgesteld op grond van het Verdrag
tot oprichting van de Europese Gemeenschap, indien bij of krachtens deze wet is verboden
in strijd met die regels te handelen;
-
c. de bij artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde verplichting.
-
1 Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het
bepaalde bij of krachtens de artikelen 1a, 4 tot en met 7, 8 tot en met 11, 13 tot en met 20, 21b, 22, 24, 26, 27, eerste lid, laatste volzin, en derde lid, 31, 32c of 32k.
De ingevolge artikel 25 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd ten dienste van het onderzoek een ieder staande
te houden en te vorderen, dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboortejaar,
geboorteplaats en adres opgeeft.
Artikel 32d
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 32e
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 32f
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 32g
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 32h
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 32i
[Vervallen per 01-07-2009]
Artikel 32j
[Vervallen per 01-07-2009]
-
1 Bij regeling van Onze Minister kan de verhandeling van waren, ten aanzien waarvan
gerede aanwijzingen bestaan dat zij gevaar opleveren voor de veiligheid of de gezondheid
van de mens, tijdelijk worden verboden totdat het onderzoek bedoeld in artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 68 van verordening (EEG) nr. 2913/92 of artikel 1:24 van de Algemene douanewet met betrekking tot deze waren is afgerond.
-
3 Bij een in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald
dat Onze Minister, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat, met
het oog op de goede uitvoering van in die maatregel geregelde onderwerpen bij ministeriële
regeling nadere regels vaststelt of kan vaststellen.
-
1 De voordracht voor een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet wordt Ons
gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.
Indien zodanige maatregel evenwel geheel of grotendeels regels inhoudt in het belang
van de eerlijkheid in de handel of de goede voorlichting omtrent waren, wordt de voordracht
Ons gedaan door Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken gezamenlijk.
De in de eerste volzin bedoelde voordracht wordt uitsluitend gedaan door Onze Minister,
indien de voordracht betrekking heeft op een in artikel 1, eerste lid, onder c, 2o, bedoeld onderwerp.
-
3 In afwijking van het eerste lid, wordt een voordracht voor een algemene maatregel
van bestuur, als bedoeld in artikel 21c, Ons gedaan door Onze Minister in overleg met de betrokken andere minister.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van dit artikel en vervolgens
telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de rechtmatigheid en
de doeltreffendheid van het functioneren van de krachtens artikel 7a aangewezen instellingen.
Wij stellen vast op welk tijdstip deze wet in werking treedt. Op dat tijdstip vervalt
de Warenwet (Stb. 1919, 581), zoals die wet is gewijzigd bij de wet van 29 juni 1925 (Stb. 308).
Deze wet kan worden aangehaald als: Warenwet.