Besluit van 18 April 1939, betreffende vrijstelling en voorloopige vrijstelling van
werkelijken dienst in geval van buitengewone omstandigheden
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Defensie van 22 Februari 1939, VIIde afdeeling,
nr. 698 H;
Overwegende, dat herziening noodig is gebleken van het Mobilisatie-vrijstellings-besluit
(Staatsblad 1923, nr. 119);
Gelet op art. 32, derde lid, der Dienstplichtwet (Staatsblad 1938, nr. 501);
Den Raad van State gehoord (advies van 14 Maart 1939, nr. 22);
Gezien het nader rapport van Onzen genoemden Minister van 15 April 1939, VIIde afdeeling,
nr. 302 H;
Hebben goedgevonden en verstaan: