Besluit Buitengewoon Strafrecht

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Besluit van 22 december 1943, houdende vaststelling van het Besluit Buitengewoon Strafrecht

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk, van Algemeene Zaken, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Binnenlandsche Zaken, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Financiën, van Oorlog, van Marine, van Waterstaat, van Handel, Nijverheid en Scheepvaart, van Landbouw en Visscherij, van Sociale Zaken, van Koloniën en van Onze Ministers zonder Portefeuille van 10 December 1943, N°. 2722/G.92(a);

Overwegende, dat de veiligheid van den Staat het dringend noodzakelijk maakt buitengewone bepalingen van strafrecht vast te stellen voor de berechting van zekere gedurende den tijd van den huidigen oorlog begane feiten, welke in zoo ernstige mate strafwaardig zijn, dat hun strafbaarheid daarmede in overeenstemming dient te worden gebracht, zonder dat een beroep op het bepaalde in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht bij die berechting dient te worden toegelaten;

Den Buitengewonen Raad van Advies gehoord;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de misdrijven, gedurende den tijd van den huidigen oorlog vóór 15 Mei 1945 begaan, welke zijn omschreven in:

Artikel 2

Voor zoover in dit besluit niet anders wordt bepaald, vinden ten aanzien van de in het voorgaande artikel bedoelde misdrijven de bepalingen van het Wetboek van Militair Strafrecht en die ter uitvoering daarvan, alsmede, behoudens de afwijkingen bij dat Wetboek vastgesteld, de bepalingen van het gemeene strafrecht toepassing, met dien verstande, dat, waar in het Wetboek van Militair Strafrecht gesproken wordt van den militairen rechter of de militaire rechtsmacht, daaronder de bij het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven aangewezen rechter onderscheidenlijk diens rechtsmacht wordt begrepen.

Artikel 4

  • 1 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2-8 van het Wetboek van Strafrecht en in de artikelen 4 en 5 van het Wetboek van Militair Strafrecht is de Nederlandsche strafwet toepasselijk op een ieder, die zich buiten het Rijk in Europa schuldig heeft gemaakt of maakt aan:

    • 1°. een misdrijf, omschreven in artikel 278 van het Wetboek van Strafrecht of een der artikelen 26, 27 en 27a van dit besluit, of een misdrijf, als bedoeld in artikel 1, onder 2°., van dit besluit, indien het feit is gepleegd tegen of met betrekking tot een Nederlander of een Nederlandsch rechtspersoon of indien eenig Nederlandsch belang daardoor is of kon worden geschaad;

    • 2°. een misdrijf, omschreven in een der artikelen 131-134bis, 189 en 416-417bis van het Wetboek van Strafrecht, met dien verstande, dat, waar in die artikelen van strafbaar feit of misdrijf wordt gesproken, daaronder ten deze alleen wordt verstaan een misdrijf, omschreven in een der artikelen 92-96, 97a, onder 1°., 105 en 108-110 van het Wetboek van Strafrecht, of een misdrijf als hiervoor onder 1°. bedoeld.

  • 2 De Nederlandsche strafwet is insgelijks toepasselijk op den Nederlander, die zich buiten het Rijk in Europa schuldig heeft gemaakt of maakt aan eenig misdrijf, in artikel 1 genoemd.

Artikel 7a

In afwijking in zooverre van het bepaalde in artikel 23, vijfde en zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht is de duur der vervangende hechtenis ten hoogste een jaar en in de gevallen, bedoeld in het zesde lid, ten hoogste een jaar en vier maanden.

Artikel 8

  • 2 Onder het bekleeden van ambten of van bepaalde ambten, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder 1° van het Wetboek van Strafrecht, is voor de toepassing van dit besluit niet begrepen het verrichten van werkzaamheden krachtens indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht door of vanwege het Rijk of eenig openbaar lichaam.

  • 3 Zoodanige indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht geschiedt alleen in ondergeschikte en niet verantwoordelijke functies.

  • 4 In alle gevallen, bedoeld in het eerste lid, kan de schuldige insgelijks worden ontzet van het recht om bepaalde beroepen of groepen van beroepen uit te oefenen of bepaalde functies of groepen van functies te bekleeden, waarvoor hij naar het oordeel van den rechter de in het algemeen belang vereischte waardigheid of betrouwbaarheid mist.

Artikel 9

In afwijking van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter, wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, den duur als volgt:

  • 1°. bij veroordeeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;

  • 2°. bij veroordeeling tot tijdelijke gevangenisstraf, tot militaire detentie of tot hechtenis, voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste vijf jaren te boven gaande en ten hoogste voor het leven;

  • 3°. bij veroordeeling tot geldboete, voor den tijd van ten minste drie jaren en ten hoogste voor het leven.

Artikel 9a

  • 1 Onverminderd het bepaalde in artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht kunnen ook worden verbeurd verklaard bepaalde zaken, den veroordeelde toebehoorende, waarvan aannemelijk is dat zij met misbruik van de bijzondere omstandigheden zijn verkregen of behouden.

  • 2 Indien de zaken den veroordeelde niet of niet meer toebehooren, kan gelijke verbeurdverklaring worden uitgesproken, voor zoover dit met eerbiediging van de rechten van derden te goeder trouw mogelijk is.

Artikel 10

In geval van eenig misdrijf, waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, omdat de schuldige gebruik heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door den vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden, kan de rechter bepalen, dat geen straf wordt toegepast, indien blijkt, dat de schuldige het feit heeft begaan om den vijand te benadeelen of door of vanwege den vijand of diens helpers beraamde maatregelen te beletten, belemmeren of verijdelen.

Artikel 11

  • 1 De schuldige aan een misdrijf, waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, kan worden veroordeeld:

    • 1°. indien op dat misdrijf bij het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf van vijftien jaren of meer is gesteld, tot levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren;

    • 2°. indien op dat misdrijf bij het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf van minder dan vijftien jaren doch meer dan zeven jaren en zes maanden is gesteld, gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren;

    • 3°. indien op dat misdrijf bij het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf van niet meer dan zeven jaren en zes maanden doch meer dan twee jaren en zes maanden is gesteld, tot het dubbele der daarop gestelde straf;

    • 4°. indien op dat misdrijf bij het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden of minder of hechtenis is gesteld, tot gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren;

    een en ander onverminderd de mogelijkheid van oplegging van een zwaardere straf, welke bij het Wetboek van Militair Strafrecht op het misdrijf mocht zijn gesteld.

  • 2 Naast of in plaats van andere straffen kan de rechter geldboete opleggen. Het maximum der op te leggen geldboete bedraagt van de vijfde categorie. Indien de rechter beslist, dat de schuldige zich met misbruik van de bijzondere omstandigheden heeft verrijkt, kan dit bedrag worden verhoogd tot het drievoud van het door den rechter geschatte bedrag der verrijking.

Artikel 12

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 45, tweede en derde lid, en 49, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kunnen bij poging tot of medeplichtigheid aan een misdrijf dezelfde hoofdstraffen tot dezelfde maxima worden opgelegd als op het misdrijf zijn gesteld.

Artikel 13

  • 1 De samenspanning tot eenig misdrijf, in artikel 1 genoemd, wordt gestraft gelijk het misdrijf.

  • 2 Nochtans is de strafvervolging uitgesloten tegen den deelnemer aan eenige samenspanning, die, vóórdat de overheid met het bestaan daarvan bekend is, haar op zoodanige wijze daarvan kennis geeft, dat dientengevolge het plegen van het voorgenomen misdrijf wordt voorkomen. Deze bepaling geldt niet voor hem, van wien blijkt, dat hij de aanlegger is.

Artikel 14

In afwijking van het bepaalde in artikel 60, onder 1°., van het Wetboek van Strafrecht worden in de daar bedoelde gevallen de straffen van ontzetting van dezelfde rechten opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste vijf jaren te boven gaande en ten hoogste voor het leven, of indien geene andere hoofdstraf dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste drie jaren en ten hoogste voor het leven.

Artikel 15

  • 2 Het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van dat Wetboek is niet toepasselijk dan voor zoover de vervolging strijdig zou zijn met den inhoud of de strekking van een overeenkomst, door Ons met een vreemde mogendheid gesloten.

  • 3 Nochtans kan in de gevallen, waarin het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht voor de werking van dit besluit buiten toepassing blijft, bij de rechterlijke uitspraak worden bepaald, dat de tijd der vrijheidsstraf of het bedrag der geldboete, door den veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van die uitspraak ondergaan of betaald ingevolge diens eerdere veroordeeling wegens hetzelfde feit, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke vrijheidsstraf of geldboete geheel of gedeeltelijk in mindering zal worden gebracht; wat de geldboete betreft, volgens den zoo noodig in de uitspraak te bepalen maatstaf.

  • 4 Hij, aan wien bij uitspraak van een Tribunaal, waarop het fiat executie is verleend, een bijzondere maatregel, als bedoeld in artikel 1 van het Tribunaalbesluit, is opgelegd, kan ter zake van een misdrijf, waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn, behoudens het bepaalde in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, niet worden vervolgd dan met machtiging van Onzen Minister van Justitie.

Artikel 17

Waar in eenige wettelijke bepaling van misdrijf in het algemeen of van eenig misdrijf in het bijzonder wordt gesproken, wordt daaronder voor de toepassing van dit besluit samenspanning tot dat misdrijf mede begrepen, voor zoover dit met de strekking dier bepaling niet onvereenigbaar is; onverminderd het bepaalde in artikel 78 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 18

Waar in het Wetboek van Strafrecht gesproken wordt van "grondwettigen regeeringsvorm", worden daarmede gelijkgesteld de bestuursorganen, genoemd in de zevende afdeeling van het Tweede Hoofdstuk en in het Vierde, Vijfde, Zesde en Elfde Hoofdstuk der Grondwet.

Artikel 19

Onder openbaar gezag wordt verstaan het Nederlandsch souverein gezag, waaronder deszelfs organen mede worden begrepen.

Artikel 20

Onder een Nederlandsch rechtspersoon wordt verstaan een rechtspersoon, welker plaats van vestiging in het Koninkrijk is gelegen, welke uitsluitend of mede door een of meer Nederlanders wordt bestuurd of tot welker vermogen een of meer Nederlanders geheel of gedeeltelijk gerechtigd zijn.

Artikel 21

Waar in de artikelen 44, 249 en 365 van het Wetboek van Strafrecht van ambtenaar wordt gesproken, wordt daarmede gelijkgesteld ieder ambtenaar, beambte of ander persoon, werkzaam voor het burgerlijk of militair gezag van een vijandelijke mogendheid, hetzij in vasten of tijdelijken dienst, hetzij in eenig ander dan dienstverband; onverminderd het bepaalde in artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 22

Onder den vijand hulp verleenen wordt mede begrepen het bevorderen of verspreiden van vijandelijke propaganda, het aan den vijand ter beschikking stellen van eenig geld of goed, het verrichten van eenige daad ten voordeele van den vijand en het beletten, belemmeren of verijdelen van eenigen tegen den vijand gerichten maatregel.

Artikel 23

  • 1 Onder den tijd van huidigen oorlog wordt verstaan de tijd van den huidigen oorlog tegen het Koninkrijk en mede begrepen de tijd, waarin die oorlog dreigende was.

  • 2 Onder een misdrijf gedurende den tijd van den huidigen oorlog gepleegd, wordt mede begrepen het geval, dat de schuldige het misdrijf heeft gepleegd met het oog op den door hem aanstaand geachten huidigen oorlog tegen het Koninkrijk.

Artikel 24

  • 2 Voor zoover betreft artikel 205 van dat Wetboek, wordt voor de toepassing van dit besluit dienst bij een bondgenoot van den Staat in den huidigen oorlog onder vreemden krijgs-, staats- of publieken dienst niet begrepen.

Artikel 25

  • 1 Onder een bondgenoot van den Staat in den huidigen, gemeenschappelijken oorlog wordt verstaan elke niet-vijandelijke mogendheid, elk ander niet-vijandelijk, door Ons erkend bewind en elke niet aan het gezag van een vijandelijke mogendheid onderworpen, georganiseerde krijgsmacht, oorlog voerende of vijandelijkheden verrichtende tegen een vijandelijke mogendheid.

Artikel 26

  • 1 Hij, die gedurende den tijd van den huidigen oorlog opzettelijk een ander blootstelt aan opsporing, vervolging, vrijheidsberooving of -beperking, eenige straf of eenigen maatregel door of vanwege den vijand, diens helpers of een persoon, als in artikel 21 bedoeld, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.

  • 2 De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren, indien het feit vrijheidsberooving van langer dan een maand ten gevolge heeft gehad.

  • 3 De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren, indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

  • 4 De schuldige wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, indien het feit den dood of de vermissing, waaruit redelijkerwijze de dood is af te leiden. ten gevolge heeft gehad.

  • 5 Niet strafbaar is hij, die een feit heeft gepleegd met het oogmerk om aan door Ons gegeven wettelijke voorschriften te beantwoorden of om het algemeen belang te dienen.

Artikel 27

Hij, die gedurende den tijd van den huidigen oorlog opzettelijk gebruik maakt of dreigt te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door den vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden, om een ander in zijn vermogen wederrechtelijk te benadeelen of om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Artikel 27a

  • 1 Hij die gedurende den tijd van den huidigen oorlog in krijgs-, staats- of publieken dienst bij of van den vijand zich schuldig maakt aan eenig oorlogsmisdrijf of eenig misdrijf tegen de menschelijkheid als bedoeld in artikel 6 onder (b) of (c) van het handvest, behoorende bij de overeenkomst van Londen van 8 Augustus 1945, bekend gemaakt bij Ons besluit van 4 Januari 1946 (Staatsblad no. G 5), wordt, indien zoodanig misdrijf tevens bevat de bestanddeelen van een strafbaar feit waarop dit Besluit of het Wetboek van Militair Strafrecht van toepassing is, gestraft met de daarop gestelde straf.

  • 2 Indien zoodanig misdrijf niet tevens bevat de bestanddeelen van een strafbaar feit volgens de Nederlandsche wet, wordt de dader gestraft met de straf, gesteld op het feit volgens de Nederlandsche wet, waarmede het de meeste overeenkomst vertoont.

  • 3 Met gelijke straf als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt gestraft de meerdere die opzettelijk toelaat, dat een zijner minderen zich aan een zoodanig misdrijf schuldig maakt.

Artikel 29

  • 1 Dit besluit, ten aanzien waarvan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg, niet kan worden uitgeoefend, treedt in werking op den dag zijner afkondiging.

  • 2 Het kan worden aangehaald onder den titel: Besluit Buitengewoon Strafrecht.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Londen, den 22sten December 1943.

WILHELMINA.

De Minister voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk,

P.S. GERBRANDY.

De Minister van Algemeene Zaken a.i.,

VAN BOEIJEN.

De Minister van Buitenlandsche Zaken,

E. N. VAN KLEFFENS.

De Minister van Justitie,

VAN ANGEREN.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

VAN BOEIJEN.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

G. BOLKESTEIN.

De Minister van Financiën,

J. VAN DEN BROEK.

De Minister van Oorlog,

VAN LIDTH DE JEUDE.

De Minister van Marine,

J. TH. FURSTNER.

De Minister van Waterstaat,

J. W. ALBARDA.

De Minister van Handel, Nijverheid en Scheepvaart,

P. KERSTENS.

De Minister van Landbouw en Visscherij a.i.,

P. KERSTENS.

De Minister van Sociale Zaken,

J. VAN DEN TEMPEL.

De Minister van Koloniën,

H. J. VAN MOOK.

De Minister zonder Portefeuille,

E. MICHIELS VAN VERDUIJNEN.

De Minister zonder Portefeuille,

J. A. W. BURGER.

Uitgegeven den vierden September 1944.

De Minister van Justitie,

G. J. VAN HEUVEN GOEDHART.