De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de misdrijven, gedurende den
tijd van den huidigen oorlog vóór 15 Mei 1945 begaan, welke zijn omschreven in:
-
1°. een der Titels I en II van het Tweede Boek of een der artikelen 137a, 137b,205 en 278 van het Wetboek van Strafrecht, een der Titels I en II van het Tweede Boek of artikel 150 van het Wetboek van Militair Strafrecht of een der artikelen 26, 27 en 27a van dit besluit;
-
2°. een der artikelen 141, 145, 148-151, 157, 159, 161, 161bis, 162, 164, 166, 168, 170, 172, 179, 242-250, 250ter, 279, 281-283, 284, eerste lid, onder 1°., 285, 287-289; 300-304, 363 en 365 van het
Wetboek van Strafrecht, indien de schuldige gebruik heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken van macht,
gelegenheid of middel, hem door den vijand of door het feit der vijandelijke bezetting
geboden;
-
3°. een der artikelen 131 tot en met 134, 189 en 416-417bis van het Wetboek van Strafrecht of een der artikelen 143 en 146 van het Wetboek van Militair Strafrecht, met dien verstande, dat, waar in die artikelen van strafbaar feit of misdrijf wordt
gesproken, daaronder ten deze alleen wordt verstaan een misdrijf, als hiervoor onder
1°. of 2°. bedoeld.
Voor zoover in dit besluit niet anders wordt bepaald, vinden ten aanzien van de in
het voorgaande artikel bedoelde misdrijven de bepalingen van het Wetboek van Militair Strafrecht en die ter uitvoering daarvan, alsmede, behoudens de afwijkingen bij dat Wetboek
vastgesteld, de bepalingen van het gemeene strafrecht toepassing, met dien verstande,
dat, waar in het Wetboek van Militair Strafrecht gesproken wordt van den militairen rechter of de militaire rechtsmacht, daaronder
de bij het Besluit op de Bijzondere Gerechtshoven aangewezen rechter onderscheidenlijk diens rechtsmacht wordt begrepen.
Artikel 5
[Vervallen per 01-01-1991]
Artikel 7
[Vervallen per 01-01-1999]
-
2 Onder het bekleeden van ambten of van bepaalde ambten, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder 1° van het Wetboek van Strafrecht, is voor de toepassing van dit besluit niet begrepen het verrichten van werkzaamheden
krachtens indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht door of vanwege
het Rijk of eenig openbaar lichaam.
-
4 In alle gevallen, bedoeld in het eerste lid, kan de schuldige insgelijks worden ontzet
van het recht om bepaalde beroepen of groepen van beroepen uit te oefenen of bepaalde
functies of groepen van functies te bekleeden, waarvoor hij naar het oordeel van den
rechter de in het algemeen belang vereischte waardigheid of betrouwbaarheid mist.
In afwijking van het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt de rechter, wanneer ontzetting van rechten wordt uitgesproken, den duur als
volgt:
-
1°. bij veroordeeling tot levenslange gevangenisstraf, voor het leven;
-
2°. bij veroordeeling tot tijdelijke gevangenisstraf, tot militaire detentie of tot hechtenis,
voor een tijd den duur der hoofdstraf ten minste vijf jaren te boven gaande en ten
hoogste voor het leven;
-
3°. bij veroordeeling tot geldboete, voor den tijd van ten minste drie jaren en ten hoogste
voor het leven.
-
1 Onverminderd het bepaalde in artikel 33 van het Wetboek van Strafrecht kunnen ook worden verbeurd verklaard bepaalde zaken, den veroordeelde toebehoorende,
waarvan aannemelijk is dat zij met misbruik van de bijzondere omstandigheden zijn
verkregen of behouden.
-
2 Indien de zaken den veroordeelde niet of niet meer toebehooren, kan gelijke verbeurdverklaring
worden uitgesproken, voor zoover dit met eerbiediging van de rechten van derden te
goeder trouw mogelijk is.
In geval van eenig misdrijf, waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing zijn,
omdat de schuldige gebruik heeft gemaakt of heeft gedreigd te maken van macht, gelegenheid
of middel, hem door den vijand of door het feit der vijandelijke bezetting geboden,
kan de rechter bepalen, dat geen straf wordt toegepast, indien blijkt, dat de schuldige
het feit heeft begaan om den vijand te benadeelen of door of vanwege den vijand of
diens helpers beraamde maatregelen te beletten, belemmeren of verijdelen.
-
1 De schuldige aan een misdrijf, waarop de bepalingen van dit besluit van toepassing
zijn, kan worden veroordeeld:
-
1°. indien op dat misdrijf bij het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf van vijftien jaren of meer is gesteld, tot levenslange gevangenisstraf
of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren;
-
2°. indien op dat misdrijf bij het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf van minder dan vijftien jaren doch meer dan zeven jaren en zes maanden
is gesteld, gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaren;
-
3°. indien op dat misdrijf bij het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf van niet meer dan zeven jaren en zes maanden doch meer dan twee jaren
en zes maanden is gesteld, tot het dubbele der daarop gestelde straf;
-
4°. indien op dat misdrijf bij het Wetboek van Strafrecht gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden of minder of hechtenis is gesteld,
tot gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren;
een en ander onverminderd de mogelijkheid van oplegging van een zwaardere straf, welke
bij het Wetboek van Militair Strafrecht op het misdrijf mocht zijn gesteld.
-
2 Naast of in plaats van andere straffen kan de rechter geldboete opleggen. Het maximum
der op te leggen geldboete bedraagt van de vijfde categorie. Indien de rechter beslist,
dat de schuldige zich met misbruik van de bijzondere omstandigheden heeft verrijkt,
kan dit bedrag worden verhoogd tot het drievoud van het door den rechter geschatte
bedrag der verrijking.
-
2 Nochtans is de strafvervolging uitgesloten tegen den deelnemer aan eenige samenspanning,
die, vóórdat de overheid met het bestaan daarvan bekend is, haar op zoodanige wijze
daarvan kennis geeft, dat dientengevolge het plegen van het voorgenomen misdrijf wordt
voorkomen. Deze bepaling geldt niet voor hem, van wien blijkt, dat hij de aanlegger
is.
In afwijking van het bepaalde in artikel 60, onder 1°., van het Wetboek van Strafrecht worden in de daar bedoelde gevallen de straffen van ontzetting van dezelfde rechten
opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of hoofdstraffen ten minste
vijf jaren te boven gaande en ten hoogste voor het leven, of indien geene andere hoofdstraf
dan geldboete is opgelegd, in ééne straf van ten minste drie jaren en ten hoogste
voor het leven.
-
2 Het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van dat Wetboek is niet toepasselijk dan
voor zoover de vervolging strijdig zou zijn met den inhoud of de strekking van een
overeenkomst, door Ons met een vreemde mogendheid gesloten.
-
3 Nochtans kan in de gevallen, waarin het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht voor de werking van dit besluit buiten toepassing blijft, bij de rechterlijke uitspraak
worden bepaald, dat de tijd der vrijheidsstraf of het bedrag der geldboete, door den
veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van die uitspraak ondergaan of betaald ingevolge
diens eerdere veroordeeling wegens hetzelfde feit, bij de uitvoering van de hem opgelegde
tijdelijke vrijheidsstraf of geldboete geheel of gedeeltelijk in mindering zal worden
gebracht; wat de geldboete betreft, volgens den zoo noodig in de uitspraak te bepalen
maatstaf.
-
4 Hij, aan wien bij uitspraak van een Tribunaal, waarop het fiat executie is verleend,
een bijzondere maatregel, als bedoeld in artikel 1 van het Tribunaalbesluit, is opgelegd, kan ter zake van een misdrijf, waarop de bepalingen van dit besluit
van toepassing zijn, behoudens het bepaalde in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, niet worden vervolgd dan met machtiging van Onzen Minister van Justitie.
Artikel 16
[Vervallen per 01-01-1991]
Waar in eenige wettelijke bepaling van misdrijf in het algemeen of van eenig misdrijf
in het bijzonder wordt gesproken, wordt daaronder voor de toepassing van dit besluit
samenspanning tot dat misdrijf mede begrepen, voor zoover dit met de strekking dier
bepaling niet onvereenigbaar is; onverminderd het bepaalde in artikel 78 van het Wetboek van Strafrecht.
Waar in het Wetboek van Strafrecht gesproken wordt van "grondwettigen regeeringsvorm", worden daarmede gelijkgesteld
de bestuursorganen, genoemd in de zevende afdeeling van het Tweede Hoofdstuk en in
het Vierde, Vijfde, Zesde en Elfde Hoofdstuk der Grondwet.
Onder openbaar gezag wordt verstaan het Nederlandsch souverein gezag, waaronder deszelfs
organen mede worden begrepen.
Onder een Nederlandsch rechtspersoon wordt verstaan een rechtspersoon, welker plaats
van vestiging in het Koninkrijk is gelegen, welke uitsluitend of mede door een of
meer Nederlanders wordt bestuurd of tot welker vermogen een of meer Nederlanders geheel
of gedeeltelijk gerechtigd zijn.
Onder den vijand hulp verleenen wordt mede begrepen het bevorderen of verspreiden
van vijandelijke propaganda, het aan den vijand ter beschikking stellen van eenig
geld of goed, het verrichten van eenige daad ten voordeele van den vijand en het beletten,
belemmeren of verijdelen van eenigen tegen den vijand gerichten maatregel.
-
2 Onder een misdrijf gedurende den tijd van den huidigen oorlog gepleegd, wordt mede
begrepen het geval, dat de schuldige het misdrijf heeft gepleegd met het oog op den
door hem aanstaand geachten huidigen oorlog tegen het Koninkrijk.
-
2 Voor zoover betreft artikel 205 van dat Wetboek, wordt voor de toepassing van dit
besluit dienst bij een bondgenoot van den Staat in den huidigen oorlog onder vreemden
krijgs-, staats- of publieken dienst niet begrepen.
-
1 Onder een bondgenoot van den Staat in den huidigen, gemeenschappelijken oorlog wordt
verstaan elke niet-vijandelijke mogendheid, elk ander niet-vijandelijk, door Ons erkend
bewind en elke niet aan het gezag van een vijandelijke mogendheid onderworpen, georganiseerde
krijgsmacht, oorlog voerende of vijandelijkheden verrichtende tegen een vijandelijke
mogendheid.
-
1 Hij, die gedurende den tijd van den huidigen oorlog opzettelijk een ander blootstelt
aan opsporing, vervolging, vrijheidsberooving of -beperking, eenige straf of eenigen
maatregel door of vanwege den vijand, diens helpers of een persoon, als in artikel 21 bedoeld, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren.
-
4 De schuldige wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten
hoogste twintig jaren, indien het feit den dood of de vermissing, waaruit redelijkerwijze
de dood is af te leiden. ten gevolge heeft gehad.
Hij, die gedurende den tijd van den huidigen oorlog opzettelijk gebruik maakt of dreigt
te maken van macht, gelegenheid of middel, hem door den vijand of door het feit der
vijandelijke bezetting geboden, om een ander in zijn vermogen wederrechtelijk te benadeelen
of om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, wordt gestraft met gevangenisstraf
van ten hoogste vijftien jaren.
-
1 Hij die gedurende den tijd van den huidigen oorlog in krijgs-, staats- of publieken
dienst bij of van den vijand zich schuldig maakt aan eenig oorlogsmisdrijf of eenig
misdrijf tegen de menschelijkheid als bedoeld in artikel 6 onder (b) of (c) van het handvest, behoorende bij de overeenkomst van Londen van 8 Augustus 1945,
bekend gemaakt bij Ons besluit van 4 Januari 1946 (Staatsblad no. G 5), wordt, indien zoodanig misdrijf tevens bevat de bestanddeelen van een strafbaar
feit waarop dit Besluit of het Wetboek van Militair Strafrecht van toepassing is, gestraft met de daarop gestelde straf.
-
2 Indien zoodanig misdrijf niet tevens bevat de bestanddeelen van een strafbaar feit
volgens de Nederlandsche wet, wordt de dader gestraft met de straf, gesteld op het
feit volgens de Nederlandsche wet, waarmede het de meeste overeenkomst vertoont.
De bij de artikelen 26, 27 en 27a strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als misdrijven.
-
1 Dit besluit, ten aanzien waarvan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9, tweede lid,
van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg, niet kan worden uitgeoefend, treedt
in werking op den dag zijner afkondiging.