Tribunaalbesluit

Geraadpleegd op 09-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 02-03-1997 en zichtdatum 08-11-2024.
Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Besluit van 17 september 1944, houdende vaststelling van het Tribunaalbesluit

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk, van Algemeene Zaken, van Buitenlandsche Zaken, van Justitie, van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van Financiën, van Oorlog, van Marine, van Waterstaat, van Handel, Nijverheid en Landbouw, van Scheepvaart en Visscherij, van Sociale Zaken, van Koloniën en van Onzen Minister zonder Portefeuille van 15 September 1944, No. 1640/ G 92 (D);

Overwegende, dat de veiligheid van den Staat het dringend noodzakelijk maakt de mogelijkheid te scheppen om Nederlanders en Nederlandsche onderdanen uit anderen hoofde, die zich gedurende de vijandelijkheden in, of tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandsche volk of afbreuk hebben gedaan aan het verzet tegen den vijand en diens handlangers, ten aanzien van hun persoon en hun vermogen aan bijzondere maatregelen te onderwerpen en tevens regelen te stellen omtrent de behandeling van verzoeken om invrijheidstelling van personen, die ingevolge het bepaalde in het Besluit op den bijzonderen staat van beleg of in het Buitengewoon Politiebesluit in bewaring worden gehouden;

Overwegende, dat zich hier dringende omstandigheden voordoen, waarin de Buitengewone Raad van Advies niet kan worden gehoord;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Titel I. Van de oplegging van bijzondere maatregelen

Artikel 1

  • 1 Aan Nederlanders, die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit den leeftijd van achttien jaren hebben bereikt en gedurende de vijandelijkheden in, of tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa,

    hetzij op eenige wijze hulp of steun hebben verleend of getracht hebben te verleenen aan den vijand of diens handlangers of medewerkers, dan wel openlijk hebben doen blijken van ingenomenheid met den vijand,

    hetzij als leden, begunstigers of anderszins zich aangesloten hebben of aangesloten zijn gebleven bij de Nationaal Socialistische Beweging der Nederlanden of eenige daaraan verwante of andere nationaalsocialistische of fascistische organisatie of instelling, voor deze Beweging of een zoodanige organisatie of instelling werkzaam zijn geweest, haar propaganda hebben bevorderd of verspreid dan wel door woord of daad van instemming met het streven van die Beweging of een zoodanige organisatie of instelling of in het algemeen van nationaalsocialistische of fascistische gezindheid blijk hebben gegeven,

    hetzij voordeel hebben getrokken of getracht hebben te trekken uit door of vanwege den vijand of diens handlangers genomen maatregelen of den door den oorlog of de vijandelijke bezetting geschapen feitelijken toestand, dan wel uit het hebben van vertrouwelijken omgang met personen, behoorende tot de burgerlijke of militaire bezettende macht,

    hetzij niet gevolg hebben gegeven aan door Ons of van Onzentwege in verband met de oorlogvoering uitgevaardigde wettelijke maatregelen of gegeven bevelen,

    kunnen, indien zij op grond van hun handelen of nalaten geacht moeten worden zich desbewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandsche volk of desbewust afbreuk te hebben gedaan aan het verzet tegen den vijand en diens handlangers, bij uitspraak van door Ons in te stellen Tribunalen als bijzondere maatregelen worden opgelegd:

    • 1°. interneering;

    • 2°. ontzetting van bepaalde rechten;

    • 3°. verbeurdverklaring van een gedeelte van hun vermogen.

  • 2 Op gelijke gronden, als in het voorgaande lid genoemd, kan bij wijze van bijzonderen maatregel de nalatenschap verbeurd worden verklaard van overleden Nederlanders, die op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit of, indien zij voordien overleden zijn, op het tijdstip van hun overlijden den leeftijd van achttien jaren hadden bereikt.

  • 3 Ten aanzien van de oplegging van de bijzondere maatregelen, in dit besluit bedoeld, worden met Nederlanders gelijkgesteld Nederlandsche onderdanen uit anderen hoofde en zij, die den staat van Nederlander of Nederlandsch onderdaan uit anderen hoofde sedert 10 Mei 1940 hebben verloren.

Artikel 2

  • 1 Omtrent de interneering wordt door de Tribunalen in hun uitspraak geen tijdsduur bepaald. Zij zijn echter bevoegd, in die uitspraken voor bepaalde gevallen het inachtnemen van een daarbij aangegeven tijdsduur in overweging te geven.

  • 2 De interneering geschiedt voor ten hoogste tien jaren. Zij wordt in ieder geval verminderd met twee derden van den tijd, gedurende welken de tenuitvoerlegging mocht zijn geschorst, doordat de schuldige een vrijheidsstraf ondergaat ingevolge zijn veroordeeling wegens eenig strafbaar feit, vóór het in werking treden van dit besluit begaan.

  • 3 Volgens door Ons nader te stellen regelen kunnen geinterneerden, die - mede gelet op den ernst der gedraging of gedragingen, ter zake waarvan de interneering is opgelegd - op grond van hun houding, gedrag en vlijt, tijdens de interneering betoond, hiervoor in aanmerking komen, al dan niet voorwaardelijk op last van Onze Minister van Veiligheid en Justitie uit de interneering worden ontslagen.

  • 4 Indien een persoon, aan wien de maatregel van interneering is opgelegd, zich rechtmatig in vrijheid bevindt, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie bevelen, dat de interneering niet of niet verder ten uitvoer zal worden gelegd, indien de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging door bijzondere omstandigheden voor den betrokkene of het gezin waartoe hij behoort onnoodig hard zou zijn.

Artikel 3

  • 1 Omtrent de tenuitvoerlegging der interneering worden door Ons nadere regelen vastgesteld.

  • 2 De geïnterneerden zullen gehouden zijn werk te verrichten ten behoeve van de gemeenschap. De interneering zal, voor zoover mogelijk, tevens strekken tot opvoeding en opleiding der geïnterneerden tot nuttige leden van het Nederlandsche volk.

  • 3 De interneering belet niet de tenuitvoerlegging van eenige aan den schuldige bij rechterlijke uitspraak opgelegde vrijheidsstraf. Gedurende den tijd, dat de schuldige een zoodanige straf ondergaat, wordt de tenuitvoerlegging der interneering geschorst.

Artikel 3a

  • 1 Ingeval van oplegging van den bijzonderen maatregel van interneering kan het Tribunaal daarbij tevens het bevel geven, dat de interneering niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij het later anders mocht gelasten op grond, dat degene, aan wien de bijzondere maatregel van interneering is opgelegd, gedurende een bij het bevel te stellen proeftijd zich niet als een goed Nederlander heeft gedragen, of een bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd.

  • 2 Ingeval van oplegging van den bijzonderen maatregel van interneering kan het Tribunaal daarbij tevens het bevel, in het voorgaande lid bedoeld, geven ten aanzien van een bepaald gedeelte der interneering, indien in de uitspraak in overweging wordt gegeven het na den dag der uitspraak onvoorwaardelijk te ondergaan gedeelte der interneering te beperken tot een tijdsduur, zes maanden niet te boven gaande.

Artikel 3b

  • 1 De proeftijd bedraagt ten hoogste drie jaren. Hij loopt niet gedurende den tijd, dat dengene, aan wien de bijzondere maatregel van interneering is opgelegd, rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

  • 2 Nadat het fiat-executie is verleend, zendt de secretaris een gewaarmerkt afschrift van de uitspraak aan den procureur-fiscaal, die deze onverwijld aan den schuldige doet beteekenen.

  • 3 De proeftijd gaat in zoodra de beteekening is geschied.

Artikel 3c

  • 1 Bij het bevel, bedoeld in artikel 3a, kan het Tribunaal behalve de algemeene voorwaarde, dat de schuldige zich als een goed Nederlander zal gedragen, één of meer van de navolgende bijzondere voorwaarden stellen:

    • a. ondertoezichtstelling van den schuldige;

    • b. verplichting zich te gedragen naar de aanwijzingen van aangewezen instellingen of personen;

    • c. verbod om om te gaan met bepaalde personen;

    • d. verbod tot bepaalde vereenigingen toe te treden of bepaalde vergaderingen bij te wonen;

    • e. verplichting tot het verrichten van arbeid;

    • f. verplichting tot het verrichten van bepaalden arbeid;

    • g. aanwijzing van een bepaalde verblijfplaats;

    • h. verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden;

    • i. verplichting tot storting van een waarborgsom tot een onbeperkt bedrag ter waarborging van de naleving van andere bijzondere voorwaarden;

    • j. verplichting binnen een te bepalen termijn, korter dan den proeftijd, de door zijn handelen of nalaten in den zin van artikel 1 van dit besluit veroorzaakte schade geheel of tot een te bepalen gedeelte te vergoeden.

  • 2 Het Tribunaal is bevoegd, tevens andere, het gedrag van den schuldige betreffende, de godsdienstige en staatkundige vrijheid niet beperkende bijzondere voorwaarden te stellen, waaraan deze gedurende den proeftijd heeft te voldoen.

Artikel 3d

  • 1 Met het toezicht op de naleving der voorwaarden is belast de procureur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof, binnen welks ressort het arrondissement gelegen is, voor hetwelk het Tribunaal, dat het bevel gegeven heeft, is ingesteld.

  • 2 Indien de voorwaarden niet worden nageleefd, geeft de procureur-fiscaal hiervan kennis aan het Tribunaal, dat het in artikel 3a bedoelde bevel gegeven heeft.

Artikel 3e

Het Tribunaal kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van den schuldige, gedurende den proeftijd bij schriftelijke beslissing in de gestelde bijzondere voorwaarden wijziging brengen, deze voorwaarden opheffen, alsnog bijzondere voorwaarden stellen, of den proeftijd verlengen voor ten hoogste anderhalf jaar.

Artikel 3f

  • 1 Het Tribunaal kan, indien de voorwaarden niet worden nageleefd, bij schriftelijke beslissing een of meer der volgende maatregelen treffen:

    • a. last tot tenuitvoerlegging geven;

    • b. alleen bij niet-naleving van bijzondere voorwaarden: een gestelde waarborgsom geheel of gedeeltelijk verbeurd verklaren.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het voorgaande lid, kunnen niet meer worden getroffen, wanneer sedert het einde van den proeftijd een termijn van drie maanden is verstreken.

Artikel 3g

  • 1 Het Tribunaal geeft de in de artikelen 3e en 3f genoemde beslissingen niet dan nadat de schuldige in raadkamer is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. Het Tribunaal kan de medebrenging van den schuldige bevelen.

  • 2 De schuldige kan zich bij dit verhoor door een raadsman doen bijstaan.

  • 4 De beslissing, waarbij last tot tenuitvoerlegging gegeven wordt, wordt in het openbaar uitgesproken.

Artikel 3h

De secretaris zendt een gewaarmerkt afschrift van de in artikel 3e en 3f bedoelde beslissingen aan den procureur-fiscaal, die deze onverwijld aan den schuldige doet beteekenen.

Artikel 4

  • 2 De ontzetting van een recht bij wijze van bijzonderen maatregel, als in dit besluit bedoeld, wordt voor de toepassing van artikel 195 van het Wetboek van Strafrecht met ontzetting bij rechterlijke uitspraak gelijkgesteld.

Artikel 5

  • 1 De ontzetting van rechten gaat in op den dag, waarop op de uitspraak het fiat executie wordt verleend, en geschiedt

    • a. indien aan den schuldige niet de maatregel van interneering wordt opgelegd: voor tien jaren;

    • b. indien aan den schuldige de maatregel van interneering wordt opgelegd: tot tien jaren na het einde van zijn interneering.

  • 2 Volgens door Ons nader te stellen regelen kunnen niet of niet langer geïnterneerde personen, die bij wijze van bijzonderen maatregel van bepaalde rechten zijn ontzet en die - mede gelet op den ernst der gedraging of gedragingen, ter zake waarvan de maatregel is opgelegd - op grond van hun gedrag hiervoor in aanmerking komen, in deze rechten geheel of gedeeltelijk worden hersteld, voor zoover zij niet bij rechterlijke uitspraak van dezelfde rechten zijn ontzet.

Artikel 6

  • 1 Vatbaar voor verbeurdverklaring is:

  • 2 Het Tribunaal bepaalt bij zijn uitspraak, hoever de verbeurdverklaring zich uitstrekt.

Artikel 7

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit wordt het vermogen onderscheidenlijk de nalatenschap van den schuldige geacht mede te omvatten:

    • a. eenig voordeel, dat te eeniger tijd door de vermenging van goederen en schulden bij eenige gemeenschap van de zijde van den schuldige is opgekomen of bij huwelijksche voorwaarden door den schuldige is besproken aan diens echtgenoot of gewezen echtgenoot, waarmede hij hetzij op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit of, indien hij voordien is overleden, op het tijdstip van zijn overlijden was gehuwd, zonder van tafel en bed te zijn gescheiden, hetzij na het in werking treden van dit besluit een huwelijk heeft aangegaan;

    • b. al hetgeen, waarover de schuldige sedert de vijandelijke bezetting om niet heeft beschikt, alsmede eenig voordeel, van de zijde van den schuldige aan een ander opgekomen ingevolge eenige sedert de vijandelijke bezetting door den schuldige aangegane overeenkomst, waarbij de waarde der verbintenis aan de zijde van den schuldige aanmerkelijk die der verbintenis aan de andere zijde overtrof;

    • c. pensioenen en andere al dan niet periodieke uitkeeringen in verband met het leven of den dood van den schuldige, welke hetzij aan dezen zelf, hetzij aan een derde sedert de vijandelijke bezetting zijn opgekomen of alsnog zullen opkomen ingevolge een vóór de uitspraak door den schuldige verrichte of, met inachtneming van het onder a en b gestelde, uit diens vermogen afkomstige prestatie;

    • d. eenig voordeel, niet vallende in een gemeenschap van goederen, hetwelk tijdens de vijandelijke bezetting aan den echtgenoot van den schuldige is opgekomen als gevolg van de gedragingen, op grond waarvan aan den schuldige de maatregel van verbeurdverklaring is opgelegd.

  • 2 Voor zoover de verbeurdverklaring zich uitstrekt over een voordeel, als in het voorgaande lid bedoeld, kan, onverminderd het verhaal op derden, degeen aan wien dat voordeel is opgekomen, persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor de teruggave daarvan.

  • 3 Insgelijks kunnen, onverminderd het verhaal op derden, de erfgenamen en andere rechthebbenden van den overleden schuldige persoonlijk aansprakelijk worden gehouden voor de teruggave van aan hen opgekomen, tot diens nalatenschap behoorende zaken, waarover de verbeurdverklaring zich uitstrekt.

  • 4 De verbeurdverklaring van het vermogen van een persoon, die in eenige gemeenschap van goederen is gehuwd, omvat het vermogen van die gemeenschap, behoudens het bepaalde in het volgende lid.

  • 5 Het Tribunaal kan, bij het opleggen van den maatregel van verbeurdverklaring van een deel van het vermogen van een persoon, die in eenige gemeenschap van goederen is gehuwd, tevens bepalen, dat die gemeenschap wordt ontbonden. In dat geval vervalt het niet-verbeurdverklaarde deel, voorzoover dit niet de helft van het vermogen van de gemeenschap overschrijdt, aan den echtgenoot, aan wien geen maatregel wordt opgelegd.

  • 6 De scheiding van goederen, bedoeld in het vorige lid, wordt door den secretaris van het Tribunaal openbaar gemaakt door de plaatsing van een uittreksel van de uitspraak, nadat daarop het fiat executie is verleend, in de Nederlandsche Staatscourant. Het uittreksel moet bevatten de dagteekening der uitspraak en de aanduiding van het Tribunaal, door hetwelk de uitspraak is gedaan; voorts de namen, voornamen, beroep en woonplaats der echtgenooten. De gronden waarop de uitspraak berust, mogen in dit uittreksel niet worden opgenomen.

  • 7 De uitspraak betreffende de ontbinding der gemeenschap wordt tegenover derden eerst van kracht, nadat de in het vorige lid bedoelde openbaarmaking heeft plaats gevonden.

Artikel 8

  • 1 Omtrent de tenuitvoerlegging der verbeurdverklaring worden door Ons nadere regelen vastgesteld. Daarbij zal mede worden geregeld de bevoegdheid der met de tenuitvoerlegging te belasten instantie tot het doen van uitkeeringen ter voorziening in het levensonderhoud van den schuldige en zijn gezin.

  • 2 Het verbeurdverklaarde zal rechtstreeks of middellijk worden besteed tot vergoeding of herstel van door den oorlog en de vijandelijke bezetting in het Rijk in Europa veroorzaakte schade.

  • 3 In bijzondere gevallen kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, doch alleen op een daartoe strekkend voorstel, waartoe bij meerderheid van stemmen kan worden besloten, van de gezamenlijke Hoge Autoriteiten, aangewezen voor het verlenen van fiat-executie, bevelen, hetzij, indien de tenuitvoerlegging van een bijzondere maatregel van verbeurdverklaring nog niet is aangevangen, dat deze maatregel niet of niet geheel zal worden ten uitvoer gelegd, hetzij, indien de tenuitvoerlegging reeds geheel of gedeeltelijk heeft plaats gehad, dat aan de schuldige een bepaald bedrag zal worden gerestitueerd.

Titel II. Van de Tribunalen

Artikel 9

  • 1 Voor ieder arrondissement wordt door Ons een Tribunaal ingesteld om te beslissen omtrent de oplegging van de in den voorgaanden Titel bedoelde maatregelen.

Artikel 10

  • 1 Elk Tribunaal is samengesteld uit een of meer kamers, waarvan het aantal door Ons wordt bepaald.

  • 2 Voor elke kamer wordt door Ons een voorzitter benoemd. Wij benoemen voorts bij elk Tribunaal zooveel plaatsvervangende voorzitters en gewone leden als noodig zullen blijken, alsmede een secretaris, aan wien door den president van het Tribunaal een of meer adjunct-secretarissen of waarnemende secretarissen worden toegevoegd.

  • 3 Alvorens door Ons tot een benoeming, als in het voorgaande lid bedoeld, wordt overgegaan, winnen Wij ter zake het advies in van Onzen commissaris in de provincie, die dit advies uitbrengt na zich zooveel mogelijk te hebben doen voorlichten door kantonrechters in het betrokken arrondissement.

  • 4 De in de volgorde van het benoemingsbesluit eerst benoemde voorzitter fungeert tevens als president van het Tribunaal. Bij belet of afwezigheid wordt hij als zoodanig vervangen door den voorzitter, die hem in die volgorde opvolgt, of, bij gebreke van een voorzitter, door den eerst benoemden plaatsvervangenden voorzitter.

  • 5 De leden der Tribunalen worden telkens tot het einde van een loopend of van een eerstvolgend kalenderjaar benoemd en kunnen tusschentijds alleen op eigen verzoek of om dringende redenen door Ons worden ontslagen. De secretarissen, adjunct-secretarissen en waarnemende secretarissen worden tot wederopzeggens toe benoemd.

Artikel 11

  • 1 Tot leden van een Tribunaal kunnen alleen worden benoemd Nederlanders en Nederlandsche onderdanen uit anderen hoofde; zij moeten ingezetenen zijn van het Koninkrijk en den vollen ouderdom van dertig, doch niet dien van zeventig jaren hebben bereikt. Ten aanzien van den secretaris, zijn adjuncten en de waarnemende secretarissen gelden dezelfde vereischten, behoudens dat reeds benoembaar zijn zij die den vollen ouderdom van vijfentwintig jaren hebben bereikt.

  • 2 De voorzitters en hunne plaatsvervangers, alsmede de secretaris, zijne adjuncten en de waarnemende secretarissen worden zooveel mogelijk gekozen uit hen, die aan een Rijks- of daarmede gelijkgestelde universiteit hebben verkregen:

    hetzij den graad van doctor in de rechtswetenschap,

    hetzij den graad van doctor in de rechtsgeleerdheid of de hoedanigheid van meester in de rechten, mits deze graad of deze hoedanigheid is verkregen op grond van het afleggen van een examen in het Nederlandsch burgerlijk- en handelsrecht, staatsrecht en strafrecht.

  • 3 Bij de benoeming van de gewone leden zal door Ons worden gestreefd naar een zoodanige samenstelling van elk Tribunaal uit personen, behorende tot verschillende beroepen en bedrijfstakken en verschillende kringen der bevolking van de binnen het arrondissement gelegen plaatsen, dat het Tribunaal in staat is van de door hetzelve te behandelen zaken met een zoo groot mogelijk inzicht in de feitelijke omstandigheden en verhoudingen kennis te nemen.

  • 4 Tusschen de leden van een Tribunaal mag geen bloedverwantschap of zwagerschap tot en met den derden graad bestaan; noch mogen zij met elkander in het huwelijk verbonden zijn. De zwagerschap houdt op door het overlijden van hem, die haar veroorzaakte.

Artikel 12

  • 1 Alvorens in bediening te treden, leggen de leden der Tribunalen, de secretarissen, hunne adjuncten en de waarnemende secretarissen, elk naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den eed (belofte) af, dat zij hun taak naar plicht en geweten, nauwgezet, onpartijdig en als goede vaderlanders zullen vervullen.

  • 2 Deze eed (belofte) wordt door de presidenten afgelegd in handen van Ons of van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, daartoe door Ons gemachtigd, door de andere leden der Tribunalen alsmede door de secretarissen, hunne adjuncten en de waarnemende secretarissen in handen van den president van het Tribunaal, waartoe zij behooren.

  • 3 Van de eedsaflegging wordt proces-verbaal opgemaakt.

Artikel 13

Omtrent de aan de leden der Tribunalen, de secretarissen, hunne adjuncten en de waarnemende secretarissen ter zake van hun werkzaamheden toe te kennen vergoedingen worden door Ons nadere regelen vastgesteld.

Artikel 14

  • 1 Voor zoover in dit besluit niet anders is bepaald, geschiedt de behandeling der zaken, waarvan het Tribunaal kennis neemt, door den voorzitter van een kamer en twee, tot die kamer behoorende, gewone leden, die met eenparigheid of bij meerderheid van stemmen beslissen, in tegenwoordigheid van den secretaris, die daarbij de pen voert.

  • 2 Bij belet of ontstentenis wordt de voorzitter vervangen door een plaatsvervangenden voorzitter en kan een gewoon lid worden vervangen door een gewoon lid, behoorende tot een andere kamer. De functies van den secretaris kunnen door een adjunct-secretaris of een waarnemend secretaris worden waargenomen.

  • 3 Een plaatsvervangende voorzitter kan ook als gewoon lid zitting hebben.

Artikel 15

De president van het Tribunaal bepaalt de volgorde, waarin bij belet of ontstentenis van een voorzitter de plaatsvervangende voorzitters als zoodanig zullen fungeeren; zoo er meer dan een kamer is, bepaalt hij tevens, in welke kamer de gewone leden zitting zullen nemen, en regelt hij de verdeeling der werkzaamheden onder de kamers; hij treft voorts, met inachtneming van zoodanige regelen of aanwijzingen als te dien aanzien door Onze Minister van Veiligheid en Justitie mochten worden gesteld of gegeven, alle verdere beschikkingen, rakende den dienst van het Tribunaal, welke mochten worden noodig gevonden; een en ander zooveel mogelijk in overleg met de overige leden van zijn college.

Artikel 16

  • 1 Van elk onderzoek door het Tribunaal wordt proces-verbaal opgemaakt.

Artikel 16a

  • 1 De president van het Tribunaal is bevoegd, volgens regelen te stellen door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, personeel voor den dienst van zijn Tribunaal aan te nemen.

  • 2 Omtrent de bezoldiging van dit personeel worden door Onze Minister van Veiligheid en Justitie regelen vastgesteld.

  • 3 Het personeel der Tribunalen is ten aanzien van alles, wat in verband met zijn dienst te zijner kennis komt, tot geheimhouding verplicht.

Titel III. Van de aangifte

Artikel 17

  • 1 Een ieder, die kennis draagt of gegronde reden heeft om te vermoeden, dat een Nederlander of een daarmede bij artikel 1, derde lid, gelijkgesteld persoon zich gedurende de vijandelijkheden in, of tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa heeft gedragen op een wijze, welke volgens het bepaalde in dat artikel tot de oplegging van bijzondere maatregelen aanleiding kan geven, is bevoegd daarvan aangifte te doen.

  • 2 Openbare colleges en ambtenaren-de Tribunalen, hun leden, secretarissen, adjunct-secretarissen en waarnemende secretarissen daaronder begrepen-, die van een zoodanige gedraging in de uitoefening van hun bediening kennis hebben gekregen of krijgen op andere wijze dan door de behandeling van een aangifte, welke ten aanzien van denzelfden persoon reeds is gedaan, zijn verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen en de op de zaak betrekkelijke stukken daarbij over te leggen, tenzij die gedraging tevens oplevert een strafbaar feit, waarvan de kennisneming aan de Bijzondere Gerechtshoven behoort, en zij te dier zake reeds overeenkomstig het bepaalde in het Besluit Buitengewone Rechtspleging aangifte hebben gedaan of hetzij met de berechting, hetzij anders dan als procureur-fiscaal met de opsporing van dat feit zijn belast.

  • 3 Hij, die een aangifte doet, als bedoeld in dit artikel, wetende, dat de beschuldigde zich niet op de aangegeven wijze heeft gedragen, wordt als schuldig aan een misdrijf gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar.

Artikel 18

  • 1 De aangifte wordt hetzij schriftelijk ingediend bij het Departement van Justitie, hetzij mondeling of schriftelijk gedaan aan een ambtenaar, die tot het ontvangen van zoodanige aangiften door Onze Minister van Veiligheid en Justitie bevoegd en verplicht is verklaard. Zij geschiedt hetzij door den aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.

  • 2 De aangifte houdt zoo nauwkeurig mogelijke gegevens in omtrent de gedraging of gedragingen, waarop zij betrekking heeft, en omtrent den persoon, die daarvan wordt beschuldigd, alsmede een opgave van de namen en adressen of, bij onbekendheid van een en ander, een aanduiding, zoo nauwkeurig mogelijk, van de personen, die ter zake getuigenis zouden kunnen afleggen.

  • 3 Ten aanzien van iederen beschuldigde dient een afzonderlijke aangifte te worden gedaan.

  • 5 De ambtenaar, die de aangifte heeft ontvangen, doet deze met de op de zaak betrekkelijke stukken onverwijld toekomen aan den procureur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof, binnen welks ressort de beschuldigde zich bevindt.

  • 6 Uiterlijk drie maanden na het in werking treden van dit besluit zal door Ons een termijn worden gesteld, na afloop waarvan nieuwe aangiften niet meer kunnen worden ingediend.

Artikel 19

  • 1 Nadat, indien hem dit ter voorbereiding van de behandeling der zaak geraden mocht voorkomen, ter zake nadere inlichtingen zijn ingewonnen, kan de procureur-fiscaal na verleening van een fiatbehandeling de aangifte met de op de zaak betrekkelijke stukken stellen in handen van het Tribunaal, dat uit hoofde van de woon- of verblijfplaats van den beschuldigde, van de plaats, waar deze zich op de aangegeven wijze heeft gedragen, of om andere redenen naar zijn oordeel het meest in aanmerking komt om van de zaak kennis te nemen, zulks met dien verstande, dat alle aangiften tegen denzelfden beschuldigde bij hetzelfde Tribunaal worden aangebracht.

  • 2 Indien aan het Tribunaal blijkt, dat van de zaak beter door een ander Tribunaal kennis zou kunnen worden genomen, doet het daarvan aan den procureur-fiscaal een gemotiveerde schriftelijke mededeeling. Deze is alsdan bevoegd de zaak naar een ander Tribunaal te verwijzen.

  • 3 In zaken, betrekking hebbende op personen of de nalatenschap van personen, die ter zake van een misdrijf, waarop de bepalingen van het Besluit Buitengewoon Strafrecht van toepassing zijn, onherroepelijk zijn veroordeeld, verleent de procureur-fiscaal geen fiatbehandeling dan met machtiging van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 19a

  • 1 De voorzitter van de kamer, welke met de behandeling van de zaak is belast, is bevoegd, indien hij van oordeel is, dat een nader onderzoek noodig is, alvorens de zaak voor behandeling door het Tribunaal vatbaar is, aan de politie een onderzoek op te dragen en bevelen te geven.

  • 2 Het bepaalde in artikel 35 is hierop van overeenkomstige toepassing.

Titel IV. Van de behandeling der zaak door het Tribunaal

Artikel 20

  • 1 De behandeling van aangiften, welke tegen denzelfden beschuldige zijn gericht, wordt door het Tribunaal zooveel mogelijk gevoegd.

  • 2 De voeging kan door het Tribunaal te allen tijde worden opgeheven.

Artikel 21

Indien onder de behandeling der zaak tegen den beschuldigde verdenking rijst van een of meer andere gedragingen dan waarop een tegen hem gericht aangifte betrekking heeft, welke grond kunnen opleveren voor de oplegging van bijzondere maatregelen, kan het onderzoek zich mede tot deze gedraging of gedragingen uitstrekken en is het Tribunaal bevoegd zonder nadere aangifte daarvan kennis te nemen.

Artikel 23

  • 1 Indien de beschuldigde ter zake van een misdrijf wordt vervolgd, kan het Tribunaal in elken stand der zaak haar verdere behandeling voor een bepaalden tijd schorsen, ten einde de uitspraak van den rechter of den uitslag van eenig rechterlijk onderzoek af te wachten.

  • 2 Insgelijks kan de verdere behandeling van een zaak voor bepaalden tijd worden geschorst, zoolang nog niet is beslist omtrent de verleening van het fiat executie ten aanzien van een of meer bijzondere maatregelen, welke aan den beschuldigde reeds zijn opgelegd, of indien het Tribunaal om andere gewichtige redenen tot de schorsing termen aanwezig acht.

  • 3 De schorsing kan door het Tribunaal telkens voor een bepaalden tijd worden verlengd en te allen tijde worden opgeheven.

Artikel 24

  • 1 Van eenige beslissing, als in het voorgaande artikel bedoeld, geeft de secretaris onverwijld schriftelijk kennis aan den procureur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof bedoeld in artikel 18. Gelijke kennisgeving geschiedt aan den beschuldigde, tenzij een voorbereidend onderzoek aan de beslissing niet is voorafgegaan of deze in zijn tegenwoordigheid wordt gegeven.

  • 2 Nadat de behandeling der zaak ter zitting van het Tribunaal is aangevangen, kan in dezelfde zaak een beslissing, als in het voorgaande artikel bedoeld, alleen als uitspraak der zitting worden gegeven.

Artikel 25

  • 1 Voor een beschuldigde, die overleden is, benoemt het Tribunaal, wanneer in de zaak eenig onderzoek wordt ingesteld of voortgezet, zoo spoedig mogelijk een bijzonderen vertegenwoordiger.

  • 2 Tenzij het Tribunaal termen aanwezig acht de behandeling der zaak te schorsen, wordt een bijzondere vertegenwoordiger voor den beschuldigde ook benoemd, indien en voor zoolang hetzij omtrent het verblijf van den beschuldigde niets bekend is, hetzij de beschuldigde zich bevindt in vijandelijk of door den vijand bezet gebied dan wel anderszins door zijn verblijf buitenslands niet in staat blijkt tot behartiging van zijn belangen bij de behandeling der zaak.

  • 3 In alle gevallen, waarin bij dit besluit eenige mededeeling of kennisgeving dan wel de oproeping, dagvaarding, toestemming of het hooren van den beschuldigde wordt gevorderd of aan dezen eenig recht of eenige bevoegdheid is toegekend, vinden de desbetreffende bepalingen, indien de beschuldigde een bijonderen vertegenwoordiger heeft, ten aanzien van dien vertegenwoordiger overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

  • 1 Het Tribunaal kan, indien het termen vindt tot de instelling van een voorbereidend onderzoek, dat onderzoek hetzij, als raadkamer vergaderende, zelf verrichten, hetzij geheel of gedeeltelijk opdragen aan een voorzitter, een plaatsvervangenden voorzitter, den secretaris, een adjunct-secretaris of een waarnemenden secretaris, dien het in de zaak tot commissaris benoemt. Het Tribunaal is steeds bevoegd een commissaris door een anderen commissaris te vervangen of zelf het onderzoek van den commissaris over te nemen.

  • 2 Onder voorbereidend onderzoek wordt verstaan elk onderzoek, dat aan de behandeling ter zitting voorafgaat, behalve het onderzoek, bedoeld in artikel 19a.

Artikel 27

  • 1 De commissaris gedraagt zich naar de instructies, welke hem door het Tribunaal mochten worden verstrekt. Het Tribunaal waakt tegen noodelooze vertraging van het onderzoek door den commissaris.

  • 2 De leden van het Tribunaal zijn bevoegd eenig onderzoek door den commissaris bij te wonen en bij de verhooren, welke door dezen worden gehouden, vragen te stellen.

  • 3 De commissaris maakt zelf proces-verbaal op van al hetgeen bij zijn onderzoek is verklaard, verricht en voorgevallen of door hem is waargenomen. Hij kan zich daarbij van de hulp van een schrijver bedienen, aan wien hij geheimhouding oplegt.

  • 4 Indien de commissaris zijn onderzoek heeft beëindigd, brengt hij omtrent het resultaat daarvan onverwijld mondeling of schriftelijk een summier verslag uit aan het Tribunaal. Het Tribunaal kan te allen tijde aan denzelfden of een anderen commissaris het verrichten van bepaalde handelingen tot nader onderzoek opdragen.

  • 5 De bevoegdheden, bij dezen Titel aan den commissaris toegekend, gelden alleen voor den tijd, gedurende welken hij door het Tribunaal met een voorbereidend onderzoek in de zaak is belast, en alleen binnen de grenzen van, of in verband met de hem door het Tribunaal verstrekte opdracht.

Artikel 28

Van de instelling van een voorbereidend onderzoek en de benoeming van een commissaris wordt aan den beschuldigde onverwijld schriftelijk kennis gegeven. Bij deze kennisgeving wordt aan den beschuldigde, indien zijn dagvaarding ter zitting nog niet is bevolen, tevens mededeeling gedaan van de gedraging of gedragingen, waarvan hij voorloopig wordt beschuldigd.

Artikel 29

  • 1 De beschuldigde is bevoegd zich door een gekozen of toegevoegden raadsman te doen bijstaan.

  • 2 Als raadslieden worden toegelaten advocaten, binnen het Rijk de praktijk uitoefenende. De leden van een Tribunaal, alsmede de secretaris en zijn adjuncten zijn niet bevoegd bij het college, waarbij zij zijn aangesteld, als raadsman op te treden.

  • 3 Ten aanzien van de keuze van een raadsman is het bepaalde in artikel 38 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing. De gekozen raadsman geeft van zijn optreden als zoodanig schriftelijk kennis aan den secretaris. Door deze mededeeling neemt de werkzaamheid van den vervangen toegevoegden of vroeger gekozen raadsman een einde.

Artikel 30

  • 1 Aan den beschuldigde, die nog een geen raadsman heeft en wiens onvermogen voldoende gestaafd wordt geoordeeld, wordt door den secretaris op zijn verzoek een raadsman toegevoegd.

  • 2 Omtrent zijn bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken wordt de beschuldigde bij de kennisgeving van de instelling van een voorbereidend onderzoek, bij zijn eerste verhoor gedurende dat onderzoek en bij de dagvaarding ter zitting van het Tribunaal ingelicht.

  • 3 Bij verhindering of ontstentenis van den toegevoegden raadsman wordt door den secretaris aan den beschuldigde een andere raadsman toegevoegd. De secretaris kan ook op verzoek van den toegevoegden raadsman of van den beschuldigde aan dezen een anderen raadsman toevoegen.

  • 4 Van elke toevoeging geeft de secretaris onverwijld schriftelijk kennis aan den toegevoegden raadsman en aan den beschuldigde.

  • 6 De toegevoegde raadsman heeft ter zake van zijn verrichtingen recht op een toelage uit 's Rijks kasmiddelen volgens door Ons nader te stellen regelen.

Artikel 31

  • 2 Een bevel, als bedoeld in het tweede lid van dat artikel, kan hetzij door het Tribunaal, hetzij door den commissaris worden gegeven, met dien verstande, dat het bevel van den commissaris niet langer dan zes dagen van kracht en het derde lid van dat artikel te dien aanzien van overeenkomstige toepassing is. Alle door het Tribunaal of den commissaris bevolen belemmeringen in het vrij verkeer tusschen raadsman en beschuldigde nemen een einde, zoodra de beschuldigde ter zitting van het Tribunaal is gedagvaard.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid laat onverlet de belemmeringen in het verkeer tusschen raadsman en beschuldigde, welke door den rechter of het openbaar ministerie mochten zijn bevolen, indien de beschuldigde tevens ter zake van eenig strafbaar feit wordt vervolgd. Nochtans zal de beschuldigde, zoolang hem het vrij verkeer met zijn raadsman is belet, niet ter zitting van het Tribunaal worden gedagvaard.

Artikel 33

  • 1 Tijdens het voorbereidend onderzoek staat de secretaris zoowel aan den beschuldigde als aan diens raadsman op hun verzoek toe van de processtukken kennis te nemen.

  • 2 Niettemin kan het Tribunaal of de commissaris, indien het belang van het onderzoek dit vordert, bepalen, dat den beschuldigde en diens raadsman de kennisneming van bepaalde processtukken, met uitzondering van de stukken, bedoeld in artikel 31 van het Wetboek van Strafvordering, zal worden onthouden. In dit geval wordt den beschuldigde onderscheidenlijk diens raadsman schriftelijk medegedeeld, dat de hem ter inzage gegeven processtukken niet volledig zijn.

  • 3 Tegen een beschikking van den commissaris, als in het voorgaande lid bedoeld, kan de beschuldigde onderscheidenlijk diens raadsman binnen drie dagen na de daar vermelde mededeeling een bezwaarschrift indienen bij het Tribunaal, dat zoo spoedig mogelijk beslist.

  • 4 De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijk of in afschrift mag den beschuldigde en diens raadsman niet worden onthouden, zoodra de beschuldigde ter zitting van het Tribunaal is gedagvaard.

Artikel 34

Het Tribunaal en de commissaris zijn te allen tijde bevoegd, voor zoover het belang van het onderzoek dit vordert, tot kennisneming en tot het bekomen van kosteloos afschrift van alle processtukken, welke bij eenig Nederlandsch gerecht of openbaar ministerie dan wel bij een ander Tribunaal berusten.

Artikel 34a

  • 1 Een ieder is verplicht aan het Tribunaal de inlichtingen te verstrekken en de bescheiden over te leggen, waarvan de verstrekking of de overlegging door het Tribunaal voor de uitoefening van zijn taak noodig wordt geacht.

  • 2 Hij, die opzettelijk niet voldoet aan de verplichting omschreven in het vorige lid, dan wel door handelen of nalaten opzettelijk bewerkt of medebewerkt, dat aan die verplichting niet wordt voldaan, wordt als schuldig aan een misdrijf gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste één jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 35

  • 1 Het Tribunaal en de commissaris zijn bevoegd door tusschenkomst van den advocaat-generaal bij het ressortsparket of van den officier van justitie aan de politie en door tusschenkomst van den procureur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof aan de politieke recherche-afdeelingen een onderzoek op te dragen en bevelen te geven.

  • 2 De advocaat-generaal, de officier van justitie en de procureur-fiscaal verleenen aan het Tribunaal en den commissaris de noodige medewerking.

  • 2a Het Tribunaal en de commissaris zijn eveneens bevoegd een onderzoek, als in het eerste lid bedoeld, rechtstreeks op te dragen aan de politie, met dien verstande, dat zoodanige opdracht slechts zal kunnen worden gericht tot de korpschef.

Artikel 36

  • 1 Het Tribunaal, diens leden en de commissaris zijn bevoegd in de uitoefening hunner ambtsverrichtingen de hulp in te roepen van de openbare burgerlijke en gewapende macht. Deze zijn verplicht aan de vordering onmiddelijk gevolg te geven.

Artikel 37

  • 1 Indien tegen den beschuldigde ernstige bezwaren blijken te bestaan en diens vrijheidsbeneming in het belang van het onderzoek of van de openbare orde of veiligheid dan wel wegens gevaar voor vlucht geboden blijkt te zijn, geeft het Tribunaal aan den procureur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof schriftelijk of mondeling kennis, dat de beschuldigde in bewaring dient te worden gesteld of gehouden. De kennisgeving is met redenen omkleed en wordt, indien zij mondeling is gedaan, ten spoedigste schriftelijk bevestigd.

  • 2 In spoedeischende gevallen kan de kennisgeving, in het voorgaande lid bedoeld, ook door den commissaris worden gedaan, onder gehoudenheid om daarvan aan het Tribunaal onverwijld mondeling of schriftelijk mededeeling te doen.

  • 3 De procureur-fiscaal geeft een met redenen omkleede beschikking en doet hiervan schriftelijk mededeeling aan het Tribunaal en aan den beschuldigde.

Artikel 38

  • 1 Indien het Tribunaal of de commissaris het, na hieromtrent het oordeel van een of meer deskundigen te hebben ingewonnen, noodzakelijk acht, dat een onderzoek naar de geestvermogens van den in bewaring gestelden beschuldigde zal worden ingesteld, en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaats hebben, kan het Tribunaal onderscheidenlijk de commissaris de in het voorgaande artikel bedoelde autoriteit verzoeken den beschuldigde te dien einde voor een termijn van ten hoogste zes weken te doen overbrengen naar een inrichting tot verpleging en genezing bestemd.

  • 2 Dit verzoek kan worden gedaan tegelijk met een kennisgeving, als bedoeld in het eerste of tweede lid van het voorgaande artikel.

Artikel 39

  • 1 Indien in het beheer van het vermogen of de nalatenschap van den beschuldigde overeenkomstig het Besluit Vijandelijk Vermogen niet reeds uit anderen hoofde daadwerkelijk is voorzien, terwijl van gegronde vrees voor verduistering of verwaarloozing daarvan en tevens van ernstige bezwaren tegen den beschuldigde blijkt, kan het Tribunaal in elken stand der zaak diens vermogen of nalatenschap onder bewind stellen met opdracht aan de hiervoor bij het Besluit Vijandelijk Vermogen aangewezen instantie om het bewind overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van dat besluit te voeren.

  • 2 Het in het voorgaande lid bedoelde bewind kan door het Tribunaal te allen tijde worden opgeheven, tot een gedeelte van het vermogen of de nalatenschap van den beschuldigde worden beperkt of na zoodanige beperking wederom worden uitgebreid. Het eindigt van rechtswege, zoodra de zaak is geëindigd, in welke het Tribunaal de in het voorgaande lid bedoelde beslissing heeft gegeven, voor zoover het vermogen of de natalenschap van den beschuldigde niet is verbeurd verklaard.

Artikel 40

  • 1 Het Tribunaal en de commissaris zijn bevoegd elk voorwerp in beslag te nemen of te doen nemen, dat kan dienen om de waarheid aan den dag te brengen.

  • 2 Het Tribunaal of de commissaris kan ook bevelen, dat hij, die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van eenig bepaald voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, dit ter inbeslagneming zal uitleveren of op de secretarie van het Tribunaal overbrengen, een en ander binnen den termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen.

  • 4 Nadat de zaak is geëindigd, draagt de secretaris zorg, dat de inbeslaggenomen voorwerpen worden afgegeven aan dengeen, bij wien zij inbeslaggenomen zijn, tenzij het Tribunaal anders mocht bepalen.

Artikel 41

  • 1 Het Tribunaal kan, teneinde eenigen plaatselijken toestand of eenig voorwerp te schouwen, om ter inbeslagneming een onderzoek in te stellen of huiszoeking te doen of om den beschuldigde of een getuige of deskundige te hooren, met de personen, welke het macht aanwijzen, elke plaats betreden.

  • 2 Gelijke bevoegdheid komt toe aan den commissaris, met dien verstande, dat voor het binnentreden van een woning, waarvan de toegang door den bewoner wordt geweigerd, de toestemming van het Tribunaal of, in spoedeischende gevallen, van den voorzitter is vereischt.

Artikel 42

Voor zoover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, wordt van een voorgenomen schouw aan den beschuldigde en diens raadsman mondeling of schriftelijk kennis gegeven en worden deze toegelaten de schouw geheel of gedeeltelijk bij te wonen. Zij kunnen verzoeken, dat zij aanwijzingen mogen doen of inlichtingen mogen geven of dat bepaalde opmerkingen in het proces-verbaal worden vermeld.

Artikel 43

  • 2 Het Tribunaal en de commissaris kunnen een beschuldigde of getuige, die zich in verzekerde bewaring bevindt, voor zich doen verschijnen en een beschuldigde of getuige, die in vrijheid is, of een deskundige mondeling of schriftelijk oproepen, doen oproepen of dagvaarden, zoo noodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging. Het verhoor van een beschuldigde, getuige of deskundige kan ook geschieden ter plaatse, waar hij zich bevindt.

  • 3 Indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, kan het Tribunaal of de commissaris bevelen, dat een aanwezige beschuldigde of getuige, die in vrijheid is, gedurende ten hoogste tweemaal vierentwintig uren in eene bij dat bevel aan te wijzen plaats in verzekering zal worden gesteld. Ten aanzien van den beschuldigde kan het bevel ook op de overige gronden, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, worden gegeven. Het bevel vermeldt de redenen, welke tot de inverzekeringstelling hebben geleid. Het kan door het Tribunaal éénmaal voor ten hoogste tweemaal vierentwintig uren worden verlengd.

Artikel 44

  • 1 Aan een verzoek van den beschuldigde om tijdens het voorbereidende onderzoek te worden gehoord, wordt door het Tribunaal of den commissaris zooveel mogelijk gevolg gegeven.

Artikel 45

  • 1 De getuige, die door het Tribunaal of den commissaris wordt gehoord, wordt vóór zijn ondervraging door den voorzitter onderscheidenlijk den commissaris beëedigd, dat hij de geheele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen. Artikel 216, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, betreffende de vervanging der beëediging door een aanmaning, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Met betrekking tot het hooren van den getuige en diens recht van verschooning vinden de artikelen 217-220, alsmede, voor zoover betreft het hooren als getuige van een lid van Ons huis, artikel 226 van dat Wetboek overeenkomstige toepassing.

  • 3 De getuige moet bij zijne verklaring zooveel mogelijk uitdrukkelijk opgeven zijne redenen van wetenschap.

  • 4 Een getuige, die bij zijn verhoor zonder wettigen grond weigert op de hem gestelde vragen te antwoorden of wel den eed of de belofte, die van hem gevorderd wordt, af te leggen, kan deswege overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van artikel 43 in verzekering worden gesteld. Indien de getuige daarna bij zijn weigering blijft volharden, kan het Tribunaal aan den procureur-fiscaal bij het Bijzondere Gerechtshof kennis geven, dat de getuige in bewaring dient te worden gesteld. Zoodra de dienvolgens in bewaring gestelde getuige aan zijne verplichting heeft voldaan, zijne getuigenis niet meer noodig is of de zaak is geëindigd, stelt het Tribunaal hiervan den procureur-fiscaal in kennis, die den getuige terstond in vrijheid doet stellen, tenzij tegen dezen bezwaren uit anderen hoofde gerezen zijn.

Artikel 46

  • 1 Het Tribunaal of de commissaris kan een of meer deskundigen benoemen, teneinde bij het onderzoek der zaak voorlichting of bijstand te verleenen, een bepaald onderzoek in te stellen en daaromtrent een met redenen omkleed verslag uit te brengen.

Artikel 47

  • 1 Het Tribunaal beveelt, zoodra het dit geraden oordeelt, de dagvaarding van den beschuldigde om op een bij dat bevel te bepalen plaats, dag en uur ter zitting van het Tribunaal te verschijnen, teneinde zich ter zake van de bij het bevel zoo nauwkeurig mogelijk te omschrijven gedraging of gedragingen, waarvan hij beschuldigd wordt, te verantwoorden.

  • 2 Het Tribunaal kan daarbij de medebrenging van den beschuldigde ter zitting gelasten.

  • 3 De secretaris draagt zorg, dat de dagvaarding aan den beschuldigde tijdig wordt beteekend. Hij geeft voorts van het bevel tot dagvaarding onverwijld schriftelijk kennis aan diens raadsman.

Artikel 48

  • 1 Indien overeenkomstig het bepaalde in het Besluit Vijandelijk Vermogen het vermogen of de nalatenschap van den beschuldigde onder beheer of bewind is gesteld, wordt de beheerder of bewindvoerder door de zorg van den secretaris tot dezelfde zitting als de beschuldigde schriftelijk opgeroepen of gedagvaard om hetzij in persoon, hetzij bij gemachtigde te verschijnen, teneinde inlichtingen te verstrekken omtrent het vermogen of de nalatenschap van den beschuldigde.

  • 2 De secretaris draagt tevens zorg voor de schriftelijke oproeping of dagvaarding van den echtgenoot of gewezen echtgenoot van den beschuldigde, waarmede deze op het tijdstip van het in werking treden van dit besluit of, indien hij voordien is overleden, op het tijdstip van zijn overlijden was gehuwd, zonder van tafel en bed te zijn gescheiden, teneinde ter zitting, in het eerste lid bedoeld, in verband met de mogelijke verbeurdverklaring van het vermogen of de nalatenschap van den beschuldigde omtrent zijne belangen te worden gehoord.

Artikel 49

De termijn, welke tusschen den dag, waarop de dagvaarding aan den beschuldigde is beteekend en dien der zitting, waartoe hij is gedagvaard, moet verstrijken, bedraagt:

  • 1°. indien de beschuldigde in het Rijk in Europa een bekende woon- of verblijfplaats heeft, tenminste zeven dagen;

  • 2°. indien de beschuldigde in het Rijk in Europa geen bekende woon- of verblijfplaats noch een bijzonderen vertegenwoordiger heeft:

    • a. ingeval hij een bekende woonplaats heeft in België, Denemarken, Duitschland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Ierland, Liechtenstein, Luxemburg, Monaco, Oostenrijk of Zwitserland, terminste één maand,

    • b. ingeval hij elders in Europa een bekende woonplaats heeft, tenminste twee maanden,

    • c. in alle andere gevallen tenminste drie maanden.

Artikel 50

  • 1 Zoolang het onderzoek der zaak ter zitting nog niet is aangevangen, kan het Tribunaal aan den beschuldigde de instrekking der dagvaarding doen beteekenen.

  • 2 De secretaris draagt zorg, dat de raadsman van den beschuldigde en de ingevolge het bepaalde in artikel 48 opgeroepen of gedagvaarde personen tijdig met de intrekking bekend worden gemaakt.

Artikel 51

  • 1 De zitting van het Tribunaal wordt in het openbaar gehouden, voor zoover het Tribunaal niet om gewichtige, in het proces-verbaal der zitting te vermelden redenen mocht bevelen, dat het onderzoek geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaats hebben.

  • 3 Indien de beschuldigde niet ter zitting tegenwoordig is, kan het Tribunaal zoowel bij den aanvang als gedurende den loop van het onderzoek bevelen, dat hij op een bepaald tijdstip ter zitting aanwezig zal zijn en kan het daartoe tevens zijne medebrenging gelasten. Van elke afwezigheid van den beschuldigde wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.

  • 4 Indien de beschuldigde zich in vrijheid bevindt en ter zitting aanwezig is, kan het Tribunaal op de in artikel 37, eerste lid, vermelde gronden overeenkomstig het bepaalde in artikel 43, derde lid, een bevel tot zijn inverzekeringstelling geven.

  • 5 De behandeling der zaak ter zitting van het Tribunaal geschiedt voorts met inachtneming der volgende artikelen van dezen Titel, met dien verstande, dat elke bevoegdheid, ingevolge deze artikelen aan den beschuldigde toegekend, ook toekomt aan diens raadsman en dat in de gevallen, waarin ingevolge deze artikelen de toestemming of het hooren van den beschuldigde of diens raadsman wordt gevorderd, dit alleen geldt ten aanzien van den op de zitting aanwezigen beschuldigde.

Artikel 52

  • 2 De voorzitter doet daarop den secretaris de beschuldiging voorlezen, ter zake waarvan de beschuldige zich volgens de dagvaarding heeft te verantwoorden.

  • 3 Vervolgens worden processen-verbaal, verslagen van deskundigen en andere schriftelijke bewijsstukken voorgelezen, waarna de beschuldigde door den voorzitter wordt verhoord.

Artikel 53

  • 1 Op last van den voorzitter worden alle schriftelijke bewijsstukken voorgelezen, waarvan een der leden van het Tribunaal, de beschuldigde of zijn raadsman dit verlangt.

  • 2 De voorlezing van eenig bewijsstuk kan worden vervangen door een mededeeling van den korten inhoud door den voorzitter.

  • 3 Ten bezware van den beschuldigde wordt op geene bewijsstukken acht geslagen den voor zoover deze ter zitting zijn voorgelezen of hun korte inhoud door den voorzitter is medegedeeld.

  • 4 De voorzitter geeft aan den beschuldigde op diens verzoek de gelegenheid om tegen de bewijsstukken en hun inhoud in te brengen, wat tot verdediging kan dienen.

Artikel 54

  • 2 Nadat de beschuldigde door den voorzitter is verhoord, kunnen achtereenvolgens de overige leden van het Tribunaal en de raadsman hem vragen doen.

  • 3 Gedurende den verderen loop van het onderzoek kunnen den beschuldigde opnieuw vragen worden gedaan. Ook kunnen aan den beschuldigde reeds vóór zijn verhoor vragen worden gedaan, voor zoover de voorzitter niet met goedvinden van het Tribunaal bepaalt, dat eenige ondervraging van den beschuldigde tot diens verhoor zal worden aangehouden.

Artikel 55

  • 1 Na het verhoor van den beschuldigde en diens ondervraging, bedoeld in het tweede lid van het voorgaande artikel, kunnen op den voet van artikel 53 opnieuw schriftelijke bewijsstukken worden voorgelezen en worden de in artikel 48 bedoelde personen, voor zoover zij aanwezig zijn, gehoord.

  • 2 De echtgenoot of gewezen echtgenoot van den beschuldigde, bedoeld in artikel 48, tweede lid, is bevoegd zich te doen bijstaan door een advocaat, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, tweede lid, als raadsman bij het Tribunaal is toegelaten. Bij ontstentenis of afwezigheid van een zoodanigen echtgenoot wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt.

  • 3 Door de leden van het Tribunaal en den beschuldigde kunnen aan de in de beide voorgaande leden genoemde personen vragen worden gedaan. Het Tribunaal kan evenwel beletten, dat aan eenige vraag, door den beschuldigde of diens raadsman gedaan, gevolg wordt gegeven.

Artikel 56

Indien de beschuldigde of een der personen, in artikel 48 bedoeld, de Nederlandsche taal niet verstaat of niet of slechts zeer gebrekkig hooren of spreken kan, vindt artikel 191 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat het daar ten aanzien van den rechter-commissaris bepaalde ten deze voor den voorzitter geldt.

Artikel 57

  • 1 Nadat overeenkomstig de artikelen 52-55 is gehandeld, kan de beschuldigde het woord voeren.

  • 2 Daarna kunnen opnieuw schriftelijke bewijsstukken worden voorgelezen en aan den beschuldigde en de in artikel 48 bedoelde personen vragen worden gedaan. Aan den beschuldigde wordt echter het recht gelaten om het laatst te spreken.

Artikel 58

  • 1 Het Tribunaal is bevoegd de beschuldiging tijdens het onderzoek ter zitting aan te vullen of te wijzigen.

  • 2 De inhoud van de aangebrachte aanvullingen en wijzigingen wordt in het proces-verbaal der zitting opgenomen.

  • 3 Het bepaalde in artikel 314 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. Indien evenwel de beschuldiging ingevolge de daarin aangebrachte aanvullingen en wijzigingen een of meer andere gedragingen dan tevoren inhoudt, kan het onderzoek alleen bij aanwezigheid van den beschuldigde aanstonds worden voortgezet en wordt deze, indien hij afwezig is, ter zitting voor de nadere behandeling te bepalen opnieuw gedagvaard.

  • 4 Het Tribunaal kan zoowel bij den aanvang als gedurende den loop van het onderzoek, indien hiertoe termen aanwezig zijn, de nietigheid der dagvaarding uitspreken.

Artikel 59

  • 1 Indien aan het Tribunaal bij afwezigheid van een persoon, als in artikel 48 bedoeld, blijkt, dat diens dagvaarding of oproeping niet of niet tijdig is geschied, of wel indien aan het Tribunaal de noodzakelijkheid blijkt van de overlegging van schriftelijke bewijsstukken of stukken van overtuiging, die niet ter zitting aanwezig zijn, beveelt het tegen een bepaald tijdstip de dagvaarding of schriftelijke oproeping van dien persoon of de overlegging van die stukken.

  • 2 Indien eenig nader onderzoek buiten de zitting noodig blijkt, schorst het Tribunaal, onder aanduiding van het onderwerp van dat onderzoek, de behandeling der zaak ter zitting tot den afloop daarvan. Het onderzoek geldt als voorbereidend onderzoek en wordt overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van dezen Titel gevoerd.

Artikel 60

  • 1 In alle gevallen, waarin het onderzoek wordt onderbroken of voor een bepaalden tijd geschorst, wordt door den voorzitter aan den aanwezigen beschuldigde en aan de aanwezige personen, in artikel 48 bedoeld, mondeling aangezegd, wanneer en waar het onderzoek ter zitting zal worden hervat. Die aanzegging geldt als dagvaarding. Indien een der personen, in artikel 48 bedoeld, bij de aanzegging niet aanwezig is, wordt bij, ingeval van schorsing, voor de nadere behandeling opnieuw gedagvaard of schriftelijk opgeroepen.

  • 2 In alle gevallen, waarin het onderzoek voor eenen onbepaalden tijd is geschorst, wordt, zoodra de oorzaak der schorsing is vervallen, de zaak opnieuw overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 47-49 ter zitting aanhangig gemaakt. Het Tribunaal, de dagvaarding van den beschuldigde tot de nadere zitting bevelende, is daarbij bevoegd de beschuldiging aan te vullen of te wijzigen.

  • 3 De in de beide voorgaande leden vermelde aanzegging, oproeping of dagvaarding kan ten aanzien van de in artikel 48 bedoelde personen achterwege blijven, voor zoover deze reeds zijn gehoord en het Tribunaal bepaalt, dat hun tegenwoordigheid bij de nieuwe behandeling niet meer is vereischt.

  • 4 Ook in alle andere gevallen van schorsing dan in het tweede lid van het voorgaande artikel bedoeld, is het Tribunaal bevoegd gedurende den tijd der schorsing het onderzoek buiten de zitting te hervatten. Het bepaalde in den tweeden zin van dat lid is alsdan van toepassing.

  • 5 In alle gevallen, waarin schorsing van het onderzoek plaats heeft, wordt de zaak op de nadere zitting hervat in den stand, waarin zij zich op het tijdstip der schorsing bevond, voor zoover het Tribunaal niet mocht bepalen, dat de behandeling geheel of gedeeltelijk opnieuw worde aangevangen.

Artikel 62

  • 1 Indien onder de beraadslaging blijkt, dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan het Tribunaal op de zitting bepalen, dat het onderzoek buiten de zitting zal worden hervat. Het bepaalde in den tweeden zin van het tweede lid van artikel 59 is van toepassing.

  • 2 Het Tribunaal kan ook op de zitting bevelen, dat het onderzoek op eene bij dat bevel te bepalen nadere zitting hetzij op de bestaande, hetzij op een aangevulde of gewijzigde beschuldigde worde hervat.

  • 3 In de gevallen, in de beide voorgaande leden bedoeld, wordt gehandeld, als ware het onderzoek ter zitting voor onbepaalden tijd geschorst.

Artikel 63

  • 1 Ingeval het Tribunaal oordeelt, dat de dagvaarding nietig behoort te worden verklaard, spreekt het deze nietigheid uit.

  • 2 Indien het Tribunaal, de dagvaarding geldig oordeelende, op grond van hetgeen bij het onderzoek ter zitting is gebleken en den inhoud der schriftelijke bewijsstukken bewezen acht, dat de beschuldigde zich op de in de beschuldiging aangegeven wijze heeft gedragen, en oordeelt, dat het bewezen verklaarde de oplegging van een of meer bijzondere maatregelen aan den beschuldigde wettigt, legt het den maatregel of de maatregelen op, welke het - gelet op den ernst dier gedraging of gedragingen, den persoon en de persoonlijke omstandigheden van den beschuldigde - in het algemeen belang geraden acht.

  • 3 Voor zoover het Tribunaal het in het voorgaande lid bedoelde bewijs niet aanneemt of indien het oordeelt, dat het bewezen verklaarde de oplegging van bijzondere maatregelen aan den beschuldigde niet wettigt, verklaart het de beschuldiging vervallen.

Artikel 64

  • 1 De uitspraak behelst, voor zooveel mogelijk, naam, voornamen, dag en plaats van geboorte en beroep van den beschuldigde, alsmede diens woon- of verblijfplaats onderschiedenlijk, indien de beschuldigde overleden is, diens laatste woon- of verblijfplaats en dag en plaats van zijn overlijden. Tevens worden, voor zooveel mogelijk en van belang, opgegeven naam en voornamen van eenigen echtgenoot of gewezen echtgenoot van den beschuldigde.

  • 2 De uitspraak, waarbij de dagvaarding nietig wordt verklaard, is met redenen omkleed.

  • 3 De uitspraak, waarbij de beschuldiging vervallen wordt verklaard, bevat den inhoud der beschuldiging en is insgelijks met redenen omkleed.

  • 4 In geval van opplegging van een of meer bijzondere maatregelen bevat de uitspraak den inhoud der beschuldiging, de op redengevende feiten en omstandigheden steunende bewezenverklaring, dat de beschuldigde zich op de in de beschuldiging aangegeven wijze heeft gedragen, met den ter zake doenden inhoud of een aanduiding van de bewijsmiddelen, welke tot dat bewijs dienen, benevens de beslissing, dat het bewezen verklaarde de oplegging van een of meer bijzondere maatregelen wettigt, en de redenen, welke tot de opgelegde maatregelen hebben geleid. De beslissing, dat de beschuldigde geacht moet worden zich desbewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandsche volk of desbewust afbreuk te hebben gedaan aan het verzet tegen den vijand en diens handlangers, behoeft op geen bepaalde bewijsmiddelen te steunen en alleen in zooverre met redenen te zijn omkleed, als die beslissing wordt gegeven in strijd met een te dien aanzien door den beschuldigde uitdrukkelijk voorgedragen en met redenen omkleed verweer.

Artikel 65

  • 1 De uitspraak wordt door den voorzitter of door een der gewone leden, die dezelve hebben gewezen, in eene openbare zitting van het Tribunaal gegeven. Zij wordt zoo spoedig mogelijk onderteekend.

  • 2 Het Tribunaal bevordert zooveel mogelijk, dat de beschuldigde, die zich in verzekerde bewaring bevindt, ter zitting, waarop de uitspraak wordt gegeven, tegenwoordig is. Het kan de medebrenging van den beschuldigde, die in vrijheid is, gelasten. Het bepaalde in artikel 51, vierde lid, is van toepassing.

  • 3 Ingeval van afwezigheid van den beschuldigde wordt hem door de zorg van den secretaris onverwijld van de uitspraak kennis gegeven.

  • 4 Elke uitspraak, houdende de oplegging van een of meer bijzondere maatregelen, doet de secretaris met de processtukken ten spoedigste aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie toekomen.

  • 5 Een uitspraak, waarbij de beschuldging vervallen is verklaard, wordt door den secretaris onverwijld aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie schriftelijk medegedeeld.

Titel V. Van het fiat executie

Artikel 66

  • 1 Een bijzondere maatregel is niet vatbaar voor tenuitvoerlegging dan nadat ten aanzien van dien maatregel op de uitspraak, houdende de oplegging daarvan, het fiat executie is verleend.

  • 2 Te dien einde stelt Onze Minister van Veiligheid en Justitie alle ingevolge artikel 65, vierde lid, bij hem ingekomen uitspraken met de processtukken onverwijld in handen van den Raad van State.

Artikel 67

  • 1 Behoudens het bepaalde in het volgende lid neemt de vice-president van den Raad van State of diens plaatsvervanger kennis van de uitspraken, gewezen door de Tribunalen der arrondissementen, behoorende tot het rechtsgebied van het gerechtshof te Amsterdam, en nemen de overige leden van de afdeeling voor de geschillen van bestuur of hunne plaatsvervangers naar de orde van hun rang van ouderdom van dienst kennis van de uitspraken, gewezen door de Tribunalen der arrondissementen, behoorende tot het rechtsgebied onderscheidenlijk van het gerechtshof te 's-Gravenhage, van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, van het gerechtshof te Arnhem en van het gerechtshof te Leeuwarden.

  • 2 Van de uitspraak in een zaak, waarin het fiat executie reeds eenmaal is geweigerd, neemt, nadat de zaak opnieuw door het Tribunaal is behandeld, de afdeeling voor de geschillen van bestuur van den Raad van State in haar geheel kennis. De afdeeling beslist met meerderheid van stemmen. Haar beslissing brengt de zaak tot een einde.

  • 3 De afdeeling voor de geschillen van bestuur beraadslaagt telkens, wanneer de voorzitter dit geraden acht, over de richtlijnen, welke door de leden der afdeeling bij de door ieder hunner te nemen beslissingen dienen te worden gevolgd, teneinde daarbij tot de noodige eenheid te geraken.

Artikel 68

  • 1 Omtrent de verleening van fiat executie wordt zoo spoedig mogelijk beslist.

  • 2 Daarbij wordt uitsluitend op de uitspraak en de processtukken acht geslagen, zonder dat ter zake eenig verhoor wordt gehouden. Nochtans kan de beschuldigde een bezwaarschrift tegen de uitspraak bij den Raad van State indienen en kunnen aan het Tribunaal schriftelijk inlichtingen worden gevraagd.

Artikel 69

  • 1 Het fiat executie kan worden geweigerd op grond, dat het onderzoek der zaak door het Tribunaal niet deugdelijk is geweest of de uitspraak om een of meer andere gewichtige rendenen niet behoort in stand te blijven.

  • 2 De weigering van het fiat executie kan hetzij op de uitspraak in haar geheel, hetzij op een doel der opgelegde bijzondere maatregelen betrekking hebben. In geval van ontzetting van bepaalde rechten wordt de ontzetting van elk dier rechten als een afzonderlijke maatregel aangemerkt.

  • 3 Ingeval de uitspraak, waarbij de bijzondere maatregel van verbeurdverklaring is opgelegd, tot de kennisneming van de afdeeling voor de geschillen van bestuur in haar geheel behoort, is deze bevoegd ten aanzien van de uitgestrektheid der verbeurdverklaring bij de verleening van het fiat executie beperkingen te stellen.

Artikel 70

  • 1 Het fiat executie wordt verleend door het stellen op de uitspraak van een desbetreffende gedagteekende aanteekening, welke door den verleenenden Staatsraad onderscheidenlijk alle leden der afdeeling voor de geschillen van bestuur van den Raad van State wordt onderteekend. Voor zoover uit den inhoud dier aanteekening niet het tegendeel blijkt, wordt het fiat executie geacht op de geheele uitspraak betrekking te hebben.

  • 2 De weigering van het fiat executie wordt bij een afzonderlijk geschrift gedaan en met redenen omkleed.

Artikel 71

Nadat omtrent de verleening van het fiat executie is beslist, worden alle op de zaak betrekkelijke stukken onverwijld wederom toegezonden aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, die deze doet toekomen aan het Tribunaal, dat de uitspraak heeft gewezen.

Artikel 72

  • 1 Een zaak, waarin bij beslissing van een Staatsraad het fiat executie geweigerd is, zal door het Tribunaal opnieuw in behandeling worden genomen.

  • 2 Aan de nieuwe behandeling door het Tribunaal nemen geen leden noch een secretaris of adjunct-secretaris deel, die bij de oorspronkelijke behandeling aan het onderzoek deelgenomen of de uitspraak hebben gewezen.

  • 3 De nieuwe behandeling geschiedt overeenkomstig de bepalingen van den Vierden Titel van dit besluit en wordt begonnen, evenals ware het onderzoek ter zitting van het Tribunaal voor onbepaalden tijd geschorst. Nochtans is eenige aanvulling of wijziging der beschuldiging alleen toegelaten, indien de weigering van het fiat executie op de uitspraak in haar geheel betrekking heeft, en is ook in dat geval niet toegelaten eenige aanvulling of wijziging, als gevolg waarvan de beschuldiging niet langer dezelfde gedraging of gedragingen van den beschuldigde zou inhouden.

  • 4 Na beëindiging van het nieuwe onderzoek doet het Tribunal opnieuw uitspraak met bevestiging of geheele of gedeeltelijke vernietiging der oorspronkelijke uitspraak. Indien de weigering van het fiat executie alleen op een deel der opgelegde bijzondere maatregelen betrekking heeft gehad, kan de oorspronkelijke uitspraak alleen ten aanzien van de gewraakte maatregelen worden vernietigd. In geen geval kan aan den beschuldigde een bijzondere maatregel worden opgelegd, welke in de oorspronkelijke uitspraak niet was vervat; het bepaalde in artikel 69, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Titel VII. Slotbepalingen

Artikel 77

Ten aanzien van de ingevolge dit besluit voorgeschreven beteekeningen en andere mededeelingen is het bepaalde in de artikelen 585-589 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 78

In alle gevallen, waarin ingevolge de bepalingen van dit besluit bij de behandeling van zaken door het Tribunaal de inachtneming van bepaalde vormen of termijnen is voorgeschreven, heeft verzuim van den voorgeschreven vorm of niet-inachtneming van den gestelden termijn, ook indien daarop bij eenig toepasselijk verklaard artikel van het Wetboek van Strafvordering nietigheid is gesteld, alleen dan nietigheid ten gevolge, indien het Tribunaal, gelet op de omstandigheden en de belangen van den ter zake betrokken persoon, tot de nietigverklaring termen aanwezig acht. Zooveel mogelijk draagt het Tribunaal zorg voor het herstel van het verzuim onder aanwijzing van de verrichtingen, welke daartoe opnieuw zullen geschieden.

Artikel 79

De bepalingen der wet van 18 April 1874 (Staatsblad, No. 66) tot vaststelling der tarieven van gerechtskosten in strafzaken, waarvan de gewone rechter kennis neemt, zooals deze wet sedert is gewijzigd, alsmede de bepalingen tot uitvoering dier wet zijn ten aanzien van de kosten in zaken, waarvan de Tribunalen kennis nemen, voor zooveel mogelijk en voor zoover door Ons niet anders mocht worden bepaaldt, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 80

  • 1 Dit besluit, ten aanzien waarvan de bevoegdheid, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het Besluit op den bijzonderen staat van beleg, niet kan worden uitgeoefend, treedt in werking op den dag zijner afkondiging.

  • 2 Het kan worden aangehaald onder den titel: Tribunaalbesluit.

Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Londen, den 17den September 1944.

WILHELMINA.

De Minister voor Algemeene Oorlogvoering van het Koninkrijk,

P. S. GERBRANDY.

De Minister van Algemeene Zaken,

VAN BOEIJEN.

De Minister van Buitenlandsche Zaken,

E. N. VAN KLEFFENS.

De Minister van Justitie,

G. J. VAN HEUVEN GOEDHART.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

G. BOLKESTEIN.

De Minister van Financiën,

J. VAN DEN BROEK.

De Minister van Oorlog,

VAN LIDTH DE JEUDE.

De Minister van Marine,

J. Th. FURSTNER.

De Minister van Waterstaat,

J. W. ALBARDA.

De Minister van Handel, Nijverheid en Landbouw a.i.,

J. VAN DEN BROEK.

De Minister van Scheepvaart en Visscherij,

DE BOOY.

De Minister van Sociale Zaken,

J. VAN DEN TEMPEL.

De Minister van Koloniën,

H. J. VAN MOOK.

De Minister zonder Portefeuille,

E. MICHELS VAN VERDUIJNEN.

Uitgegeven den twintigsten September 1944.

De Minister van Justitie,

G. J. VAN HEUVEN GOEDHART.