Wet op de bedrijfsorganisatie

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 26-04-2009 en zichtdatum 28-11-2024.
Geldend van 24-04-2009 t/m 30-06-2009

Wet van 27 januari 1950, tot toepassing ten aanzien van het bedrijfsleven van de artikelen 80 en 152 tot en met 154 van de Grondwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ten aanzien van het bedrijfsleven toepassing te geven aan de artikelen 80 en 152 tot en met 154 van de Grondwet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Eerste hoofdstuk. Van de Sociaal-Economische Raad

Titel I. Van de zetel en de taak

Artikel 1

  • 1 Er is een Sociaal-Economische Raad, hierna genoemd Raad.

  • 2 De Raad heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.

  • 3 De Raad is rechtspersoon.

Artikel 2

De Raad heeft, onverminderd de hem bij de vijfde titel van dit hoofdstuk opgedragen adviserende functie, tot taak een het algemeen belang dienende werkzaamheid van het bedrijfsleven te bevorderen, alsmede het belang van het bedrijfsleven en de daartoe behorende personen te behartigen.

Titel II. Van de samenstelling en inrichting

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 3

De Raad heeft een voorzitter, een dagelijks bestuur, een algemeen secretaris en, bij toepassing van artikel 19, een of meer commissies uit zijn midden.

§ 2. Van de Raad

Artikel 4

  • 1 De Raad bestaat uit ten minste dertig en ten hoogste vijf en veertig leden.

  • 2 Van de leden worden ten minste twee derden benoemd door de door Ons aan te wijzen organisaties van ondernemers en van werknemers en de overige door Ons. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking naar Ons oordeel algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van ondernemers en naar Ons oordeel algemeen erkende centrale organisaties van werknemers.

  • 3 Voor elk lid kan tevens een plaatsvervanger worden benoemd.

  • 4 Door organisaties van werknemers worden evenveel leden benoemd als door organisaties van ondernemers.

  • 5 Door Ons wordt bepaald:

    • a. het aantal leden van de Raad;

    • b. het aantal leden, dat elke door Ons aangewezen organisatie kan benoemen.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de benoeming van de leden en hun plaatsvervangers.

  • 7 De Raad wordt gehoord, alvorens Ons een voordracht tot aanwijzing van een organisatie, als bedoeld in het tweede lid, of tot een besluit, als bedoeld in het vijfde lid, wordt gedaan.

Artikel 5

  • 1 Lid of plaatsvervangend lid van de Raad kunnen alleen zijn zij die niet van de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen zijn ontzet, noch van de uitoefening van het kiesrecht bij zodanige verkiezingen zijn uitgesloten.

  • 2 Van het lidmaatschap zijn uitgesloten zij, die zijn ontzet van het recht ambten of bepaalde ambten te bekleden, dan wel bepaalde beroepen of functies uit te oefenen.

Artikel 6

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Raad met andere werkzaamheden.

  • 2 Binnen twee maanden na afkondiging van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld bij het voorgaande lid, wordt aan de Staten-Generaal een voorstel gedaan om deze bij de wet te bekrachtigen. Indien het voorstel wordt teruggenomen of door een van de Kamers van de Staten-Generaal verworpen, wordt de algemene maatregel van bestuur terstond ingetrokken.

Artikel 7

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter verzekering van de naleving van het bepaalde in artikel 5 en de krachtens artikel 6 gestelde regelen.

Artikel 8

  • 1 De leden van de Raad en hun plaatsvervangers treden om de twee jaren tegelijk af en kunnen terstond opnieuw worden benoemd.

  • 2 De leden van de Raad en hun plaatsvervangers kunnen te allen tijde ontslag bekomen door een schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter van de Raad.

  • 3 Hij, die tot lid of plaatsvervangend lid is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.

Artikel 9

De leden van de Raad en hun plaatsvervangers kunnen een vergoeding genieten volgens regelen, door de Raad bij verordening te stellen.

Artikel 10

De leden van de Raad en hun plaatsvervangers zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken- en bedrijfsgeheimen, welke zij in hun hoedanigheid vernemen, en voorts van alle aangelegenheden, ten aanzien waarvan de Raad of de voorzitter geheimhouding heeft opgelegd, of waarvan zij het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen.

§ 3. Van de voorzitter

Artikel 11

  • 1 De voorzitter wordt door Ons uit de leden van de Raad benoemd en kan door Ons worden geschorst en ontslagen. De Raad wordt gehoord, alvorens Ons een voordracht tot benoeming of ontslag wordt gedaan.

  • 2 De voorzitter heeft twee plaatsvervangers, die door de Raad uit zijn midden worden benoemd en door deze kunnen worden geschorst en ontslagen.

  • 3 De benoeming van de plaatsvervangende voorzitters geschiedt in dier voege, dat uit elk van de groepen: leden, benoemd door organisaties van ondernemers, leden, benoemd door organisaties van werknemers, en overige leden, met uitzondering van de groep, waaruit de voorzitter is benoemd, een hunner wordt benoemd.

Artikel 12

  • 1 De benoeming van de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters geschiedt telkens voor ten hoogste twee jaren. Zij zijn terstond weder benoembaar.

  • 2 De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters kunnen te allen tijde als zodanig ontslag bekomen door een schriftelijke kennisgeving aan Ons, onderscheidenlijk aan de voorzitter.

Artikel 13

De artikelen 9 en 10 zijn ten aanzien van de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Van het dagelijks bestuur

Artikel 14

  • 1 Behoudens het bepaalde in het volgende lid benoemt de Raad uit zijn midden de leden van het dagelijks bestuur.

  • 2 De voorzitter van de Raad is lid en voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters zijn lid van het dagelijks bestuur.

  • 3 Het dagelijks bestuur wordt zodanig samengesteld, dat het een afspiegeling vormt van de samenstelling van de Raad.

Artikel 15

De artikelen 9 en 10 zijn ten aanzien van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Van het secretariaat

Artikel 16

  • 1 De Raad heeft een secretariaat, dat bestaat uit een algemeen secretaris, een of meer secretarissen en ander personeel.

  • 2 De algemeen secretaris en de secretarissen worden in dienst genomen en kunnen worden ontslagen door de Raad.

  • 3 Het personeel is in dienst op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel 17

  • 1 De algemeen secretaris en de secretarissen kunnen noch zelf een onderneming drijven, noch in dienst zijn van een natuurlijke of rechtspersoon, die een onderneming drijft, noch enige andere functie ten behoeve van zulk een natuurlijke of rechtspersoon vervullen, tenzij naar het oordeel van de Raad daardoor een goede vervulling van hun functie niet wordt belemmerd. Onder onderneming wordt mede verstaan een bedrijf, waarmede niet wordt beoogd het maken van winst.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld omtrent de onverenigbaarheid van een functie bij het secretariaat met andere werkzaamheden.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter verzekering van de naleving van het bepaalde in het eerste lid en de krachtens het tweede lid gestelde regelen.

Artikel 18

Artikel 10 is ten aanzien van het personeel van het secretariaat van overeenkomstige toepassing.

§ 6. Van de commissies uit het midden van de Raad

Artikel 19

  • 1 De Raad is bevoegd voor bepaalde onderwerpen commissies uit zijn midden in te stellen.

  • 2 De artikelen 9 en 10 zijn ten aanzien van deze commissies van overeenkomstige toepassing.

Titel III. Van de werkwijze

Artikel 20

De Raad vergadert niet, indien blijkens de presentielijst niet meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen. Nadat tweemaal tot een vergadering is opgeroepen, zonder dat meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen, wordt de daarna uitgeschreven vergadering gehouden, ongeacht het aantal opgekomen leden.

Artikel 21

De leden van de Raad zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergaderingen hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 23

De leden van de Raad onthouden zich van medestemmen over zaken, die hun, hun echtgenoten of hun geregistreerde partners of hun bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten, persoonlijk aangaan.

Artikel 24

  • 1 Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping, over personen bij gesloten en ongetekende briefjes gestemd.

  • 2 Indien bij het nemen van een besluit over een zaak geen der leden stemming vraagt, wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.

Artikel 25

  • 1 Een stemming is nietig, indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, die zich niet van medestemmen moeten onthouden, aan de stemming heeft deelgenomen.

  • 2 Bij stemming over personen worden leden, die blanco briefjes hebben ingeleverd, voor de toepassing van dit artikel geacht aan de stemming te hebben deelgenomen.

  • 3 In geval van een nietige stemming vindt in een volgende vergadering herstemming plaats. Deze is geldig, ongeacht het aantal leden, dat er aan heeft deelgenomen.

  • 4 Een stemming, gehouden in een vergadering, als bedoeld in de tweede volzin van artikel 20, is geldig, ongeacht het aantal leden, dat aan de stemming heeft deelgenomen.

Artikel 26

  • 1 Ieder lid kan één stem uitbrengen.

  • 2 Voor de vaststelling van een verordening is een meerderheid van twee derden, voor het tot stand komen van een ander besluit de volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht.

Artikel 27

  • 1 Bij staking van stemmen in een voltallige vergadering wordt, indien het zaken betreft, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen, en beslist, indien het personen betreft, het lot.

  • 2 Bij staking van stemmen in een andere dan een voltallige vergadering wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend. Indien de stemmen dan opnieuw staken, is het voorgaande lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

  • 1 Onze Ministers zijn bevoegd de door de Raad en de commissies uit zijn midden te houden vergaderingen bij te wonen en zich daarin door een of meer door hen aan te wijzen personen te doen bijstaan, dan wel zich daarin door een of meer zodanige personen te doen vertegenwoordigen. Zowel zij als hun vertegenwoordigers hebben in deze vergaderingen een raadgevende stem.

  • 2 Aan Onze Ministers wordt tijdig kennis gegeven van de in dat lid bedoelde vergaderingen.

Artikel 30

De Raad vraagt de adviezen, welke hij voor de vervulling van zijn taak nodig acht.

Artikel 31

De Raad kan bij verordening nadere regelen stellen betreffende zijn werkwijze.

Titel IV. Van de vervulling van de taak

Artikel 32

  • 1 De Raad maakt ten aanzien van de onderwerpen, waarvan de regeling of nadere regeling bij de wet aan hem is overgelaten, de verordeningen, die hij ter vervulling van zijn in artikel 2 omschreven taak nodig oordeelt.

  • 2 Bij deze verordeningen kunnen overtredingen van het bij of krachtens haar bepaalde worden aangewezen als strafbare feiten.

Artikel 33

De wet bepaalt, voor wie de verordeningen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, bindende regelen kunnen inhouden.

Artikel 35

De Raad kan met betrekking tot de vervulling van zijn in artikel 2 omschreven taak, bij verordening zijn bevoegdheden - met uitzondering van de bevoegdheid tot het maken van verordeningen en die tot het vaststellen ingevolge artikel 52, derde lid, van het bedrag der inkomsten en uitgaven -, delegeren aan de voorzitter, het dagelijks bestuur of een commissie uit zijn midden.

Artikel 36

De Raad verleent de bij of krachtens een wet tot uitvoering daarvan gevorderde medewerking. Tot de gevorderde medewerking kan mede behoren het stellen van nadere regelen bij verordening.

Artikel 37

Tenzij het voorschrift, waarbij de medewerking wordt ingeroepen, anders bepaalt, kan de Raad bij verordening zijn bevoegdheden, voortvloeiend uit de gevorderde medewerking, met uitzondering van het stellen van nadere regelen bij verordening, delegeren aan een commissie uit zijn midden.

Artikel 38

  • 1 Tenzij naar zijn oordeel dringende redenen zich daartegen verzetten, geeft de Raad kennis van de ontwerpen van verordeningen welke algemeen bindende regelen inhouden, in het vanwege de Raad uitgegeven Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie en geeft hij gedurende vier weken gelegenheid daartegen schriftelijk bedenkingen aan te voeren.

  • 2 Over de vaststelling van verordeningen beraadslaagt en beslist de Raad in het openbaar.

  • 3 Verordeningen van de Raad als bedoeld in het eerste lid en in artikel 47, worden bekendgemaakt in het vanwege de Raad uitgegeven Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Indien zij goedkeuring behoeven, geschiedt de bekendmaking niet dan nadat deze is verleend. Het besluit waarbij de goedkeuring is verleend wordt bij de bekendmaking vermeld. De verordeningen treden, indien zij niet anders bepalen, in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 4 Verordeningen als bedoeld in het eerste lid behoeven de goedkeuring van Onze betrokken Ministers.

Artikel 38a

[Treedt in werking op 01-07-2009]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 40

De Raad dient desgevraagd Onze Ministers van bericht over alle aangelegenheden de Raad betreffende.

Titel V. Van de adviezen van de Raad

Artikel 41

De Raad adviseert op schriftelijk verzoek van Onze Ministers of van een van beide Kamers der Staten-Generaal en kan Onze Ministers uit eigen beweging adviseren over de uitvoering van deze wet en andere aangelegenheden van sociale of economische aard. Indien Onze Ministers de Raad advies vragen, geven zij daarbij aan binnen welke termijn het advies wordt verwacht. Artikel 20, tweede, vijfde en zesde lid, alsmede artikel 23, van de Kaderwet adviescolleges is voor de toepassing van deze titel niet van toepassing.

Artikel 42

  • 1 De Raad kan commissies, waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben, instellen ter voorbereiding van door hem uit te brengen adviezen.

  • 2 De artikelen 9, 10 en 28 zijn ten aanzien van deze commissies van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43

  • 1 In afwijking van de Kaderwet adviescolleges stelt de Raad, op verzoek van Onze betrokken Ministers, commissies ter behandeling van bepaalde onderwerpen in. De samenstelling van deze commissies, waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben, geschiedt in overleg met Onze Ministers.

  • 2 De Raad legt desgevraagd bij zijn advies dat van een overeenkomstig het voorgaande lid ingestelde commissie over.

  • 3 Indien Onze betrokken Ministers het advies van een zodanige commissie hebben gevraagd, brengt zij dit rechtstreeks aan hen uit. Van het advies wordt kennis gegeven aan de Raad.

  • 4 De artikelen 9, 10 en 28 zijn ten aanzien van deze commissies van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44

De Raad kan de commissies, bedoeld in de artikelen 42 en 43, machtigen namens hem van advies te dienen. Zodanige machtiging wordt niet verleend voor een op verzoek van een Onzer Ministers uit te brengen advies, waarvan deze bepaaldelijk heeft verzocht, dat het door de Raad zelf wordt uitgebracht.

Artikel 45

  • 1 De adviezen van de Raad en zijn commissies worden opgesteld overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid der vergadering.

  • 2 In de adviezen wordt van afwijkende gevoelens van de minderheid desverlangd melding gemaakt.

  • 3 De leden zijn bevoegd minderheidsnota’s bij het advies te voegen, indien het daarin uitgesproken gevoelen is verdedigd in de vergadering, waarin het uit te brengen advies werd behandeld.

Titel VI. Van de geldmiddelen

§ 1. Van de begroting

Artikel 46

  • 1 Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks voor 1 October aan de Raad een begroting der inkomsten en uitgaven in het komende kalenderjaar aan, vergezeld van de nodige toelichting en bescheiden.

  • 2 De begroting wordt, zodra zij is aangeboden, ten kantore van het secretariaat voor een ieder ter lezing nedergelegd en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3 Van de nederlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving, welke tenminste twee weken voorafgaat aan de behandeling der begroting in de Raad.

Artikel 47

De begroting wordt bij verordening vastgesteld door de Raad en behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 48

  • 1 De door de Raad vastgestelde begroting wordt Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 15 November ter goedkeuring aangeboden.

  • 2 Indien zij niet voor de aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, is goedgekeurd, kan de Raad door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gemachtigd uitgaven te doen uit die posten, alsmede die inkomsten te innen, waartegen bij Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen bedenking bestaat.

Artikel 49

  • 1 Indien de Raad weigert de hem bij de wet opgelegde uitgaven op de begroting te brengen, geschiedt dit door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 Indien in dat geval de geraamde inkomsten niet toereikend zijn en de Raad weigert nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, worden de overige niet bij de wet aan de Raad opgelegde uitgaven door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zodanige reden verminderd, dat tussen de inkomsten en uitgaven evenwicht is.

§ 2. Van het beheer en de rekening en verantwoording

Artikel 51

Het dagelijks bestuur beheert het vermogen en de inkomsten en uitgaven van de Raad, met dien verstande, dat de Raad ter zake bij verordening regelen kan stellen.

Artikel 52

  • 1 Het dagelijks bestuur doet aan de Raad rekening en verantwoording van het beheer over het afgelopen kalenderjaar, onder overlegging van de rekening der inkomsten en uitgaven.

  • 2 De rekening wordt, met alle daarbij behorende bescheiden en met vermelding van hetgeen het dagelijks bestuur tot zijn verantwoording dienstig acht, aan de Raad overgelegd binnen zes maanden na afloop van het jaar, waarop zij betrekking heeft. Zij wordt ten kantore van het secretariaat voor een ieder ter lezing nedergelegd en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de nederlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving, welke ten minste twee weken voorafgaat aan de beraadslagingen, bedoeld in het derde lid.

  • 3 De Raad onderzoekt de rekening en stelt het bedrag der inkomsten en uitgaven vast. De beraadslagingen en de stemming geschieden in het openbaar. De leden van het dagelijks bestuur kunnen bij de beraadslagingen tegenwoordig zijn, doch onthouden zich van medestemmen.

  • 4 Het besluit van de Raad behoeft de instemming van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 5 De instemming van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid strekt, voor zover het de inkomsten en uitgaven betreft waarmee is ingestemd, tot décharge van het dagelijks bestuur, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 53

De Raad is verplicht aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de door hem aangewezen deskundigen alle door hen met betrekking tot de inkomsten en uitgaven gevraagde inlichtingen te verstrekken en desgevraagd inzage in de boeken te geven.

§ 3. Van de inkomsten

Artikel 54

  • 1 De middelen tot dekking van de bij de begroting toegestane uitgaven worden verkregen:

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid categorieën van ondernemingen of rechtspersonen worden aangewezen waarvoor het eerste lid, onderdeel a, niet geldt.

Artikel 55

  • 1 De Raad stelt jaarlijks bij verordening het aantal opslagen, als bedoeld bij het voorgaande artikel, onder a, vast. De Kamers van Koophandel en Fabrieken innen deze opslagen voor de Raad tegelijk met en op dezelfde wijze als de haar krachtens artikel 49 van de Handelsregisterwet 2007 verschuldigde bedragen.

  • 2 De Raad stelt bij verordening vast, welke lichamen bijdragen, als bedoeld bij het voorgaande artikel, onder b, zijn verschuldigd en hoe deze bijdragen worden berekend.

  • 3 De verordeningen, bedoeld bij het eerste en tweede lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Titel VII. Van het toezicht op de Raad

Artikel 56

  • 1 Indien een verordening of een ander besluit van de Raad Onze goedkeuring of die van Onze betrokken ministers behoeft, kan de goedkeuring worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 2 Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.

Artikel 58

De besluiten van de Raad, de voorzitter, het dagelijks bestuur en de commissies uit het midden van de Raad kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.

Artikel 59

Het koninklijk besluit tot vernietiging of tot schorsing, dan wel tot verlenging of opheffing van een schorsing wordt in het Staatsblad geplaatst.

Artikel 65

De Raad brengt jaarlijks vóór 1 April aan Onze krachtens artikel 28, eerste lid, aangewezen Ministers verslag uit omtrent zijn werkzaamheden en die van de commissies, bedoeld in de artikelen 42 en 43, in het afgelopen kalenderjaar. Dit verslag bevat o.m. een uitvoerig rapport van de bevindingen van de Raad bij de uitoefening van het hem bij de zesde titel van het tweede hoofdstuk opgedragen toezicht. Dit verslag wordt, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

Tweede hoofdstuk. Van de bedrijfslichamen

Titel I. Van de instelling en de taak

Artikel 66

  • 1 Voor twee of meer groepen van ondernemingen, die in het bedrijfsleven een verschillende functie vervullen ten aanzien van bepaalde produkten of groepen van produkten, kunnen openbare lichamen worden ingesteld, hoofdproduktschappen of produktschappen genaamd.

  • 2 Voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een gelijke of verwante functie vervullen, kunnen openbare lichamen worden ingesteld, hoofdbedrijfschappen of bedrijfschappen genaamd.

  • 3 Onder onderneming wordt mede verstaan een bedrijf, waarmede niet wordt beoogd het maken van winst.

  • 4 Hoofdprodukt-, produkt-, hoofdbedrijf- en bedrijfschappen kunnen in deze wet en in andere wetten, alsmede in de daarop berustende bepalingen, gezamenlijk worden aangeduid als: bedrijfslichamen.

Artikel 67

De instelling van een bedrijfslichaam geschiedt, op voordracht van Onze betrokken Ministers, bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 68

  • 1 Behoudens indien de Raad eigener beweging advies heeft uitgebracht wordt hij in de gelegenheid gesteld over het voornemen van Onze betrokken Ministers tot het bevorderen van de instelling van een bedrijfslichaam of tot wijziging van een instellingsbesluit van advies te dienen binnen een door hen te bepalen termijn.

  • 2 Voordat hij advies uitbrengt inzake een instellingsbesluit of een wijziging daarvan, hoort de Raad de naar zijn oordeel representatieve organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers. Ten minste acht weken voor het uitbrengen van zijn advies geeft de Raad van zijn voornemen daartoe openbaar kennis.

  • 3 Bij zijn advisering over de instelling van een bedrijfslichaam of over de wijziging van de werkingssfeer van een bedrijfslichaam geeft de Raad aan of daarvoor naar zijn oordeel voldoende draagvlak bestaat onder de betrokken ondernemers.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de wijze van advisering door de Raad als bedoeld in het derde lid.

Artikel 69

  • 1 Een bedrijfslichaam onderzoekt, door middel van een representatieve steekproef, elke vier jaar of er voldoende draagvlak voor hem bestaat onder de ondernemers die onder zijn werkingssfeer vallen.

  • 2 Het bedrijfslichaam brengt de resultaten van het onderzoek en de conclusies die het daaraan verbindt, ter kennis van de Raad, die deze, vergezeld van zijn advies stuurt aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 3 Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister of Ministers kan, indien de resultaten van het onderzoek naar zijn oordeel daartoe aanleiding geven, bepalen dat het onderzoek binnen twee jaar wordt herhaald. Het tweede lid is op dit herhaalde onderzoek van toepassing.

  • 4 De Raad houdt toezicht op de uitvoering van de in dit artikel bedoelde onderzoeken.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van het in dit artikel bedoelde onderzoek, de wijze van openbaarmaking van de resultaten en van de conclusies die daaraan worden verbonden en de wijze waarop de Raad daarop toezicht houdt.

  • 6 De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 70

  • 1 De opheffing van een bedrijfslichaam geschiedt, op voordracht van Onze betrokken Ministers, bij algemene maatregel van bestuur. Artikel 68, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Een algemene maatregel van bestuur, houdende opheffing van een bedrijfslichaam, houdt tevens de voorzieningen in, die in verband met de opheffing nodig zijn. Deze voorzieningen kunnen ook het vermogen van het opgeheven lichaam betreffen.

Artikel 70A

  • 1 Indien bij de instelling van een bedrijfslichaam een bestaand bedrijfslichaam opnieuw wordt ingesteld dan wel meer bestaande bedrijfslichamen worden samengevoegd, wordt in het instellingsbesluit, dan wel in een besluit tot opheffing van de bestaande bedrijfslichamen geregeld:

    • a. welke bedrijfslichamen worden opgeheven en welke regelingen tot instelling van een bedrijfslichaam worden ingetrokken;

    • b. welke verordeningen van de bestaande bedrijfslichamen dan wel van een lichaam als bedoeld in artikel 110 van kracht blijven en tot welk tijdstip;

    • c. de overgang van personeel van de bestaande bedrijfslichamen naar het nieuwe bedrijfslichaam en de rechtspositie daarvan;

    • d. de overgang van rechten, verplichtingen, vermogensbestanddelen en archiefbescheiden van de bestaande bedrijfslichamen naar het nieuwe bedrijfslichaam;

    • e. op welke wijze wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij de bestaande bedrijfslichamen zijn betrokken, worden afgehandeld;

    • f. de toerekening van besluiten, genomen door de bestaande bedrijfslichamen, aan het nieuwe bedrijfslichaam;

    • g. welke medebewindstaken van de bestaande bedrijfslichamen door het nieuwe bedrijfslichaam worden uitgeoefend.

Artikel 71

De bedrijfslichamen hebben tot taak een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening door de ondernemingen, waarvoor zij zijn ingesteld, te bevorderen, alsmede het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen te behartigen.

Titel II. Van de samenstelling en inrichting

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 72

  • 1 De bedrijfslichamen hebben een bestuur, een voorzitter en een dagelijks bestuur, alsmede, bij toepassing van artikel 88, een of meer commissies uit het midden van het bestuur en, bij toepassing van artikel 88a, een of meer andere organen.

  • 2 Waar in deze wet sprake is van de organen van de bedrijfslichamen, worden de in het voorgaande lid genoemde organen bedoeld.

§ 2. Van het bestuur

Artikel 73

  • 1 Van het bestuur van een bedrijfslichaam worden door organisaties van ondernemers evenveel leden benoemd als door organisaties van werknemers, tenzij bij het instellingsbesluit vanwege bijzondere omstandigheden anders is bepaald.

  • 2 Het instellingsbesluit bepaalt hoeveel bestuursleden door organisaties van ondernemers en hoeveel bestuursleden door organisaties van werknemers benoemd kunnen worden, met dien verstande dat het totale aantal bestuursleden ten minste zes bedraagt.

Artikel 74

  • 1 De Raad wijst tijdig voor de aanvang van een nieuwe zittingsperiode van het bestuur van een bedrijfslichaam bij besluit de organisaties van ondernemers en van werknemers aan, die gerechtigd zijn tot het benoemen van de leden van dat bestuur onder bepaling van het aantal leden, dat per organisatie benoemd kan worden. Voor die aanwijzing komen slechts in aanmerking naar het oordeel van de Raad representatieve organisaties van de betrokken ondernemers en werknemers, welke verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid dienen te zijn; de Raad stelt bij verordening regels inzake de representativiteit.

  • 2 De aangewezen organisaties zijn bevoegd voor elk bestuurslid dat zij benoemen tevens een plaatsvervanger te benoemen.

  • 3 De Raad kan bij verordening regelen vaststellen omtrent de aanvaarding door de bestuursleden en hun plaatsvervangers van hun functie.

  • 4 Een verordening als bedoeld in het eerste en het derde lid behoeft de goedkeuring van Onze betrokken Ministers.

Artikel 75

  • 1 Lid of plaatsvervangend lid van het bestuur van een bedrijfslichaam kunnen alleen zijn zij die niet van de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen zijn ontzet, noch van de uitoefening van het kiesrecht bij zodanige verkiezingen zijn uitgesloten.

Artikel 76

  • 1 Tenzij het instellingsbesluit anders bepaalt treden de bestuursleden en hun plaatsvervangers om de twee jaren tegelijk af. Zij kunnen terstond opnieuw worden benoemd.

  • 2 De bestuursleden en hun plaatsvervangers kunnen te allen tijde ontslag bekomen door een schriftelijke kennisgeving aan het bestuur van het betrokken lichaam.

  • 3 Hij, die tot bestuurslid of plaatsvervangend bestuurslid is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.

Artikel 77

De bestuursleden van een bedrijfslichaam en hun plaatsvervangers kunnen ten laste van dat lichaam een vergoeding genieten volgens regelen, door het bestuur van dat lichaam bij verordening te stellen. Zodanige verordening behoeft de goedkeuring van de Raad.

§ 3. Van de voorzitter

Artikel 78

  • 1 De voorzitter van een bedrijfslichaam wordt bij koninklijk besluit, al dan niet uit het bestuur, benoemd, geschorst en ontslagen. Het bestuur van het betrokken bedrijfslichaam wordt in de gelegenheid gesteld van zijn oordeel terzake te doen blijken.

  • 2 De benoeming van de voorzitter geschiedt telkens voor de duur van de zittingsperiode van het bestuur dan wel voor het resterende deel van die duur. Hij kan terstond weer opnieuw worden benoemd.

Artikel 80

  • 1 Het bestuur van een bedrijfslichaam kan uit zijn midden een of meer plaatsvervangende voorzitters benoemen. Zij kunnen door het bestuur worden geschorst en ontslagen.

  • 2 De plaatsvervangende voorzitters kunnen te allen tijde als zodanig ontslag bekomen door een schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter.

Artikel 81

De artikelen 5, 6, 7 en 10 zijn ten aanzien van de voorzitter van een bedrijfslichaam en zijn plaatsvervangers van overeenkomstige toepassing.

Artikel 83

De voorzitter van een bedrijfslichaam en zijn plaatsvervangers kunnen ten laste van dat lichaam een vergoeding genieten volgens regelen, door het bestuur van dat lichaam bij verordening te stellen. Zodanige verordening behoeft de goedkeuring van de Raad.

§ 4. Van het dagelijks bestuur

Artikel 84

  • 1 Behoudens het bepaalde in het tweede lid benoemt het bestuur uit zijn midden het dagelijks bestuur. Het bestuur is bevoegd uit zijn midden voor elk lid van het dagelijks bestuur een plaatsvervanger te benoemen.

  • 2 De voorzitter van het bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3 Het dagelijks bestuur wordt zodanig samengesteld, dat het een afspiegeling vormt van het bestuur.

Artikel 85

De artikelen 10 en 77 zijn ten aanzien van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Van het secretariaat

Artikel 86

  • 1 De bedrijfslichamen hebben een secretariaat, dat bestaat uit een of meer secretarissen en ander personeel.

  • 2 De secretarissen worden in dienst genomen en kunnen worden ontslagen door het bestuur.

  • 3 Het personeel is in dienst op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel 87

De artikelen 10 en 17 zijn ten aanzien van het personeel van het secretariaat van de bedrijfslichamen van overeenkomstige toepassing.

§ 6. Van de commissies uit het midden van het bestuur en van de andere organen, bedoeld in artikel 72, eerste lid

Artikel 88

  • 1 Het bestuur van een bedrijfslichaam is bevoegd voor bepaalde onderwerpen commissies uit zijn midden in te stellen.

  • 2 De artikelen 10 en 77 zijn ten aanzien van deze commissies van overeenkomstige toepassing.

Artikel 88a

  • 1 Bij het instellingsbesluit kunnen ook andere organen van het lichaam worden ingesteld. Daarbij wordt tevens hun samenstelling geregeld.

  • 2 De artikelen 10, 74 en 77 zijn ten aanzien van deze organen van overeenkomstige toepassing.

Titel III. Van de werkwijze der organen

Artikel 89

  • 2 De artikelen 26 en 27 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het bestuur en het dagelijks bestuur, behoudens het bepaalde in artikel 90.

  • 3 De voorzitter heeft, indien hij niet lid van het bestuur is, in de vergaderingen van het bestuur en het dagelijks bestuur alleen een raadgevende stem.

Artikel 90

  • 1 Indien het aantal leden van het bestuur van een bedrijfslichaam, benoemd door organisaties van werknemers, niet gelijk is aan dat, benoemd door organisaties van ondernemers, brengt in vergaderingen van het bestuur en van het dagelijks bestuur elk lid, behorende tot de kleinste van vorenbedoelde groepen van leden, bij stemming over besluiten als bedoeld bij de artikelen 80 en 83, de begroting en sociale aangelegenheden - de vraag, of een aangelegenheid een sociale aangelegenheid is, daaronder begrepen - een aantal stemmen uit, gelijk aan het getal der zitting hebbende leden behorende tot de andere groep, gedeeld door het getal dier leden behorende tot zijn groep.

  • 2 Indien bij toepassing van het voorgaande lid over de vraag, of een aangelegenheid een sociale aangelegenheid is, de stemmen staken en tevens de leden, benoemd door organisaties van ondernemers, een standpunt innemen, tegengesteld aan dat, ingenomen door de leden, benoemd door organisaties van werknemers, legt de voorzitter onverwijld het vraagpunt ter beslissing aan de Raad voor.

  • 3 Indien het bestuur van een bedrijfslichaam is samengesteld, zoals in het eerste lid is voorzien, wordt ingeval van stemming over het ontwerp van een verordening, ten aanzien waarvan het eerste lid geen toepassing vindt, het voorstel geacht te zijn verworpen, indien de stemmen van de door de organisaties van ondernemers of door de organisaties van werknemers benoemde leden alle daartegen zijn uitgebracht.

Artikel 91

  • 1 Onze betrokken Ministers zijn bevoegd zich in de door het bestuur van een bedrijfslichaam te houden vergaderingen door een of meer door hen aan te wijzen personen te doen vertegenwoordigen. Deze vertegenwoordigers hebben in deze vergaderingen een raadgevende stem.

  • 2 De Raad is bevoegd zich in de door het bestuur van een bedrijfslichaam te houden vergaderingen te laten vertegenwoordigen door een door hem aan te wijzen persoon.

  • 3 Aan vertegenwoordigers als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt tijdig kennis gegeven van vergaderingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 92

Het bestuur van een bedrijfslichaam kan bij verordening nadere regelen stellen betreffende zijn werkwijze en die van de andere organen van dat lichaam en van het secretariaat.

Artikel 92a

  • 1 Met het oog op het waarborgen van een goed bestuur draagt een bedrijfslichaam zorg voor een zodanige organisatie en werkwijze, dat voldoende aandacht is geschonken aan democratische besluitvorming, transparante onderbouwing van vergoedingen en heffingen, integer handelen, publieke en transparante verantwoording, toegankelijke klachtenbehandeling en adequaat toezicht.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen nadere regels worden gesteld met het oog op het waarborgen van een goed bestuur van een bedrijfslichaam.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt bepaald dat een goed bestuur van een bedrijfslichaam als bedoeld in het eerste lid in ieder geval is gewaarborgd als wordt voldaan aan bij die algemene maatregel van bestuur aan te wijzen principes van een goed bestuur.

  • 4 De Raad houdt toezicht op de uitvoering van het eerste lid door de bedrijfslichamen en kan over de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend bij verordening regels stellen.

  • 5 De voordracht voor een krachtens het tweede en derde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Titel IV. Van de vervulling van de taak

Artikel 93

  • 1 Het bestuur van een bedrijfslichaam maakt de verordeningen die het ter vervulling van de in artikel 71 omschreven taak nodig oordeelt ten aanzien van de onderwerpen, die krachtens het tweede lid door dat lichaam geregeld of nader geregeld kunnen worden.

  • 2 Een bedrijfslichaam is, met inachtneming van de bij het instellingsbesluit terzake gestelde regels, bevoegd tot de regeling of nadere regeling van een of meer der volgende onderwerpen of onderdelen daarvan, voorzover

    • die onderwerpen of onderdelen niet bij het instellingsbesluit aan die bevoegdheid zijn onttrokken en

    • de regeling daarvan niet bij of krachtens de wet uitsluitend aan anderen is overgelaten, te weten:

      • a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en – voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

      • b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten;

      • c. bevordering van professionele bedrijfsvoering;

      • d. de lonen en andere arbeidsvoorwaarden;

      • e. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein;

      • f. arbeidsmarktvoorzieningen;

      • g. fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten.

  • 3 Verordeningen, betreffende onderwerpen, als bedoeld in het voorgaande lid, onder a, houden waarborgen in tegen misbruik van de ingevolge die verordeningen te verstrekken gegevens.

  • 4 De vestiging, uitbreiding en stillegging van ondernemingen worden niet aangemerkt als onderwerpen in de zin van het tweede lid.

  • 5 Geen verordening mag aan gezonde mededinging in de weg staan.

Artikel 94

De verordeningen, bedoeld in artikel 93, eerste lid, behoeven de goedkeuring van de Raad, tenzij bij het instellingsbesluit anders is bepaald. Zij gaan vergezeld van een toelichting, waarin de beweegredenen voor het opstellen van de verordening zijn verwoord.

Artikel 95

  • 1 Aan het bestuur van een bedrijfslichaam behoren, met betrekking tot de vervulling van de in artikel 71 omschreven taak, alle bevoegdheden, die niet bij deze of een andere wet aan een ander orgaan van het lichaam zijn opgedragen.

  • 2 Het bestuur kan bij verordening zijn bevoegdheden delegeren aan een ander orgaan van het lichaam.

  • 3 Niet gedelegeerd wordt de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen als bedoeld in artikel 93, eerste lid, en artikel 126, eerste lid, noch die tot het vaststellen van nadere voorschriften omtrent bij zo'n verordening geregelde onderwerpen, noch die tot het vaststellen ingevolge artikel 124, derde lid, van het bedrag der inkomsten en uitgaven. Ten aanzien van het maken van verordeningen kan slechts worden gemandateerd de bevoegdheid tot het geven van nadere voorschriften terzake van bij een verordening daartoe uitdrukkelijk aangewezen onderwerpen.

Artikel 96

  • 1 De organen van een bedrijfslichaam verlenen de bij of krachtens een wet of bij een verordening van de Raad gevorderde medewerking.

  • 2 De organen van een produktschap verlenen de bij een verordening van het bestuur van een hoofdproduktschap tot uitvoering daarvan gevorderde medewerking.

  • 3 De organen van een bedrijfschap verlenen de bij een verordening van het bestuur van een hoofdproduktschap, een produktschap of een hoofdbedrijfschap tot uitvoering daarvan gevorderde medewerking.

  • 4 Verordeningen als bedoeld in het tweede en derde lid, vorderen slechts medewerking voor zover deze betrekking heeft op de vervulling van de taak van het medewerking vorderende lichaam ten aanzien van ondernemingen, waarvoor ook het lichaam, van welks orgaan de medewerking wordt gevorderd, is ingesteld.

Artikel 97

  • 1 Tot de van het bestuur van een bedrijfslichaam gevorderde medewerking, bedoeld in artikel 96, kan mede behoren het stellen van nadere regelen bij verordening.

  • 2 De verordeningen, bedoeld in het eerste lid, behoeven, tenzij anders is bepaald, indien de medewerking is gevorderd:

    • a. bij een verordening van de Raad, diens goedkeuring;

    • b. bij een verordening van het bestuur van een hoofdproduct-, een produkt- of een hoofdbedrijfschap, de goedkeuring van dat bestuur.

Artikel 98

  • 1 Tenzij het voorschrift, waarbij de medewerking wordt ingeroepen, anders bepaalt, kan het bestuur van een bedrijfslichaam bij verordening zijn bevoegdheden, voortvloeiend uit de gevorderde medewerking, delegeren aan een ander orgaan van dat lichaam.

  • 2 De bevoegdheid tot het stellen van nadere regelen bij verordening, voortvloeiend uit de gevorderde medewerking, kan niet worden gedelegeerd, tenzij het voorschrift, waarbij de medewerking wordt ingeroepen, anders bepaalt.

Artikel 99

  • 1 Indien het orgaan van een bedrijfslichaam, dat tot medewerking is geroepen, deze niet of niet behoorlijk verleent, wordt daarin voorzien:

    • a. indien het betreft medewerking, gevorderd bij of krachtens een wet, door Onze betrokken Minister;

    • b. in de overige gevallen door de Raad.

  • 2 De voorziening geschiedt op kosten van het nalatige bedrijfslichaam.

Artikel 100

  • 1 Tenzij naar zijn oordeel dringende redenen zich daartegen verzetten, geeft het bestuur van een bedrijfslichaam kennis van de ontwerpen van verordeningen, welke voor personen, als bedoeld bij artikel 102, bindende regelen inhouden, in het vanwege de Raad uitgegeven Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie en geeft het gedurende vier weken gelegenheid daartegen schriftelijk bedenkingen aan te voeren.

  • 2 Over de vaststelling van verordeningen beraadslaagt en beslist het bestuur in het openbaar.

  • 3 Verordeningen, waarvan het ontwerp niet overeenkomstig het eerste lid openbaar is gemaakt, behoeven de goedkeuring van Onze Minister wie het aangaat, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister of Ministers.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de betrokkenheid van een of meer van Onze Ministers bij de onderwerpen of economische sectoren waarop bepaalde verordeningen betrekking hebben.

Artikel 101

  • 1 Bepalingen in verordeningen van het bestuur van een bedrijfslichaam, welke in strijd zijn met een verordening van de Raad, houden van rechtswege op te gelden op het tijdstip, waarop deze strijdigheid ontstaat.

  • 2 Bepalingen in verordeningen van het bestuur van een bedrijfschap, welke in strijd zijn met een verordening van het bestuur van een hoofdbedrijfschap, een produktschap of een hoofdproduktschap, houden van rechtswege op te gelden op het tijdstip, waarop deze strijdigheid ontstaat.

  • 3 Bepalingen in verordeningen van het bestuur van een hoofdbedrijfschap, welke in strijd zijn met een verordening van het bestuur van een hoofdproduktschap of een produktschap, houden van rechtswege op te gelden op het tijdstip, waarop deze strijdigheid ontstaat.

  • 4 Bepalingen in verordeningen van het bestuur van een produktschap, welke in strijd zijn met een verordening van het bestuur van een hoofdproduktschap, houden van rechtswege op te gelden op het tijdstip, waarop deze strijdigheid ontstaat.

Artikel 102

  • 1 De verordeningen van het bestuur van een bedrijfslichaam kunnen bindende regelen inhouden voor natuurlijke en rechtspersonen, die de ondernemingen, waarvoor het lichaam is ingesteld, drijven, alsmede voor de personen, werkzaam bij die ondernemingen.

  • 2 Het instellingsbesluit bepaalt, of en in hoeverre verordeningen van het bestuur van dat lichaam bindende regelen kunnen inhouden voor andere natuurlijke en rechtspersonen, voorzover deze handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen, waarvoor het lichaam is ingesteld, plegen te worden verricht.

Artikel 103

  • 1 Indien een beding in een arbeidsovereenkomst in strijd is met een voor de partijen bij deze overeenkomst bindende bepaling van een verordening van het bestuur van een bedrijfslichaam, geldt tussen partijen in plaats van zodanig beding de bepaling der verordening.

  • 2 Bij gebreke van bedingen in een arbeidsovereenkomst omtrent aangelegenheden, geregeld in voor de partijen bij deze overeenkomst bindende bepalingen van een verordening van het bestuur van een bedrijfslichaam, gelden tussen partijen die bepalingen van de verordening.

  • 3 Het bepaalde in de voorgaande leden vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van aannemingen van werk, overeenkomsten tot het verrichten van enkele diensten, agentuurovereenkomsten en collectieve arbeidsovereenkomsten.

Artikel 104

  • 1 Tenzij het instellingsbesluit anders bepaalt, kunnen bij verordening overtredingen van die verordening worden aangewezen als

    • a. feiten waarvoor een tuchtrechtelijke maatregel kan worden opgelegd, dan wel

    • b. strafbare feiten, behoudens indien het betreft overtredingen van voorschriften terzake van arbeids- en rusttijden.

  • 2 Aanwijzing als strafbaar feit kan slechts plaatsvinden, indien dat nodig is voor de bescherming van de door de betrokken bepaling beschermde belangen. Verordeningen waarbij een aanwijzing als strafbaar feit plaatsvindt behoeven de goedkeuring van Onze Minister wie het aangaat, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister of Ministers.

  • 3 Met het toezicht op de naleving van een verordening zijn belast de bij besluit van het bedrijfslichaam aangewezen personen. Dat besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister wie het aangaat, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister of Ministers.

    Onze Minister wie het aangaat, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister of Ministers, kan het bedrijfslichaam een aanwijzing geven omtrent het aanwijzen van toezichthouders en de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend.

Artikel 106

  • 1 Verordeningen van het bestuur van een bedrijfslichaam, welke voor personen, als bedoeld in artikel 102, bindende regelen inhouden, besluiten als bedoeld in artikel 104, derde lid, en een verordening, als bedoeld in artikel 119, worden door het bedrijfslichaam bekendgemaakt in het vanwege de Raad uitgegeven Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Indien zij de goedkeuring van een of meer van Onze Ministers, de Raad of het bestuur van een hoofdproduktschap, een produktschap of een hoofdbedrijfschap behoeven, geschiedt de bekendmaking niet dan nadat deze is verleend. Het besluit waarbij de goedkeuring is verleend wordt bij de bekendmaking vermeld. De verordeningen treden, indien zij niet anders bepalen, in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2 Het bestuur heroverweegt de bestaansgrond van een verordening als bedoeld in artikel 93, eerste lid, of artikel 126, eerste lid, elke vier jaar na inwerkingtreding daarvan en brengt omtrent zijn besluit verslag uit aan Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 106a

[Treedt in werking op 01-07-2009]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 107

De voorzitter van een bedrijfslichaam vertegenwoordigt dat lichaam in en buiten rechte.

Artikel 108

Bedrijfslichamen kunnen zowel ten opzichte van elkaar als ten opzichte van de Raad en van derden een adviserende functie vervullen.

Titel V. Van de voorzieningen tot gemeenschappelijke behartiging van belangen van bedrijfslichamen

Artikel 109

  • 1 De besturen van twee of meer bedrijfslichamen kunnen tezamen een voorziening treffen ter gemeenschappelijke behartiging van belangen.

  • 2 De voorziening houdt bepalingen in omtrent haar wijziging, haar verlenging, indien zij voor een bepaalde tijd is getroffen, en haar opheffing.

  • 3 De voorziening behoeft, evenals haar wijziging en opheffing, de goedkeuring van de Raad.

Artikel 110

Bij een voorziening, door de besturen van de betrokken bedrijfslichamen bij verordening getroffen, kan een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam worden ingesteld. Daarbij worden tevens de samenstelling, inrichting, werkwijze, geldmiddelen en bevoegdheden van het lichaam en zijn organen geregeld. De verordening behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister of Ministers. Artikel 100, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 111

  • 1 Indien bij een voorziening een lichaam is ingesteld, wordt door de besturen van de betrokken bedrijfslichamen in de Staatscourant bekendgemaakt, dat zodanige voorziening is getroffen. Hierbij wordt vermeld:

    • a. het belang, ter behartiging waarvan de voorziening is getroffen;

    • b. welke bedrijfslichamen eraan deelnemen.

  • 2 Een overeenkomstige bekendmaking wordt gedaan, indien de voorziening wordt gewijzigd, verlengd of opgeheven.

  • 3 Ieder kan een gewaarmerkt afschrift van de goedgekeurde voorziening te allen tijde kosteloos inzien ten kantore van het secretariaat van de Raad en daarvan, tegen betaling der kosten, afschrift of uittreksel verkrijgen.

Artikel 112

De bevoegdheden van een lichaam, als bedoeld in artikel 110, kunnen geen andere zijn dan die van de betrokken bedrijfslichamen.

Artikel 113

Indien bij een verordening als bedoeld in artikel 110 een lichaam is ingesteld, kan bij die verordening aan het bestuur van dat lichaam uitsluitend mandaat worden verleend van de bevoegdheid van de deelnemende bedrijfslichamen om bij een verordening als bedoeld in de artikelen 93, eerste lid, en 126, eerste lid, regelen te stellen.

Artikel 114

  • 2 Ten aanzien van de vergaderingen van een orgaan van een lichaam, met het maken van verordeningen belast, is artikel 91 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 115

Indien het bestuur van een bedrijfslichaam het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 109, eerste lid, wenselijk acht en het bestuur van het bedrijfslichaam waarmee het die voorziening wil treffen zijn medewerking niet verleent, kan het eerstbedoelde bestuur de Raad verzoeken zodanige voorziening op te leggen. Het legt met het verzoek het ontwerp van een voorziening over.

Artikel 116

  • 1 De Raad hoort de besturen van de betrokken bedrijfslichamen over de ontworpen voorziening.

  • 2 Indien de Raad de wenselijkheid overweegt andere bedrijfslichamen in de samenwerking te betrekken, hoort hij ook de besturen daarvan.

Titel VI. Van de geldmiddelen

§ 1. Van de begroting

Artikel 118

  • 1 Het dagelijks bestuur van een bedrijfslichaam biedt het bestuur jaarlijks vóór 1 oktober een begroting der inkomsten en uitgaven van dat lichaam voor het komende kalenderjaar aan, vergezeld van de nodige toelichting en bescheiden.

  • 2 De begroting wordt, zodra zij is aangeboden, ten kantore van het secretariaat voor een ieder ter lezing nedergelegd en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3 Van de nederlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving, welke tenminste twee weken voorafgaat aan de behandeling der begroting door het bestuur.

Artikel 119

De begroting wordt bij verordening vastgesteld door het bestuur en behoeft de goedkeuring van de Raad.

Artikel 120

  • 1 De door het bestuur vastgestelde begroting wordt vóór 15 November aan de Raad ter goedkeuring aangeboden.

  • 2 Indien zij niet vóór de aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, is goedgekeurd, kan de Raad het betrokken lichaam machtigen uitgaven te doen uit die posten, alsmede die inkomsten te innen, waartegen de Raad geen bedenking heeft.

Artikel 121

  • 1 Indien het bestuur weigert de door de wet aan het lichaam opgelegde uitgaven op de begroting te brengen, geschiedt dit door de Raad.

  • 2 Indien in dat geval de geraamde inkomsten van het lichaam niet toereikend zijn en het bestuur weigert nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, vermindert de Raad de overige niet bij de wet aan het lichaam opgelegde uitgaven in zodanige reden, dat tussen de inkomsten en uitgaven van dat lichaam evenwicht is.

Artikel 122

De Raad kan bij verordening regelen stellen omtrent de inrichting van de begroting van de bedrijfslichamen.

Artikel 122a

De Raad kan ten aanzien van de eerste begroting der inkomsten en uitgaven van een bedrijfslichaam regelen stellen, welke afwijken van de artikelen 118, eerste lid, en 120.

§ 2. Van het beheer en de rekening en verantwoording

Artikel 123

Het dagelijks bestuur beheert het vermogen en de inkomsten en uitgaven van het bedrijfslichaam, met dien verstande, dat het bestuur ter zake bij verordening regelen kan stellen.

Artikel 124

  • 1 Het dagelijks bestuur doet aan het bestuur rekening en verantwoording van het beheer over het afgelopen kalenderjaar, onder overlegging van de rekening der inkomsten en uitgaven.

  • 2 De rekening wordt, met alle daarbij behorende bescheiden en met vermelding van hetgeen het dagelijks bestuur tot zijn verantwoording dienstig acht, aan het bestuur overgelegd binnen zes maanden na afloop van het jaar, waarop zij betrekking heeft. Zij wordt ten kantore van het secretariaat voor een ieder ter lezing nedergelegd en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de nederlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving, welke ten minste twee weken voorafgaat aan de beraadslagingen, bedoeld in het derde lid.

  • 3 Het bestuur onderzoekt de rekening en stelt het bedrag der inkomsten en uitgaven vast. De beraadslagingen en de stemming geschieden in het openbaar. De leden van het dagelijks bestuur kunnen bij de beraadslagingen tegenwoordig zijn, doch onthouden zich van medestemmen.

  • 4 Het besluit van het bestuur behoeft de instemming van de Raad, tenzij bij het instellingsbesluit een andere voorziening is getroffen.

  • 5 De instemming strekt, voor zover het de inkomsten en uitgaven betreft waarmee is ingestemd, tot décharge van het dagelijks bestuur, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 125

  • 1 De Raad kan bij verordening regelen stellen omtrent het beheer van de financiën, de lonen en andere vergoedingen van het personeel en de vorming van fondsen daaronder begrepen, van de bedrijfslichamen, onverminderd de bevoegdheid van de besturen van deze lichamen ter zake bij verordening regelen of nadere regelen te stellen.

  • 2 De organen van het bedrijfslichaam zijn verplicht aan de Raad en de door hem aangewezen deskundigen alle door hen met betrekking tot de inkomsten en uitgaven gevraagde inlichtingen te verstrekken en desgevraagd inzage in de boeken te geven.

Artikel 125a

De Raad kan ten aanzien van de eerste verantwoording en de eerste rekening der inkomsten en uitgaven van een bedrijfslichaam regelen stellen, welke afwijken van artikel 124, eerste lid, en de eerste volzin van het tweede lid.

§ 3. Van de inkomsten

Artikel 126

  • 1 Bedrijfslichamen kunnen bij verordening aan degenen, die de ondernemingen, waarvoor zij zijn ingesteld, drijven, heffingen opleggen.

  • 2 Bovendien kunnen zij voor door het betrokken lichaam verrichte werkzaamheden bij verordening retributies heffen.

  • 3 Het instellingsbesluit kan regelen stellen omtrent de op te leggen heffingen.

  • 4 Verordeningen als bedoeld in het eerste lid behoeven tevens de goedkeuring van Onze betrokken Minister wie het aangaat, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister of Ministers indien:

    • a. zij dienen ter afzonderlijke financiering van een specifiek, bij die verordening aangegeven doel, of

    • b. het ontwerp van de verordening niet overeenkomstig artikel 100, eerste lid, is bekendgemaakt.

    Artikel 100, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 In aanvulling op artikel 89, tweede lid, is voor een verordening als bedoeld in het vorige lid, voorzover het betreft een verordening die geen sociale aangelegenheid betreft, zulks vastgesteld op overeenkomstige wijze als bepaald in artikel 90, een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen van leden benoemd door de organisaties van ondernemers vereist.

  • 6 Bedrijfslichamen kunnen op heffingen als bedoeld in het eerste lid, niet tevens zijnde heffingen ter afzonderlijke financiering van een specifiek doel als bedoeld in het vierde lid, volgens bij verordening te stellen regelen aan de leden van organisaties van ondernemers welke verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid zijn, een aftrek toestaan tot een deel van het bedrag, dat zij als contributie aan deze organisaties hebben betaald. Deze aftrek kan niet meer dan de helft van de heffing bedragen.

  • 7 Verordeningen als bedoeld in het eerste, tweede en zesde lid behoeven de goedkeuring van de Raad.

  • 8 In afwijking van het zesde lid is, over het kalenderjaar waarin de wet van 29 december 2008, houdende wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie in verband met verdere modernisering van het stelsel van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie in werking treedt en vervolgens over de drie daaropvolgende kalenderjaren, een aftrek toegestaan op heffingen ter afzonderlijke financiering van een specifiek doel als bedoeld in het vierde lid. Deze aftrek kan over de bedoelde kalenderjaren ten hoogste achtereenvolgens 50, 40, 30 en 10 procent van de betrokken heffing bedragen.

Artikel 127

  • 1 De voorzitter van een bedrijfslichaam kan de aan het lichaam krachtens artikel 126, eerste en tweede lid, verschuldigde bedragen, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, bij dwangbevel, invorderen.

  • 2 Geen invordering geschiedt dan nadat de schuldenaar schriftelijk is aangemaand om binnen een daarbij te stellen termijn van ten minste tien dagen alsnog aan zijn verplichting te voldoen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het verschuldigde bedrag, voor zover dit binnen de gestelde termijn niet wordt betaald, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel zal worden ingevorderd.

  • 4 Verzet door de debiteur tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wordt ingesteld door dagvaarding van het betrokken bedrijfslichaam voor de rechtbank van het arrondissement, binnen hetwelk zijn woonplaats is gelegen.

  • 5 Het verzet stuit de aanvang of de voortzetting van de tenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde, die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken.

  • 6 Het verzet kan niet worden gegrond op de bewering, dat de heffing of de retributie ten onrechte is opgelegd onderscheidenlijk geheven, dat het bedrag van de heffing of retributie onjuist is bepaald, of dat het bericht, dat de heffing is opgelegd of de retributie is geheven, dan wel de aanmaning tot betaling van de heffing of van de retributie niet is ontvangen.

Titel VII. Van het toezicht op de bedrijfslichamen

Artikel 128

  • 1 Indien een verordening of een ander besluit van een orgaan van een bedrijfslichaam de goedkeuring van Onze betrokken ministers of van de Raad behoeft, kan de goedkeuring door Onze ministers worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang en door de Raad wegens strijd met het recht of de belangen, waarvan hem bij artikel 2 de behartiging is opgedragen.

  • 2 Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.

  • 3 Indien melding is of zal worden gedaan aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen onderscheidenlijk aan de Wereldhandelsorganisatie in verband met daartoe strekkende verplichtingen gesteld bij of krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of op basis van overeenkomsten gesloten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, wordt het besluit omtrent goedkeuring binnen dertien weken na ontvangst van goedkeuring door de Commissie van de Europese Gemeenschappen onderscheidenlijk Wereldhandelsorganisatie dan wel het verstrijken van de desbetreffende meldingstermijn, bekend gemaakt aan het bestuursorgaan dat het aan goedkeuring onderworpen besluit heeft genomen.

  • 4 In afwijking van artikel 126, vierde lid, onderdeel a, behoeft een verordening geen goedkeuring van Onze Minister wie het aangaat, in voorkomend geval in overeenstemming met Onze andere betrokken Minister of Ministers, indien de betrokken verordening een voortzetting vormt van een in voorafgaande jaren reeds goedgekeurde verordening en er in de betrokken verordening geen wijzigingen plaatsvinden met betrekking tot het tarief, de grondslag of de besteding van de heffing die niet passen binnen de kaders van een ten aanzien van de eerdere verordening door de Commissie van de Europese Gemeenschappen genomen besluit met betrekking tot een steunmaatregel als bedoeld in artikel 88, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel 128a

  • 1 Verordeningen of besluiten van bedrijfslichamen die op of na 1 juli 1999 maar voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel op grond van artikel 100, derde lid, 104, tweede of derde lid, of 126, vierde lid, zijn goedgekeurd door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onze Minister van Economische Zaken of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, maar niet door Onze genoemde Ministers gezamenlijk dan wel door een of twee van hen mede namens de anderen, zijn in afwijking van artikel 100, derde lid, 104, tweede of derde lid, of 126, vierde lid, zoals deze artikelen luidden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel, niet onverbindend op de enkele grond dat niet al Onze genoemde Ministers bij de goedkeuring zijn betrokken geweest.

  • 2 In afwijking van het eerste lid blijven de gevolgen van een voor de datum van inwerkingtreding van dit artikel gedane onherroepelijke rechterlijke uitspraak, waarbij verordeningen of besluiten van bedrijfslichamen onverbindend zijn verklaard op de grond bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van partijen in de procedure waarop die uitspraak betrekking heeft in stand.

Artikel 129

De Raad maakt een beslissing over een vraagpunt als bedoeld in artikel 90, tweede lid, bekend binnen acht weken na de dag waarop het vraagpunt hem ter beslissing is voorgelegd. Hij kan de beslissing bij binnen die tijd te nemen besluit verdagen.

Artikel 132

Ten aanzien van de goedkeuring, bedoeld in artikel 97, tweede lid, onder b, is artikel 128 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de goedkeuring door het bestuur van een hoofdprodukt-, een produkt- of een hoofdbedrijfschap kan worden onthouden wegens strijd met het recht of de belangen, waarvan de behartiging hem in artikel 71 is opgedragen.

Artikel 133

De besluiten van de organen van bedrijfslichamen kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.

Artikel 134

  • 1 Een koninklijk besluit tot vernietiging of tot schorsing, dan wel tot verlenging of opheffing van een schorsing wordt in het Staatsblad geplaatst.

  • 2 De Raad wordt gehoord, alvorens Ons een voordracht tot vernietiging wordt gedaan.

Artikel 137

  • 1 Een bedrijfslichaam stelt jaarlijks vóór 1 april een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan de Raad en aan Onze betrokken Ministers toegezonden en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt een exemplaar van het verslag aan de Staten-Generaal.

  • 2 Een bedrijfslichaam verstrekt desgevraagd aan de Raad en aan Onze betrokken Ministers de voor de uitoefening van hun taak benodigde inlichtingen. Dezen kunnen inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 137a

  • 1 De Raad stelt jaarlijks voor 1 oktober een plan vast waarin inzicht wordt gegeven in de voorgenomen wijze van uitoefening van het toezicht op de bedrijfslichamen voor het komende kalenderjaar.

  • 2 Het plan, bedoeld in het eerste lid, behoeft de instemming van Onze betrokken Ministers.

Derde hoofdstuk. Slotbepalingen

Artikel 138

Voor oprichting van of deelneming in andere rechtspersonen behoeven de Raad en de bedrijfslichamen de toestemming van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 139

Onze betrokken Ministers zenden telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de bedrijfslichamen.

Artikel 140

Het beroep tegen besluiten en handelingen van de Raad, de bedrijfslichamen en de lichamen, ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van belangen, bedoeld in artikel 110, wordt door de wet geregeld.

Artikel 162

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet.

Artikel 164

  • 2 De tijdstippen van inwerkingtreding van de in het voorgaande lid genoemde artikelen, dan wel van onderdelen daarvan, worden telkens door Ons bepaald, met dien verstande, dat de artikelen 145, eerste lid, 146 en 147 niet later in werking treden dan onderscheidenlijk vier, vijf en zeven jaren na de inwerkingtreding van deze wet en dat de tijdstippen voor onderdelen der vervallende regelingen en voor delen van het bedrijfsleven verschillend kunnen zijn.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 27 Januari 1950.

JULIANA

De Minister-President,

Minister van Algemene Zaken,

W. DREES.

De Minister van Economische Zaken,

VAN DEN BRINK.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

W. C. L. VAN DER GRINTEN.

De Minister van Sociale Zaken,

A. M. JOEKES.

De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening a.i.,

VAN DEN BRINK.

De Minister van Justitie,

WIJERS.

De Minister van Binnenlandse Zaken

TEULINGS.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

TH. RUTTEN.

De Minister van Financiën,

P. LIEFTINCK.

De Minister van Oorlog,

SCHOKKING.

De Minister van Marine,

SCHOKKING.

De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting,

J. IN 'T VELD.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

D. G. W. SPITZEN

Uitgegeven de veertiende Februari 1950.

De Minister van Justitie,

WIJERS.