Wet voorzieningen in verband met ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris

Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-12-1993 en zichtdatum 31-12-1993.
Geldend van 31-12-1993 t/m heden

Wet van 25 januari 1951, houdende nadere voorzieningen in verband met de invoering van de ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige nadere voorzieningen te treffen in verband met de invoering van de ambten van minister zonder portefeuille en van staatssecretaris;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 1

De bevoegdheden en verplichtingen, bij of krachtens de wet aan hoofden der ministeriële departementen in het algemeen verleend, onderscheidenlijk opgelegd, komen mede toe aan, onderscheidenlijk rusten mede op Onze ministers zonder portefeuille, en de staatssecretarissen, voorzover deze overeenkomstig de Grondwet als minister optreden.

Artikel 2

De bevoegdheden en verplichtingen, bij of krachtens de wet aan een hoofd van een ministerieel departement in het bijzonder verleend, onderscheidenlijk opgelegd, komen mede toe aan, onderscheidenlijk rusten mede op een staatssecretaris bij dat departement, voorzover hij overeenkomstig de Grondwet als minister optreedt.

Artikel 3

Onverminderd de overige gevallen, waarin de minister, voor wiens departement een staatssecretaris is benoemd, het nodig acht, dat de staatssecretaris in zijn plaats optreedt, maakt de minister in de Nederlandse Staatscourant bekend, met welke taak de staatssecretaris meer in het bijzonder zal zijn belast.

Artikel 4

Buiten de gevallen van de artikelen 1 en 2 worden ministers zonder portefeuille en staatssecretarissen voor de toepassing of overeenkomstige toepassing van bij of krachtens de wet gestelde bepalingen met hoofden van ministeriële departementen gelijkgesteld.

Titel II. Bijzondere voorzieningen ten aanzien van staatssecretarissen

§ 3. Het pensioen der staatssecretarissen en der weduwen en wezen van staatssecretarissen

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 25 Januari 1951.

JULIANA.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. DREES.

De Minister zonder Portefeuille,

J. R. H. VAN SCHAIK.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

TEULINGS.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

STIKKER.

De Minister van Justitie,

STRUYCKEN.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

TH. RUTTEN.

De Minister van Oorlog,

H. L. s'JACOB.

De Minister van Marine,

H. L. s'JACOB.

De Minister van Financiën,

P. LIEFTINCK.

De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting,

IN 'T VELD.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

D. G. W. SPITZEN.

De Minister van Economische Zaken,

VAN DEN BRINK.

De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,

MANSHOLT.

De Minister van Sociale Zaken,

A. M. JOEKES.

De Minister voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen,

J. H. VAN MAARSEVEEN.

De Minister zonder Portefeuille,

GÖTZEN.

Uitgegeven de negen en twintigste Januari 1951.

De Minister van Justitie,

STRUYCKEN.