Wet bescherming staatsgeheimen

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2001.
Geldend van 01-06-1999 t/m 09-10-2010

Wet van 5 April 1951, houdende nadere voorzieningen met betrekking tot de bescherming van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat wordt geboden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nadere voorzieningen te treffen met betrekking tot de bescherming van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de staat wordt geboden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

Elke plaats in gebruik bij de staat of bij een staatsbedrijf kan ter bescherming van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de staat wordt geboden, door Ons als verboden plaats worden aangewezen.

Artikel II

  • 1 Elke plaats, waar krachtens overeenkomst met de staat werkzaamheden worden verricht of goederen worden bewaard, die van belang zijn voor de veiligheid van de staat, kan ter bescherming van gegevens als bedoeld in artikel I voor het tijdvak, waarin de werkzaamheden worden verricht of de goederen worden bewaard, door Ons als verboden plaats worden aangewezen.

  • 2 Een aanwijzing als bedoeld in het voorgaande lid vindt buiten de in artikel III, eerste lid, bedoelde buitengewone omstandigheden niet plaats, tenzij het voornemen daartoe vóór het tot stand komen van de overeenkomst van regeringswege aan de wederpartij is medegedeeld dan wel de wederpartij na het tot stand komen van de overeenkomst verklaart tegen zodanige aanwijzing geen bezwaar te hebben.

Artikel IIA

Onder de veiligheid van de Staat wordt in de voorgaande artikelen mede verstaan de veiligheid van diens bondgenoten.

Artikel III

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepaling.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, wordt de bepaling die ingevolge het eerste lid in werking is gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel III A

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel IV

Bij elk besluit, waarbij een plaats als verboden plaats wordt aangewezen, wordt tevens bepaald op welke wijze zal worden aangegeven, dat de plaats een verboden plaats is.

Artikel V

  • 1 Hij die ingevolge enige wettelijke bepaling bevoegd is enige plaats tegen de wil van de rechthebbende te betreden, oefent deze bevoegdheid met betrekking tot een plaats, die ingevolge deze wet als verboden plaats is aangewezen, niet uit dan voorzover hij daartoe schriftelijk is gemachtigd door de advocaat-generaal bij het gerechtshof.

  • 2 Het voorgaande lid is niet van toepassing op hem, die als officier van justitie, als rechter-commissaris of ingevolge de wet van 23 Mei 1899, Staatsblad n°. 128, bevoegd is enige plaats tegen de wil van de rechthebbende te betreden.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 5 April 1951.

JULIANA.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

W. DREES.

De Minister van Justitie,

H. MULDERIJE.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

J. H. VAN MAARSEVEEN.

De Minister van Oorlog,

C. STAF.

De Minister van Marine,

C. STAF.

Uitgegeven de tiende April 1951.

De Minister van Justitie,

H. MULDERIJE.