De navolgende bepalingen worden vastgesteld, die kunnen worden aangehaald als WET
OORLOGSSTRAFRECHT
-
2 In geval van een gewapend conflict, dat niet als oorlog kan worden aangemerkt en
waarbij Nederland is betrokken hetzij ter individuele of collectieve zelfverdediging,
hetzij tot herstel van internationale orde en veiligheid, zijn de artikelen 4 tot en met 7 van overeenkomstige toepassing en kunnen Wij bij algemene maatregel van bestuur bepalen,
dat de overige bepalingen van deze wet geheel of ten dele van toepassing zullen zijn.
Onverminderd het te dien aanzien in het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht bepaalde is de Nederlandse strafwet toepasselijk:
-
1°. op ieder, die zich buiten het rijk in Europa schuldig maakt aan een misdrijf omschreven
in de artikelen 4-7 van deze wet, indien dit feit is gepleegd tegen of met betrekking tot een Nederlander of een Nederlands
rechtspersoon of indien enig Nederlands belang daardoor is of kon worden geschaad;
-
2°. op ieder, die zich buiten het rijk in Europa schuldig maakt aan een misdrijf, omschreven
in een der artikelen 131 tot en met 134, 189 en 416-417bis van het Wetboek van Strafrecht, indien het strafbare feit of het misdrijf, waarvan in die artikelen gesproken wordt,
is een misdrijf als hiervoor onder 1°. bedoeld;
-
3°. op de Nederlander, die zich buiten het rijk in Europa schuldig maakt aan een misdrijf,
in artikel 1 bedoeld.
De Nederlander, die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij een buitenlandse mogendheid,
wetende, dat deze met Nederland in oorlog is, wordt gestraft met levenslange gevangenisstraf
of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren of geldboete van de vijfde categorie.
-
1 Hij die in geval van oorlog opzettelijk een ander blootstelt aan opsporing, vervolging,
vrijheidsberoving of -beperking, enige straf of enige maatregel door of vanwege de
vijand of diens helpers, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren
of geldboete van de vijfde categorie.
-
2 Levenslange gevangenisstraf, of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren of geldboete
van de vijfde categorie wordt opgelegd, indien het feit zwaar lichamelijk letsel,
de dood of de vermissing, waaruit redelijkerwijze de dood is af te leiden, ten gevolge
heeft.
Hij die een misdrijf begaat en daartoe gebruik maakt of dreigt te maken van macht,
gelegenheid of middel, hem door de vijand geboden, wordt gestraft met:
-
1°. het dubbele van de op dat misdrijf gestelde gevangenisstraf, indien deze niet meer
dan tien jaren gevangenisstraf bedraagt;
-
2°. levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren, of geldboete
van de vijfde categorie indien op dat misdrijf gevangenisstraf van meer dan tien jaren
is gesteld;
Hij die in geval van oorlog opzettelijk gebruik maakt of dreigt te maken van macht,
gelegenheid of middel hem door de vijand geboden, om een ander in zijn vermogen wederrechtelijk
te benadelen of om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 8
[Vervallen per 01-10-2003]
Artikel 9
[Vervallen per 01-10-2003]
Artikel 10
[Vervallen per 01-10-2003]
-
1 Van de misdrijven, in artikel 1 bedoeld, door wie ook begaan, nemen, behoudens het bepaalde in het tweede lid, kennis
de gerechten bedoeld in de Wet militaire strafrechtspraak, de Hoge Raad daaronder begrepen, op de wijze als in die wet bepaald.
-
2 Indien de vervolging van een misdrijf als in artikel 1 bedoeld plaats vindt na een vijandelijke bezetting van het grondgebied van het rijk
in Europa of van een gedeelte daarvan, nemen bijzondere rechtbanken en het Bijzondere
Hooggerechtshof van deze misdrijven kennis met uitzondering van de misdrijven, door
militairen begaan, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 2°., of omschreven in de artikelen 131 tot en met 134, 189 of 416-417bis van het Wetboek van Strafrecht, indien het misdrijf, waarvan in die artikelen gesproken wordt, is een misdrijf als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 2°.
-
3 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorzieningen treffen omtrent de overgang
van zaken naar de bijzondere gerechten alsmede omtrent de voorbereiding van de vervolging
voor de tijd, dat deze gerechten nog niet zijn ingesteld. Daarbij kan tevens worden
bepaald dat de bijzondere gerechten mede kennisnemen van misdrijven, omschreven in
de Wet internationale misdrijven.
-
5 Eveneens behouden Wij Ons voor bij algemene maatregel van bestuur te bepalen, dat
na afloop van feitelijke oorlogshandelingen, ook wanneer daaraan niet een vijandelijke
bezetting van het Rijk in Europa of van een gedeelte daarvan is voorafgegaan, het
tweede lid in verband met de omvang en de aard der te berechten feiten toepassing
zal vinden.
-
2 Bij het Bijzondere Hooggerechtshof zijn een procureur-generaal en zoveel advocaten-generaal,
bij de bijzondere rechtbanken een officier van justitie en zoveel substituut-officieren
als nodig zullen blijken. Bij ieder college is een griffier en zijn zoveel substituut-griffiers
als nodig zal blijken.
De leden van de bijzondere colleges ontvangen een bezoldiging, die bij de bijzondere
rechtbanken een derde gedeelte van de bezoldiging voor overeenkomstige bedieningen
bij de arrondissements-rechtbanken, en bij het Bijzondere Hooggerechtshof een derde
gedeelte van de bezoldiging voor overeenkomstige bedieningen bij de Hoge Raad der
Nederlanden bedraagt.
-
1 Het Bijzondere Hooggerechtshof vonnist met vijf leden, waaronder tenminste een en
ten hoogste twee militaire leden; indien er twee militaire leden zijn, zal zoveel
mogelijk een hunner tot de zeemacht en een tot de landmacht behoren.
Onverminderd het bepaalde in artikel 34 vernietigt het Bijzondere Hooggerechtshof de vonnissen der bijzondere rechtbanken:
-
1°. wegens het verzuim van vormen, voorgeschreven op straffe van nietigheid, met dien
verstande, dat een zodanig verzuim geen grond tot vernietiging behoeft te geven, indien
redelijkerwijze moet worden aangenomen, dat de verdachte door het verzuim in zijn
belangen niet is geschaad;
-
2°. wegens verkeerde toepassing of schending der wet, waarmede te dezen wordt gelijkgesteld
de oplegging van een straf of een maatregel, welke niet geacht kan worden te beantwoorden
aan de ernst van het misdrijf, de omstandigheden, waaronder het is begaan, of de persoon
of de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde;
-
3°. wegens overschrijding van rechtsmacht.
De bepalingen van de wet op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, met uitzondering van de artikelen 8, eerste lid, 15, 17 en 18, en de ter uitvoering van die wet gegeven regelingen zijn met betrekking tot de bijzondere
colleges van overeenkomstige toepassing, indien en voor zover van die bepalingen niet
in deze wet wordt afgeweken, met dien verstande dat ten aanzien van de bijzondere
rechtbanken de bepalingen met betrekking tot de arrondissements-rechtbanken en ten
aanzien van het Bijzondere Hooggerechtshof de bepalingen betreffende de Hoge Raad
van overeenkomstige toepassing zijn, behoudens dat ten aanzien van het Bijzondere
Hooggerechtshof aanbevelingen - voor vacatures waarin na de instelling moet worden
voorzien - geschieden op de wijze als voor de gerechtshoven voorgeschreven.
Op de rechtspleging bij de bijzondere rechtbanken en bij het Bijzondere Hooggerechtshof
zijn de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, indien en voor zover van die bepalingen niet in deze
wet wordt afgeweken, met dien verstande dat:
-
1°. hetgeen daarin omtrent de rechtbank, derzelver voorzitter, de rechters, de rechter-commissaris,
de officier van justitie en de griffier bij de rechtbank is bepaald, te dezen geldt
voor de bijzondere rechtbank en de ambtsdragers bij dit college;
-
2°. hetgeen daarin omtrent de Hoge Raad, deszelfs voorzitter en leden, de procureur-generaal
en de griffier van de Hoge Raad is bepaald, te dezen geldt voor het Bijzondere Hooggerechtshof
en de ambtsdragers bij dit Hof;
-
3°. hetgeen daarin met betrekking tot de rechtbank of het gerechtshof en de leden der
rechterlijke macht bij een dezer gerechten is bepaald, te dezen buiten toepassing
blijft.
Onze Minister van Justitie kan bepalen, dat in geval van een misdrijf, waarop deze
wet van toepassing is, een bevel tot inverzekeringstelling, als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering, gedurende een langere dan de in artikel 58, tweede lid, van dat Wetboek genoemde
termijn van twee dagen van kracht zal zijn, met dien verstande dat de inverzekeringstelling
niet langer dan een jaar mag duren.
-
1 Onze Minister van Justitie kan, indien zulks voor de goede gang van zaken nodig is,
bepalen, dat bij een bijzondere rechtbank één of meer rechters belast worden met vereenvoudigde
gerechtelijke afdoening van strafzaken overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling.
Indien naar het aanvankelijk oordeel van het openbaar ministerie in een zaak als hoofdstraf
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, hechtenis of geldboete dient te worden
opgelegd en de zaak naar het aanvankelijk oordeel van het openbaar ministerie voor
vereenvoudigde gerechtelijke afdoening in aanmerking komt, stelt het de stukken, vergezeld
van een schriftelijke vordering tot oplegging van een bepaalde straf, te dien einde
in handen van de rechter.
Indien de rechter oordeelt, dat de zaak niet voor vereenvoudigde gerechtelijke afdoening
in aanmerking komt, geeft hij daarvan kennis aan het openbaar ministerie onder wederoverlegging
der stukken.
-
1 Indien de rechter op grond van de stukken en het verhoor van de verdachte de overtuiging
heeft bekomen, dat deze een misdrijf heeft begaan, waarop de bepalingen van deze wet
van toepassing zijn, en deswege strafbaar is, kan hij de verdachte straf opleggen.
De rechter is niet bevoegd tot oplegging van andere hoofdstraffen dan gevangenisstraf
van ten hoogste zes jaren, hechtenis en geldboete.
-
2 Indien de rechter niet de overtuiging heeft bekomen, dat de verdachte een bepaald
feit, in de vordering van het openbaar ministerie vermeld, heeft begaan, spreekt hij
hem ter zake van dat feit vrij.
-
3 Indien de rechter de overtuiging heeft bekomen, dat de verdachte een bepaald feit,
in de vordering van het openbaar ministerie vermeld, heeft begaan doch van oordeel
is, dat dit niet is een misdrijf, waarop de bepalingen van deze wet van toepassing
zijn, of dat de verdachte deswege niet strafbaar is, verklaart hij zich onbevoegd
onderscheidenlijk ontslaat hij hem ter zake van dat feit van alle rechtsvervolging.
-
1 De rechter geeft de beschikking niet alvorens de verdachte te hebben gehoord. Hij
doet de verdachte, die in verzekerde bewaring is, voor zich verschijnen. Indien de
verdachte in vrijheid is, beveelt hij diens dagvaarding; indien de verdachte niet
op de dagvaarding verschijnt, doet hij hem andermaal dagvaarden; hij kan daarbij diens
medebrenging bevelen of zodanig bevel later uitvaardigen.
-
2 De president van de bijzondere rechtbank voegt de verdachte, die geen raadsman heeft,
uiterlijk de tiende dag vóór die, waarop het verhoor zal plaats vinden, een raadsman
toe. Van deze toevoeging benevens van de datum van het verhoor wordt onverwijld schriftelijk
kennis gegeven aan de raadsman en aan de verdachte.
-
1 De beschikking behelst de naam van de rechter, de dag waarop de beschikking is genomen,
en voor zover mogelijk naam en voornamen, leeftijd, geboorteplaats, beroep en woon-
of verblijfplaats van de verdachte.
-
2 De beschikking bevat voorts de beslissing op grond van artikel 26 genomen. In geval van een beslissing als in het eerste lid van dat artikel bedoeld,
vermeldt de beschikking de opgelegde straf en het strafbare feit volgens de wettelijke
omschrijving ter zake waarvan de straf is opgelegd, met vermelding omstreeks welke
tijd en waar ter plaatse het is begaan.
-
2 De beschikking wordt aan de verdachte in persoon betekend, tenzij zij is genomen
en aan de verdachte in afschrift is uitgereikt aanstonds na het verhoor. In het laatste
geval maakt de rechter van de uitreiking een acte op. Bij de uitreiking of betekening
wordt de verdachte opmerkzaam gemaakt op de bevoegdheden, hem toegekend in de artikelen 30 en 31.
-
1 De verdachte is bevoegd uiterlijk binnen drie weken na de dagtekening van de beschikking,
welke hem bij gelegenheid van zijn verhoor is uitgereikt, of anders binnen drie weken
na de datum, waarop de beschikking hem in persoon is betekend, een verklaring van
bezwaar af te leggen. De artikelen 449-452 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar ministerie en de verdachte kunnen afstand doen van de bevoegdheid om
een verklaring van bezwaar af te leggen. Artikel 454 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het openbaar ministerie
en de verdachte ook aanstonds na de uitreiking van het afschrift van de beschikking
bij gelegenheid van het verhoor afstand kunnen doen van de bevoegdheid een verklaring
van bezwaar af te leggen; in dat geval wordt de acte door de rechter opgemaakt.
-
3 Wanneer de termijn, in artikel 30 genoemd, is verstreken zonder dat een verklaring van bezwaar is afgelegd, of zoveel
eerder als zowel door het openbaar ministerie als door de verdachte afstand is gedaan
van de bevoegdheid om een verklaring van bezwaar af te leggen, geldt de beschikking
als een einduitspraak van de bijzondere rechtbank, waartegen geen gewoon rechtsmiddel
openstaat.
-
2 Te dien einde kan het Bijzondere Hooggerechtshof, indien de verdachte op de bepaalde
rechtsdag niet ter terechtzitting aanwezig is, zowel bij de aanvang als gedurende
de loop der behandeling der zaak bevelen, dat hij op een door het Hof te bepalen tijdstip
ter terechtzitting aanwezig zal zijn en daartoe tevens zijn medebrenging gelasten.
-
3 Het bepaalde in artikel 310 van het Wetboek van Strafvordering is voor de behandeling der zaak in cassatie van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande dat hetgeen daar ten aanzien van de rechtbank en de officier van justitie
is bepaald, te dezen geldt voor het Bijzondere Hooggerechtshof en de procureur-generaal
bij dat hof.
-
4 Indien het Bijzondere Hooggerechtshof een nader onderzoek naar de omstandigheden,
waaronder het misdrijf is begaan, of naar de persoon of de persoonlijke omstandigheden
van de verdachte noodzakelijk oordeelt, zijn de artikelen 316 en 317 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat hetgeen daar ten aanzien
van de rechtbank, de officier van justitie en de rechter-commissaris is bepaald, ten
deze geldt voor het Bijzondere Hooggerechtshof, de procureur-generaal bij dat hof
en de rechter-commissaris bij de bijzondere rechtbank, die in eerste aanleg uitspraak
heeft gedaan.
Indien een onderzoek als in artikel 33, vierde lid, bedoeld, mede leidt tot het oordeel, dat de verdachte niet strafbaar is, kan het
Bijzondere Hooggerechtshof de verdachte van rechtsvervolging ontslaan.
Indien alleen door de verdachte beroep in cassatie is ingesteld, kan hij ter zake
van hetgeen in eerste aanleg te zijnen aanzien bewezen is verklaard, slechts met eenparigheid
van stemmen tot een zwaardere straf worden veroordeeld dan hem bij het vonnis van
de bijzondere rechtbank is opgelegd.
-
2 Hetgeen bij de artikelen 470, 473 en 474 van dat Wetboek, alsmede bij de artikelen,
waarnaar daarin wordt verwezen, omtrent het gerechtshof, deszelfs voorzitter en de
advocaat-generaal bij dat gerechtshof is bepaald, is ten aanzien van de bijzondere
rechtbank, derzelver voorzitter en de officier van justitie bij die rechtbank van
overeenkomstige toepassing.
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]