Stb. 2004, 653, datum inwerkingtreding 01-01-2005, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 27-08-2004.
Werkt terug tot en met 27 augustus 2004, 17:00 uur.
1 Tot het loon behoren niet:
-
a. aanspraken ingevolge een pensioenregeling;
-
b. aanspraken ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding;
-
c. aanspraken ingevolge sociale verzekeringswetten, waaronder mede worden begrepen aanspraken
op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of hoofdstuk 7 van de Wet arbeid
en zorg;
-
d. aanspraken, die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken, als bedoeld in
onderdeel c, tenzij het betreft een aanspraak op kinderbijslag anders dan ingevolge
de Algemene Kinderbijslagwet;
-
e. aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon,
mits:
-
1°. deze aanspraken voorzien in aan de werknemer of gewezen werknemer toekomende periodieke
uitkeringen die niet later ingaan dan in het jaar waarin hij de leeftijd van 65 jaar
bereikt of in periodieke uitkeringen die bij zijn overlijden ingaan en toekomen aan
zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot of aan zijn eigen kinderen, stiefkinderen of
pleegkinderen die de leeftijd van 30 jaar nog niet hebben bereikt;
-
2°. voor deze aanspraken als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a,
eerste lid, onderdeel a, b of d, van de Wet op de loonbelasting 1964 of de natuurlijke
persoon, bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting
1964;
-
f. aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval;
-
g. aanspraken op de in de onderdelen m en p bedoelde uitkeringen en verstrekkingen;
-
h. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een aanspraak die tot het loon behoort;
-
i.
[Red: vervallen;]
-
j. bedragen die worden ingehouden:
-
k. vergoedingen en verstrekkingen voorzover die geacht kunnen worden te strekken tot
bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de
dienstbetrekking, alsmede andere vergoedingen en andere verstrekkingen voorzover die
naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren;
-
l. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer in verband met
zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van persoonlijke zaken;
-
m. uitkeringen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten van zijn opleiding of
studie voor een beroep, alsmede verstrekkingen met betrekking tot zodanige opleiding
of studie;
-
n. uitkeringen en verstrekkingen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten ter
zake van ziekte, invaliditeit en bevalling;
-
o. de tegemoetkomingen die op grond van de artikelen 6, eerste lid, 22, eerste lid, of 29,
eerste lid, van de Wet kinderopvang worden verstrekt in de kosten van kinderopvang;
-
p. eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zake van overlijden van de werknemer,
zijn echtgenoot of degene die op grond van artikel 1 van de Ziektewet hieraan is gelijkgesteld,
of zijn eigen kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen, voor zover deze uitkeringen
en verstrekkingen niet driemaal het loon over een maand overtreffen, bepaald met inachtneming
van door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te stellen regels;
-
q. uitkeringen en verstrekkingen andere dan die ter zake van adoptie en overlijden, die
de werknemer ontvangt uit een fonds tot welks middelen de werkgever gedurende de laatstverlopen
vijf kalenderjaren evenveel of minder heeft bijgedragen dan de bij het fonds betrokken
werknemers, tenzij die uitkeringen en verstrekkingen geschieden ingevolge een aanspraak
die niet tot het loon behoort;
-
r. bijdragen in de op de werknemer drukkende kosten ter zake van een particuliere ziektekostenverzekering,
danwel terzake van een van de volgende publiekrechtelijke ziektekosten verzekeringen:
het Instituut Zorgverzekering Ambtenaren Nederland, de Interprovinciale ziektekostenregeling
1988 of het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994;
-
s. loon dat in geblokkeerde vorm wordt gespaard volgens een spaarloonregeling tot ten
hoogste € 613 per kalenderjaar;
-
t. uitkeringen ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding;
-
u. een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een
diensttijd van ten minste 25 jaar en een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt
toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 40 jaar, voor zover de
waarde daarvan het loon over een maand niet overtreft, mits is voldaan aan bij ministeriële
regeling te stellen voorwaarden;
-
v.
[Red: vervallen;]
-
w. verstrekkingen met een in hoofdzaak ideële waarde ter gelegenheid van een dienstjubileum
van de werknemer, bij het beëindigen van zijn dienstbetrekking of ter gelegenheid
van algemeen erkende feestdagen en het Sint-Nicolaasfeest, een jubileum van de werkgever,
dan wel de verjaardag en andere persoonlijke feestdagen van de werknemer;
-
x. verstrekkingen van consumpties tijdens de werktijd, niet zijnde maaltijden;
-
y.
[Red: vervallen;]
-
z. verstrekking en terbeschikkingstelling van inrichting van de werkruimte in de woning,
de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, alsmede vergoedingen van de
kosten daarvan, voorzover de waarde in het economische verkeer van die inrichting
in het kalenderjaar en de vier voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan €
1815 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dient ter vervulling van de dienstbetrekking,
mits:
-
1°. de werknemer krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de werkgever dan
wel van de werkgever en een of meer andere werkgevers ten minste eenmaal per week,
gedurende de gebruikelijke werktijd en zonder dat tevens wordt gereisd naar een buiten
de woning gelegen arbeidsplaats, in die werkruimte ter vervulling van zijn dienstbetrekking
pleegt te werken met behulp van telematica; en
-
2°. de inrichting voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, een en
ander met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen nadere regels;
-
aa. de financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg;
-
bb. aanspraken:
-
1°. op vakantieverlof en compensatieverlof, voorzover deze aanspraken aan het einde van
het kalenderjaar in totaal niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week gerekend
over een periode van vijftig weken;
-
2°. op bij ministeriële regeling aan te wijzen geclausuleerd verlof;
-
3°. op verlof tijdens rust- en feestdagen.
2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, onder goedkeuring van Onze Minister,
bepalen, dat eveneens niet tot het loon behoren andere aanspraken dan bedoeld in het
eerste lid, indien zulks tot vergemakkelijking van de heffing van de premie kan leiden.
3 Voor de toepassing van deze wet wordt onder pensioenregeling onderscheidenlijk regeling
voor vervroegde uittreding verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan voor de toepassing
van de Wet op de loonbelasting 1964.
4 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, zo nodig onder
voorwaarden, afwijkingen toestaan van het derde lid door bepaalde regelingen of groepen
van regelingen aan te wijzen als pensioenregeling of regeling voor vervroegde uittreding.
5 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan wordt bepaald
welke vergoedingen en verstrekkingen en in hoeverre deze vergoedingen en verstrekkingen
zijn aan te merken als vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in het eerste lid,
onderdeel k.
6 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel m, behoren tot het loon: uitkeringen
tot dekking van op de werknemer drukkende kosten
-
a. die verband houden met een studeerruimte, de inrichting daaronder begrepen;
-
b. van binnenlandse reizen ter zake van opleiding of studie voor zover de uitkering meer
bedraagt dan een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per kilometer.
7 Het in het eerste lid, onderdeel o, vermelde bedrag wordt bij het begin van het kalenderjaar
van rechtswege vervangen door het bedrag dat krachtens artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting
2001 wordt vastgesteld ter vervanging van het in artikel 3.143, eerste lid, van die
wet vermelde bedrag.
8 Voorzover de aanspraken op vakantieverlof en compensatieverlof aan het einde van het
kalenderjaar in totaal de in het eerste lid, onderdeel bb, onder 1°, opgenomen begrenzing
overschrijden, wordt het meerdere geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar
of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.
9 Onder spaarloonregeling wordt verstaan een schriftelijke regeling – niet zijnde een
pensioenregeling – die voorziet in sparen van loon (spaarloon) dat gedurende ten minste
vier jaar niet ter beschikking van de werknemer komt, tenzij het spaarloon wordt opgenomen
ter zake van de verwerving van zijn eigen woning als hoofdverblijf, de aankoop van
effecten, de voldoening van premies voor lijfrenten als bedoeld in de artikelen 3124,
onderdeel b, en 3125, eerste lid, onderdelen a, c en d, van de Wet inkomstenbelasting
2001, de voldoening van premies volgens bij ministeriële regeling aan te wijzen overeenkomsten
van levensverzekering waarbij een kapitaalsuitkering is verzekerd, de door de werknemer
vrijwillig betaalde premies ingevolge een pensioenregeling, de start van een voor
eigen rekening gedreven onderneming, de opname van verlof, de financiering van scholingsuitgaven
als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of bij beëindiging
van zijn dienstbetrekking. Ingeval het spaarloon door de werknemer is opgenomen bij
beëindiging van zijn dienstbetrekking, wordt voor elke maand gedurende welke het spaarloon
voortijdig is opgenomen premie geheven van de werknemer ter zake van een evenredig
deel van het spaarloon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.