Coördinatiewet Sociale Verzekering

[Regeling vervallen per 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-04-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 30-06-2002

Wet van 24 december 1953, houdende coördinatie van bepalingen van sociale verzekeringswetten met die van de loonbelasting

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige bepalingen van sociale verzekeringswetten te coördineren met overeenkomstige bepalingen van de loonbelasting;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    • a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    • b. echtgenoten: geregistreerde partners.

  • 4 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;

    • b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.

  • 5 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 6 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel d.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vijfde lid.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze wet verstaat onder werknemer:

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze wet verstaat onder werkgever:

Artikel 3a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 3 De werknemer of gelijkgestelde, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg, aan wie uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van die wet, wordt tijdens de duur van die uitkering geacht in dienstbetrekking te staan tot het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 3b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze wet verstaat onder lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.

§ 2. Van het loon

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten.

  • 2 Tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.

  • 3 Onder aanspraken worden mede verstaan rechten op geheel of gedeeltelijk betaald verlof.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Loon wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het:

  • a. betaald of verrekend is, ter beschikking van de werknemer is gesteld of rentedragend is geworden, dan wel

  • b. vorderbaar en tevens inbaar is geworden.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Tot het loon behoren niet:

    • a. aanspraken ingevolge een pensioenregeling;

    • b. aanspraken ingevolge een regeling voor vervroegde uittreding;

    • c. aanspraken ingevolge sociale verzekeringswetten;

    • d. aanspraken, die naar aard en strekking overeenkomen met aanspraken, als bedoeld in onderdeel c, tenzij het betreft een aanspraak op kinderbijslag anders dan ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet;

    • e. aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon, mits:

    • f. aanspraken op uitkeringen wegens overlijden of invaliditeit ten gevolge van een ongeval;

    • g. aanspraken op de in de onderdelen i, m en p bedoelde uitkeringen en verstrekkingen;

    • h. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge een aanspraak die tot het loon behoort;

    • i. uitkeringen en verstrekkingen volgens een premiespaarregeling voorzover die over ieder kalenderjaar waarin de werknemer overeenkomstig die regeling heeft gespaard, niet meer bedragen dan € 526;

    • j. bedragen die worden ingehouden:

      • 1°. als bijdrage ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding;

      • 2°. als bijdrage voor aanspraken die ingevolge de onderdelen d en f niet tot het loon behoren;

    • k. vergoedingen en verstrekkingen voorzover die geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten, lasten en afschrijvingen ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, alsmede andere vergoedingen en andere verstrekkingen voorzover die naar algemene maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren;

    • l. uitkeringen en verstrekkingen tot vergoeding van door de werknemer in verband met zijn dienstbetrekking geleden schade aan of verlies van persoonlijke zaken;

    • m. uitkeringen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten van zijn opleiding of studie voor een beroep, alsmede verstrekkingen met betrekking tot zodanige opleiding of studie;

    • n. uitkeringen en verstrekkingen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten ter zake van ziekte, invaliditeit en bevalling;

    • o. vergoedingen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten van kinderopvang waarvoor krachtens artikel 20, eerste lid, van de Welzijnswet 1994 bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld met betrekking tot de kwaliteit, voor eigen kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen die jonger dan 13 jaar zijn, voor zover de vergoedingen gezamenlijk meer belopen dan een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag en mits wordt voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen administratieve voorwaarden, met dien verstande dat ingeval de kinderopvang bij de werknemer thuis plaatsvindt de op de werknemer drukkende kosten daarvan tot ten hoogste € 9073 per kind per kalenderjaar in aanmerking worden genomen;

    • p. eenmalige uitkeringen en verstrekkingen ter zake van overlijden van de werknemer, zijn echtgenoot of degene die op grond van artikel 1 van de Ziektewet hieraan is gelijkgesteld, of zijn eigen kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen, voor zover deze uitkeringen en verstrekkingen niet driemaal het loon over een maand overtreffen, bepaald met inachtneming van door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te stellen regels;

    • q. uitkeringen en verstrekkingen andere dan die ter zake van adoptie en overlijden, die de werknemer ontvangt uit een fonds tot welks middelen de werkgever gedurende de laatstverlopen vijf kalenderjaren evenveel of minder heeft bijgedragen dan de bij het fonds betrokken werknemers, tenzij die uitkeringen en verstrekkingen geschieden ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort;

    • r. bijdragen in de op de werknemer drukkende kosten ter zake van een particuliere ziektekostenverzekering, danwel terzake van een van de volgende publiekrechtelijke ziektekosten verzekeringen: het Instituut Zorgverzekering Ambtenaren Nederland, de Interprovinciale ziektekostenregeling 1988 of het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994;

    • s. loon dat in geblokkeerde vorm wordt gespaard volgens een spaarloonregeling en loon volgens een winstdelingsregeling die niet een spaarloonregeling is, samen tot ten hoogste € 788 per kalenderjaar, ter zake van welk loon de belasting op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 is verschuldigd door de werkgever;

    • t. uitkeringen ingevolge een pensioenregeling of een regeling voor vervroegde uittreding;

    • u. een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 25 jaar en een uitkering of verstrekking die eenmaal wordt toegekend na het bereiken van een diensttijd van ten minste 40 jaar, voor zover de waarde daarvan het loon over een maand niet overtreft, mits is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

    • v. geschenken ter gelegenheid van algemeen erkende feestdagen en het Sint-Nikolaasfeest, een jubileum van de werkgever, dan wel de verjaardag en andere persoonlijke feestdagen van de werknemer, voor zover de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend € 136 per jaar niet overtreft;

    • w. verstrekkingen met een in hoofdzaak ideële waarde ter gelegenheid van een dienstjubileum van de werknemer, bij het beëindigen van zijn dienstbetrekking of bij de gelegenheden, bedoeld in onderdeel v;

    • x. verstrekkingen van consumpties tijdens de werktijd, niet zijnde maaltijden;

    • y. verstrekking en terbeschikkingstelling van computers en bijbehorende apparatuur, alsmede vergoedingen van de kosten daarvan, voor zover de waarde in het economische verkeer van de computers en de apparatuur tezamen in het kalenderjaar en de twee voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan € 2269 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dienen ter vervulling van de dienstbetrekking;

    • z. verstrekking en terbeschikkingstelling van inrichting van de werkruimte in de woning, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer, alsmede vergoedingen van de kosten daarvan, voorzover de waarde in het economische verkeer van die inrichting in het kalenderjaar en de vier voorafgaande kalenderjaren niet meer bedraagt dan € 1815 en niet aannemelijk is dat zij niet mede dient ter vervulling van de dienstbetrekking, mits:

      • 1°. de werknemer krachtens een schriftelijk vastgelegde regeling van de werkgever dan wel van de werkgever en een of meer andere werkgevers ten minste eenmaal per week, gedurende de gebruikelijke werktijd en zonder dat tevens wordt gereisd naar een buiten de woning gelegen arbeidsplaats, in die werkruimte ter vervulling van zijn dienstbetrekking pleegt te werken met behulp van telematica; en

      • 2°. de inrichting voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, een en ander met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen nadere regels;

    • aa. de financiële tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 7 van de Wet arbeid en zorg;

    • bb. aanspraken:

      • 1°. op vakantieverlof en compensatieverlof, voorzover deze aanspraken aan het einde van het kalenderjaar in totaal niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week gerekend over een periode van vijftig weken;

      • 2°. op bij ministeriële regeling aan te wijzen geclausuleerd verlof;

      • 3°. op verlof tijdens rust- en feestdagen.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, onder goedkeuring van Onze Minister, bepalen, dat eveneens niet tot het loon behoren andere aanspraken dan bedoeld in het eerste lid, indien zulks tot vergemakkelijking van de heffing van de premie kan leiden.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet wordt onder pensioenregeling onderscheidenlijk regeling voor vervroegde uittreding verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan voor de toepassing van de Wet op de loonbelasting 1964.

  • 4 Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, zo nodig onder voorwaarden, afwijkingen toestaan van het derde lid door bepaalde regelingen of groepen van regelingen aan te wijzen als pensioenregeling of regeling voor vervroegde uittreding.

  • 5 Onder premiespaarregeling wordt verstaan een schriftelijke regeling - niet zijnde een pensioenregeling - die ten doel heeft de bevordering van duurzaam bezit van werknemers door middel van besparingen van werknemers welke door de werkgever op verzoek van de werknemer zijn ingehouden en van uitkeringen welke door hun werkgever naar gelang van die besparingen worden gedaan (spaarpremies), mits de regeling voldoet aan het bepaalde in het zesde lid, alsmede aan bij ministeriële regeling te stellen nadere regels.

  • 6 Om als premiespaarregeling te worden aangemerkt, dient de deelname aan de regeling open te staan voor ten minste driekwart van de werknemers van de werkgever en mag de regeling slechts voorzien in spaarpremies van niet meer dan de besparingen van de werknemer ingeval deze gedurende ten minste vier jaar niet zijn opgenomen of deze zijn opgenomen ter zake van de verwerving van zijn eigen woning als hoofdverblijf, aflossingen op hypothecaire leningen rustende op en aangegaan ter financiering van die woning, de aankoop van effecten, de voldoening van premies voor lijfrenten als bedoeld in de artikelen 3.124, onderdeel b, en 3.125, eerste lid, onderdelen a, c en d, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de voldoening van premies voor ingevolge bij ministeriële regeling aan te wijzen overeenkomsten van levensverzekering waarbij een kapitaalsuitkering is verzekerd, de door de werknemer vrijwillig betaalde premies ingevolge een pensioenregeling, de start van een voor eigen rekening gedreven onderneming, de opname van verlof, de financiering van scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of bij beëindiging van zijn dienstbetrekking. Ingeval het gespaarde bedrag door de werknemer is opgenomen bij beëindiging van zijn dienstbetrekking mag voor elke maand dat het gespaarde bedrag niet is opgenomen een evenredig deel van de spaarpremie worden toegekend. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 7 Bij of krachtens ministeriële regeling kunnen:

    • a. regelingen als premiespaarregeling worden aangewezen indien zij niet geheel voldoen aan de in het vijfde en zesde lid gestelde vereisten;

    • b. regelingen als premiespaarregeling worden uitgesloten, ingeval zij niet dienstbaar zijn aan de bevordering van duurzaam bezit van werknemers in voldoend brede kring of bij herhaling niet worden nageleefd alsmede ingeval omtrent de uitvoering daarvan geen administratie wordt gevoerd waaruit duidelijk blijkt dat aan de vereisten voor vrijstelling is voldaan;

    • c. regelen worden gesteld ter verzekering van het heffen van premies over uitbetalingen, welke in afwijking van de premiespaarregeling aan de werknemer worden gedaan.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan wordt bepaald welke vergoedingen en verstrekkingen en in hoeverre deze vergoedingen en verstrekkingen zijn aan te merken als vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel k.

  • 9 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel m, behoren tot het loon: uitkeringen tot dekking van op de werknemer drukkende kosten

    • a. die verband houden met een studeerruimte, de inrichting daaronder begrepen;

    • b. van binnenlandse reizen ter zake van opleiding of studie voor zover de uitkering meer bedraagt dan een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag per kilometer.

  • 11 Voorzover de aanspraken op vakantieverlof en compensatieverlof aan het einde van het kalenderjaar in totaal de in het eerste lid, onderdeel bb, onder 1°, opgenomen begrenzing overschrijden, wordt het meerdere geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.

  • 12 Onder spaarloonregeling wordt verstaan een schriftelijke regeling – niet zijnde een pensioenregeling – die voorziet in sparen van loon (spaarloon) dat gedurende ten minste vier jaar niet ter beschikking van de werknemer komt, tenzij het spaarloon wordt opgenomen ter zake van de verwerving van zijn eigen woning als hoofdverblijf, de aankoop van effecten, de voldoening van premies voor lijfrenten als bedoeld in de artikelen 3124, onderdeel b, en 3125, eerste lid, onderdelen a, c en d, van de Wet inkomstenbelasting 2001, de voldoening van premies volgens bij ministeriële regeling aan te wijzen overeenkomsten van levensverzekering waarbij een kapitaalsuitkering is verzekerd, de door de werknemer vrijwillig betaalde premies ingevolge een pensioenregeling, de start van een voor eigen rekening gedreven onderneming, de opname van verlof, de financiering van scholingsuitgaven als bedoeld in artikel 6.27 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of bij beëindiging van zijn dienstbetrekking. Ingeval het spaarloon door de werknemer is opgenomen bij beëindiging van zijn dienstbetrekking, wordt voor elke maand gedurende welke het spaarloon voortijdig is opgenomen premie geheven van de werknemer ter zake van een evenredig deel van het spaarloon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, onder goedkeuring van Onze Minister, regels stellen met betrekking tot het bedrag aan fooien en dergelijke prestaties van derden, dat in bepaalde gevallen of groepen van gevallen geacht wordt te zijn genoten.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan, onder goedkeuring van Onze Minister, eveneens bepalen, dat een bedrag aan fooien en dergelijke prestaties van derden niet tot het loon behoort.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Niet in geld genoten loon wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan in het economische verkeer kan worden toegekend, met dien verstande dat voorzover de verwerving van het loon het gebruik of verbruik daarvan meebrengt, de waarde wordt gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de waardering van aanspraken en van ander niet in geld genoten loon.

  • 3 De ingevolge het eerste of tweede lid in aanmerking te nemen waarde wordt verminderd met het bedrag dat de werknemer ter zake in rekening wordt gebracht, met dien verstande dat de aldus verminderde waarde ten minste op nihil wordt gesteld.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet worden geheven, blijft het loon, dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedragen dan het bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een bedrag van f 263,50 met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak, waarover de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere buiten aanmerking. Voorts komt - voor zover nodig in afwijking van het bepaalde dienaangaande in de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Werkloosheidswet - bij de berekening van het dagloon, dat aan de in de vorengenoemde wetten geregelde uitkeringen is of wordt ten grondslag gelegd, het dagloon, hetwelk meer bedraagt dan het in de vorige volzin bedoelde maximum dagloon, voor dat meerdere niet in aanmerking.

  • 2 Het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de berekening van het loon, waarnaar de premies ingevolge de Ziekenfondswet worden geheven, met dien verstande dat in plaats van het bedrag, genoemd in het vorige lid, een bedrag van € 108,- in aanmerking wordt genomen. Indien het in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Ziekenfondswet genoemde bedrag, zoals dit is herzien ingevolge artikel 3a van die wet, wijziging ondergaat, wordt het in de eerste zin genoemde bedrag door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister, met ingang van dezelfde datum herzien.

  • 3 Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft, wat het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor de betrokken sector afzonderlijk administreert betreft, het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag, met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak waarover de werknemer het loon heeft genoten.

  • 4 Bij de berekening van het loon, waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt geheven, blijft, wat het door de werkgever en door de werknemer verschuldigde gedeelte van het deel van de premie dat ten gunste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds betreft, het bij dezelfde werkgever genoten loon buiten aanmerking tot een bedrag, dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van een door Onze Minister vastgesteld bedrag met het aantal dagen van het premiebetalingstijdvak waarover de werknemer het loon heeft genoten. Het bedrag, genoemd in de eerste zin kan voor de werkgever en voor de werknemer verschillend worden vastgesteld.

  • 5 Indien de werknemer uitsluitend als gevolg van ploegendienst op minder dan vijf dagen per week arbeid verrichtte, wordt hij geacht over het tijdvak, waarin hij in ploegendienst werkzaam was, over vijf dagen per week loon te hebben genoten.

  • 6 Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt:

    • a. arbeid, in een aaneengesloten nachtdienst op twee dagen verricht, gerekend als arbeid op één dag;

    • b. het aantal dagen, waarover de werknemer gemiddeld per werkweek loon heeft genoten, geacht niet meer dan 5 te bedragen.

  • 7 Indien voor een werknemer die gelijktijdig tot meer dan één werkgever in dienstbetrekking staat door zijn gezamenlijke werkgevers premie is betaald over een hoger loonbedrag dan het bedrag, bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid, wordt, op aanvraag van werkgever dan wel werknemer, de premievaststelling herzien. Bij die herziening wordt het voor de premieberekening in aanmerking komende loon vastgesteld naar evenredigheid van het ten laste van die werkgevers genoten loon, en blijft, bij de berekening van het loon waarnaar de premie op grond van de Werkloosheidswet wordt vastgesteld, het voor premieberekening in aanmerking komende loon buiten aanmerking tot een evenredig deel van het bedrag, bedoeld in het vierde lid. Het te veel betaalde wordt aan de werkgevers terugbetaald.

  • 8 Onze Minister kan nadere regels stellen voor de vaststelling van het voor premieberekening in aanmerking komende loon bij samenloop van loon dat gelijktijdig wordt genoten uit een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, en uit één of meer dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, dan wel uitsluitend uit meer dan één dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3a, tweede lid. In de te stellen regels wordt uitgegaan van een totaal loonbedrag, dat niet hoger is dan het bedrag bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk het tweede lid, en waarbij niet meer dan een keer rekening wordt gehouden met dat bedrag.

  • 9 Onze Minister kan regelen stellen, volgens welke ten aanzien van bepaalde groepen van werknemers verschuldigde premies worden geheven naar de grondslag van het bedrag, waarnaar de uitkering ingevolge een daarbij aan te wijzen wet wordt vastgesteld.

  • 10 Onze Minister kan nadere regelen stellen ter uitvoering van het bepaalde in de vorige leden. Onze Minister kan tevens nadere regelen stellen, welke afwijken van het bepaalde in de vorige leden.

Artikel 9a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 De dag, bedoeld in het eerste lid, en het overeenkomstig het eerste lid herziene bedrag worden door Onze Minister in de Staatscourant bekend gemaakt.

  • 3 Het overeenkomstig het eerste lid herziene bedrag treedt in de plaats van het bedrag, genoemd in artikel 9, eerste lid.

  • 4 Uitsluitend voor de berekening van het loon waarnaar de premies worden geheven, wordt het bedrag, genoemd in artikel 9, eerste lid, afgerond op hele euro naar beneden en blijft het bedrag zoals dat geldt per 1 januari van een kalenderjaar gedurende dat hele kalenderjaar van kracht.

§ 3. Van de administratie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De werkgever voert een administratie met inachtneming van door Onze Minister daaromtrent te stellen regels.

  • 2 De werkgever doet, met inachtneming van door Onze Minister daaromtrent te stellen regels, opgave van het door de werknemer genoten loon aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

§ 4. Van de vaststelling en invordering van de premie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De vaststelling van de door de werkgever verschuldigde premie, alsmede de invordering daarvan, geschiedt door het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen. Indien het Uitvoeringsinstituut werknemers verzekeringen premie is verschuldigd over een uitkering stelt hij die premie vast en vordert die in.De vaststelling en invordering geschieden met inachtneming van door Onze Minister te stellen regels. Bij deze regels kan worden bepaald dat van de werkgever een voorschotpremie wordt gevorderd. De premie wordt naar beneden afgerond op hele euro.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van bepaalde groepen van werknemers worden afgeweken van het in de eerste volzin van het vorige lid bepaalde.

  • 3 Indien ten onrechte geen bedrag aan premie is vastgesteld, dan wel na de vaststelling van het te betalen bedrag aan premie of voorschotpremie blijkt, dat een lager bedrag is vastgesteld dan verschuldigd is, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het alsnog door de werkgever verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie vast, zowel voor wat betreft de reeds verstreken betalingstermijnen als, ten aanzien van de voorschotpremie, voor wat betreft de nog resterende periode van het lopende premiebetalingstijdvak.

  • 4 Indien een hoger bedrag aan premie of voorschotpremie is vastgesteld dan verschuldigd is, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het verschuldigde op het juiste bedrag vast. Het teveel betaalde wordt verrekend, dan wel aan de werkgever terugbetaald.

  • 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vermeldt op de beschikking, bedoeld in dit artikel, binnen welke termijn de betaling van de premie, onderscheidenlijk de betaling van de voorschotpremie, dient te geschieden.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien een werkgever niet, niet juist of niet volledig voldoet aan een op grond van artikel 10, tweede lid, gestelde verplichting stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ambtshalve het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie vast.

  • 2 Indien de werkgever niet, niet juist of niet volledig voldoet aan een op grond van artikel 10, tweede lid, geldende verplichting legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem een boete op van ten hoogste 10% van het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie.

  • 3 Indien het aan opzet of grove schuld van de werkgever is te wijten dat niet, niet juist of niet volledig is voldaan aan een op grond van artikel 10, tweede lid, geldende verplichting, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem een boete op van ten hoogste 100% van het verschuldigde of het alsnog verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie.

  • 4 De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de werkgever de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin de werkgever verkeert. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van het opleggen van een boete af te zien. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De boete, bedoeld in het derde lid, wordt niet opgelegd indien de werkgever alsnog juist en volledig voldoet aan de op grond van artikel 10, tweede lid, voor hem geldende verplichting voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden.

  • 5 Voor de toepassing van deze wet wordt een krachtens het tweede of derde lid opgelegde boete als premie beschouwd, tenzij in deze wet anders is bepaald. De toerekening van de krachtens het tweede en derde lid opgelegde boeten geschiedt naar evenredigheid van de ingevolge de verschillende sociale verzekeringswetten vastgestelde premiebedragen.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het tweede, derde en vierde lid.

Artikel 12a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen jegens de werkgever een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete, als bedoeld in artikel 12, tweede of derde lid, zal worden opgelegd, is de werkgever niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het betreft de boeteoplegging. De werkgever wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voornemens is om aan de werkgever een boete ingevolge artikel 12, derde lid, op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de werkgever onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Indien de werkgever de kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van de werkgever zorg voor dat de in de kennisgeving vermelde gronden worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

  • 5 Indien de werkgever zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, en hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van de werkgever zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de werkgever kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hieraan geen behoefte bestaat.

Artikel 12b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De beschikking waarbij de boete wordt opgelegd, vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald.

  • 2 Indien een boete gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de premie, wordt het bedrag van de boete afzonderlijk in de beschikking vermeld.

  • 3 Indien de werkgever de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van de werkgever zorg voor dat de in de beschikking vermelde informatie wordt medegedeeld in een voor de werkgever begrijpelijke taal.

Artikel 12c

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie.

  • 2 De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien terzake van de gedraging tegen de werkgever een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht.

  • 3 Het Openbaar Ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 12d

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Een boete ingevolge artikel 12, derde lid, wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Landelijk instituut sociale verzekeringen de werkgever overeenkomstig artikel 12a, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het Openbaar Ministerie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

  • 2 Een boete wordt niet meer opgelegd, indien meer dan vijf jaren zijn verstreken sedert het einde van het kalenderjaar waarin de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

Artikel 12e

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor zover een boete nog niet is geïnd, vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Premie wordt niet meer vastgesteld, indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie verschuldigd is geworden, zijn verstreken.

  • 2 Premie, welke niet is ingevorderd binnen tien jaren na de vaststelling, wordt niet meer ingevorderd.

  • 3 De rechtsvordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde premie verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar, waarin de premie is vastgesteld.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien een werkgever een voorschotpremie of een vastgestelde premie niet of niet geheel binnen de daarvoor gestelde termijn betaalt, is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onverlet zijn bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid van artikel 15, bevoegd over het niet tijdig betaalde bedrag van de werkgever interest te vorderen over de termijn, gelegen tussen het tijdstip, waarop de premie is betaald en het tijdstip, waarop de premie had moeten worden betaald. De interest wordt berekend tegen het percentage van de wettelijke rente.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien een werkgever een voorschotpremie of een vastgestelde premie niet of niet geheel binnen de daarvoor gestelde termijn betaalt, maant het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem schriftelijk aan om alsnog te betalen.

  • 2 Indien de werkgever na de aanmaning in gebreke blijft, kan de invordering van de premie, de aanmaningskosten en de in artikel 14 bedoelde interest geschieden bij een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uit te vaardigen dwangbevel.

  • 3 Verschillende vorderingen tegen dezelfde werkgever kunnen in hetzelfde dwangbevel worden opgenomen.

  • 5 Zolang de ontvanger met de zorg voor de invordering is belast, kan hij een vordering doen op grond van artikel 19 van de Invorderingswet 1990, alsmede verrekenen op grond van artikel 24 van die wet.

  • 6 De ontvanger kan zolang hij met de zorg voor de invordering is belast onder door hem in overleg met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te stellen voorwaarden aan de werkgever uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel wordt de dwanginvordering geschorst. Het uitstel kan tussentijds schriftelijk worden beëindigd.

  • 7 Na de betekening van het dwangbevel door een belastingdeurwaarder dient te worden betaald aan de ontvanger die is vermeld op het dwangbevel.

  • 8 De kosten van aanmaning en van verdere vervolging worden berekend op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Stb. 1969, 83). Het recht van invordering bij dwangbevel strekt zich uit tot deze kosten.

  • 9 De toerekening van de betalingen geschiedt achtereenvolgens aan:

    • a. de kosten van vervolging;

    • b. de kosten van de in het eerste lid bedoelde aanmaning;

    • c. de interest, bedoeld in artikel 14;

    • d. de premie.

Artikel 15a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De werkgever kan tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen hij woont of is gevestigd. Indien de werkgever buiten Nederland woont of is gevestigd dan wel in Nederland geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan hij in verzet komen bij de rechtbank van het arrondissement waarbinnen het kantoor is gevestigd van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2 Het verzet vangt aan met dagvaarding door de werkgever als eiser aan de met de tenuitvoerlegging belaste ontvanger als gedaagde. De ontvanger stelt zo spoedig mogelijk het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in kennis van het verzet. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voor zover deze door het verzet wordt bestreden.

  • 3 Het verzet kan niet zijn gegrond op de stelling dat de premienota, de aanmaning of de voor beroep vatbare beslissing niet is ontvangen. Bovendien kan het verzet niet zijn gegrond op de stelling dat de premienota ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld, dat de voor beroep vatbare beslissing niet wettig is, dat de aannemer niet aansprakelijk is of dat de bestuurder zich van zijn aansprakelijkheid kan bevrijden.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De vordering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens premie, waaronder begrepen worden de kosten van de in het eerste lid van artikel 15 bedoelde aanmaning en de in artikel 14 bedoelde interest, is bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de daar bedoelde kosten zijn gemaakt na de vaststelling van de voorschotpremie of de premie.

Artikel 16a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn werkgever, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de premie en de voorschotpremie, welke de uitlener is verschuldigd in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer.

  • 2 Onder inlener wordt mede verstaan:

    • a. de doorlener, zijnde degene aan wie een werknemer ter beschikking is gesteld en die deze werknemer vervolgens ter beschikking stelt aan een derde om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn;

    • b. de in onderdeel a bedoelde derde, aan wie door een doorlener een werknemer ter beschikking is gesteld om onder toezicht of leiding van die derde werkzaam te zijn.

  • 4 Indien een inlener ingevolge een schriftelijke overeenkomst met de uitlener ten behoeve van de voldoening van sociale verzekeringspremies, loonbelasting en omzetbelasting in verband met het verrichten van werkzaamheden door een ter beschikking gestelde werknemer, alsmede dat ter beschikking stellen, een bedrag heeft overgemaakt op een rekening die door die uitlener ten behoeve van de betaling van sociale verzekeringspremies, loonbelasting en omzetbelasting wordt gehouden bij een kredietinstelling die is geregistreerd ingevolge artikel 52, tweede lid, onder a, b, of c, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 wordt het bedrag waarvoor de aansprakelijkheid van de inlener uit hoofde van het eerste en tweede lid en van artikel 34, eerste en tweede lid, van de Invorderingswet 1990 met betrekking tot die werkzaamheden en dat ter beschikking stellen in eerste aanleg bestaat, verminderd met dat overgemaakte bedrag.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing voor zover de inlener wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de uitlener in gebreke zou blijven het op de in dat lid bedoelde rekening gestorte bedrag aan te wenden voor de betaling van sociale verzekeringspremies, loonbelasting of omzetbelasting.

  • 6 De aansprakelijkheid op grond van het eerste lid geldt niet met betrekking tot de premie of voorschotpremie verschuldigd door de uitlener, indien aannemelijk is dat de niet-betaling door de uitlener noch aan hem noch aan een inlener is te wijten.

  • 7 De inlener die hoofdelijk aansprakelijk is, kan slechts worden aangesproken, wanneer de uitlener met de betaling van de premie of de voorschotpremie in gebreke is.

  • 8 De artikelen 10 tot en met 16 zijn ten aanzien van de inlener van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat in artikel 10, onder a, in plaats van «een loonadministratie te voeren» wordt gelezen: «een administratie te voeren, aan de hand waarvan het door de werknemer genoten loon kan worden vastgesteld». Bij ministeriële regeling kunnen voor dit artikellid nadere regels worden gesteld.

  • 9 De inlener wordt ter zake van de toepassing van de artikelen 10 tot en met 16, alsmede ter zake van het instellen van bezwaar en beroep tegen een beslissing betreffende verschuldigde premie mede als werkgever in de zin van deze wet beschouwd.

  • 10 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toepassing van het vierde lid.

  • 11 Dit artikel is niet van toepassing indien de werkzaamheden die door de ter beschikking gestelde werknemer zijn verricht, ondergeschikt zijn aan een tussen de uitlener en de inlener, dan wel tussen de doorlener en de inlener, gesloten overeenkomst van koop en verkoop van een bestaande zaak.

Artikel 16b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De aannemer is hoofdelijk aansprakelijk voor de premie en de voorschotpremie:

    • a. die de onderaannemer en, indien een werk geheel of gedeeltelijk door één of meer volgende onderaannemers wordt uitgevoerd, iedere volgende onderaannemer verschuldigd is in verband met het verrichten van werkzaamheden door zijn werknemers ter zake van dat werk;

    • b. voor de betaling waarvan de onderaannemer en, indien een werk geheel of gedeeltelijk door één of meer volgende onderaannemers wordt uitgevoerd, iedere volgende onderaannemer ingevolge artikel 16a hoofdelijk aansprakelijk is ter zake van dat werk.

  • 2 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. aannemer: degene die zich jegens een ander, de opdrachtgever, verbindt om buiten dienstbetrekking een werk van stoffelijke aard uit te voeren tegen een te betalen prijs;

    • b. onderaannemer: degene die zich jegens een aannemer verbindt om buiten dienstbetrekking het onder a bedoelde werk geheel of gedeeltelijk uit te voeren tegen een te betalen prijs.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt:

    • a. de onderaannemer ten opzichte van zijn onderaannemer als aannemer beschouwd;

    • b. met een aannemer gelijkgesteld degene die zonder daartoe van een opdrachtgever opdracht te hebben gekregen buiten dienstbetrekking in de normale uitoefening van zijn bedrijf een werk van stoffelijke aard uitvoert;

    • c. ten opzichte van de aannemer als onderaannemer beschouwd de verkoper van een toekomstige zaak, voor zover de koop en verkoop voortvloeit uit of verband houdt met het in het tweede lid, onder a, bedoelde werk;

    • d. een boete, opgelegd krachtens artikel 12, tweede of derde lid, niet als premie beschouwd.

  • 4 De voorgaande leden zijn niet van toepassing:

    • a. indien een werk tot de uitvoering waarvan een onderaannemer zich jegens een aannemer heeft verbonden, geheel of grotendeels wordt verricht op de plaats, waar de onderneming van de onderaannemer is gevestigd met uitzondering van de vervaardiging en elke daarop gerichte handeling van kleding, andere dan schoeisel, of

    • b. indien de uitvoering van een werk waartoe een onderaannemer zich jegens een aannemer heeft verbonden, ondergeschikt is aan een tussen hen gesloten overeenkomst van koop en verkoop van een bestaande zaak.

  • 5 Voor zover een aannemer ingevolge een schriftelijke overeenkomst met een onderaannemer het bedrag waarvoor hij op grond van het eerste lid hoofdelijk aansprakelijk is heeft overgemaakt op een rekening die door die onderaannemer bij een ingevolge artikel 52, tweede lid, onder a, b of c, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 (Stb. 1992, 722) geregistreerde kredietinstelling ter zake van dat werk wordt gehouden voor betaling van premie en voorschotpremie, wordt elke betaling die de onderaannemer voor dat doel voor het tijdvak waarin het werk is uitgevoerd ten laste van die rekening heeft gedaan, vermoed betrekking te hebben op dat werk. Onder betaling van premie en voorschotpremie, bedoeld in de vorige volzin, wordt mede begrepen een betaling door een onderaannemer aan zijn onderaannemer, welke betaling ingevolge een tussen hen gesloten schriftelijke overeenkomst wordt gedaan op een rekening als bedoeld in de vorige volzin. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit lid.

  • 6 De aansprakelijkheid op grond van het eerste lid geldt niet met betrekking tot de premie of de voorschotpremie verschuldigd door een onderaannemer, indien aannemelijk is dat de niet-betaling door de onderaannemer noch aan hem noch aan een aannemer is te wijten.

  • 7 Degene die op grond van het eerste lid hoofdelijk aansprakelijk is, kan slechts worden aangesproken, wanneer de onderaannemer met de betaling van de premie of de voorschotpremie in gebreke is.

  • 8 De artikelen 10 tot en met 16 zijn ten aanzien van de aannemer van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat in artikel 10, eerste lid, in plaats van "voert een administratie" wordt gelezen: voert een administratie, aan de hand waarvan het bedrag aan loon kan worden vastgesteld, dat in de door de aannemer te betalen prijs voor de uitvoering van een werk door een onderaannemer is begrepen. Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regelen stellen. De aannemer wordt ter zake van de toepassing van de artikelen 10 tot en met 16, alsmede ter zake van het instellen van beroep tegen een beslissing betreffende verschuldigde premie, mede als werkgever in de zin van deze wet beschouwd.

Artikel 16c

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Hoofdelijk aansprakelijk is voor de premie en de voorschotpremie:

    • a. verschuldigd door een niet binnen het Rijk wonende of gevestigde werkgever en voor de premie en de voorschotpremie, die een niet binnen het Rijk wonende of gevestigde aannemer verschuldigd is op grond van artikel 16b: de leider van zijn vaste inrichting binnen het Rijk, zijn binnen het Rijk wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, dan wel degene, die de leiding heeft van de hier te lande verrichte werkzaamheden;

    • b. verschuldigd door twee of meer werkgevers: ieder van die werkgevers;

    • c. verschuldigd door een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid of door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is: ieder van de bestuurders.

  • 2 Indien een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, wordt onder bestuurder mede verstaan ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam.

  • 3 Het bepaalde in de artikelen 14 tot en met 16 is ten aanzien van degene die op grond van dit artikel hoofdelijk aansprakelijk is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16d

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Hoofdelijk aansprakelijk is voor de premie en de voorschotpremie verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat volledig rechtsbevoegd is, voor zover het aan de heffing van de vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden.

  • 2 Het lichaam als bedoeld in het eerste lid is verplicht om onverwijld nadat gebleken is dat het niet tot betaling in staat is, daarvan mededeling te doen aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en, indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dit verlangt, nadere inlichtingen te verstrekken en stukken over te leggen. Elke bestuurder is bevoegd namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen.

    Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken alsmede de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van de stukken dienen te geschieden.

  • 3 Indien het lichaam op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is, dat het niet betalen van de premie of de voorschotpremie het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaren, voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling.

  • 4 Indien het lichaam niet of niet op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder op de voet van het bepaalde in het derde lid aansprakelijk met dien verstande, dat vermoed wordt dat de niet-betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaar wordt geacht in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan.

  • 5 De bestuurder kan slechts worden aangesproken, indien het lichaam met de betaling van de premie of de voorschotpremie in gebreke is.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bestuurder mede verstaan:

    • a. de gewezen bestuurder, tijdens wiens bestuur de premieschuld is ontstaan;

    • b. degene ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, met uitzondering van de door de rechter benoemde bewindvoerder;

    • c. ieder van de met de vereffening belaste personen ingeval het lichaam is ontbonden, met uitzondering van de door de rechter benoemde vereffenaar;

    • d. indien een bestuurder van een lichaam een lichaam is: ieder van de bestuurders van het laatstbedoelde lichaam.

  • 7 De tweede volzin van het vierde lid is niet van toepassing op de gewezen bestuurder.

  • 8 Degene die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld, wordt ter zake van het instellen van bezwaar of beroep tegen een beslissing betreffende verschuldigde premie of voorschotpremie mede als werkgever in de zin van deze wet beschouwd, met dien verstande dat beroep niet is toegestaan tegen de hoogte van het door het lichaam verschuldigde bedrag aan premie of voorschotpremie, indien met betrekking tot die hoogte een onherroepelijke rechterlijke uitspraak is gewezen in een door het lichaam of door een of meer andere aansprakelijk gestelde bestuurders ingesteld beroep.

  • 9 Onder premie en voorschotpremie wordt uitsluitend verstaan de premie en de voorschotpremie die het lichaam dient te betalen ter zake van werknemers die tot hem in dienstbetrekking staan.

  • 10 Na het overlijden van de bestuurder zijn de erfgenamen niet aansprakelijk als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet vóór het overlijden de bestuurder bij voor beroep vatbare beslissing aansprakelijk heeft gesteld.

  • 11 Indien de bestuurder van het lichaam ingevolge dit artikel aansprakelijk is en niet in staat is tot betaling van zijn schuld terzake, zijn de door die bestuurder onverplicht verrichte rechtshandelingen waardoor de mogelijkheid tot verhaal op hem is verminderd, vernietigbaar en kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen deze vernietigingsgrond inroepen, indien aannemelijk is dat deze rechtshandelingen geheel of nagenoeg geheel met dat oogmerk zijn verricht. Artikel 45 leden 4 en 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

  • 12 Het bepaalde in de artikelen 14 tot en met 16 is ten aanzien van degene die op grond van dit artikel hoofdelijk aansprakelijk is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16e

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor werkgevers van bepaalde groepen van werknemers nadere, zo nodig afwijkende, regelen worden gesteld inzake de heffing van de premie en het als loon in aanmerking te nemen bedrag, alsmede andere in het kader der wet passende nadere regelen worden gegeven ter aanvulling van in de wet geregelde onderwerpen.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bepalingen worden vastgesteld tot verzekering van de heffing en invordering van premie van hen die niet binnen het Rijk een vaste woonplaats of plaats van vestiging hebben.

§ 4a. Van het verhaal

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 16f

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien verhaal op de werkgever door degene die ingevolge artikel 16b of artikel 16d premie of voorschotpremie heeft voldaan geheel of gedeeltelijk onmogelijk blijkt en twee of meer personen ingevolge het desbetreffende artikel hoofdelijk aansprakelijk zijn, moeten dezen onderling voor gelijke delen in het onverhaald gebleven deel bijdragen, tenzij ingevolge artikel 16b premie of voorschotpremie is voldaan en het aandeel in het totaal van het uit te voeren werk dat ieder van de hoofdelijk aansprakelijken door een onderaannemer heeft laten uitvoeren kan worden vastgesteld, in welk geval zij elk in evenredigheid met dat aandeel moeten bijdragen. Degene die meer heeft voldaan dan zijn aandeel, heeft voor het meerdere verhaal op degene die minder dan zijn aandeel heeft voldaan. Een tekort veroorzaakt doordat één of meer van hen geen verhaal biedt onderscheidenlijk bieden, wordt voor gelijke delen onderscheidenlijk naar evenredigheid van de gedeelten waarvoor de schuld ieder van hen aanging over de anderen verdeeld.

  • 2 Ieder, die in de premie of voorschotpremie heeft bijgedragen, blijft gerechtigd het bijgedragene alsnog van de werkgever terug te vorderen.

  • 3 Van de voorgaande leden kan bij overeenkomst worden afgeweken.

  • 4 Indien verhaal op de uitlener door een inlener, die ingevolge artikel 16a premie of voorschotpremie heeft voldaan geheel of gedeeltelijk onmogelijk blijkt en ter zake van de niet betaalde premie of voorschotpremie twee of meer inleners ingevolge dat artikel hoofdelijk aansprakelijk zijn, dragen dezen onderling voor gelijke delen in het onverhaald gebleven deel bij. In afwijking in zoverre van de vorige volzin bedraagt de bijdrage niet meer dan het bedrag waarvoor ieders aansprakelijkheid ingevolge artikel 16a bestaat. Een als gevolg van de toepassing van de vorige volzin ontstaan tekort wordt met inachtneming van de eerste volzin over de anderen verdeeld. Degene die meer heeft bijgedragen dan overeenkomt met zijn op de voet van de vorige volzinnen bepaalde aandeel, heeft voor dat meerdere verhaal op degene die minder dan zijn dienovereenkomstig bepaalde aandeel heeft bijgedragen. Blijkt verhaal op een of meer van degenen op wie verhaal kan worden genomen geheel of gedeeltelijk onmogelijk dan wordt dat tekort met inachtneming van de voorgaande volzinnen over de anderen verdeeld.

Artikel 16g

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Degene die ingevolge artikel 16a of artikel 16b premie of voorschotpremie aan de Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft betaald, heeft hiervoor verhaal op ieder van degenen die ingevolge artikel 16d aansprakelijk is.

  • 2 Degene die het ingevolge het eerste lid verschuldigde bedrag heeft voldaan wordt geacht tot dit bedrag de premie of de voorschotpremie van het lichaam ingevolge artikel 16d te hebben voldaan.

  • 3 Van de voorgaande leden kan bij overeenkomst worden afgeweken.

Artikel 16h

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De aansprakelijke die premie of voorschotpremie heeft voldaan dan wel in de premie of de voorschotpremie heeft bijgedragen, is bij zijn verhaal op de werkgever of de mede-aansprakelijke uitsluitend gesubrogeerd in het voorrecht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeenkomstig artikel 16.

§ 5. Van de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Degene, die gemoedsbezwaren heeft tegen een van de verzekeringen ingevolge de Ziektewet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Werkloosheidswet en de Ziekenfondswet, alsmede de rechtspersoon waarbij natuurlijke personen betrokken zijn die zodanige gemoedsbezwaren hebben, kunnen met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels en voorwaarden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden vrijgesteld van de bij die maatregel aan te wijzen verplichtingen, welke hun bij of krachtens genoemde wetten en deze wet zijn opgelegd.

  • 2 In de maand januari van elk kalenderjaar doet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de inspecteur der directe belastingen, die ten aanzien van de werkgever bevoegd is met betrekking tot de loonbelasting, toekomen een staat vermeldende naam en woon- of vestigingsplaats van die werkgever, alsmede het bedrag, waarvoor die werkgever over het afgelopen kalenderjaar aansprakelijk zou zijn geweest, indien hem niet de vorenbedoelde vrijstelling was verleend.

  • 3 Naar aanleiding van de in het vorige lid bedoelde opgave of opgaven wordt uit hoofde van de krachtens het bepaalde in het eerste lid aan de werkgever verleende vrijstelling van premiebetaling aan hem over het desbetreffende kalenderjaar een naheffingsaanslag in de loonbelasting - zonder boete - opgelegd ter grootte van het in totaal opgegeven premiebedrag.

  • 4 De in het vorige lid bedoelde naheffingsaanslag in de loonbelasting wordt ingevorderd overeenkomstig de bepalingen geldende voor de invordering van de loonbelasting en als loonbelasting verantwoord, doch overigens voor de heffing van de loonbelasting niet als zodanig aangemerkt.

  • 5 Het bedrag aan premie, waarvoor een werkgever aansprakelijk zou zijn geweest, indien hem niet de in het eerste lid bedoelde vrijstelling was verleend, komt voor rekening van het Rijk.

  • 6 Bij de ministeriële regeling, bedoeld in het eerste lid, worden tevens geregeld de verdere gevolgen, welke aan het verlenen van vrijstelling wegens gemoedsbezwaren zijn verbonden, alsmede de gevallen, waarin de vrijstelling wordt of kan worden ingetrokken en de aan de intrekking verbonden gevolgen.

§ 6. Strafbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 17a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Hij die een der in artikel 10 bedoelde verplichtingen niet, niet juist, of niet volledig nakomt, wordt gestraft, met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie. Dit feit is een overtreding.

  • 2 Hij die opzettelijk een der in artikel 10 bedoelde verplichtingen niet, niet juist, of niet volledig nakomt, wordt gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven premie. Dit feit is een misdrijf.

  • 3 Met de opsporing van de in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de ambtenaren, bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, aangewezen personen.

  • 4 Het recht tot strafvordering vervalt indien het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan de werkgever terzake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.

§ 7. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en het beroep in cassatie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Een beschikking op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

  • 2 De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in het derde of vierde lid is gedaan.

  • 3 Indien een beschikking niet binnen de termijn van acht weken kan worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en wordt de aanvrager daarvan schriftelijk in kennis gesteld.

  • 4 Indien in verband met het geven van een beschikking als bedoeld in het eerste lid informatie is gevraagd aan een persoon of instantie buiten Nederland en om die reden de beschikking niet binnen acht weken gegeven kan worden, wordt die termijn verlengd met ten hoogste zes maanden en wordt de aanvrager van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 18a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de belanghebbende in een bezwaarschriftprocedure ten aanzien van een besluit ingevolge deze wet, met uitzondering van een beschikking op grond van het bepaalde in artikel 12, tweede en derde lid, gehoord op zijn verzoek.

Artikel 18b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

§ 8. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 18c

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Op dit beroep zijn de voorschriften betreffende het beroep in cassatie tegen uitspraken van de gerechtshoven in zake beroepen in belastingzaken van overeenkomstige toepassing, waarbij de Centrale Raad van Beroep de plaats inneemt van een gerechtshof.

Artikel 18d

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Met betrekking tot bestaande pensioenaanspraken voor welke op of na 1 januari 1995 een ander lichaam als verzekeraar optreedt dan bedoeld in artikel 6, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel b, is de in die onderdelen gestelde voorwaarde inzake de verzekeraar niet van toepassing. Onder bestaande pensioenaanspraken worden verstaan de op 31 december 1994 bestaande aanspraken welke naar of krachtens de tekst van artikel 6 zoals dat toen luidde, zijn aan te merken als aanspraken die berusten op een pensioenregeling.

Artikel 18e

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Met betrekking tot bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon zijn de in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, onder 1° en 2°, gestelde voorwaarden niet van toepassing. Onder bestaande aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon worden verstaan de op 31 december 1994 bestaande aanspraken welke naar of krachtens de tekst van artikel 6 zoals dat toen luidde, zijn aan te merken als aanspraken op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon.

Artikel 18f

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Met betrekking tot op 31 december 2000 bestaande rechten op vakantieverlof en compensatieverlof zijn artikel 4, derde lid, en artikel 6, eerste lid, onderdeel cc, onder 1°, niet van toepassing.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel: "Coördinatiewet Sociale Verzekering".

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze wet treedt in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 24 December 1953

JULIANA.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken,

A. A. VAN RHIJN.

De Staatssecretaris van Financiën,

VAN DEN BERGE.

Uitgegeven de vier en twintigste December 1953.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.