Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Voor de toepassing van het bij deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
"getroffene": degene, die op het tijdstip van het ontstaan van de schade eigenaar
was van de goederen, waarop de ingevolge deze wet te verlenen bijdrage betrekking
heeft, dan wel een ander, voorzover deze tengevolge van een overeenkomst, geen overeenkomst
van verzekering zijnde, aangegaan voor het bedoelde tijdstip, alstoen het risico voor
de goederen droeg;
"rechthebbende": de getroffene of diens rechtsopvolger;
"belanghebbende": de rechthebbende of een derde, aan wie ingevolge de bepalingen van
deze wet de bijdrage of een deel daarvan kan worden betaalbaar gesteld;
"vaststellend orgaan": het orgaan, hetwelk ingevolge deze wet en de ter uitvoering
daarvan te stellen regelen is belast met het onderzoek en de taxatie van de schade
en de vaststelling van de bijdragen.
-
1 Als watersnoodschade wordt voor de toepassing van het bij deze wet bepaalde aangemerkt
schade, welke binnen Nederland is toegebracht aan goederen als gevolg van overstromingen,
veroorzaakt door de stormvloed van 31 Januari en 1 Februari 1953, met dien verstande,
dat daaronder niet wordt begrepen schade, welke zich openbaart na door Ons voor de
verschillende gebieden te bepalen tijdstippen. Deze tijdstippen zullen tenminste vijf
jaren na het droogvallen van het desbetreffende gebied liggen.
-
2 Indien een getroffene schade heeft geleden, als bedoeld is in lid 1, wordt voor de
toepassing van het bij deze wet bepaalde onder watersnoodschade mede begrepen schade,
welke de getroffene aan het zelfde goed, voor het herstel van de schade, heeft geleden
tengevolge van storm.
-
1 Om voor een bijdrage ingevolge de bepalingen van deze wet in aanmerking te komen dient
de rechthebbende de schade ter registratie aan te melden bij het hoofd van het Rampschade-bureau,
binnen welks ambtsgebied de schade is geleden, uiterlijk zes maanden na het tijdstip
van het inwerkingtreden van deze wet, dan wel voor afzonderlijke gebieden na door
Onze Minister van Financiën te bepalen latere tijdstippen, of na het tijdstip, waarop
de schade zich heeft geopenbaard.
-
1 Het onderzoek en de taxatie van de schade en de vaststelling van de bijdragen geschieden
door organen, aan te wijzen door Onze Ministers, wie zulks aangaat ingevolge de taakverdeling,
daartoe vast te stellen door Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze
Ministers van Wederopbouw en Volkshuisvesting, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,
van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
-
2 In de beschikking, waarbij de bijdrage wordt vastgesteld of ontzegd, wordt melding
gemaakt van de mogelijkheid van het instellen van beroep, alsmede van de wijze, waarop,
en de termijn, waarbinnen zulks kan geschieden.
-
3 Gedurende de termijn, waarbinnen beroep of hoger beroep tegen een vaststelling, herziening
of ontzegging van een bijdrage kan worden ingesteld en gedurende de tijd, waarin het
hoger beroep aanhangig is, wordt de rechthebbende op diens verzoek een toelichting
gegeven omtrent de overwegingen en gronden, waarop de vaststelling, herziening of
ontzegging berust.
-
1 Onze Minister van Financiën bepaalt, in overeenstemming met Onze Ministers, wie zulks
ingevolge de in artikel 6, lid 1, genoemde taakverdeling aangaat, welk orgaan in zijn naam belast is met:
-
a. de leiding van en het toezicht op de registratie, het onderzoek en de taxatie van
de schade;
-
b. de leiding van en het toezicht op de vaststelling van de bijdragen;
-
c. het toezicht op de inrichting van de organen, welke zijn belast met het onderzoek
naar en de taxatie van de schade en de vaststelling van de bijdragen.
-
2 Indien tegen aanwijzingen, welke het in lid 1 bedoelde orgaan geeft in verband met
de taak, waarmede het is belast, bij een niet onder Onze Minister van Financiën ressorterend
orgaan bezwaren rijzen, kunnen deze worden voorgelegd aan Onze Minister van Financiën.
Deze neemt een beslissing over het geschilpunt niet dan in overeenstemming met Onze
Minister, onder wie dat orgaan ressorteert.
Om voor een bijdrage ingevolge de bepalingen van deze wet in aanmerking te komen,
dient de belanghebbende de schade en de omvang daarvan aannemelijk te maken, alsmede
naar beste weten de gegevens te verstrekken, welke voor de berekening en de betaalbaarstelling
van de bijdrage noodzakelijk zijn.
Hoofdstuk II. Berekening van de bijdrage
-
1 De schade aan land-, tuin- en bosbouwgronden en woeste gronden wordt zoveel mogelijk
van Overheidswege in natura hersteld. Het door Onze Minister van Landbouw, Visserij
en Voedselvoorziening aan te wijzen vaststellend orgaan beoordeelt of herstel heeft
plaats gehad.
-
2 Indien na het herstel een waardevermindering overblijft van meer dan 25 ten honderd
van de waarde vóór de beschadiging, berekend naar de op 31 Januari 1953 geldende factoren,
wordt een bijdrage verleend, gelijk aan het bedrag, waarmede de waardevermindering
het genoemde percentage overschrijdt.
Voor schade aan in artikel 9, lid 1, genoemde gronden, waarvoor artikel 9 geen toepassing vindt, dan wel voor onherstelbare schade aan andere ongebouwde onroerende
goederen, wordt de bijdrage gesteld op een bedrag ten belope van het verschil in verkoopwaarde
vóór en na de beschadiging, bepaald naar de op 31 Januari 1953 geldende factoren;
met te velde staand gewas, boomgaarden en opgaand hout wordt bij de bepaling van de
verkoopwaarde geen rekening gehouden.
-
1 Voor beschadigde of verloren gegane gewassen te velde, onderscheidenlijk opgaand hout,
wordt de bijdrage gesteld op het bedrag van de oogstwaarde van het voldragen gewas,
onderscheidenlijk van het kaprijpe hout, dat verwacht kon worden, in beide gevallen
verminderd met de niet gemaakte kosten en in daartoe leidende gevallen met de waarde
van restanten, berekend naar de op 31 Januari 1953 geldende factoren.
-
2 Voor een beschadigde of verloren gegane boomgaard wordt de bijdrage gesteld op het
bedrag van de waarde vóór de beschadiging, in daartoe leidende gevallen verminderd
met de waarde van restanten, berekend naar de op 31 Januari 1953 geldende factoren.
-
1 Voor een herstelbaar beschadigd gebouwd onroerend goed, waarvan de herstelkosten naar
de schatting van het vaststellend orgaan niet meer dan f 1000 bedragen, wordt de bijdrage
gesteld op het bedrag van de geschatte herstelkosten.
-
2 Voor een herstelbaar beschadigd gebouwd onroerend goed, waarvan de goedgekeurde herstelkosten
meer dan f 1000 bedragen, wordt de bijdrage gesteld op f 1000, vermeerderd met 75
ten honderd van hetgeen die kosten meer dan f 1000 bedragen.
-
4 Door Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting kunnen regelen worden gesteld,
ingevolge welke aan een rechthebbende, onafhankelijk van de in de voorgaande leden
bedoelde bijdrage, een afkoopsom kan worden uitgekeerd wegens kosten of te verwachten
kosten van herstel van zoutschade aan een gebouwd onroerend goed. Deze afkoopsom wordt
beschouwd als een bijdrage in de zin van deze wet en bedraagt ten minste het bedrag
der vermindering van de verkoopwaarde, welke het goed door de af te kopen schade heeft
ondergaan.
-
1 Voor een onherstelbaar beschadigd gebouwd onroerend goed wordt de bijdrage gesteld
op het bedrag van de goedgekeurde kosten van de bouw van een vervangend goed van dezelfde
aard en grootte als het oorspronkelijke, met als maximum de goedgekeurde kosten van
het vervangende, onder toepassing van een aftrek van een ten honderd 's jaars naar
gelang van de ouderdom van het oorspronkelijke goed, doch nimmer meer dan 40 ten honderd,
en vervolgens van het bedrag, hetwelk overeenkomt met de bouwtechnische waarde van
de restanten ten tijde van de bouw.
-
2 Op verzoek van de rechthebbende wordt voor één woning en één bedrijfspand, dan wel
voor één ander gebouwd onroerend goed, te zijner keuze, de in lid 1 genoemde aftrek
gehalveerd. Voor elk van de beide eerstgenoemde categorieën van objecten kan slechts
eenmaal, hetzij ingevolge het bepaalde in de vorige zin, hetzij ingevolge het bepaalde
in artikel 12, lid 3, een verzoek worden ingewilligd.
-
3 De bijdrage voor een onherstelbaar beschadigde woning, waarvan de inhoud groter was
dan 750 m3, wordt gesteld op de met inachtneming van het bepaalde in de overige leden berekende
bijdrage voor een woning met een inhoud van ten hoogste 750 m3.
-
4 Indien de bouwverordening, welke op 31 Januari 1953 van kracht was, de bouw verbiedt
van een woning van gelijke grootte als de onherstelbaar beschadigde woning, wordt
bij de vaststelling van de bijdrage rekening gehouden met de bouw van een woning met
de geoorloofde minimuminhoud.
-
6 Voor de toepassing van artikel 12 en van de vorige leden wordt verstaan onder woning: een pand, een gedeelte van een
pand of een geheel van panden, bestemd voor bewoning door één gezin. In de genoemde
bepalingen wordt verstaan onder bedrijfspand: een pand, een gedeelte van een pand
of een geheel van panden, dienende voor de uitoefening van een bedrijf of van een
zelfstandig beroep.
-
7 Indien verbouwingen de toestand van het pand ingrijpend hebben gewijzigd en indien
de aftrek volgens de voorgaande leden meer dan 20 ten honderd zou bedragen, wordt
op verzoek van de rechthebbende voor de berekening van de in de leden 1 en 2 bedoelde
aftrek als het jaar van stichting een later jaar aangenomen.
-
1 Voor schade aan een boerderij wordt de bijdrage gesteld op het bedrag van de goedgekeurde
kosten van herstel, onderscheidenlijk vervanging, verminderd met een aftrek naar gelang
van de ouderdom en de staat van onderhoud van de beschadigde boerderij en van de aard
en de grootte van het bedrijf, waartoe de boerderij behoorde, een en ander overeenkomstig
door Onze Minister van Financiën, in overeenstemming met Onze Ministers van Wederopbouw
en Volkshuisvesting en van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, te stellen regelen.
Het bepaalde in de artikelen 12 en 13, leden 1 en 2, is van overeenkomstige toepassing op schepen, behorende tot de uitrusting van een
bedrijf of dienende voor de uitoefening van een beroep, en woonschepen, alsmede scheepstoebehoren.
-
1 Voor het verlies van en onherstelbare schade aan roerende goederen, behorende tot
de uitrusting van een bedrijf of dienende voor de uitoefening van een beroep, met
uitzondering van schepen en scheepstoebehoren, wordt de bijdrage gesteld op het bedrag
van de heraanschaffingskosten van de verloren gegane goederen, verminderd met een
redelijk bedrag voor afschrijving, met dien verstande, dat nimmer meer dan 60 ten
honderd van de heraanschaffingskosten wegens afschrijving in mindering zullen worden
gebracht. Indien nog niet tot heraanschaffing is overgegaan, kunnen de heraanschaffingskosten
door het vaststellend orgaan worden geschat.
-
2 Onze Minister van Financiën stelt, in overeenstemming met Onze Ministers, wie zulks
aangaat, normen vast voor de in lid 1 bedoelde afschrijvingen; hij kan eveneens normen
vaststellen, volgens welke in gevallen, waarin bij een bedrijf soortgelijke zaken
tot bedrijfsuitrusting en tot handelsvoorraad dienen, zal worden beslist, welk gedeelte
als bedrijfsuitrusting en welk gedeelte als handelsvoorraad zal worden aangemerkt
voor de toepassing van deze wet.
-
3 Het met de vaststelling belaste orgaan kan voor goederen, waarbij heraanschaffing
van een goed in dezelfde staat heeft plaatsgevonden of redelijkerwijze kan plaatsvinden,
de bijdrage, in afwijking van het bepaalde in de vorige leden, stellen op het bedrag
van de voor een dergelijke heraanschaffing vereiste kosten.
-
4 Voor het verlies van en onherstelbare schade aan roerende goederen, behorende tot
de uitrusting van een rechtspersoon, welke geen bedrijf uitoefent, of dienende voor
de bevordering van de doelstellingen van zulk een rechtspersoon, wordt de bijdrage
bepaald overeenkomstig de vorige leden.
-
1 Voor het verlies van en onherstelbare schade aan voorraden, dienende voor de uitoefening
van een bedrijf of beroep, wordt de bijdrage gesteld op het bedrag van de op 31 Januari
1953 geldende inkoopprijs dan wel, voor door de getroffene zelf voortgebrachte goederen,
van de op die datum geldende kostprijs daarvan.
Voor het verlies van levende have, behorende tot de uitrusting van een bedrijf of
dienende voor de uitoefening van een beroep, wordt de bijdrage gesteld op het bedrag
van de heraanschaffingskosten, behoudens ten aanzien van verloren gegaan handelsvee,
waarvoor de bijdrage wordt gesteld op het bedrag van de gemiddelde marktprijs in Januari
1953.
Voor herstelbare schade aan goederen, als bedoeld zijn in de artikelen 16 tot en met 18, alsmede herstelbare schade aan ongebouwde onroerende goederen, waarvoor in de voorgaande
artikelen geen regeling is gegeven, wordt de bijdrage gesteld op het bedrag van de
werkelijke kosten, welke voor het herstel noodzakelijk zijn, vermeerderd met een toeslag
wegens waardevermindering, onderscheidenlijk verminderd met een aftrek wegens waardevermeerdering,
door het herstel ontstaan; voorzoveel de waardevermeerdering verbetering van oud tot
nieuw betreft, wordt de aftrek beperkt tot ten hoogste 25 ten honderd van het desbetreffende
deel van de kosten. De hier bedoelde bijdrage wordt nimmer hoger gesteld dan op het
bedrag, waarop zij zou zijn bepaald bij totaal verlies.
Kosten, mede betrekking hebbende op onderhoudswerkzaamheden, blijven, voorzover zij
die werkzaamheden betreffen, bij het bepalen van de bijdrage buiten beschouwing.
Bij de vaststelling van de bijdrage worden voor werkzaamheden of leveringen, welke
de rechthebbende zelf verricht of door eigen personeel doet verrichten, dan wel waarvan
redelijkerwijs mag worden verwacht, dat de rechthebbende die zelf zal verrichten of
door eigen personeel zal doen verrichten, geen hogere bedragen in aanmerking genomen
dan de werkelijke kosten, voorzover deze rechtstreeks betrekking hebben op de in eigen
beheer verrichte werkzaamheden of leveringen. Deze kosten worden verminderd met de
personeelskosten, welke de rechthebbende ook zou hebben gehad, indien hij de werkzaamheden
of leveringen niet in eigen beheer zou hebben verricht, tenzij die kosten dan op andere
wijze productief zouden zijn geweest.
-
1 Voor de toepassing van het bij deze wet bepaalde wordt in gevallen, waarin de goederen,
waaraan schade is geleden, naar omvang, aard of samenstelling groter of luxueuzer
waren dan nodig is voor een doelmatig gebruik, ter bepaling van de herbouw-, heraanschaffings-
of herstelkosten uitgegaan van dezelfde goederen in een eenvoudige uitvoering, doch
deugdelijk van kwaliteit.
-
2 Met betrekking tot goederen, welke ten tijde van het ontstaan van de schade als overtollig
waren te beschouwen, hetzij in verband met het geringe gebruik, hetwelk daarvan door
de getroffene placht te worden gemaakt, hetzij in verband met de luxueuze aard of
het grote aantal van soortgelijke goederen van de getroffene, wordt geen bijdrage
verleend.
Met betrekking tot onherstelbare schade wordt de waarde van restanten, berekend naar
de op 31 Januari 1953 geldende factoren, voorzover deze niet reeds ingevolge de voorafgaande
artikelen in aanmerking is genomen, op de bijdrage in mindering gebracht.
Met betrekking tot het verlies van of de schade aan andere goederen, dan in de voorafgaande
artikelen zijn genoemd, wordt een bijdrage niet verleend dan ingevolge een beschikking
van Onze Minister van Financiën, voorzoveel nodig in overeenstemming met Onze Ministers,
wie zulks ingevolge de in artikel 6, lid 1, bedoelde taakverdeling aangaat; bij deze beschikking worden voorschriften gegeven
omtrent de berekening, de vaststelling en de uitbetaling van de bijdrage.
Uitgaven, gedaan om schade, waarvoor ingevolge deze wet een bijdrage wordt verleend,
te voorkomen of te beperken, worden, voorzover zij redelijk en verantwoord kunnen
worden geacht, vergoed; hetzelfde geldt voor kosten van maatregelen om beschadigde
opstallen en schepen voorlopig wederom bruikbaar te maken, ook voorzover die maatregelen
niet aan een definitief herstel ten goede komen.
-
1 Voor de berekening van de bijdrage worden, ingeval:
-
a. de rechthebbende uit anderen hoofde geheel of gedeeltelijk vergoeding voor de schade
heeft verkregen, kan verkrijgen of door zijn schuld niet heeft verkregen;
-
b. de schade geheel of gedeeltelijk op andere wijze is goedgemaakt;
-
c. de schade mede door de schuld van de rechthebbende is veroorzaakt of vergroot,
de herbouw-, heraanschaffings- of herstelkosten met een dienovereenkomstig bedrag
verlaagd.
-
3 Het bepaalde in lid 1, onder a en b, lijdt uitzondering in gevallen, waarin de belanghebbende giften in geld of goederen
heeft ontvangen van derden, met dien verstande, dat alsdan op de bijdrage in mindering
wordt gebracht het bedrag, waarmede het totaal van de volgens de voorafgaande artikelen
berekende bijdrage en de giften de gezamenlijke werkelijke herbouw-, heraanschaffings-
of herstelkosten mocht overtreffen.
-
1 Met betrekking tot uitkeringen uit hoofde van een verzekeringsovereenkomst, voorzover
deze betrekking heeft op dezelfde schade, als waarvoor een bijdrage wordt gevraagd,
vindt artikel 26, leden 3 en 4, overeenkomstige toepassing.
-
2 Het vaststellend orgaan kan de bijdrage, niettegenstaande de verwachting van een
uitkering, bedoeld in lid 1, onverkort toekennen, mits de belanghebbende tevoren zijn
aanspraken jegens de verzekeraar aan de Staat overdraagt tot het bedrag van de ingevolge
lid 1 te berekenen aftrek.
-
3 Onze Minister van Financiën kan, op een daartoe strekkend verzoek van een verzekeringsorganisatie
op onderlinge grondslag, bepalen, dat met uitkeringen van die organisatie bij de vaststelling
van de bijdrage geen of slechts gedeeltelijk rekening wordt gehouden. Alsdan wordt
de krachtens de verzekeringsovereenkomst door de verzekeraar verschuldigde uitkering
verlaagd met het bedrag, hetwelk bij toepassing van lid 1 op de bijdrage in mindering
zou worden gebracht, voorzover niet laatstbedoeld bedrag, doordien met de uitkering
gedeeltelijk rekening is gehouden, reeds op de bijdrage in mindering is gekomen.
-
2 In gevallen van onherstelbare schade aan woningen en bedrijfspanden, met uitzondering
van boerderijen, wordt op verzoek van de belanghebbende door het vaststellend orgaan
een vergoeding toegekend ten bedrage van de helft van de huurwaarde, te bepalen overeenkomstig
de artikelen 8 en 9 van de Wet op de personele belasting 1950.
-
3 De in lid 2 bedoelde vergoeding wordt berekend over een periode, ingaande op de datum,
waarop de desbetreffende woningen en bedrijfspanden tengevolge van de watersnood moesten
worden ontruimd, en eindigende drie maanden na de aanvang van de herbouw, doch uiterlijk
1 Januari 1957. Van de in de vorige zin genoemde einddatum kan door Onze Minister
van Wederopbouw en Volkshuisvesting worden afgeweken. Voor de berekening van de vergoeding
wordt een maand gerekend 30 en een jaar 360 dagen te bevatten.
-
4 In gevallen van herstelbare schade aan grond kan op verzoek van de belanghebbende
een vergoeding worden toegekend ten bedrage van de pachtwaarde, voorzover en zolang
de grond naar het oordeel van Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening
niet in natura is hersteld. Het bepaalde in lid 3 vindt daarbij voorzoveel mogelijk
overeenkomstige toepassing.
-
5 Onze in de vorige leden genoemde Ministers zijn bevoegd op verzoek van de belanghebbende
te bepalen, dat de vergoeding aan de gebruiker van het beschadigde goed zal worden
betaalbaar gesteld, voorzover deze aantoont ondanks de beschadiging de huur of pacht
te hebben doorbetaald aan de eigenaar over het tijdvak, waarover de vergoeding wordt
berekend.
-
6 De schuldeisers van hypothecaire vorderingen, die uiterlijk een maand voor de uitbetaling
van de vergoeding aan het vaststellend orgaan van hun vordering per aangetekende brief
hebben doen blijken, kunnen terzake van opeisbaar geworden bedragen wegens rentevorderingen
en aflossingen op de hoofdsom verhaal nemen op de vergoeding of op een deel daarvan.
Hoofdstuk III. Betaling van de bijdrage
-
1 De bijdrage wegens herstelbare schade aan een gebouwd onroerend goed wordt betaalbaar
gesteld, mits naar het oordeel van Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting
een overeenkomstig bedrag is besteed voor het herstel van dat onroerend goed of een
zodanige besteding verzekerd is, dan wel Onze voornoemde Minister toestemming verleent
de bijdrage op een andere wijze te besteden; Onze voornoemde Minister kan aan deze
toestemming voorwaarden verbinden.
-
3 De bouw moet geschieden in de gemeente, waarin het pand, waarop de bijdrage betrekking
heeft, gelegen was. Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting kan van deze
bepaling ontheffing verlenen.
-
4 De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot schepen, met
dien verstande, dat de daar bedoelde toestemming kan worden gegeven door Onze Minister
van Verkeer en Waterstaat, doch voorzoveel het visserijschepen betreft door Onze Minister
van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening.
Overeenkomstig de door Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting te geven
aanwijzingen wordt de bijdrage wegens schade aan gebouwd onroerend goed of schepen
uitbetaald naar mate de uitvoering van de werkzaamheden vordert.
-
1 In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk II wordt op verzoek van een rechthebbende, die met goedkeuring van Onze Minister van
Wederopbouw en Volkshuisvesting niet tot vervanging van een onherstelbaar beschadigd
gebouwd onroerend goed overgaat, de bijdrage vastgesteld op het bedrag van de verkoopwaarde
van dat goed op 31 Januari 1953, verminderd met de verkoopwaarde van de restanten
volgens de op dat tijdstip geldende factoren. Bij de vaststelling van beide waarden
wordt de ondergrond mede in aanmerking genomen. De bijdrage ingevolge dit lid is nimmer
hoger dan een bijdrage, berekend overeenkomstig hoofdstuk II.
-
3 De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot schepen, met
dien verstande, dat de in lid 1 bedoelde goedkeuring kan worden gegeven door Onze
Minister van Verkeer en Waterstaat, doch voorzoveel het visserijschepen betreft door
Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening.
-
2 Indien op 1 Januari 1957 met betrekking tot een onherstelbaar beschadigd gebouwd
onroerend goed, niet zijnde een boerderij, of schip geen aanvang met de vervanging
is gemaakt, wordt een bijdrage toegekend op de voet van artikel 32.
-
3 Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting kan, inplaats van het in de vorige
leden genoemde tijdstip, voor bepaalde onroerende goederen of schepen, voor groepen
daarvan of voor bepaalde door hem aan te wijzen gebieden een later tijdstip stellen.
De bijdrage wordt, voorzover in deze wet niet anders wordt bepaald, betaalbaar gesteld
aan de rechthebbende.
-
1 Met de belangen van degenen, die ten tijde van het ontstaan van de schade een zakelijk
recht, niet zijnde een recht van hypotheek, konden doen gelden met betrekking tot
het goed, waaraan de schade is geleden, wordt, indien de zakelijk gerechtigde uiterlijk
een maand voor de uitbetaling van de bijdrage van zijn zakelijk recht per aangetekende
brief aan het vaststellend orgaan heeft doen blijken, bij de uitbetaling van de bijdrage
rekening gehouden op de wijze als in de volgende leden is bepaald.
-
2 Indien de rechthebbende met de zakelijk gerechtigde omtrent de uitbetaling van de
bijdrage een minnelijke regeling tot stand heeft gebracht en daarvan, met inachtneming
van de in lid 1 bedoelde termijn, per aangetekende brief aan het vaststellend orgaan
is kennisgegeven, geschiedt de uitbetaling voorzoveel mogelijk overeenkomstig het
dienaangaande bij die regeling bepaalde.
-
3 Bij de bouw van een vervangend pand op grond, welke ten tijde van het ontstaan van
de schade niet eveneens met de in lid 1 bedoelde zakelijke rechten was belast, of
bij bouw van een pand van aanzienlijk geringere inhoud of van andere aard dan het
getroffene, alsmede wanneer de bijdrage op basis van de verkoopwaarde, bedoeld in
artikel 32, is vastgesteld, geschiedt de uitbetaling van de bijdrage uitsluitend, nadat met
betrekking tot het getroffen pand een regeling is getroffen, als bedoeld is in lid
2. De uitbetaling geschiedt zoveel mogelijk overeenkomstig het dienaangaande bij die
regeling bepaalde. Indien het gestelde in de vorige zin niet van toepassing is, kan,
wanneer geen minnelijke regeling tot stand is gekomen, de bijdrage geheel of gedeeltelijk
aan de zakelijk gerechtigde worden betaalbaar gesteld, voorzover het zakelijk recht
niet zijn waarde herkrijgt of tot zijn volle waarde herleeft in verband met herstel,
heraanschaffing of herbouw door de eigenaar, hetzij uit kracht van de wet of door
rechtshandelingen.
-
4 Indien een zakelijk gerechtigde niet op de wijze, als in lid 1 is omschreven, van
zijn recht heeft doen blijken, kan in bijzondere gevallen aan het bepaalde in de vorige
leden overeenkomstige toepassing worden gegeven.
-
5 Ten aanzien van degenen, die ten tijde van het ontstaan van de schade met betrekking
tot het verloren gegane of beschadigde goed een belang hadden uit hoofde van een overeenkomst
van huurkoop of van koop op afbetaling, dan wel degenen, aan wie het genoemde goed
alstoen tot zekerheid was overgedragen, zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.
Betaling ingevolge het gestelde in de vorige zin aan een huurverkoper, een verkoper
op afbetaling dan wel aan de houder van de schuldvordering, tot zekerheid waarvan
het goed was overgedragen, strekt de koper dan wel de debiteur tot kwijting.
Onze Minister van Financiën stelt regelen omtrent de wijze, waarop de betaalbaarstelling
van de bijdrage plaats vindt, ingeval meer dan een persoon rechthebbende is, alsmede
omtrent de wijze, waarop bij toepassing van het bepaalde in artikel 36, lid 3, laatste zin, en lid 5, de verdeling van de bijdrage plaats vindt. Deze regelen worden
bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.
-
1 Met betrekking tot hypothecaire schuldeisers, tot zekerheid van wier vordering het
beschadigde object ten tijde van het ontstaan van de schade was verbonden, is, in
geval het onherstelbare schade aan een gebouwd onroerend goed of schip betreft, artikel 36, leden 1 tot en met 4, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat, indien het bepaalde in
lid 2 van dat artikel geen toepassing vindt, Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting
bepaalt, in hoeverre de bijdrage dan wel een gedeelte daarvan zal worden aangewend
ter algehele of gedeeltelijke voldoening van hetgeen verschuldigd is wegens de hypothecaire
vordering.
-
3 Wordt op de hoofdsom van een schuld, als bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig
dat lid afgelost, dan zal, zo nodig in afwijking van de tussen partijen geldende overeenkomsten,
de rente over het afgeloste bedrag slechts mogen worden berekend tot de dag van aflossing
en zullen, zo nodig met gelijke afwijking, geen verdere kosten, onder welke benaming
ook, in rekening mogen worden gebracht.
-
4 Op last van Onze in lid 1 genoemde Minister tekent de bewaarder van de hypotheken,
het kadaster en de scheepsbewijzen bij de hypothecaire inschrijving op verbonden onroerende
zaken aan tot welk bedrag ingevolge het bepaalde in lid 1 op de hypothecaire schuld
is afgelost, dan wel haalt hij de genoemde inschrijving door, indien volledige aflossing
heeft plaatsgevonden.
Indien een schuldeiser overgaat tot uitwinning, dan wel op grond van een hem verleende
volmacht overgaat tot verkoop van een hem verhypothekeerde zaak, waaraan herstelbare
schade is toegebracht, zal hij bevoegd zijn de aanspraak van de schuldenaar op de
bijdrage aan de koper van de zaak over te dragen, mits:
-
a. hij te voren de eigenaar schriftelijk heeft aangemaand binnen een redelijke termijn
de nodige herstellingen te verrichten en aan de aanmaning niet is voldaan;
-
b. Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting heeft verklaard, dat hij tegen de
overdracht van de bijdrage geen bezwaar heeft.
-
1 Indien door de in artikel 34, lid 1, bedoelde comptabele of door het hoofd van een Rampschade-bureau een voorschot is
uitbetaald op de te verwachten bijdrage, wordt een dergelijke uitbetaling als een
gehele of gedeeltelijke betaling van de bijdrage beschouwd; dit voorschot wordt bij
de uitbetaling van de bijdrage in mindering gebracht. Indien het herstel van schade
door het Rijk is gefinancierd, worden de kosten daarvan tot ten hoogste het bedrag
van de bijdrage als een voorschot op die bijdrage aangemerkt.
-
2 Indien de rechthebbende van een van Overheidswege daartoe aangewezen orgaan met het
oog op de te verwachten bijdrage een krediet heeft genoten, vindt de betaling ten
belope van het uit hoofde van de kredietovereenkomst verschuldigde bedrag aan dat
orgaan plaats. Dit bezigt de aldus ontvangen bedragen tot aflossing, voorzover mogelijk,
van het bedoelde krediet en maakt een afrekening op, welke het onverwijld aan de rechthebbende
doet toekomen.
-
3 Het daartoe door Onze Minister van Financiën aan te wijzen orgaan kan op verzoek
van de desbetreffende belanghebbende bepalen, dat de bijdrage wordt aangewend tot
terugbetaling van hetgeen de rechthebbende op de bijdrage reeds met het oog op die
te verwachten bijdrage onder de verplichting tot terugbetaling van derden heeft ontvangen.
-
1 Het daartoe door Onze Minister van Financiën aan te wijzen orgaan kan, indien de desbetreffende
belanghebbende zulks per aangetekende brief uiterlijk een maand voor de betaling van
de bijdrage verzoekt, bepalen, dat de bijdrage geheel of gedeeltelijk wordt aangewend
ter voldoening van hetgeen uitvoerders van werkzaamheden wegens herstel of herbouw,
onderscheidenlijk leveranciers van heraangeschafte goederen wegens de genoemde werkzaamheden
of de leveranties hebben te vorderen van de rechthebbende op de bijdrage.
-
4 In de gevallen, bedoeld in artikel 36, lid 3, eerste zin, vindt het gestelde in de vorige leden slechts toepassing, nadat met betrekking tot
het getroffen pand met de zakelijk gerechtigden, bedoeld in artikel 36, lid 1, en
met de hypothecaire schuldeisers, bedoeld in artikel 38, lid 1, een regeling is getroffen, als bedoeld is in artikel 36, lid 2.
Onze Minister van Financiën is bevoegd aan een belanghebbende op zijn verzoek toe
te staan of in bijzondere gevallen ambtshalve te bepalen, dat de hem toekomende bijdrage
of het hem toekomende deel van de bijdrage geheel of voor een door Onze genoemde Minister
te bepalen gedeelte zal worden besteed tot voldoening van door hem verschuldigde bedragen
wegens belastingen.
Onze Minister van Financiën kan regelen stellen, waarbij wordt vastgesteld in welke
volgorde met de belangen van derden en van de Staat wordt rekening gehouden, indien
van meer dan een zijde een beroep wordt gedaan op het bepaalde in de artikelen 36 tot en met 42 en de bijdrage niet toereikend is om alle aanspraken volledig te voldoen.
Hoofdstuk V. Bijzondere bepalingen
-
1 Indien na het ontstaan van de schade een rechtsopvolging heeft plaats gevonden, welke
gevolgen heeft voor de beslissing, wie rechthebbende is, kan geen recht, als bedoeld
in artikel 12, lid 3, of artikel 13, lid 2, ten aanzien van het pand, waarop de bijdrage betrekking heeft, geldend worden gemaakt,
tenzij de rechtsopvolging plaats had aan de overblijvende echtgenoot of bloed- of
aanverwanten in de rechte lijn, dan wel stief- of pleegkinderen. Heeft rechtsopvolging
onder bijzondere titel plaats gehad, dan geschiedt de uitbetaling van de bijdrage
slechts nadat een regeling is getroffen met de zakelijk gerechtigden, bedoeld in artikel 36, lid 1, en met de hypothecaire schuldeisers, bedoeld in artikel 38, lid 1. Het bepaalde in dit lid is van overeenkomstige toepassing, wanneer een onherroepelijke
volmacht tot inning van de bijdrage is gegeven.
-
2 De aanspraak op herstel in natura, als bedoeld in artikel 9, lid 1, volgt het betrokken goed in geval van rechtsovergang daarvan.
-
4 De betekening, bedoeld in artikel 668 en de kennisgeving, bedoeld in artikel 1199 van het Burgerlijk Wetboek, worden vervangen
door de inlevering van een authentiek afschrift of uittreksel of een exemplaar van
de akte van overdracht of verpanding bij het orgaan, hetwelk met de uitbetaling is
belast. Gelijke inlevering dient te geschieden met betrekking tot onherroepelijke
volmachten en scheidingen en delingen.
Bij onteigening van een herstelbaar beschadigd gebouwd onroerend goed gaat het recht
op de bijdrage teniet.
-
1 Goederen, welke volgens de artikelen 562 en 563 van het Burgerlijk Wetboek onroerend
zijn, doch welke naar hun aard en functie naar het oordeel van het vaststellend orgaan
met goederen, als bedoeld zijn in artikel 16, of met andere roerende goederen zijn gelijk te stellen, worden voor de berekening
van de bijdrage als roerende goederen beschouwd.
-
2 Verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, welke een cultureel of maatschappelijk
doel nastreven, dan wel de beoefening van sport bevorderen, worden voor de toepassing
van deze wet behandeld, als hadden zij rechtspersoonlijkheid. Uitbetaling van de bijdrage
geschiedt aan een dergelijke vereniging tegen kwijting door de gezamenlijke bestuurderen
van de vereniging of aan een of meer door dezen daartoe gemachtigde personen, doch
niet dan nadat de bestuurderen zich, op straffe van terugbetaling van de bijdrage,
hoofdelijk hebben verbonden de bijdrage aan te wenden in het belang van het doel van
de vereniging.
-
1 Een bijdrage, welke blijkt door het vaststellend orgaan ten onrechte of op een te
hoog, dan wel een te laag bedrag te zijn vastgesteld, kan ambtshalve worden herzien.
Een herziening kan, voorzover uitbetaling van de bijdrage reeds is geschied, dan wel
aan die uitbetaling een begin van uitvoering is gegeven, tot terugvordering van degene,
die als rechthebbende is beschouwd, slechts leiden, voorzover de herziening heeft
plaats gevonden op grond van feiten of gegevens, welke het vaststellend orgaan bij
de vaststelling of bij de uitbetaling van de bijdrage niet bekend waren, noch redelijkerwijze
bekend hadden kunnen en moeten zijn, dan wel voorzover degene, die als rechthebbende
is beschouwd, ten tijde van de uitbetaling wist of redelijkerwijze kon vermoeden,
dat de uitbetaling geheel of ten dele ten onrechte geschiedde.
-
2 Een voorschot op de bijdrage, daaronder begrepen hetgeen door de Staat is betaald
uit hoofde van een onder garantie van de Staat door derden verleend krediet, verstrekt
met het oog op de te verwachten bijdrage, kan worden teruggevorderd, voorzover het
de bijdrage te boven blijkt te gaan.
-
3 De terugvordering van uitbetaalde bedragen heeft plaats op grond van een aanslag
tot terugvordering, vastgesteld door een orgaan, aan te wijzen door Onze Minister
van Financiën, ten name van degene, aan wie of te wiens behoeve het terug te vorderen
bedrag is betaald; de desbetreffende beschikking is met redenen omkleed, vermeldt
de termijnen, waarin het terug te vorderen bedrag moet worden betaald, en wijst een
ontvanger der directe belastingen aan voor de invordering.
-
5 Voor een aanslag, opgelegd na het overlijden van de schuldenaar, zijn diens erfgenamen
niet verder aansprakelijk dan ieder ten belope van zijn erfdeel, vermeerderd met het
bedrag van hetgeen hem is gelegateerd.
-
6 Met betrekking tot overeenkomstig lid 3 terug te vorderen bedragen is het bepaalde
in de wet van 22 mei 1845 (Stb. 22) en de Kostenwet invordering rijksbelastingen, van toepassing, met dien verstande, dat:
-
a. het terug te vorderen bedrag wordt gelijkgesteld met inkomstenbelasting;
-
b. onder "kohier" wordt verstaan een afschrift van de in lid 3 bedoelde beschikking,
gewaarmerkt door het in dat lid genoemde orgaan;
-
c. onder "aanslagbiljet" wordt verstaan een door de ontvanger gewaarmerkt en gedagtekend
afschrift van de vorenbedoelde beschikking;
-
d. voor "belastingschuldige" wordt gelezen: schuldenaar;
-
e. de vervaltermijnen, vastgesteld door het in lid 3 genoemde orgaan, in de plaats treden
van die, genoemd in artikel 8 van de Wet van 22 Mei 1845;
-
f. de ontvanger voor de toepassing van het bepaalde in artikel 20 van de laatstgenoemde
wet geacht wordt te dezen op te treden namens het bestuur van de belastingen.
-
1 Indien een rechthebbende op een bijdrage of derden met medeweten van die rechthebbende
opzettelijk onjuiste gegevens of inlichtingen hebben verstrekt om een te hoge bijdrage
te verkrijgen, kan het door Onze Minister van Financiën daartoe aan te wijzen orgaan
het bedrag van de volgens de overige bepalingen van deze wet toe te kennen bijdrage
verminderen met ten hoogste 50 ten honderd. Toepassing van het gestelde in de vorige
zin laat belangen van derden onverlet.
-
2 Hetzelfde geldt, indien het verstrekken van de gegevens of inlichtingen, als in lid
1 zijn bedoeld, de te hoge vaststelling van een bijdrage ingevolge deze wet tengevolge
heeft gehad. De terugvordering ingevolge artikel 52 omvat in dat geval zowel het te hoog toegekende bedrag als de vermindering met ten
hoogste 50 ten honderd.
-
1 Door Onze Minister van Financiën kunnen terzake van de schade aan de belanghebbenden,
voorzover geen bijdrage wordt toegekend, kredieten worden verleend tot ten hoogste
het bedrag van de goedgekeurde herbouw-, herstel- of heraanschaffingskosten, in daartoe
leidende gevallen verminderd met het bedrag van de bijdrage.
-
3 Onze Minister van Financiën kan bepalen, dat de aflossing van een ingevolge lid 1
verleend krediet geheel of gedeeltelijk achterwege zal blijven of zal worden opgeschort
en dat over het gehele krediet, dan wel over een gedeelte daarvan, geen of een lagere
dan de bedongen rente zal zijn verschuldigd. Onze genoemde Minister kan eveneens kwijtschelding
verlenen van een nog verschuldigd bedrag wegens de hoofdsom van het krediet dan wel
van een gedeelte daarvan. Bij de toepassing van dit lid kan Onze genoemde Minister
rekening houden met de rentabiliteit van de in de desbetreffende objecten geïnvesteerde
bedragen dan wel met de bedrijfsuitkomsten als geheel.
-
4 Gelijke bevoegdheid, als ingevolge lid 3 door Onze Minister van Financiën wordt uitgeoefend,
komt toe aan de in lid 2 bedoelde derden; voorzover deze bevoegdheid evenwel wordt
uitgeoefend zonder voorafgaande toestemming van Onze genoemde Minister, vervalt de
garantie, bedoeld in lid 2.
-
5 Bij de verlening van kredieten, als bedoeld zijn in de vorige leden, kan worden bedongen,
dat door de belanghebbende geen verzoek zal worden gedaan tot toepassing van het bepaalde
in de leden 3 en 4.
-
7 Het bepaalde in artikel 40, lid 2, is met betrekking tot de in dit artikel genoemde kredieten van overeenkomstige toepassing.
Hetzelfde geldt ten aanzien van het bepaalde in artikel 52, voor wat betreft de bedragen, waarvoor door de in lid 2 bedoelde derden gebruik
wordt gemaakt van de aldaar genoemde garantie.
-
1 Onze Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting kan, waar hij zulks in het belang
van de wederopbouw nodig acht, zonder voorafgaande verklaring bij de wet, dat het
algemeen belang de onteigening vordert, tot onteigening overgaan van puin, afkomend
materiaal en verdere restanten van opstallen, waarvan de gehele of nagenoeg gehele
verwoesting als watersnoodschade is aan te merken, ook indien die restanten nog onroerend
mochten zijn; deze onteigening wordt aangeduid als puinonteigening. Indien zich onder
het puin, materiaal en restanten, als bedoeld in de vorige zin, andere roerende zaken
bevinden, welke eveneens als gevolg van de watersnood geheel of nagenoeg geheel zijn
verwoest, worden deze in de onteigening van de in de vorige zin bedoelde goederen
begrepen.
-
3 Puinonteigening wordt van kracht door een daartoe strekkende aanzegging van Onze
in lid 1 genoemde Minister aan de burgemeester van de gemeente, waarbinnen de te onteigenen
zaken zich bevinden. De burgemeester draagt zorg, dat de onteigening zo spoedig mogelijk,
doch uiterlijk binnen veertien dagen na de dag, waarop de aanzegging hem bereikt,
ter openbare kennis wordt gebracht. Indien de omstandigheden zulks toelaten, gaat
Onze genoemde Minister niet tot onteigening over, alvorens degenen, die bij de onteigening
belang hebben, in de gelegenheid te hebben gesteld zelf zorg te dragen, dat binnen
redelijke termijn de terreinen, waarop zich de te onteigenen zaken bevinden, in de
gewenste toestand verkeren.
-
4 In geval van puinonteigening wordt geen afzonderlijke schadeloosstelling toegekend,
indien de eigenaar aanspraak kan doen gelden op de toekenning van een bijdrage. In
dat geval wordt bij het bepalen van de bijdrage overeenkomstig de artikelen 13, 14, 32 of 33 de in het betrokken artikel bedoelde waarde van de onteigende goederen niet op de
bijdrage in mindering gebracht.
-
5 Indien ingeval van puinonteigening geen aanspraak op een bijdrage kan worden gemaakt,
wordt de schadeloosstelling door het orgaan, hetwelk belast zou zijn geweest met de
vaststelling van de bijdrage, vastgesteld op de verkoopwaarde van de onteigende zaken
op de datum van onteigening. Wordt later alsnog een aanspraak op een bijdrage toegekend,
dan wordt de vast te stellen bijdrage verminderd met de toegekende schadeloosstelling.
-
6 De schadeloosstelling, bedoeld in lid 5, komt ten laste van degene, te wiens name
wordt onteigend. De Staat betaalt de schadeloosstelling zo spoedig mogelijk of draagt
zorg, dat deze rechtstreeks door degene, te wiens name is onteigend, zo spoedig mogelijk
wordt betaald; ten aanzien van zakelijk gerechtigden met betrekking tot het beschadigde
goed, hypothecaire schuldeisers daaronder begrepen, is het bepaalde in artikel 36 daarbij van overeenkomstige toepassing. De Staat is voor deze betaling aansprakelijk.
Het door de Staat betaalde bedrag wordt zo spoedig mogelijk na de betaling verrekend
met degene, te wiens name is onteigend. De in lid 5 bedoelde schadeloosstelling geldt
voor de toepassing van deze wet overigens als een bijdrage.
Voor levende have, dienende voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, welke door
veehouders in de door de op 1 Februari 1953 ingetreden watersnood getroffen gebieden
bij Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening is ingeleverd, worden
gelijkwaardige dieren teruggeleverd, dan wel vindt, indien zulks naar het oordeel
van Onze voornoemde Minister niet mogelijk of niet gewenst is, vergoeding plaats naar
de maatstaf van artikel 18.
-
1 Ieder, die enig recht heeft ten aanzien van ongebouwde onroerende goederen, welke
als gevolg van de stormvloed van 31 Januari en 1 Februari 1953 overstroomd zijn geweest,
is verplicht te gedogen, dat die goederen voor het verrichten van werkzaamheden in
verband met het herstel in natura van Overheidswege van de schade aan in artikel 9, lid 1, genoemde gronden worden betreden en dat die werkzaamheden worden verricht.
-
2 Indien een in lid 1 genoemde handeling niet wordt gedoogd, kan de tussenkomst worden
ingeroepen van de burgemeester, die alsdan de betrokkene alsnog gelast aan de in dat
lid genoemde verplichting te voldoen, bij gebreke waarvan hij deze daartoe met behulp
van de sterke arm kan dwingen.
-
1 In bijzondere gevallen, waarin de bepalingen van deze wet, in strijd met haar strekking,
tot onbillijkheid leiden, is Onze Minister van Financiën bevoegd een bijdrage of een
hogere bijdrage, in afwijking van die bepalingen, te verlenen.
-
2 Hetzelfde geldt, indien vaststaat, dat de te verlenen bijdrage voor objecten van
openbaar nut zal worden besteed, dan wel voor objecten van geestelijk of cultureel
belang zal worden gebezigd.
-
3 In elk geval wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in lid 1, indien de rechthebbende
op een bijdrage verlies heeft geleden van of schade heeft geleden aan een goed, hetwelk
hij heeft aangeschaft ter besteding van een bijdrage, welke hem als oorlogsgetroffene
ingevolge de Wet op de Materiële Oorlogsschaden is verleend, dan wel een goed, hetwelk
hij heeft aangeschaft ter vervanging van vorenbedoeld goed.
-
1 Alle stukken, waaruit blijkt, dat zij zijn opgemaakt ter uitvoering van deze wet,
zijn vrij van leges. Voor verrichtingen aan de bewaringen van de hypotheken, het kadaster
en de scheepsbewijzen, nodig voor de uitvoering van deze wet, worden geen kosten in
rekening gebracht.
-
2 Onder de in lid 1 bedoelde stukken worden mede begrepen bouwvergunningen van gemeentebesturen
voor de uitvoering van bouwwerken, welke dienen tot herstel of vervanging van gebouwd
onroerend goed, waaraan watersnoodschade is geleden.
-
3 Voor de werkzaamheden van notarissen betreffende eigendom van en zakelijke rechten
op onroerende goederen of schepen, in verband met de uitvoering van deze wet, worden
zo nodig door Onze Minister van Justitie bijzondere tarieven vastgesteld.
-
1 Onze Ministers, aan wie in deze wet werkzaamheden zijn opgedragen, zijn bevoegd deze,
voorzover zij niet bestaan in het stellen van algemeen verbindende regelen of in het
beslissen op een beroepschrift, in het algemeen of in bijzondere gevallen te delegeren
aan door hen met name aan te wijzen ambtenaren of colleges.
-
2 De ambtenaren of colleges, die krachtens het vorige lid optreden, vermelden in de
desbetreffende stukken, dat zij optreden namens Onze in het vorige lid bedoelde Ministers,
zomede dagtekening en nummer van de beschikking, waarbij hun de desbetreffende werkzaamheid
is gedelegeerd.
-
1 Onze Minister van Financiën is bevoegd, in daartoe leidende gevallen in overeenstemming
met Onze Ministers, wie zulks ingevolge de in artikel 6 bedoelde taakverdeling aangaat, voorschriften vast te stellen omtrent de uitvoering
van deze wet.
-
2 Deze voorschriften kunnen normen inhouden, volgens welke de hoeveelheden en kwaliteit
van veldgewassen en opgaand hout worden geschat en de prijzen van deze goederen, boomgaarden,
vee en andere agrarische bedrijfsinventaris en -voorraad al naar gelang van de kwaliteit
worden bepaald.