Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2014.
Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Wet van 19 mei 1954, tot overlevering inzake oorlogsmisdrijven

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de op 12 Augustus 1949 voor ondertekening opengestelde Verdragen van Genève onderscheidenlijk voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee, betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, en betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, wenselijk is een wettelijke voorziening te treffen met betrekking tot het aan andere Mogendheden ter berechting overleveren van personen, die verdacht worden van oorlogsmisdrijven;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 Deze wet is mede van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in met andere staten gesloten verdragen, kunnen personen aan een andere staat worden overgeleverd ter zake van één van de misdrijven omschreven in de Wet internationale misdrijven, indien het feit een schending oplevert van:

    • a. het op 9 december 1948 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide (Trb. 1960, 32);

    • b. het op 12 augustus 1949 te Genève tot stand gekomen Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde (Trb. 1951, 72);

    • c. het op 12 augustus 1949 te Genève tot stand gekomen Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee (Trb. 1951, 73);

    • d. het op 12 augustus 1949 te Genève tot stand gekomen Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen (Trb. 1951, 74);

    • e. het op 12 augustus 1949 te Genève tot stand gekomen Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd (Trb. 1951, 75);

    • f. het op 8 juni 1977 te Bern tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I) (Trb. 1980, 87);

    • g. het op 8 juni 1977 te Bern tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van de slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten (Protocol II) (Trb. 1980, 88);

    • h. het op 10 december 1984 te New York tot stand gekomen Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69);

    • i. het op 26 maart 1999 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Tweede Protocol bij het Haagse Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict van 26 maart 1999 (Trb. 1999, 107);

    • j. het op 10 december 2006 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning (Trb. 2008, 173).

Artikel 2

De overlevering aan een andere staat kan slechts geschieden, indien deze partij is bij het geschonden verdrag.

Artikel 3

  • 1 Personen van wie de overlevering overeenkomstig artikel 1 door een andere staat wordt verzocht, kunnen, voor zover zij zich niet reeds in verzekerde bewaring bevinden, worden aangehouden.

  • 2 Het bevel van aanhouding moet hun binnen tweemaal vierentwintig uren worden betekend.

  • 3 De op en bij hen zijnde voorwerpen kunnen worden in beslag genomen.

  • 4 Binnen vierentwintig uren na de aanhouding wordt daarvan kennis gegeven aan de officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag.

  • 5 Het vierde lid blijft buiten toepassing indien de aanhouding in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft plaatsgevonden. In dat geval wordt de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam binnen vierentwintig uren na de aanhouding daarvan kennis gegeven.

Artikel 4

  • 1 Alvorens over een verzoek tot overlevering te beslissen, wordt het advies ingewonnen van de rechtbank Den Haag.

  • 2 De rechtbank beslist bij zijn advies, welke van de in beslag genomen voorwerpen, in geval van overlevering, aan de opgeëiste persoon zullen worden teruggegeven, en welke, als stukken van overtuiging, zullen worden afgegeven.

  • 3 Overlevering vindt in geen geval plaats, indien de rechtbank adviseert de overlevering niet toe te staan.

  • 4 Voor de toepassing van de voorgaande leden treedt de rechtbank Amsterdam in de plaats van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, indien dat gerecht bevoegd is tot kennisneming van het misdrijf, ter zake waarvan de overlevering is aangevraagd.

Artikel 5

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan toestemming verlenen tot het over Nederlands grondgebied vervoeren van een persoon wiens overlevering ter zake van één van de in artikel 1 genoemde misdrijven door een andere staat aan een derde staat is toegestaan.

  • 2 Indien het vervoer plaatsvindt ten behoeve van overlevering aan een derde staat, geldt de voorwaarde dat de toestemming alleen kan worden gegeven indien die derde staat partij is bij het geschonden verdrag.

  • 3 Onder Nederlands grondgebied wordt mede verstaan het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 6

De artikelen 4, 5, 8 tot en met 10, 12 tot en met 47 en 51 tot en met 60 van de Uitleveringswet zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de voorlopige aanhouding ook kan worden bevolen in gevallen waarin de mogelijkheid daartoe niet bij verdrag is voorzien.

Artikel 7

  • 1 De aanvraag tot overlevering betreffende een persoon die zich bevindt in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba die voor het tijdstip van transitie, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is ingediend en waarover op dat tijdstip nog niet is beslist, wordt behandeld door het vanaf dat tijdstip bevoegde orgaan en afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van deze wet.

Artikel 8

Het aan andere Mogendheden ter berechting overleveren van personen, die verdacht worden van oorlogsmisdrijven, wordt voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten zoveel mogelijk in overeenstemming met deze wet geregeld bij algemene maatregel van rijksbestuur.

Artikel 9

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als "Wet overlevering inzake oorlogsmisdrijven".

  • 2 Zij treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 19 Mei 1954

JULIANA.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.

De Minister van Buitenlandse Zaken.

J. W. BEYEN.

De Minister van Oorlog,

C. STAF.

De Minister van Marine,

C. STAF.

De Minister van Overzeese Rijksdelen,

W. J. A. KERNKAMP.

Uitgegeven de eerste Juni 1954.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.