Overeenkomst voor het beheer van de "Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioenaangelegenheden
betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen"
De Ministers voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, van Financiën en van Binnenlandse
Zaken, hieronder verder aangeduid als "de Ministers", vertegenwoordigende het Rijk,
partij ter ene zijde, en de Raad van Beheer der "Stichting tot verzorging en afwikkeling
van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië
en hun nagelaten betrekkingen", hieronder verder aangeduid als "de Stichting", partij
ter andere zijde, zijn, onder voorbehoud van goedkeuring bij de wet, overeengekomen
als volgt:
Artikel 1.
1. De Stichting verbindt zich tot het verrichten van alle handelingen, welke voor
een zorgvuldige en getrouwe nakoming van de haar bij deze overeenkomst opgelegde verplichtingen
met inbegrip van het daartoe nodige zorgvuldige beheer van de haar toevertrouwde belangen,
vereist zijn.
2. De Stichting is voor de uitvoering van haar in het eerste lid bedoelde taak verantwoordelijk
aan de Ministers.
Artikel 2.
1. De Stichting verplicht zich tot de toekenning en de geregelde voldoening ten laste
van de geldmiddelen van de Stichting van:
-
a. de weduwenpensioenen en de wezenonderstanden aan de nagelaten betrekkingen van gewezen
overheidspersoneel van Indonesië, daaronder begrepen gewezen personeel van het voormalig
Koninklijk-Nederlands-Indonesisch Leger en gepensionneerden op de voet van het Indonesisch
"Pensioenreglement voor bijzondere leerkrachten", van gepensionneerde bedienaren van
de Godsdienst, van gewezen vrijwillige deelgenoten in het "Weduwen- en Wezenfonds
voor Europese burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië, het "Weduwen- en Wezenfonds
der Europese Officieren van het Nederlandsch-Indische Leger", het "Weduwen- en Wezenfonds
van Europese militairen beneden de rang van Officier bij de Koloniale Troepen" of
het "Pensioenfonds voor Europese Locale Ambtenaren in Nederlandsch-Indië en van bij
de Directie van de Indische Pensioenfondsen in Nederland en haar Vertegenwoordiging
in Indonesië en bij andere rechtspersoonlijkheid bezittende Indonesische overheidsinstellingen
werkzaam geweest zijnd personeel, voorzoveel betreft:
-
aa. pensioenen en onderstanden, toegekend aan op de December 1950 buiten het grondgebied
van Indonesië gevestigde nagelaten betrekkingen, zolang zij aldaar gevestigd zullen
zijn;
-
ab. pensioenen en onderstanden, toegekend aan nagelaten betrekkingen in Indonesië, voor
zover zij niet ingevolge de overeenkomst tussen Nederland en de Republiek Indonesië
betreffende de toescheiding van staatsburgers de Indonesische nationaliteit bezitten
of verkrijgen, dan wel van Aziatische afkomst zijn, indien zij zich alsnog buiten
Indonesië vestigen en zolang zij buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zullen
zijn;
-
ac. pensioenen en onderstanden, toe te kennen aan na te laten betrekkingen, gevestigd
in of buiten Indonesië, voorzover zij niet ingevolge de overeenkomst tussen Nederland
en de Republiek Indonesië betreffende de toescheiding van staatsburgers de Indonesische
nationaliteit bezitten of verkrijgen, dan wel van Aziatische afkomst zijn en voorzover
gevestigd in Indonesië, indien zij zich alsnog buiten Indonesië vestigen, een en ander
zolang zij buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zullen zijn;
-
b. de op de onder a bedoelde weduwenpensioenen en wezenonderstanden volgens de op 1 Januari 1950 buiten
Indonesië van kracht zijnde dan wel nader met instemming van Nederland ingevoerde
Indonesische regelingen toegekende duurtetoeslagen.
2. De Stichting verplicht zich tot het verrichten van werkzaamheden, verband houdende
met de onder 1 bedoelde werkzaamheden.
3. De Stichting is bevoegd tot de voldoening in bijzondere omstandigheden van uitkeringen
aan nagelaten betrekkingen van gewezen overheidspersoneel van Indonesië, die bij het
eerste lid van het genot van weduwenpensioen en wezenonderstand uitgesloten zijn,
mits deze nagelaten betrekkingen buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zijn.
4. Voor zover de tot uitkering gerechtigden buiten Nederland gevestigd zijn, zal,
behoudens andere regeling door de Stichting, uitbetaling plaats hebben aan door hen
aan te wijzen gemachtigden in Nederland.
5. De Stichting verklaart zich bereid andere haar door de Ministers op te dragen werkzaamheden,
verband houdende met de verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende
gewezen overheidspersoneel van Indonesië, te verrichten.
Artikel 3.
1. De Raad van Beheer is bij de uitoefening van zijn beheer gebonden aan de op 1 December
1950 geldende wettelijke regelingen en administratieve voorschriften van de Republiek
Indonesië op het terrein van de weduwenpensioenen en wezenonderstanden van de nagelaten
betrekkingen van gewezen overheidspersoneel voor zover deze onder de veranderde omstandigheden
toepassing kunnen vinden.
2. Indien en voor zover de veranderde omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding
geven, dient de Raad van Beheer aan de Ministers voorstellen in tot het treffen van
de nodige wettelijke voorzieningen.
3. In afwachting van de tot standkoming van de in het tweede lid bedoelde wettelijke
voorzieningen is de Raad van Beheer bevoegd in dringende gevallen bij met redenen
omkleed besluit voorlopige afwijkende voorzieningen te treffen.
4. Besluiten van de Raad van Beheer als bedoeld in het derde lid, kunnen niet ten
uitvoer worden gelegd alvorens zij ter kennis van de Ministers zijn gebracht en bericht
is ontvangen, dat daartegen geen bezwaar bestaat.
Artikel 4.
De Ministers zullen het nodige verrichten voor de overdracht aan de Stichting van
de bij artikel 8 van besluit No. MC II/C II/26 van de Tweede Conferentie van Ministers
van de Nederlands-Indonesische Unie door de Republiek Indonesië aan Nederland overgedragen
actieve en passieve vermogensbestanddelen van:
-
a. het "Weduwen- en Wezenfonds voor Europese burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië";
-
b. het "Weduwen- en Wezenfonds der Europese Officieren van het Nederlandsch-Indische
Leger";
-
c. het "Weduwen- en Wezenfonds van Europese militairen beneden de rang van Officier bij
de Koloniale Troepen";
-
d. het "Pensioenfonds voor Europese Locale Ambtenaren in Nederlandsch-Indië".
Artikel 5.
1. De Ministers zullen het nodige verrichten voor de geregelde overdracht aan de Stichting
van de door de Republiek Indonesië ingevolge artikel 4 van het in artikel 4 bedoelde besluit ter beschikking van Nederland gestelde gewone, buitengewone en huwelijkscontributies
van verplichte en vrijwillige deelgenoten in de in artikel 2 bedoelde fondsen.
2. De Ministers kunnen, ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, het in
ontvangst nemen van de daarbedoelde contributies opdragen aan de Stichting.
Artikel 6.
1. De Ministers verbinden zich over het tijdvak 1 December 1950 tot en met 31 December
1951 en jaarlijks over de jaren 1952 tot en met 1955 ten laste van het Rijk aan de
Stichting uit te keren het nadelig verschil over het betrokken tijdvak tussen de lasten
van de Stichting en de baten van de Stichting, verminderd met een bedrag van f 1,6
millioen 's jaars.
2. Onder de lasten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:
-
a. de uitbetaalde weduwenpensioenen en wezenonderstanden alsmede duurtetoeslagen daarop;
-
b. de kosten van beheer en administratie;
-
c. reserveringen ten behoeve van pensioenen, onderstanden en wachtgelden aan het Stichtingspersoneel
en zijn nagelaten betrekkingen.
3. Onder de baten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:
4. Aan de hand van de wetenschappelijke balansen betreffende de financiële toestand
van de Stichting wordt om de vijf jaren, voor de eerste maal naar die per 31 December
1955, door de Ministers bepaald tot welk bedrag over de volgende vijf jaren jaarlijks
uitkeringen ten laste van het Rijk als bedoeld in het eerste lid aan de Stichting
zullen worden gedaan.
Artikel 7.
1. De sommen, waarover voor de werkzaamheden van de Stichting mag worden beschikt,
worden opgenomen in een jaarlijks door de Raad van Beheer op te maken en door de Ministers
goed te keuren begroting.
2. In afwachting van de totstandkoming van de eerste zodanige begroting behoeft de
beschikking over gelden de goedkeuring van de Minister van Financiën.
Artikel 8.
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. De Ministers hebben het recht de overeenkomst te allen tijde te doen eindigen na
overleg met de Raad van Beheer, zulks echter onverminderd de verplichting van het
Rijk om de Stichting in staat te stellen de verbintenissen, welke zij met inachtneming
van het in deze overeenkomst bepaalde heeft aangegaan, na te komen.
3. De Stichting kan de overeenkomst doen eindigen met een opzeggingstermijn van zes
maanden.
Artikel 9.
De kosten op deze overeenkomst vallende, komen ten laste van de Stichting.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te 's-Gravenhage, de eenendertigste Mei 1900
een en vijftig.
Partij ter ene zijde:
|
Partij ter andere zijde:
|
(w.g.) L. PETERS
|
(w.g.) HOOGESTEGER
|
(w.g.) P. LIEFTINCK
|
(w.g.) H. J. EYKHOLT
|
(w.g.) J. VAN MAARSEVEEN
|
(w.g.) J. W. METSKES
|