Wet houdende vaststelling regeling ten aanzien van de Stichting tot verzorging en [...] gewezen overheidspersoneel van Indonesië

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2016.
Geldend van 01-01-1998 t/m heden

Wet van 21 April 1955, houdende vaststelling van een regeling, als bedoeld in artikel 89a van de Comptabiliteitswet (Stb. 1927, No. 259), ten aanzien van de "Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen"

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede gelet op artikel 9 van het Besluit MC II/C II/26 van de Tweede Ministersconferentie, nodig is een regeling te treffen, als bedoeld in artikel 89a van de Comptabiliteitswet (Stb. 1927, No. 259), zoals deze wet sindsdien is gewijzigd, ten aanzien van de "Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen";

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 De overeenkomst, waarvan de inhoud overeenstemt met de in afdruk bij deze wet gevoegde tekst, voor en namens het Rijk gesloten door Onze Ministers voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, van Financiën en van Binnenlandse Zaken met de Raad van Beheer der "Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen", wordt goedgekeurd.

  • 2 Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën worden gemachtigd met de Stichting overeenkomsten tot uitvoering van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst, alsmede tot wijziging daarvan, aan te gaan.

  • 3 Ministers, Hoofden van Departementen van Algemeen Bestuur, kunnen in samenwerking met Onze in het vorige lid genoemde Ministers overeenkomsten met de Stichting aangaan.

  • 4 Door de zorg van Onze Minister van Binnenlandse Zaken zullen wijzigingen in de statuten van de Stichting zomede nieuwe overeenkomsten en wijzigingen in overeenkomsten onverwijld ter kennis worden gebracht van de Staten-Generaal.

Artikel 2

  • 1 Over het tijdvak 1 December 1950 tot en met 31 December 1951 en jaarlijks over de jaren 1952 tot en met 1955 wordt, behoudens instemming van de desbetreffende posten van de Rijksbegroting, ten laste van het Rijk aan de Stichting uitgekeerd het bedrag, waarmede over het betrokken tijdvak de lasten van de Stichting de baten overschrijden, voor zover mogelijk verminderd met een bedrag van f 1.6 millioen 's jaars.

  • 2 Te rekenen van 1956 af wordt jaarlijks ten laste van het Rijk aan de Stichting subsidie verleend tot het bedrag, waarmede over het betrokken dienstjaar de lasten van de Stichting de baten overschrijden, voor zover dit bedrag de som van de aflossingen en uitlotingen van het belegd vermogen in dat jaar overtreft.

  • 3 De uitgaven voortvloeiende uit het bepaalde in het eerste en het tweede lid, komen tot en met die over het jaar 1952 ten laste van Hoofdstuk XIII B en vervolgens ten laste van Hoofdstuk V der Rijksbegroting.

Artikel 3

  • 1 De Raad van Beheer der Stichting dient jaarlijks uiterlijk op 1 November bij Onze in artikel 1, tweede lid, genoemde Ministers een ontwerp-begroting van baten en lasten voor het daarop volgende jaar in en een ontwerp-begroting van te verrichten bij- en afboekingen op de kapitaalrekeningen der Stichting.

  • 2 Na instemming door Onze in het eerste lid bedoelde Ministers, welke instemming met wijziging gepaard kan gaan en uiterlijk op 31 December van het jaar van indiening wordt verleend, stelt de Raad van Beheer de begrotingen vast.

  • 3 Afschrift van de vastgestelde begrotingen zendt de Raad van Beheer toe aan de Staten-Generaal, aan Onze in het eerste lid bedoelde Ministers.

Artikel 4

  • 1 Het jaarverslag, de balans, de rekening van baten en lasten en de kapitaalrekening, worden na vaststelling door de Raad van Beheer aan Onze in artikel 1, tweede lid, genoemde Ministers ingezonden.

  • 2 Aan de door Onze in het eerste lid bedoelde Ministers aan te wijzen ambtenaren zal, telkens wanneer zulks wordt verlangd, inzage in de boekhouding der Stichting en in de daaraan ten grondslag liggende bescheiden worden gegeven, zullen alle voor de contrôle nodige inlichtingen desgevraagd worden verstrekt en zal gelegenheid worden gegeven voor het opnemen van kasgelden en andere vermogensbestanddelen.

Artikel 5

Terzake van de overdracht door Indonesië aan Nederland van de bij het besluit MC II/C II/26 van de Tweede Conferentie van Ministers van de Nederlands-Indonesische Unie bedoelde vermogens, alsmede terzake van de overdracht door Nederland aan de Stichting van kapitalen en gelden zijn generlei rechten of belastingen verschuldigd.

Artikel 6

Handelingen vóór de inwerkingtreding van deze wet verricht worden goedgekeurd voor zover zij in overeenstemming zijn met het bepaalde in deze wet en de daarbij gevoegde overeenkomst.

Artikel 7

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de uitgifte van het Staatsblad waarin zij is geplaatst en werkt terug tot 1 December 1950.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 21 April 1955

JULIANA.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

BEEL.

De Minister van Financiën,

VAN DE KIEFT.

Uitgegeven de dertiende Mei 1955.

De Minister van Justitie,

L. A. DONKER.

Bijlage van de wet (Stb. 189, 1955)

Overeenkomst voor het beheer van de "Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioenaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen"

De Ministers voor Uniezaken en Overzeese Rijksdelen, van Financiën en van Binnenlandse Zaken, hieronder verder aangeduid als "de Ministers", vertegenwoordigende het Rijk, partij ter ene zijde, en de Raad van Beheer der "Stichting tot verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië en hun nagelaten betrekkingen", hieronder verder aangeduid als "de Stichting", partij ter andere zijde, zijn, onder voorbehoud van goedkeuring bij de wet, overeengekomen als volgt:

Artikel 1.

1. De Stichting verbindt zich tot het verrichten van alle handelingen, welke voor een zorgvuldige en getrouwe nakoming van de haar bij deze overeenkomst opgelegde verplichtingen met inbegrip van het daartoe nodige zorgvuldige beheer van de haar toevertrouwde belangen, vereist zijn.

2. De Stichting is voor de uitvoering van haar in het eerste lid bedoelde taak verantwoordelijk aan de Ministers.

Artikel 2.

1. De Stichting verplicht zich tot de toekenning en de geregelde voldoening ten laste van de geldmiddelen van de Stichting van:

  • a. de weduwenpensioenen en de wezenonderstanden aan de nagelaten betrekkingen van gewezen overheidspersoneel van Indonesië, daaronder begrepen gewezen personeel van het voormalig Koninklijk-Nederlands-Indonesisch Leger en gepensionneerden op de voet van het Indonesisch "Pensioenreglement voor bijzondere leerkrachten", van gepensionneerde bedienaren van de Godsdienst, van gewezen vrijwillige deelgenoten in het "Weduwen- en Wezenfonds voor Europese burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië, het "Weduwen- en Wezenfonds der Europese Officieren van het Nederlandsch-Indische Leger", het "Weduwen- en Wezenfonds van Europese militairen beneden de rang van Officier bij de Koloniale Troepen" of het "Pensioenfonds voor Europese Locale Ambtenaren in Nederlandsch-Indië en van bij de Directie van de Indische Pensioenfondsen in Nederland en haar Vertegenwoordiging in Indonesië en bij andere rechtspersoonlijkheid bezittende Indonesische overheidsinstellingen werkzaam geweest zijnd personeel, voorzoveel betreft:

    • aa. pensioenen en onderstanden, toegekend aan op de December 1950 buiten het grondgebied van Indonesië gevestigde nagelaten betrekkingen, zolang zij aldaar gevestigd zullen zijn;

    • ab. pensioenen en onderstanden, toegekend aan nagelaten betrekkingen in Indonesië, voor zover zij niet ingevolge de overeenkomst tussen Nederland en de Republiek Indonesië betreffende de toescheiding van staatsburgers de Indonesische nationaliteit bezitten of verkrijgen, dan wel van Aziatische afkomst zijn, indien zij zich alsnog buiten Indonesië vestigen en zolang zij buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zullen zijn;

    • ac. pensioenen en onderstanden, toe te kennen aan na te laten betrekkingen, gevestigd in of buiten Indonesië, voorzover zij niet ingevolge de overeenkomst tussen Nederland en de Republiek Indonesië betreffende de toescheiding van staatsburgers de Indonesische nationaliteit bezitten of verkrijgen, dan wel van Aziatische afkomst zijn en voorzover gevestigd in Indonesië, indien zij zich alsnog buiten Indonesië vestigen, een en ander zolang zij buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zullen zijn;

  • b. de op de onder a bedoelde weduwenpensioenen en wezenonderstanden volgens de op 1 Januari 1950 buiten Indonesië van kracht zijnde dan wel nader met instemming van Nederland ingevoerde Indonesische regelingen toegekende duurtetoeslagen.

2. De Stichting verplicht zich tot het verrichten van werkzaamheden, verband houdende met de onder 1 bedoelde werkzaamheden.

3. De Stichting is bevoegd tot de voldoening in bijzondere omstandigheden van uitkeringen aan nagelaten betrekkingen van gewezen overheidspersoneel van Indonesië, die bij het eerste lid van het genot van weduwenpensioen en wezenonderstand uitgesloten zijn, mits deze nagelaten betrekkingen buiten het grondgebied van Indonesië gevestigd zijn.

4. Voor zover de tot uitkering gerechtigden buiten Nederland gevestigd zijn, zal, behoudens andere regeling door de Stichting, uitbetaling plaats hebben aan door hen aan te wijzen gemachtigden in Nederland.

5. De Stichting verklaart zich bereid andere haar door de Ministers op te dragen werkzaamheden, verband houdende met de verzorging en afwikkeling van pensioensaangelegenheden betreffende gewezen overheidspersoneel van Indonesië, te verrichten.

Artikel 3.

1. De Raad van Beheer is bij de uitoefening van zijn beheer gebonden aan de op 1 December 1950 geldende wettelijke regelingen en administratieve voorschriften van de Republiek Indonesië op het terrein van de weduwenpensioenen en wezenonderstanden van de nagelaten betrekkingen van gewezen overheidspersoneel voor zover deze onder de veranderde omstandigheden toepassing kunnen vinden.

2. Indien en voor zover de veranderde omstandigheden daartoe naar zijn oordeel aanleiding geven, dient de Raad van Beheer aan de Ministers voorstellen in tot het treffen van de nodige wettelijke voorzieningen.

3. In afwachting van de tot standkoming van de in het tweede lid bedoelde wettelijke voorzieningen is de Raad van Beheer bevoegd in dringende gevallen bij met redenen omkleed besluit voorlopige afwijkende voorzieningen te treffen.

4. Besluiten van de Raad van Beheer als bedoeld in het derde lid, kunnen niet ten uitvoer worden gelegd alvorens zij ter kennis van de Ministers zijn gebracht en bericht is ontvangen, dat daartegen geen bezwaar bestaat.

Artikel 4.

De Ministers zullen het nodige verrichten voor de overdracht aan de Stichting van de bij artikel 8 van besluit No. MC II/C II/26 van de Tweede Conferentie van Ministers van de Nederlands-Indonesische Unie door de Republiek Indonesië aan Nederland overgedragen actieve en passieve vermogensbestanddelen van:

  • a. het "Weduwen- en Wezenfonds voor Europese burgerlijke landsdienaren in Nederlandsch-Indië";

  • b. het "Weduwen- en Wezenfonds der Europese Officieren van het Nederlandsch-Indische Leger";

  • c. het "Weduwen- en Wezenfonds van Europese militairen beneden de rang van Officier bij de Koloniale Troepen";

  • d. het "Pensioenfonds voor Europese Locale Ambtenaren in Nederlandsch-Indië".

Artikel 5.

1. De Ministers zullen het nodige verrichten voor de geregelde overdracht aan de Stichting van de door de Republiek Indonesië ingevolge artikel 4 van het in artikel 4 bedoelde besluit ter beschikking van Nederland gestelde gewone, buitengewone en huwelijkscontributies van verplichte en vrijwillige deelgenoten in de in artikel 2 bedoelde fondsen.

2. De Ministers kunnen, ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, het in ontvangst nemen van de daarbedoelde contributies opdragen aan de Stichting.

Artikel 6.

1. De Ministers verbinden zich over het tijdvak 1 December 1950 tot en met 31 December 1951 en jaarlijks over de jaren 1952 tot en met 1955 ten laste van het Rijk aan de Stichting uit te keren het nadelig verschil over het betrokken tijdvak tussen de lasten van de Stichting en de baten van de Stichting, verminderd met een bedrag van f 1,6 millioen 's jaars.

2. Onder de lasten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:

  • a. de uitbetaalde weduwenpensioenen en wezenonderstanden alsmede duurtetoeslagen daarop;

  • b. de kosten van beheer en administratie;

  • c. reserveringen ten behoeve van pensioenen, onderstanden en wachtgelden aan het Stichtingspersoneel en zijn nagelaten betrekkingen.

3. Onder de baten, bedoeld in het eerste lid, worden verstaan:

  • a. de ontvangsten ingevolge artikel 5;

  • b. de renten van de belegde gelden;

  • c. toevallige baten.

4. Aan de hand van de wetenschappelijke balansen betreffende de financiële toestand van de Stichting wordt om de vijf jaren, voor de eerste maal naar die per 31 December 1955, door de Ministers bepaald tot welk bedrag over de volgende vijf jaren jaarlijks uitkeringen ten laste van het Rijk als bedoeld in het eerste lid aan de Stichting zullen worden gedaan.

Artikel 7.

1. De sommen, waarover voor de werkzaamheden van de Stichting mag worden beschikt, worden opgenomen in een jaarlijks door de Raad van Beheer op te maken en door de Ministers goed te keuren begroting.

2. In afwachting van de totstandkoming van de eerste zodanige begroting behoeft de beschikking over gelden de goedkeuring van de Minister van Financiën.

Artikel 8.

1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd.

2. De Ministers hebben het recht de overeenkomst te allen tijde te doen eindigen na overleg met de Raad van Beheer, zulks echter onverminderd de verplichting van het Rijk om de Stichting in staat te stellen de verbintenissen, welke zij met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde heeft aangegaan, na te komen.

3. De Stichting kan de overeenkomst doen eindigen met een opzeggingstermijn van zes maanden.

Artikel 9.

De kosten op deze overeenkomst vallende, komen ten laste van de Stichting.

Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te 's-Gravenhage, de eenendertigste Mei 1900 een en vijftig.

Partij ter ene zijde:

Partij ter andere zijde:

(w.g.) L. PETERS

(w.g.) HOOGESTEGER

(w.g.) P. LIEFTINCK

(w.g.) H. J. EYKHOLT

(w.g.) J. VAN MAARSEVEEN

(w.g.) J. W. METSKES