Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer

[Regeling vervallen per 01-01-2014.]
Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-02-2016 en zichtdatum 20-02-2016.
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013

Wet van 11 mei 1956, houdende enige regelen betreffende het gebruik van de Friese taal, in het bijzonder in het rechtsverkeer

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige regelen te stellen betreffende het gebruik van de Friese taal, in het bijzonder in het rechtsverkeer;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Hij die ter uitvoering van een wettelijk voorschrift mondeling een eed, belofte of bevestiging moet afleggen, is bevoegd in plaats van de wettelijk voorgeschreven woorden de daarmede in de Friese taal overeenkomende woorden uit te spreken, tenzij de woorden van de eed, belofte of bevestiging bij de Grondwet of mede bij de Grondwet zijn vastgesteld.

  • 2 In het geval, bedoeld in het voorgaande lid, treden:

    • a. indien een eed wordt afgelegd, voor de woorden: "Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig" in de plaats de woorden: "Sa wier helpe my God Almachtich";

    • b. indien een belofte wordt afgelegd, voor de woorden: "Dat beloof ik" in de plaats de woorden: "Dat ûnthjit ik", en indien een bevestiging wordt afgelegd, voor de woorden: "Dat verklaar ik" in de plaats de woorden: "Dat ferklearje ik".

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

In alle gevallen, waarin iemand op een terechtzitting, welke gehouden wordt in de provincie Fryslân, van ambtswege het woord voert, dan wel verplicht is zich aan een verhoor te onderwerpen of bevoegd is het woord te voeren, is hij bevoegd zich te bedienen van de Friese taal.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Indien tijdens het onderzoek ter terechtzitting in een strafzaak een verdachte of getuige zich op de voet van artikel 2 wil bedienen van het Fries, bepaalt de rechter die de leiding van de zitting heeft, indien hij zulks wenselijk acht, dat bijstand wordt verleend door een tolk. De artikelen 260, eerste lid, en 276, eerste en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Indien tijdens een terechtzitting in een civiele zaak een partij, belanghebbende of getuige zich op de voet van artikel 2 wil bedienen van het Fries, bepaalt de rechter die de leiding heeft van de zitting, indien hij zulks wenselijk acht, dat bijstand wordt verleend door een tolk, mits de rechtsgang daardoor naar zijn oordeel niet onnodig wordt vertraagd.

Artikel 4a

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

De rechter kan bepalen dat de vergoeding aan de tolk die ingevolge artikel 4 is opgetreden ten laste van het Rijk komt. Het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Indien tijdens het onderzoek ter zitting in een bestuursrechtelijke zaak een partij of getuige zich op de voet van artikel 2 wil bedienen van het Fries, bepaalt de rechter die de leiding van de zitting heeft, indien hij zulks wenselijk acht, dat bijstand wordt verleend door een tolk, mits de rechtsgang daardoor naar zijn oordeel niet onnodig wordt vertraagd.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Hetgeen in het Fries is gesproken wordt, indien het in het proces-verbaal wordt opgenomen, in die taal vermeld. De rechter kan bepalen dat een vertaling in het Nederlands wordt gemaakt.

  • 2 Indien naar het oordeel van de rechter opneming van het gesprokene in het Fries in redelijkheid niet kan worden gevergd, wordt het in het Nederlands in het proces-verbaal opgenomen en wordt daarin aangetekend dat het Fries is gebezigd.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 In strafzaken, civiele zaken en bestuursrechtelijke zaken die aanhangig zijn bij de rechtbank Noord-Nederland of het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, mogen processtukken, met uitzondering van dagvaardingen en telasteleggingen in strafzaken, in het Fries worden gesteld.

  • 2 Indien dat voor een goede beoordeling van het stuk wenselijk is, kan de rechter ambtshalve of op verzoek van een van de andere bij de zaak betrokkenen verlangen, dat een vertaling in het Nederlands wordt toegevoegd.

Artikel 7a

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

De rechter kan bepalen dat de kosten van de vertaling van processtukken in civiele zaken als bedoeld in artikel 7 ten laste van het Rijk komen. Het bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

  • 1 Indien stukken of opgaven, welke ingevolge wettelijk voorschrift in openbare registers moeten worden ingeschreven, in de Friese taal zijn gesteld, wordt daarnevens de overlegging gevorderd van letterlijke vertalingen in het Nederlands, vervaardigd en voor overeenstemmend verklaard door een voor de Friese taal als bevoegd toegelaten beëdigde vertaler of, indien de inschrijving betrekking heeft op een notariële akte, door de notaris, die de akte heeft verleden.

  • 2 De vertalingen worden ingeschreven in plaats van de in de Friese taal gestelde stukken of opgaven, welke aan het register blijven gehecht. Voorts wordt met de vertalingen gehandeld op dezelfde wijze als anders ten aanzien van die stukken of opgaven zou moeten geschieden.

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid worden akten van de burgerlijke stand zowel in het Fries als in het Nederlands opgemaakt.

  • 4 Het bepaalde in het eerste tot en met derde lid is van toepassing, tenzij bij de wet anders is bepaald.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

In alle gevallen, waarin een ontwerp van een akte de goedkeuring behoeft van een rechter, kan de definitieve akte in de Friese taal worden opgemaakt, mits daaronder wordt gesteld een verklaring van een voor de Friese taal als bevoegd toegelaten beëdigde vertaler waaruit blijkt, dat de akte een getrouwe vertaling is van het door de rechter goedgekeurde ontwerp. Wordt de akte notarieel verleden, dan kan de verklaring van de beëdigde vertaler worden vervangen door een verklaring van de notaris, die de akte verlijdt.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Op vordering van de inspecteur, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Registratiewet 1970 moet bij een akte, welke in de Friese taal is gesteld en welke ter registratie is aangeboden, worden gevoegd een letterlijke vertaling in het Nederlands vervaardigd en voor overeenstemmend verklaard door een voor de Friese taal als bevoegd toegelaten beëdigde vertaler of, indien de registratie betrekking heeft op een notariële akte, door de notaris, die de akte heeft verleden. Artikel 6, tweede en derde lid, van de Registratiewet 1970 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Indien een verdachte of getuige tijdens het onderzoek ter terechtzitting in een strafzaak buiten de provincie Fryslân zich wil bedienen van het Fries en aannemelijk maakt dat hij zich in het Nederlands onvoldoende kan uitdrukken, bepaalt de rechter die de leiding van de zitting heeft, indien hij zulks wenselijk acht, dat bijstand wordt verleend door een tolk. De artikelen 260, eerste lid, en 276, eerste en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van toepassing.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Deze wet wordt aangehaald als: Wet gebruik Friese taal in het rechtsverkeer.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk , 11 mei 1956

JULIANA.

De Minister van Justitie,

J. C. VAN OVEN.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

BEEL.

De Staatssecretaris van Financiën,

VAN DEN BERGE.

Uitgegeven de vijfentwintigste mei 1956.

De Minister van Justitie,

J. C. VAN OVEN.