Stb. 2003, 528, datum inwerkingtreding 01-03-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2003.
1 Het verkregene wordt in aanmerking genomen naar de waarde welke daaraan op het tijdstip
van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend.
2 Goederen, verkregen onder de ontbindende voorwaarde van overlijden waarbij zich een
opschortende voorwaarde ten gunste van een verwachter aansluit, worden in aanmerking
genomen naar de waarde van die goederen als waren zij onvoorwaardelijk verkregen.
3 Voor de effecten die zijn opgenomen in een prijscourant, aangewezen krachtens artikel
5.21 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt de waarde in het economische verkeer
gesteld op de slotnotering die is vermeld in de prijscourant die betrekking heeft
op de laatste beursdag voorafgaande aan de dag van de verkrijging.
4 De waarde van in de verkrijging begrepen ondernemingsvermogen wordt in aanmerking
genomen voor de waarde in het economische verkeer van dat vermogen met inbegrip van
de voor overdracht vatbare goodwill, maar, in zoverre in afwijking van het vijfde
lid, ten minste op de liquidatiewaarde.
5 Wat in het economische verkeer als een eenheid pleegt te worden beschouwd, wordt
in aanmerking genomen met inachtneming van die omstandigheid.
6 Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur regelen te geven nopens
de in aanmerking te nemen waarde van rechten op en verplichtingen tot periodieke uitkeringen.
7 Bij verkrijging door de vervulling van een opschortende voorwaarde welke zich aansluit
bij de ontbindende voorwaarde van het overlijden van een eerdere verkrijger, is voor
de bepaling van de aard en waarde van het verkregene beslissend het tijdstip waarop
het genot voor de verwachter aanvangt.
8 De waarde van een vruchtgebruik wordt gesteld op het overeenkomstig het zesde lid
tot kapitaal gebrachte bedrag van de jaarlijkse inkomsten. Wij behouden Ons voor bij
algemene maatregel van bestuur de jaarlijkse inkomsten vast te stellen op een daarbij
te bepalen percentage van de overeenkomstig de vorige leden te bepalen waarde van
hetgeen aan het vruchtgebruik is onderworpen, naar het tijdstip waarop het genot aanvangt.
9 De waarde van hetgeen onder de last van vruchtgebruik of van periodieke uitkering
wordt verkregen, wordt gesteld op het verschil tussen de waarden van de onbezwaarde
goederen en het vruchtgebruik of de periodieke uitkering, beide waarden vastgesteld
overeenkomstig de vorige leden. Met elkander opvolgende vruchtgebruiken en periodieke
uitkeringen wordt bij de waardebepaling van de daarmede bezwaarde goederen terstond
rekening gehouden.
10 Een geldvordering als bedoeld in artikel 13, derde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk
Wetboek alsmede, indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13 van
Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, een geldvordering als bedoeld in artikel 80, eerste
lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, wordt in aanmerking genomen als een renteloze
vordering, indien daarop het rentepercentage, berekend overeenkomstig het bepaalde
in artikel 13, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 84 van Boek 4 van het Burgerlijk
Wetboek, van toepassing is. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op
de schulden die corresponderen met de aldaar bedoelde geldvorderingen.